DEEL 7 VERVOLG HOOFDSTUK III - Over Besmettelijke Ziekten Bacteriën Een bacterie is eigenlijk het kleinste levende wezentje op aarde. Ze zijn verschrikkelijk klein: een duizendste van een millimeter groot. Als je een dikke vette punt schrijft op het einde van een zin, dan zouden er op zo'n punt wel 50.000 kunnen gaan zitten. Een bacterie is eigenlijk een cel, dat is een lichaampje met een velletje er omheen. In het midden van de bacterie zit een dubbele draad die alles regelt wat er in de bacterie gebeurt. Die dubbele draad is het bestuursapparaat van de bacterie. De eigenschappen van de bacterie worden daardoor bepaald. Dat ziet er dus zo uit: Bacteriën zijn overal: op de grond, in de lucht en in het water. Ze zitten ook overal op ons. Eigenlijk voor al aan onze buitenkant: de neus, de mond, de huid. Ze zitten ook in de darmen. Eigenlijk zijn darmen ook een soort buitenkant. Dat kun je zien als je een tekening maakt waar je een mens tekent zoals hij er van binnen uitziet. Dan begrijp je dat er eigenlijk van je mond tot aan je onderkant een buis loopt, eerst de slokdarm, dan de maag en dan de darmen. Dat zie je op het plaatje. 23
In die darmen zitten veel bacteriën. Die hebben wij nodig. Waarom leren we dadelijk. Er zijn twee soorten bacteriën voor de mens: nuttige en schadelijke. Nuttige bacteriën worden door de mens gebruikt om voedsel te maken. Bacteriën kunnen bijvoorbeeld in melk melkzuur maken: zo ontstaat karnemelk en yoghurt. Bacteriën laten ook kaas rijpen. De nuttigste bacteriën zijn misschien wel de rottingsbacteriën. Zij zorgen ervoor dat alle dode planten en dieren over de gehele wereld verdwijnen door ze te verteren. De bacteriën in onze darmen helpen ons ook met de spijsvertering. Ze helpen ons om het voedsel af te breken tot hele kleine stukjes die dan naar ons bloed kunnen om het hele lichaam van voedsel te voorzien. Wij hebben de bacteriën nodig, en zij ook ons. De bacteriën die bij ons leven zouden niet ergens anders kunnen leven; zij zijn van ons afhankelijk geworden. Wij zijn hun wereld. Een pasgeboren baby heeft nog geen bacteriën. Maar een baby neemt deze snel over van zijn moeder en vader en van al het bezoek. Schadelijke bacteriën veroorzaken ziekten. Ziekten door bacteriën zijn bijvoorbeeld tuberculose, pest en vele vormen van longontsteking, oorontsteking, en hersenvliesontsteking. 24
Als een bacterie genoeg voedsel vindt voor zichzelf, dan gaat ze zich verdubbelen. Dan verdeelt ze zichzelf in twee bacteriën. Ze begint met twee bestuursdraden te maken. Die gaan dan elk naar een kant van de bacterie. Dan ontstaan er twee deuken. De deuken groeien naar elkaar toe. Op dat ogenblik zijn er al twee bacteriën, maar ze zitten nog aan elkaar vast zoals een Siamese tweeling. Dan laten ze elkaar los. Dat zie je op het plaatje. Een verdubbeling duurt 30 minuten. Eigenlijk is een bacterie een verdubbelmachine. Het begint met 1, dan na 30 minuten zijn er 2, na een uur zijn er 4, na anderhalf uur 8, na twee uur 16, en zo verder, 32, 64, 128 en na vier en een half uur 256. Na 12 uur zouden er, als alle bacteriën altijd genoeg voedsel vonden, meer dan 17 miljoen zijn. Gelukkig stopt de verdubbelmachine omdat er nooit genoeg voedsel is voor zoveel bacteriën. Soms moeten bacteriën elkaar bevechten voor het krijgen van voedsel; daar hebben ze nogal wat aanvalswapens voor. De aanvalswapens van bacteriën zijn een soort gif dat ze uitscheiden in plasjes om zich heen. Andere soorten bacteriën kunnen daar niet tegen en gaan dood. Een bacterie kan je zien onder een microscoop die de voorwerpen honderden keren vergroot. Om ze te kunnen zien moeten ze eerst in een badje met een kleurstof gelegd worden. Dan kun je zien hoe ze er uit zien. Ze hebben de meest gekke vormen: bolletjes, staafjes... en hebben haren en zweepharen