Een macro-economische analyse van Venezuela onder Chavez



Vergelijkbare documenten
Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

CRB CCR SR/LVN Conclusies van de sociale gesprekspartners op basis van de documentatienota Macro economische context

Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model

Samenvatting Economie Toetsweek 2

MACRO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN DE VERENIGDE STATEN ONDER DE REGERING OBAMA.

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot:

Facts & Figures. over de lokale besturen n.a.v. de gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober 2018

0. Wat is Macro-economie? 1. Totale Productie ( Aggregate Output ) 2. Werkloosheid 3. Prijsstijging (Inflatie) 4. Wegwijzer = Structuur cursus

Overheid en economie

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

HOOFDSTUK 14: OEFENINGEN

De handelsbetrekkingen van België met Bolivia

ECONOMISCHE EN SOCIALE CONVERGENTIE IN DE EU: BELANGRIJKE FEITEN

De overheid geeft (te)veel uit? Weet u hoeveel

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden

ALGEMENE ECONOMIE /03

Eindexamen economie 1 vwo 2001-I

Hoofdstuk 27 Landenrisico

Economie (TEW) - Formule blad

20.1 Wat is economische groei?!

Economische prognose IMF voor het GOS

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie. Prof. Dr. Jan Bouckaert december 2015

Examen VWO. Economie 1 (nieuwe stijl)

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie

De evolutie van de sociale situatie en de sociale bescherming in België Samenvatting en kernboodschappen

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl

5.6 Het Nederlands hoger onderwijs in internationaal perspectief

EconomieeenInleiding. 1: Wereldreis. o Voorbeelden: VS, EU, Japan 2: Overzicht

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

CPB-reactie op OESOstudie over de relatie tussen inkomensongelijkheid. economische groei

Inleiding We hebben gezien uit welke componenten het nationaal product en het nationaal inkomen bestaat.

Eindexamen vwo economie II

Debt Sustainability Analysis (DSA)

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Economische outlook Nederlandse regio s 2 e kwartaal 2011

Eindexamen economie havo II

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I

F Lees bron 1 en beantwoord daarna opdracht 1.

Economische prognose IMF voor het GOS

: Macro-economie voor Bedrijfseconomie

De inflatie zakte in juni nog tot 1,5 punten. De daaropvolgende maanden steeg de inflatie tot 2,0 in augustus (Bron: NBB).

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Om de sector zo goed mogelijk te vertegenwoordigen, hebben we alle ondernemingen geïdentificeerd die hun jaarrekening op de website van de NBB

De macro-economische vooruitzichten voor de wereldeconomie: evenwichtige groei in Europa, terugval in de Verenigde Staten en Japan

Eindexamen vwo economie I

CBS: Lichte toename werkenden, minder werklozen

Economische prognose IMF voor het GOS

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Inkomsten en uitgaven van de landsoverheid Curaçao in 2014

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Macro-economische analyse van Argentinië vanaf 2003

Bijlage 1: Datatabellen Latijns-Amerika: na de grondstoffenhausse 2 oktober 2015

4 Toon met twee verschillende berekeningen aan dat het ontbrekende gemiddelde inkomen (a) in de tabel gelijk moet zijn aan euro.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015

PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2015

F Lees bron 1 en beantwoord daarna opdracht 1.

Hoofdstuk 14 Conjunctuur

Krachtlijnen van het achtste Jaarverslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing

De handelsbetrekkingen van België met Moldavië

CBS: Meer werkende vrouwen op de arbeidsmarkt

Jongeren vinden moeilijker een job - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten, derde kwartaal

Voorlopige update PwC rapport 2013: Laaggeletterdheid in Nederland kent aanzienlijke maatschappelijke kosten

1 De economische kringloop

De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA

BIJLAGE. bij de DISCUSSIENOTA OVER DE VERDIEPING VAN DE ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE

De importen van Latijns-Amerika en het Caribische gebied (LAC),

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

Consumptieve bestedingen van de particulieren Consumptieve bestedingen van de overheid Bruto vaste kapitaalvorming

UIT theorie ASAD

Kritische bedenkingen over de vooruitzichten van de budgettaire kosten van de vergrijzing Gert Peersman Frederick Van Gysegem

Categoriale inkomensverdeling

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1

Inclusive Growth and Development Report 2017 van het World Economic Forum: Bevindingen voor Nederland

Bilaterale handel Vlaanderen - Colombia

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei uur

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid

Eindexamen havo economie oud programma I

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

Vraag Antwoord Scores

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Kerncijfers Caribisch deel Koninkrijk

De impact van supersterbedrijven op de inkomensverdeling

Bruto binnenlands product

Bijstandsuitkeringen in veel OESO-landen gedaald

Transcriptie:

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 213 214 Een macro-economische analyse van Venezuela onder Chavez Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Algemene Economie Koen Borghys onder leiding van Prof. Freddy Heylen 1

WOORD VOORAF Na het volgen van het vak macro economie, wou ik me graag verder verdiepen in deze boeiende materie en de theorie te toetsen aan de praktijk. Toen vorig jaar president Hugo Chavez kwam te sterven leek het me een interessant om Venezuela een macro economisch onder de loep te nemen. Graag wil ik dan ook prof. Freddy Heylen bedanken om me de kans te geven me hierin te verdiepen. Ook kon ik steeds bij hem terecht met vragen, tips of informatie. Graag wil ik ook de universiteit van Gent bedanken, voor het aanbieden van een masterprogramma voor niet economen. I

INHOUDSOPGAVE WOORD VOORAF... I INHOUDSOPGAVE... I FIGUREN... I TABELLEN... III INLEIDING...- 1 - Deel 1: MACRO ECONOMISCHE TOESTAND...- 1 -...- 1-1. Venezuela...- 1-2. BBP per capita in koopkrachtpariteit...- 2-2. Inflatie...- 4-3. De arbeidsmarkt...- 6-4. Het begrotingssaldo...- 8-5. Overheidsschuld...- 9-6. Armoede...- 11-7. Inkomensverdeling...- 12-8. Belangrijkste vaststellingen...- 14 - Deel 2: ECONOMISCHE GROEI... 15 1. De bronnen van economische groei... 15 2. Het Solow-model van economische groei... 17 2.1. Basismodel... 17 2.2. De kapitaalvoorraad per capita... 18 2.2.1. Bevolkingsgroei... 2 2.2.2. Gerealiseerde Investeringen per capita... 2 a) Internationale kapitaalstromen... 21 b) Buitenlandse directe investeringen... 22 2.3. Het uitgebreid Solow-model van Mankiw, Romer en Weil (1992)... 23 3. Productiviteit... 27 4. Bronnen van groei per capita... 27 5. Verklaring... 28 I