die ze gebruiken om zich voort te bewegen. Een bacterie kan je ook kweken. Dat doe je op speciale kweekbodems. Daarin zit heel veel voedsel voor bacteriën. Die kweekbodems zitten in plastic schoteltjes met deksels. Als je er zo één open doet en er met je vinger over strijkt, dan komen de bacteriën van je vinger op de kweekbodem. Daar zie je niets van. Als je het schoteltje een nacht op een warme plaats laat staan, zie je de volgende dag heel veel gele, witte en soms ook groene puntjes. Dat zijn miljoenen bacteriën die in de loop van de nacht zijn gegroeid uit de enkele die van je vinger kwamen. Als je je handen eerst goed wast met zeep voordat je over de kweekbodem strijkt, dan groeien er veel minder. De dokters die zich bezig houden met het kweken en bekijken van bacteriën die mensen ziek kunnen maken, noemt men bacteriologen. De wetenschap der bacteriologie, soms ook microbiologie genoemd, bestaat sinds de tweede helft van de vorige eeuw. 25
Virussen Een virus is eigenlijk geen levend wezen. Het is een klein stukje bestuursapparaat. Zo'n stukje kan niet op zichzelf leven. Het kan alleen leven in andere cellen. Een virus kan in een bacterie leven. Het kan ook in een cel van een mens leven. Een mens bestaat immers uit miljarden cellen. Als een virus in een cel binnenkomt, gebeurt er eerst niets speciaals. Maar een virus kan zich meester maken van de bestuurskamer van de menselijke cel: de kern. Dan zet een virus het leven van de hele cel naar haar zin. De cel wordt dan alleen maar gebruikt om meer van het virus te maken. De cel komt helemaal vol virussen tot zij openbarst en dood gaat. Dan komen alle virussen naar buiten, op zoek naar nieuwe cellen. Vele menselijke ziekten worden door virussen veroorzaakt. Koortsblaasjes bijvoorbeeld. Of de meeste soorten griep. Ook pokken zijn een virus. De ziekte AIDS wordt ook door een virus veroorzaakt. Kweken en bestuderen van virussen is een vak apart. Het wordt gedaan door virologen. Schimmels en parasieten Bacteriën en virussen zijn in onze landen de belangrijkste ziektekiemen. Daarnaast bestaan er ook nog ziekten die ontstaan door schimmels en door parasieten. Schimmels zijn ook een soort bacteriën, maar die zich voortplanten door het vormen van sporen, zoals paddestoelen. Parasieten bestaan uit meerdere cellen, en zijn dus veel groter. Lintwormen in de darm van de mens zijn parasieten. In tropische landen zijn er veel ziekten veroorzaakt door parasieten, vooral wormen. Afweer en weerstand van de mens Tegen schadelijke ziektekiemen heeft de mens zijn eigen verdediging. Dat is de afweer tegen ziekten. Afweer komt op gang als een bacterie (of een andere ziektekiem) in de mens doordringt, in het bloed bijvoorbeeld. Die afweer wordt geregeld door speciale cellen in het bloed die ten strijde trekken tegen de bacteriën die aanvallen: het zijn een soort soldaten. Als die cellen eenmaal met een bepaalde boze bacterie hebben gevochten, dan blijven ze zich dat herinneren. Zo ontstaat een blijvende weerstand. De weerstand maakt dat een mens die een tweede keer in contact komt met een boosaardige ziektekiem, de ziekte geen tweede maal krijgt. De cellen herkennen de ziektekiem immers dadelijk en maken er korte metten mee. Sommige mensen ontwikkelen gemakkelijk afweer en weerstand tegen een ziektekiem; anderen hebben daar meer moeite mee. Dat is meteen de verklaring waarom tijdens een epidemie niet altijd iedereen ziek wordt. Het ontstaan van nieuwe infectieziekten en epidemieën Eigenlijk zouden er van bacteriën alleen maar nuttige kunnen zijn. Dat zijn bacteriën die vredig samenleven met de mens door hem te helpen zijn voedsel te maken of zijn voedsel te verteren. Zij hebben het bij ons goed. Zij helpen ons en wij helpen hen. Een enkele keer als een bacterie zich verdubbelt, gaat er tijdens dat verdubbelen iets fout in het bestuursapparaat. De bacterie verliest haar vriendelijkheid en wordt boosaardig. Ze gaat dolle dingen doen : alleen maar vermenigvuldigen en ons ziek maken. Een darmbacterie die normaal rustig meehelpt het voedsel te verteren, stopt daar mee en geeft ons diarree. Ze gaat de cellen 26