4.1. Een steeds verdergaande overheidsinmenging... 29 4.2. Een korte heropleving... 3 4.3. Chavez... 31 Deel 3: MACRO ECONOMISCHE VOLATILITEIT... 33 1. Olie - afhankelijkheid... 33 2. Lopende rekening... 35 3. Budgettair beleid... 37 4. Sovereign wealth fund... 39 5. Besluit... 4 Deel 4: INFLATIE... 41 1. De klassieke visie en de kwantiteitstheorie... 41 2. De geldhoeveelheid... 42 3. Fisher-theorie voor de nominale rente... 45 4. Begrotingsbeleid... 46 4.1. Overheidsuitgaven... 47 4.1.1. Kapitaaluitgaven... 48 4.1.2. De lopende uitgaven... 49 a) Transfers en subsidies... 49 b) Overheidsconsumptie... 51 c) rentelasten... 51 4.2. Overheidsontvangsten... 52 4.2.1. Belastinginkomsten... 53 4.2.2. Olie-opbrengsten... 55 5. Monetaire financiering... 56 5.1. Het begrotingstekort en de geldhoeveelheid... 56 5.1.1. Wisselkoers... 58 5.1.2. Internationale reserves... 6 6. Gevolgen torenhoge inflatie... 62 7. Hyperinflatie?... 66 7.1. Inflation tax... 66 7.2. De economische dynamiek van hyperinflatie... 67 7.3. Huidige situatie... 68 BESLUIT... 69 II

BRONNENLIJST... I III

FIGUREN Figuur 1-1: BBP per capita (1999-213, in dollars)...- 3 - Figuur 1-2: Jaarlijkse groei BBP per capita (1999-21, in %)...- 3 - Figuur 1-3: BBP per capita in koopkrachtpariteit Venezuela (198-21, in $/persoon)...- 4 - Figuur 1-4: Inflatie (1999-213, procentuele verandering)...- 5 - Figuur 1-5: Inflatie, voor en tijdens Chavez (198-213, in %)...- 5 - Figuur 1-6: Werkloosheidsgraad (1998-213, in % van de totale beroepsbevolking)...- 6 - Figuur 1-7: Werkloosheidsgraad Venezuela, Voor en tijdens Chavez (198-212, in %)...- 7 - Figuur 1-8: Werkgelegenheidsgraad Venezuela (1999-211, in %)...- 7 - Figuur 1-9: begrotingssaldo (1998-213, in % van het BBP)...- 8 - Figuur 1-1: Venezuela, begrotingssaldo voor en tijdens Chavez (1988-213, in % van het BBP)...- 9 - Figuur 1-11: Bruto schuldgraad (1998-213, in % van het BBP)...- 1 - Figuur 1-12: Overheidsschuld voor en tijdens Chavez (195-211, in % van het BBP)...- 1 - Figuur 1-13: Evolutie armoede en extreme armoede (199-212, in % van de bevolking).- 12 - Figuur 2-1: Groei reëel BBP en determinanten (195-211, in %)... 16 Figuur 2-2: Kapitaalvoorraad - en BBP per capita in reële termen (195-211, in miljoenen dollars)... 19 Figuur 2-3: Aandeel investeringen in het BBP/capita (in %)... 21 Figuur 2-4: Besparingen, investeringen en saldo lopende rekening (198-213, in % van het BBP)... 22 Figuur 2-5: Buitenlandse directe investeringen (197-212, in % van het BBP)... 22 Figuur 2-6: Toename menselijk kapitaal (1999-211, in %)... 24 Figuur 2-7: Aandeel bevolking boven 15 jaar dat start met secundair onderwijs (in %)... 26 Figuur 2-8: Aandeel bevolking boven 15 jaar dat start met hoger onderwijs (in %)... 26 Figuur 2-9: Productiviteit (195-211, in US$)... 27 Figuur 2-1: Per capita groei BBP, fysisch en menselijk kapitaal en TFP in verschillende periodes... 28 Figuur 3-1: Jaarlijkse olieproductie (198 212, in aantal vaten per dag)... 3 Figuur 3-2: Evolutie olieprijs en reëel BBP (198-211, in dollars)... 34 Figuur 3-3: Groei exportvolume en de groei van het reëel BBP (in %)... 34 Figuur 3-4: Lopende rekening (1999-213, in % van het BBP)... 35 Figuur 3-5: Componenten van de lopende rekening (1999-212, in miljoenen dollars)... 36 Figuur 3-6: Export, import en netto export (1999-212, in % van het BBP)... 36 I

Figuur 3-7: Componenten van het begrotingssaldo (1999-21, in % van het BBP of potentieel BBP)... 38 Figuur 3-8: Olieprijs en structureel begrotingssaldo (1999-212)... 39 Figuur 4-1: Gemiddelde jaarlijkse groei van de nominale geldhoeveelheid en inflatie (198-212, in %)... 43 Figuur 4-2: Gemiddelde jaarlijkse groei van geld en quasi geld (1999-212, in %)... 44 Figuur 4-3: Evolutie geldbasis, M1 en M2 (1999-211, in miljoenen bolivars)... 44 Figuur 4-4: Verwachte inflatie en depositorente (1984 212, in %)... 45 Figuur 4-5: Inkomsten, uitgaven en begrotingssaldo (1999-213, in % van het BBP)... 47 Figuur 4-6: Overheidsuitgaven (2-212, in miljoenen Bolivars)... 48 Figuur 4-7: Lopende uitgaven (2-212, in miljoenen Bolivars)... 49 Figuur 4-8: Overheidsconsumptie (1999-212, in % van het BBP)... 51 Figuur 4-9: Aandeel rentelasten in overheidsuitgaven (1999-29, in % van het BBP)... 52 Figuur 4-1: Vorderingen op de overheid (1999-211, in miljoenen bolivars)... 57 Figuur 4-11: Nominale bilaterale wisselkoers Venezuela (1999-21, Bolivar fuerte/us $)... 58 Figuur 4-12: Nominale en reële effectieve wisselkoers (1999-211, 25 = 1)... 6 Figuur 4-13: Internationale reserves (1999-211, in miljoenen Bolivars)... 61 Figuur 4-14: Financiële rekening (1999-212, in miljoenen Bolivars)... 63 Figuur 4-15: Jaarlijkse gemiddelde reële lonen (index, 25 = 1)... 63 Figuur 4-16: Kosten verbonden aan importeren (US$/container)... 65 II

TABELLEN Tabel 1-1: Armoede en extreme armoede (1999 en 212, in % van de totale bevolking)...- 11 - Tabel 1-2: Gini- coëfficiënt (1999 en 212)...- 13 - Tabel 2-1: Groei reëel BBP en determinanten (195-211, in %)... 16 Tabel 2-2: Groei fysisch kapitaal per capita in verschillende periodes (in %)... 19 Tabel 2-3: Bevolkingsgroei Venezuela (in %)... 2 Tabel 2-4: Toename menselijk kapitaal (1999-211, in %)... 24 Tabel 2-5: Scholingsniveau personen ouder dan 15 (195-21, in %)... 25 Tabel 2-6: Per capita groei van het reële BBP, fysisch en menselijk kapitaal en TFP in verschillende periodes (in %)... 28 Tabel 3-1: Gemiddelde jaarlijkse olieproductie (miljoenen vaten per dag)... 31 Tabel 3-2: Aandeel olie in goederenexport (in %)... 33 Tabel 3-3: Aandeel olie en olieproducten in export (1999-211, in %)... 37 Tabel 4-1: Aandeel rentelasten in overheidsuitgaven (1999-29, in % van het BBP)... 52 Tabel 4-2: Vergelijking componenten belastingopbrengst (199 en 21, in % van het BBP) 54 Tabel 4-3: Exportsamenstelling (2-212, in miljoenen dollars)... 55 Tabel 4-4: Wisselkoersregimes Venezuela (1996 213)... 59 Tabel 4-5: Financiering door de centrale bank, geldhoeveelheid en consumptieprijspeil (1999-211)... 61 Tabel 4-6: Importvolumes (2-212, in miljoenen Dollars)... 64 III

INLEIDING In 213 kwam Hugo Chavez, president van Venezuela, te sterven. Hij kwam aan de macht in 1999 met een overweldigende meerderheid en was een voormalig militair leider. Hij wou breken met het verleden en predikte de revolutie die macht moest geven aan het volk. Met deze bolivariaanse revolutie beloofde hij de levenstandaard te verbeteren en de armoede terug te dringen in zijn land. Zijn belangrijkste slogan was dan ook Con Chavez manda el pueblo wat zoveel betekent als met Chavez, regeert het volk. Hij voerde allerlei hervormingen door en spendeerde grote sommen geld ter verbetering van het leven van het gewone volk. Toch kwam er uit vele hoeken kritiek op zijn beleid aangezien dit volgens velen de economie ernstige schade toebracht. Zijn dood en daarmee het einde van zijn regeerperiode is daarom een ideaal moment om zijn beleid te evalueren en na te gaan in welke economische toestand hij het land achterlaat. De opzet van dit werk is dan ook te achterhalen of onder Chavez Venezuela er structureel op is vooruitgegaan. Om dit te onderzoeken gaan we als volgt tewerk. In een eerste deel bekijken de algemene macro economische toestand van het land. Hieruit zullen we een aantal vaststellingen doen die we dan in de latere delen van dit werk uitgebreid zullen bespreken. Tot slot vatten we deze bekomen vaststellingen samen en formuleren we een besluit. - 1 -

Deel 1: MACRO ECONOMISCHE TOESTAND In dit eerste deel zullen we een aantal algemene macro economische variabelen in Venezuela bekijken. We vergelijken de situatie in het land met die van een aantal andere Latijns Amerikaanse landen. Hiervoor kiezen we haar twee voornaamste buurlanden (Brazilië en Colombia) en twee landen uit de regio die vergelijkbaar zijn qua inwonersaantallen en grootte (Peru en Argentinië). Verder zullen we de situatie in Venezuela onder Chavez ook vergelijken met de periodes voordien. Hieruit zullen we een aantal vaststellingen doen die we dan verder zullen onderzoeken. We bekijken ook een aantal sociale parameters om na te gaan of Chavez de armoede en ongelijkheid in het land heeft kunnen terugdringen. Ter inleiding geven we kort wat algemene informatie over Venezuela. 1. Venezuela Venezuela is gelegen in het noorden van Latijns-Amerika, met als voornaamste buurlanden Colombia en Brazilië. Het land is voornamelijk bekend voor haar bodemrijkdommen, in de eerste plaats haar rijkdom aan olie. Met meer dan 297 miljoen vaten bezit het de grootste olievoorraad wereldwijd 1. Het is de vijfde grootste olie exporteur wereldwijd 2 en ook een van de stichtende leden van de organisatie voor olieproducerende landen (OPEC). Kenmerkend voor het lands olievoorraad is wel dat deze voornamelijk bestaat uit zware olie die moeilijk te raffineren en te transporteren is. Verder is de infrastructuur op vele olievelden zeer oud wat in de nabije toekomst grote investeringen vereist om de productiecapaciteit op niveau te houden 3. Daarnaast heeft het land ook zeer grote gasvoorraden. Met meer dan 55 miljoen kubieke meter heeft het de zesde grootste gasvoorraad ter wereld 4. De productie en exploitatie van beide grondstoffen is voornamelijk in handen van Petroleos de Venezuela S.A. (PVdSA), het door de staat gerunde nationale oliebedrijf, dat werd opgericht in 1976. Het bedrijf heeft een aanzienlijk aandeel in het lands 1 Annual Statistic Bulletin, OPEC, 212, p 22, http://www.opec.org/opec_web/static_files_project/media/downloads/publications/asb212.pdf. 2 Annual Statistic Bulletin, OPEC, 212, p 17, http://www.opec.org/opec_web/static_files_project/media/downloads/publications/asb212.pdf. 3 Venezuela, U.S. Energy information administration, 212, p 3, http://www.eia.gov/countries/analysisbriefs/venezuela/venezuela.pdf. 4 4 Annual Statistic Bulletin, OPEC, 212, p 23, http://www.opec.org/opec_web/static_files_project/media/downloads/publications/asb212.pdf. - 1 -

BBP, haar overheidsinkomsten en haar exportopbrengsten. Het is meteen ook de grootste werkgever 5. 2. BBP per capita in koopkrachtpariteit Het reëel product duidt het volume (finale) goederen en diensten aan die een economie in de loop van een bepaalde periode, meestal een jaar, produceert (Heylen 24, p5). Het is een belangrijke indicator voor de rijkdom of welvaart van een land. We bekijken hier het BBP per capita in koopkrachtpariteit. Door het BBP per capita uit te drukken volgens koopkrachtpariteit zijn we in staat landen correcter met elkaar vergelijken. Het BBP per capita in koopkrachtpariteit nam toe voor alle Latijns Amerikaanse landen. Uitschieter met een zeer sterke stijging is Argentinië met een stijging van meer dan 3 dollar per capita doorheen de beschreven periode. Peru kan bijna even sterke cijfers voorleggen. Colombia en Brazilië kennen een minder uitgesproken maar nog steeds sterke stijging van om en beide 2 dollar per capita over de periode. Venezuela presteert het slechtst, met slechts een beperkte stijging van om en beide 6 dollar per capita. Er zijn duidelijk twee sleutelmomenten: een eerste in 23, wanneer het BBP/capita een absoluut dieptepunt kende. In dat jaar was er een nationale oliestaking die een groot deel van de olieproductie voor lange tijd stillegde. Een tweede in 28 wanneer het BBP/capita na vijf jaar van aanhoudende toename plots weer een sterke terugval kent. Deze tweede terugval valt samen met de globale financiële crisis en de terugval in de olieprijs. Als we van diezelfde cijfers de jaarlijkse groeipercentages bekijken valt nog meer de sterke volatiliteit in de Venezolaanse output op. 5 Venezuela, U.S. Energy information administration, 212, p 3, http://www.eia.gov/countries/analysisbriefs/venezuela/venezuela.pdf. - 2 -