van de mens aanvallen. Bacteriën hebben immers nogal wat aanvalswapens. Die hebben ze nodig om elkaar te bevechten om het voedsel. Als de ziektekiem de mens begint aan te vallen komt de afweer en de weerstand van de mens op gang. Als een bacterie heel boosaardig en krachtig is, kan het gebeuren dat zij wint, dat een mens heel erg ziek wordt en overlijdt. Maar dat is ook niet goed voor de bacterie, want die is immers zo gewend om bij mensen te leven dat ze niet meer anders kan. De bacterie gaat dan ook dood. Een boosaardige bacterie kan zelf alleen maar in leven blijven als zij van een zieke mens snel naar een tweede mens over kan gaan, voordat de eerste mens te ziek is geworden, en dan verder naar een derde, en zo verder. Zo ontstaat een epidemie met een nieuwe infectieziekte. Er worden steeds meer mensen ziek. De mensen die ziek worden sterven of krijgen voldoende weerstand. De andere mensen vluchten uit het gebied waar de epidemie heerst, of ze gaan hygiënische of quarantaine maatregelen toepassen, zodat de ziektekiem zich niet verder kan verspreiden. Op een bepaald ogenblik is ofwel iedereen gevlucht, of heeft afweer gekregen, of houdt zich goed aan de regels om niet besmet te raken. Dan kan de boosaardige ziektekiem niet meer verder. De ziektekiem heeft dan geen kansen meer en de epidemie verdwijnt. De ziektekiem moet uitsterven of weer "vriendelijk" worden. Zo gebeurt het dat een ziekte die eerst een hele ernstige epidemie gaf, na enige tijd verdwijnt, of veel minder ernstig wordt. Als de ziektekiem "vriendelijker" wordt tegenover de mens, dan blijft de mens die de kiem heeft langer leven; dat is dan ook beter voor de ziektekiem. Maar ook ziekten die niet zo ernstig zijn, kunnen om de paar jaar een nieuwe epidemie geven. Dat komt omdat ziektekiemen soms bij het verdubbelen ook wat veranderen aan hun uiterlijk. Het velletje rond een bacterie kan er na een verdubbeling, door een klein verdubbelfoutje, plots wat anders uit zien. Als je dan in contact komt met een bacterie waarvan de buitenkant een beetje veranderd is, dan herkennen jouw afweer-cellen (de soldaten) de ziektekiem niet meer, en dan wordt je ziek. Als het om een niet ernstige ziekte gaat, zoals een verkoudheid of een griep, dan genees je weer vlot en heb je weerstand opgebouwd tegen deze ziekte in een "nieuw jasje". Als de meeste mensen de ziekte in het nieuwe jasje hebben gekregen en weerstand hebben opgebouwd, verdwijnt de epidemie weer van zelf. Nu begrijp je waarom er om de paar jaar nieuwe epidemieën van griep komen. Griep wordt veroorzaakt door een virus, waarin ook af en toe een verdubbelfoutje gebeurt, waardoor het weer "nieuw'' is. Dan komt er en een nieuwe epidemie, waartegen de mensen nog geen weerstand hebben. Na een paar winters verdwijnt de nieuwe griep weer. Waarom griep vooral in de winter voorkomt, is nog niet duidelijk. Wellicht heeft het te maken met het feit dat de mensen in de winter dichter bij elkaar binnen in huis blijven. Meestal verdwijnen ziekten nooit helemaal. Er blijven bijna altijd enkele schadelijke ziektekiemen in leven bij mensen die voldoende weerstand hebben om er zelf niet meer ziek van te worden. Dat noemt men "dragers". Als die mensen dan weer later andere mensen tegenkomen die de ziekte nog nooit hebben meegemaakt, dan ontstaat een nieuwe epidemie. Zo komen mazelen-epidemieën altijd om de paar jaar opnieuw; om de paar jaar zijn er weer voldoende aantallen nieuwe kinderen die nog nooit mazelen hebben gehad. 27