Figuur 1-1: BBP per capita (1999-213, in dollars) 14 12 1 8 6 4 2 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 Venezuela Peru Colombia Brazilië Argentinië Bron: Penn World tables 7.1 Figuur 1-2: Jaarlijkse groei BBP per capita (1999-21, in %) 2 15 1 5-5 -1-15 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 Venezuela Peru Colombia Brazilië Argentinië Bron: Penn World tables 7.1 en eigen berekeningen Als we het BBP per capita voor een periode sinds 195 tot 21 bekijken, merken we dat over de gehele periode het BBP per capita nauwelijks is toegenomen. Over een periode van 6 jaar gemiddeld slechts 1% per jaar. Verder is het duidelijk dat er een breuklijn kwam in de economische groei vanaf midden jaren 7: voordien kende het BBP per capita een sterke groei om dan terug te vallen tot een niveau van om en beide 8 dollar per capita om nadien rond dat niveau te blijven schommelen. De volatiliteit is dus ook op langere termijn duidelijk waarneembaar. - 3 -

Figuur 1-3: BBP per capita in koopkrachtpariteit Venezuela (198-21, in $/persoon) 14 12 11578,92 1 97,61 8 5539,84 6 4 2 195 1954 1958 1962 1966 197 1974 1978 1982 1986 199 1994 1998 22 26 21 Bron: Penn World tables 7.1 2. Inflatie Inflatie doet zich voor wanneer zich een aanhoudende stijging voordoet van het algemeen prijspeil in een economie (Heylen 24, p13). Het inflatiepercentage in een bepaald jaar meet de procentuele verandering van het algemeen prijspeil in dat jaar tegenover het vorige jaar. Voor de vergelijking van Venezuela met haar buurlanden bekijken we de evolutie van de consumptieprijzen. Hierin zitten dus ook ingevoerde goederen. Voor Venezuela zelf bekijken we ook het groeipercentage van de BBP-deflator. Deze meet de prijzen van de geproduceerde goederen en diensten in de economie. Dit omvat dus ook kapitaal- of exportgoederen. Zowat alle geanalyseerde Latijns Amerikaanse landen worden gekenmerkt door een hoge jaarlijkse inflatie, dit zeker in vergelijking met de West Europese landen en Amerika. Toch is er Langzaam maar zeker wel een tendens merkbaar naar een stabielere en lagere jaarlijkse inflatie. Argentinië kende nog even een opstoot van extreem hoge inflatie in 22 maar deze is sindsdien gedaald naar ongeveer 1 procent. De andere landen zitten momenteel aanvaardbare inflatieniveaus. Voor Brazilië ligt dit rond een 5 procent en voor Peru en Colombia zelfs rond een 2 procent. Venezuela is een echte uitschieter met een inflatie die bijna ieder jaar boven de 2 procent ligt en met pieken rond 3 procent. De inflatie schommelt dus ook zeer sterk. Opvallend is dat de inflatie steeds toeneemt als het BBP per capita krimpt. We kunnen dus wel al stellen dat Venezuela haar inflatie helemaal nog niet onder controle heeft. - 4 -

Figuur 1-4: Inflatie (1999-213, procentuele verandering) 35 3 25 2 15 1 5-5 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Venezuela Gemiddelde Latijns Amerika Peru Colombia Brazilië Argentinië Bron: IMF World Economic Outlook Ook in de decennia voor het regime kende het land zeer hoge inflatiegraden. Vanaf midden jaren 8 zien we de inflatie extreme hoogtes aannemen, met hierbij zelfs pieken tot bijna 1%. Eind jaren 8 en midden jaren 9 werd er geflirt met hyperinflatie. Ook hier weer valt de sterke volatiliteit op. Figuur 1-5: Inflatie, voor en tijdens Chavez (198-213, in %) 14 12 1 8 6 4 2-2 198 1982 1984 1986 1988 199 1992 1994 1996 1998 2 22 24 26 28 21 212 Consumptiegoederen BBP-deflator Bron: IMF World Economic Outlook 213-5 -

3. De arbeidsmarkt We gaan nu na in welke mate Venezuela en haar buurlanden hun productiemiddelen benutten. We doen dit in de eerste plaats aan de hand van de werkloosheidsgraad. Deze duidt de mate van onderbenutting van het arbeidspotentieel aan (Heylen 24, p16). Algebraïsch betekent dit: Werkloosheidspercentage = aantal werklozen totale actieve bevolking. 1 Bij alle geanalyseerde Latijns Amerikaanse landen zijn de werkloosheidsgraden afgenomen en met uitzondering van Colombia bevinden ze zich momenteel onder de 1 procent. In Venezuela en Argentinië is de daling van de werkloosheid het sterkst. Beiden zaten respectievelijk boven 15 en 2 procent in het begin van het decennium. Hun werkloosheidsgraden zijn meer dan gehalveerd tot iets meer dan 7 procent. Brazilië en Peru scoren het best, maar de afname van de werkloosheid is doorheen de geanalyseerde periode wel minder sterk. Figuur 1-6: Werkloosheidsgraad (1998-213, in % van de totale beroepsbevolking) 25 2 15 1 5 1998 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Venezuela Peru Colombia Brazilië Argentinië Bron: IMF World Economic Outlook 213 In de jaren voor Chavez ging de werkloosheidgraad een aantal pieken en dalen. Vanaf 1993 nam ze weliswaar bijna onophoudelijk toe. In 23 loopt de werkloosheidsgraad op tot meer dan 18 procent. Deze piek heeft vooral te maken met de grote oliestaking en de beslissing van Chavez om 4 procent van de werknemers van het nationale oliebedrijf te ontslaan (Kott 212, p79). Dit zorgde ervoor dat bijna 18 mensen werkloos werden. Nadien ging de werkloosheid in vrije val tot de huidige 7,8 procent. De werkloosheidsgraad valt daarmee terug tot op het niveau van eind jaren 8. - 6 -

Figuur 1-7: Werkloosheidsgraad Venezuela, Voor en tijdens Chavez (198-212, in %) 2 18 16 14 12 1 8 6 4 2 198 1982 1984 1986 1988 199 1992 1994 1996 1998 2 22 24 26 28 21 212 Bron: IMF World Economic Outlook 213 Voor de volledigheid bekijken we ook de werkgelegenheidsgraad in Venezuela gedurende het regime. Deze duidt de verhouding van het aantal werkenden tot de bevolking op beroeps actieve leeftijd. Deze laatste wordt gedefinieerd als de bevolking van 15 tot 64 jaar. We zien een duidelijk stijgende trend in de werkgelegenheidsgraad in Venezuela sinds 23, wat dus consistent is met de afnemende werkloosheidsgraad. Figuur 1-8: Werkgelegenheidsgraad Venezuela (1999-211, in %) 62 61 6 59 58 57 56 55 54 53 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 Bron: International Labour Organization, Key Indicators of the Labour Market database. - 7 -

4. Het begrotingssaldo Het begrotingssaldo geeft het verschil weer tussen alle overheidsontvangsten en overheidsuitgaven. De eerste omvatten hoofdzakelijk belastingen. De tweede omvatten vooral aankopen van goederen, lonen voor overheidspersoneel, sociale uitkeringen en rentelasten op de overheidsschuld (Heylen 24, p36). De meeste Latijns Amerikaanse landen worden sinds 1999 gekenmerkt door jaarlijkse lichte begrotingstekorten. Enkel Peru doet het beter en kent de laatste jaren meestal wel positieve saldo s. Argentinië kende in 23 een sterk oplopend tekort maar weet jaar tekorten sindsdien wel weer te beperken. Venezuela toont een heel ander patroon. Sinds 26 kent het jaarlijks steeds sterker oplopende tekorten. Sinds 21 was het tekort steeds groter dan 1 procent van het BBP en in 212 bedroeg dit tekort zelfs bijna 2 procent van het BBP. Figuur 1-9: begrotingssaldo (1998-213, in % van het BBP) 1 5-5 -1-15 -2-25 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Venezuela Colombia Peru Brazilië Argentinië Bron: IMF World Economic Outlook 213 Ook voor het regime kende Venezuela wel meermaals grote tekorten. Hierbij vallen vooral de tekorten van 1988 en 1994 op. Deze bedroegen respectievelijk 9 en 14 procent van het BBP. De extreem hoge inflatiegraden ging ook toen dus gepaard met sterk oplopende begrotingstekorten. Dit is ook nu het geval. Toch lijkt de huidige budgettaire crisis van een veel problematischere aard dan die van eind jaren 8 en midden jaren 9. Tot slot valt ook hier weer de sterke volatiliteit op. - 8 -

Figuur 1-1: Venezuela, begrotingssaldo voor en tijdens Chavez (1988-213, in % van het BBP) 1 5-5 -1-15 -2 1988 199 1992 1994 1996 1998 2 22 24 26 28 21 212 Bron: IMF World Economic Outlook 213 5. Overheidsschuld De gecumuleerde begrotingstekorten uit het verleden vormen de uitstaande brutooverheidsschuld. Dit zijn dus de financiële verplichtingen van de overheid ten overstaan van de financiële instellingen, de bedrijven en de gezinnen in binnen en buitenland (Heylen 24, p36). Jaarlijks geven deze schulden aanleiding tot rentelasten. Qua overheidsschuld doen de Latijns Amerikaanse landen het momenteel relatief goed. Zeker in verhouding tot de meeste Europese landen liggen de schildgraden binnen een aanvaardbaar niveau. Argentinië kende doorheen de periode een sterke verandering in haar schuldgraad. Deze steeg op een korte periode tot boven 16 procent van het BBP, maar nam nadien ook weer sterk af tot ongeveer 4 procent van het BBP. Ook bij Peru daalde de schuldgraad tot een niveau lager dan 2 procent van het BBP. Bij de andere landen bleef de schuld vrij stabiel rond het niveau van in 1999. Ook de schuldgraad in Venezuela blijft binnen aanvaardbare niveaus. Vanaf 21 is er wel een forse toename van 25 procent naar meer dan 6 procent van het BBP in 213. Deze toename is een logisch gevolg van de aanhoudende begrotingstekorten. - 9 -

Figuur 1-11: Bruto schuldgraad (1998-213, in % van het BBP) 18 16 14 12 1 8 6 4 2 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Bron: World Economic Outlook, 213 Venezuela Peru Colombia Brazilië Argentinië Wanneer we de Venezolaans overheidsschuld in een ruimere tijdscontext bekijken, merken we dat deze heel laag was tot eind jaren 7. Ongeveer gelijktijdig met de terugval in het BBP per capita begon de schuldgraad sterk toe te nemen. Er kwam een absolute piek in 1986, toen de schuld bijna 8 procent van het BBP betrof. De hoge schuldgraad bleef aanhouden tot midden jaren 9 waarna deze terug begon af te nemen. Ook hier weer is er een duidelijke samenhang tussen de inflatie, de begrotingstekorten en de overheidsschuld. Tijdens de regeerperiode van Chavez kende de schuld dus een sterke toename in 23 en een vanaf 21. Figuur 1-12: Overheidsschuld voor en tijdens Chavez (195-211, in % van het BBP) 9 8 7 6 5 4 3 2 1 195 1954 1958 1962 1966 197 1974 1978 1982 1986 199 1994 1998 22 26 21 Bron: Mauro et al. - Historical Public Finance Dataset - 1 -

6. Armoede We bekijken nu ook een aantal sociale indicatoren. Aangezien Chavez zich als een zeer sociaal president profileerde en beloftes deed om de levensomstandigheden van zijn bevolking te verbeteren, is het in het licht van onze analyse belangrijk om ook deze indicatoren kort te bespreken. Beginnen doen we met de armoede. We maken hierbij een onderscheid tussen gewone en extreme armoede. We zien dat zowel Venezuela als haar buurlanden een zeer sterke vermindering hebben gekend van het percentage van hun bevolking dat in armoede leeft. Qua armoede zou in 212 enkel Brazilië het beter doen. Venezuela zit ook onder het gemiddelde van het continent. Qua extreme armoede spreken de cijfers wel niet zo sterk in het voordeel van Chavez. Weliswaar werd deze sterker terug gedrongen dan het Latijns- Amerikaanse gemiddelde, toch moet het hier ook Peru laten voorgaan. Ook Colombia doet het niet danig veel slechter. Tabel 1-1: Armoede en extreme armoede (1999 en 212, in % van de totale bevolking) Land Extreme armoede Armoede 1999 212 1999 212 Venezuela 21,7 9,7 49,4 23,9 Colombia 26,8 1,4 54,9 32,9 Peru 22,4 5,5 48,6 23,7 Brazilië 12,9 5,4 37,5 18,6 Gemiddelde Latijns Amerika 18,6 11,3 43,8 28,2 Bron: Economic Commission for Latin America and the Caribbean - 11 -

Figuur 1-13: Evolutie armoede en extreme armoede (199-212, in % van de bevolking) 6 5 4 3 2 1 199 1992 1994 1997 1999 2 21 22 24 25 26 27 28 29 21 211 212 Extreme armoede Armoede Bron: Economic Commission for Latin America and the Caribbean 7. Inkomensverdeling Een ander belangrijke maatstaf in de beoordeling van is sociale ongelijkheid en inkomensverdeling. In het algemeen heerst in Latijns Amerika en de Caraïben een sterk ongelijke inkomensverdeling, waarbij het rijkste deel van de bevolking een buitenproportioneel aandeel heeft in de inkomens. Brazilië en Colombia zijn twee van de uitschieters met een zeer ongelijke verdeling. Aan het andere uiteinde zit Venezuela, dat samen met Uruguay de minst sterke concentratie van inkomens heeft en dus een eerlijkere inkomensverdeling. - 12 -

Met deze cijfers voor de inkomensongelijkheid kan de Gini coëfficiënt worden berekend 6. Hoe sterker deze coëfficiënt naar tendeert, hoe gelijker de inkomensverdeling in een land. In onderstaande tabel is te zien dat dit zowel in Venezuela als in haar buurlanden dit cijfer is verbeterd. Venezuela zelf presteert het sterkst in verhouding tot haar buurlanden. Het doet het ook beter dan het Latijns Amerikaans gemiddelde. Tabel 1-2: Gini- coëfficiënt (1999 en 212) Land 1999 212 Venezuela,498,45 Colombia,572,536 Peru,545,449 Brazilië,64,567 Latijns Amerika,541,496 Bron: Economic Commission for Latin America and the Caribbean 6 Voor een berekeningswijze, zie M. De Clercq, Economie toegelicht, Garant, Leuven, 26, p 496. - 13 -

8. Belangrijkste vaststellingen Aan de hand van de hierboven besproken economische variabelen kunnen we nu een aantal belangrijke vaststellingen doen die we verder in dit werk zullen verklaren. Een eerste belangrijke vaststelling is dat ondanks de sterke stijging van het BBP per capita in de regio, Venezuela onder Chavez nauwelijks economische groei kende. Het BBP per capita bleef eerder schommelen rond hetzelfde niveau dat het reeds had begin jaren 8. Ondanks de natuurlijke rijkdommen van het land wordt men er niet echt welvarender op. We zullen dan ook starten in deel 2 met een verklaring van deze tegenvallende groeicijfers. Dit doen we aan de hand van het Solow-model voor economische groei. Een tweede vaststelling is de volatiliteit in een heel aantal economische indicatoren. We zullen deze verklaren en nagaan wat de mogelijke gevolgen hiervan zijn voor de overheid en de economie. Dit doen we in deel 3. Een derde belangrijke vaststelling is de torenhoge inflatie. Inflatiecijfers zijn in Latijns Amerika altijd zeer hoog geweest en nog steeds vrij hoog, zeker in verhouding tot de West- Europese inflatiedoelstellingen. Toch slaagde enkel Venezuela, en in mindere mate Argentinië er niet in om het afgelopen decennium deze inflatiecijfers terug te dringen naar een meer aanvaardbaar niveau. Verder lijkt er ook een samenhang tussen de inflatie, de begrotingstekorten en de oplopende overheidsschuld. We zullen deze dan ook samen bespreken in deel 4. Tot slot maken we dan ook een algemene evaluatie van het beleid van Chavez en komen we tot een besluit. - 14 -

Deel 2: ECONOMISCHE GROEI Om de oorzaak van de slabakkende economische groei in Venezuela te onderzoeken, is het noodzakelijk de verschillende determinanten van deze groei te analyseren. Eerst zullen we aan de hand van een eenvoudige productiefunctie trachten een globaal beeld te krijgen van de verschillende bronnen van economische groei doorheen de verschillende periodes. Vervolgens zullen we deze evolutie trachten te verklaren aan de hand van het neoklassiek groeimodel ontwikkeld door Robert Solow. Nadien zullen we dit eenvoudige model uitbreiden. Aangezien we de lange termijn groei analyseren starten we vanaf 195. 1. De bronnen van economische groei Doorgaans vertrekt men bij de analyse van de economische groei van de volgende productiefunctie (Heylen 24, p78): Y = A. F(K, L) (1) Met: Y: de reële output L: de ingezette hoeveelheid arbeid (het aantal werknemers) K: de ingezette hoeveelheid kapitaal A: een factor die de stand van de technologie vat (totale factorproductiviteit) Indien we deze specifiëren tot een Cobb-Douglas productiefunctie bekomen we: Y = AK α L β (2) Economische groei vereist dus een wijziging van de ingezette hoeveelheden arbeid of kapitaal of een verbetering van de totale-factorproductiviteit. Het verband tussen de groeivoeten van deze variabelen kunnen we als volgt uitdrukken: Y Y = A A + α K K + β L L (3) Met: Y Y: Groei van de reële output L L: Groei van het ingezet aantal werknemers K K: Groei van de ingezette hoeveelheid van de productiefactor kapitaal A A: Groei van de totale-factorproductiviteit (o.a. door technologische verandering en verhoogde efficiëntie) 15

α: Kapitaalelasticiteit van de output β: Arbeidselasticiteit van de output Deze vergelijking wordt de growth accounting equation genoemd. Op basis hiervan kunnen we nu nagaan wat de impact is geweest van de verschillende onderdelen op de economische groei in de opeenvolgende decennia vanaf 195. Voor de duidelijkheid zetten we de cijfers uit de tabel ook om in een staafdiagram. Hierin tonen we naast de groei van het aantal werknemers ook de bevolkingsgroei, aangezien we later in dit werk zullen werken met per capita grootheden. De elasticiteiten α en β kunnen worden benaderd als de aandelen van kapitaal, respectievelijk arbeid in het nationaal inkomen. We kiezen voor α de waarde.6 en β de waarde.4 7. Tabel 2-1: Groei reëel BBP en determinanten (195-211, in %) Periode Y Y K K L L A A 5-59 98,87 119,27 39,68 4,11 6-69 72,81 44,54 28,5 21,99 7-79 52,85 97,35 71,25-23,55 8-89 -,4 22,4 23,75-17,24 9-99 18,6 18,93 33,19-7,5-11 41,44 28,2 17,61 8,33 Bron: Penn World Tables 8. en eigen berekeningen Figuur 2-1: Groei reëel BBP en determinanten (195-211, in %) 14 12 1 8 6 4 2-2 -4 5-59 6-69 7-79 8-89 9-99 -11 Y Y K K Bevolkingsgroei L L A A Bron: Penn World Tables 8. en eigen berekeningen 7 Dit doen we op basis van de Penn World Tables 8.. 16

Wat onmiddellijk opvalt, is de sterke groei van het reële BBP, de totale kapitaalvoorraad en het aantal werkenden in de periodes tot 198. Het omgekeerde kan gezegd worden over de totale-factorproductiviteit. De totale-factorproductiviteit is dat deel van de economische groei dat niet te verklaren is door groei van de ingezette hoeveelheden kapitaal of arbeid (Heylen, p71). We zien dat deze reeds van in de eerste periodes maar matig toeneemt, om vanaf de jaren 7 zelfs af te nemen. De negatieve factorproductiviteit, en de matige toename van de kapitaalvoorraad zijn waarschijnlijk verantwoordelijk voor de beperkte economische groei sinds 198. Onder Chavez zijn voor het eerst alle determinanten van de economische groei terug positief. De totale factorproductiviteit kent (weliswaar een beperkte) toename, wat alleszins een verbetering is met voordien. Hierdoor kon het reële BBP opnieuw iets sterker groeien. 2. Het Solow-model van economische groei Het Solow model heeft lange tijd het denken over de economische groei gedomineerd. We zullen ons nu baseren op dit model om een verdere analyse te maken van de economische groei in Venezuela. 2.1. Basismodel Net zoals de growth accounting equation, gaat het basis Solow-model uit van een neoklassieke productiefunctie Y=AF (L, K). Over deze productiefunctie kunnen we zeggen dat ze volgende kenmerken heeft (Heylen 24, p711): - De ingezette hoeveelheid arbeid en kapitaal zijn oneindig deelbaar en onderling substitueerbaar om een bepaalde productiehoeveelheid te realiseren. - De stand van de technologie wordt verondersteld exogeen te zijn en dus vrij beschikbaar in alle landen. - Het marginaal product van iedere productiefactor is positief, maar neemt af naarmate de ingezette hoeveelheid van de betrokken productiefactor hoger is. - De productie Y wordt gekenmerkt door constante schaalopbrengsten. Een productiefunctie die aan deze kenmerken voldoet is de Cobb-Douglas functie Y=AK α L 1-α. Deze eenvoudige productiefunctie volstaat om de hoofdlijnen van het Solow-model te verduidelijken. We zijn in de eerste plaats geïnteresseerd in het niveau en de groei van de 17

levensstandaard, daarom beschouwen we niet zozeer het reëel BBP (L) maar het reëel BBP per capita (Y/L). We stellen hierbij het aantal werknemers gelijk aan de totale bevolking: Y L = A ( K L ) α (4) y = Ak α = f(k) (5) Met: y = Y/L: BBP per capita k = K/L: kapitaalvoorraad per capita A is exogeen Aangezien dit eenvoudige model het niveau van de technologie in eerste instantie als gegeven (en overal beschikbaar) beschouwt, volgt uit de vergelijking dat de groei van het BBP per capita in de eerste plaats afhankelijk van de kapitaalvoorraad per capita. We zullen vervolgens eerst de evolutie van deze kapitaalvoorraad in samenhang met het BBP per capita bespreken, om vervolgens deze evolutie te verklaren. We werken hierbij dus met cijfers voor de totale bevolking en niet met het aantal werkenden. 2.2. De kapitaalvoorraad per capita De schatting van de kapitaalvoorraad in een land is vaak een lastige onderneming. Zeker voor minder ontwikkelde landen (voornamelijk niet OESO landen) betekende dit dat er lange tijd geen cijfers voorhanden waren. The Center for International Comparisons at the University of Pennsylvania tracht met de recentste versie van hun Penn World Tables (versie 8.) hier verandering in te brengen. De berekeningswijze gaat veel verder dan die in de reeds bestaande literatuur 8. Zo wordt rekening gehouden met verschillen in de samenstelling van de kapitaalgoederenvoorraad, wat ook zorgt voor variërende depreciatievoeten tussen landen en doorheen de tijd. We merken een sterke kapitaalgroei per capita tot midden jaren 7. Vanaf dan stagneert de groei en vanaf het begin van de jaren 8 is begint de kapitaalvoorraad per capita zelfs af te nemen. Rond diezelfde periode begint het BBP per capita terug te vallen om nooit meer zijn oude peil te bereiken. Het lijkt erop dat sindsdien Venezuela haar steady state kapitaalvoorraad per capita heeft bereikt. Met de steady state bedoelt men het lange 8 Zie hiervoor bijvoorbeeld: Berlemann, M. en Wesselhöft, J. E., 21, Estimating Aggregate Capital Stocks Using the Perpetual Inventory Method New Empirical Evidence for 13 Countries, 212, URL: <http://ideas.repec.org/p/ris/vhsuwp/212_125.html>. 18

termijn-evenwichtsniveau, het niveau waar de economie naartoe tendeert om er dan te blijven. Figuur 2-2: Kapitaalvoorraad - en BBP per capita in reële termen (195-211, in miljoenen dollars) 35 3 25 2 15 1 5 195 1954 1958 1962 1966 197 1974 1978 1982 1986 199 1994 1998 22 26 21 14 12 1 8 6 4 2 Kapitaalvoorraad BBP/capita (rechteras) Bron: Penn World Tables 8. Tabel 2-2: Groei fysisch kapitaal per capita in verschillende periodes (in %) Periode Fysisch kapitaal 5-59 56,98 6-69 12,87 7-79 15,23 8-89 -1,38 9-99 -1,71-11 9 Bron: Penn World Tables 8. en eigen berekeningen We zullen nu kort de aspecten bespreken die de feitelijke evolutie van de kapitaalvoorraad per capita bepalen. Deze worden weergegeven in volgende vergelijking: k = i (n + δ)k Hieronder bespreken we de bevolkingsgroei (n) en de jaarlijkse investeringen (i). De depreciatievoet (δ) achten we als gegeven en daarvoor verwijzen we naar de gespecialiseerde literatuur 9. (6) 9 R. Inklaar en M.P. Timmer (213), Capital, labor and TFP in PWT8., Groningen Growth and Development Centre, University of Groningen, http://www.rug.nl/research/ggdc/data/pwt/v8/capital_labor_and_tfp_in_pwt8.pdf. 19

2.2.1. Bevolkingsgroei De bevolkingsgroei heeft volgens het model een negatieve impact op het BBP per capita. Als we de verschillende periodes bekijken, merken we dat de bevolking steeds minder snel toeneemt. De bevolkingsgroei kan dus geen verklarende factor zijn voor het tegenvallen van de kapitaalgroei per capita vanaf midden jaren 7. Tabel 2-3: Bevolkingsgroei Venezuela (in %) Periode Bevolkingsgroei 5-59 45,9 6-69 37,48 7-79 36,39 8-89 27,69 9-99 21,34-11 2,89 Bron: Penn World Tables 8. en eigen berekeningen 2.2.2. Gerealiseerde Investeringen per capita Een belangrijke factor in het Solow model zijn de gerealiseerde investeringen per capita. Deze zullen een fractie uitmaken van het gecreëerd inkomen per capita. We merken dat reeds sinds begin jaren 5 de investeringsquote geleidelijk aan is beginnen teruggevallen om in 199 een absoluut dieptepunt te kennen. De jaren nadien werd er terug meer geïnvesteerd. Ook in 23 lagen de investeringen zeer laag, dit was het jaar van de nationale oliestaking die we reeds hierboven vermelde. We bekijken nu de internationale kapitaalstromen en de buitenlandse directe investeringen. 2

Figuur 2-3: Aandeel investeringen in het BBP/capita (in %) 5 45 4 35 3 25 2 15 1 5 195 1954 1958 1962 1966 197 1974 1978 1982 1986 199 1994 1998 22 26 21 Bron: Penn World Tables 7.1 a) Internationale kapitaalstromen Het Solow-model in een open economie voorspelt kapitaalstromen van rijkere naar armere landen, aangezien in landen met een lage steady state de marginale productiviteit (en dus de rendabiliteit) van kapitaal hoger is. De investeringsmogelijkheden van landen zijn dan niet meer beperkt tot nationale besparingen, maar kunnen worden aangevuld met buitenlands kapitaal. Volgens de theorie zou er hierdoor zou er convergentie optreden tussen landen. Voor een open economie geldt immers macro-economisch: I = sy NX (7) Met: sy: nationale besparingen NX: netto-export van goederen en diensten Indien we aan de netto-export de internationale transfers toevoegen, bekomen we het saldo op de lopende rekening. Dit is per definitie gelijk aan de netto-kapitaaluitvoer (+ aangroei internationale reserves). Hiermee wordt direct veel duidelijk. Als we het saldo op de lopende rekening van Venezuela erbij nemen, merken we dat dit sinds 198 jaar na jaar zeer positief was. Slechts in een beperkt aantal jaren was dit saldo negatief, zoals in 1982 of in 1998. In die jaren zien we dan ook dat de investeringen hoger uitvallen dan de nationale besparingen. Gedurende het bewind van Chavez zien we zelfs dat de lopende rekening steeds positief is. Er was dus nauwelijks tot geen ruimte voor kapitaalinvoer via de financiële rekening. Sinds 198 verdween er voornamelijk kapitaal naar het buitenland. Onderstaande grafiek maakt dit duidelijk. 21

Figuur 2-4: Besparingen, investeringen en saldo lopende rekening (198-213, in % van het BBP) 5 4 3 2 1-1 -2 198 1982 1984 1986 1988 199 1992 1994 1996 1998 2 22 24 26 28 21 212 Bron: IMF World Economic Outlook 213 Investeringen Nationale besparingen Saldo lopende rekening b) Buitenlandse directe investeringen Naast de totale kapitaalinvoer bekijken we ook of Venezuela er in is geslaagd buitenlandse directe investeringen aan te trekken. Kort gezegd zijn dit investeringen bedoeld om operationele productie-eenheden in het buitenland te financieren (Rayp, Cuyvers, Embrechts en Dejonge 212, p39). Op onderstaande grafiek is te zien dat Venezuela tot 199 nauwelijks tot geen investeringen uit het buitenland aantrok. In de jaren 9 slaagde het land er heel even in om meer directe investeringen aan te trekken. Vanaf het einde van de jaren 9 en zeker gedurende het regime van Chavez is het aandeel van buitenlandse investeringen terug sterk geminderd. Figuur 2-5: Buitenlandse directe investeringen (197-212, in % van het BBP) 8 6 4 2-2 -4 197 1974 1978 1982 1986 199 1994 1998 22 26 21 Bron: IMF International Financial Statistics 22

Een en ander heeft te maken met de voorwaarde is dat buitenlands kapitaal gastvrij wordt ontvangen. Hiermee wordt bedoeld dat de politieke, sociale en economische instituties gunstig moeten zijn om buitenlandse investeringen te ontvangen. Een mogelijke graadmeter voor de gastvrijheid voor buitenlands kapitaal is het ondernemingsklimaat dat in een land heerst. Aan de hand van de databank van doingbussiness.org 1 kunnen we dit nagaan. Volgens de jaarlijkse ranking die deze databank opstelt, staat Venezuela op de 181 e om zaken te doen en 157 e om een onderneming op te starten. Op een totaal van 189 landen, zijn dit dus zeer slechte resultaten. Volgens de hierboven getoonde resultaten lijkt het wel dat Venezuela begin jaren 9 tijdelijk een andere koers ging varen die opnieuw buitenlandse investeerders begon aan te trekken. Dit optimisme was van korte duur want eind de jaren 9 en ook onder het bewind van Chavez vallen deze investeringen weer bijna volledig weg. We komen hier later nog op terug. 2.3. Het uitgebreid Solow-model van Mankiw, Romer en Weil (1992) Het eenvoudige Solow-model heeft een aantal tekortkomingen. Een eerste luidt dat het Solow-model niet in staat is de in de realiteit geobserveerde (blijvende) verschillen in het BBP per capita van landen te verklaren (Heylen 24, p74). Mankiw, Romer en Weil (1982, hierna MRW)) trachten, mits een kleine uitbereiding, dit punt van kritiek te weerleggen. Ze bereiden het model uit door een onderscheid te maken tussen fysisch (K) en menselijk kapitaal (H) en de productiefunctie in die zin aan te passen. Ze houden evenwel vast aan de neoklassieke veronderstelling van een afnemend marginaal product van (fysisch en menselijk) kapitaal. Hun productiefunctie neemt de volgende vorm aan: Y=K α H β (AL) 1-α-β (8) Waarbij α, β >, α+β < 1 Hierbij staat K voor de voorraad fysisch kapitaal, H voor de voorraad menselijk kapitaal, L voor het aantal werknemers en A voor het door de technologie bepaalde aantal efficiëntieeenheden (Heylen 24, p 742). Door de opname van menselijk kapitaal introduceren MRW de kwaliteit van de werknemers (opgebouwde scholing) als productiefactor. De evolutie van de output wordt nu dus niet langer alleen bepaald door de investeringen in fysisch kapitaal, maar ook door de investeringen in menselijk kapitaal. 1 Zie hiervoor: http://www.doingbusiness.org/data/exploreeconomies/venezuela/. 23

Voor het waarderen van het menselijk kapitaal maken we gebruik maken van een index voor menselijk kapitaal per persoon, die gebaseerd is op het aantal jaren scholing (Barro-Lee) en het rendement van onderwijs (Psacharopoulos, 1994) 11. Om de cijfers duidelijker te maken, vergelijken we opnieuw Venezuela met haar buurlanden. Hierop is weer duidelijk de hierboven vastgestelde breuklijn op te merken: tot eind jaren 7 doet Venezuela het behoorlijk goed qua menselijk kapitaal. De kwaliteit gaat er duidelijk op vooruit. Zeer opmerkelijk is het feit dat het land nadien zelfs een terugval kent. Sinds de jaren 9 en voornamelijk onder Chavez neemt het menselijk kapitaal terug toe. Venezuela had volgens de gebruikte index de sterkste toename in menselijk kapitaal in de periode 1999-211. Ondanks deze toename doet het land het in 211 nog steeds het slechtst in verhouding tot haar buurlanden. Figuur 2-6: Toename menselijk kapitaal (1999-211, in %) 3 2,5 2 1,5 1,5 195 1954 1958 1962 1966 197 1974 1978 1982 1986 199 1994 1998 22 26 21 Venezuela Peru Argentinië Brazilië Colombia Bron: Penn World Tables 8. Tabel 2-4: Toename menselijk kapitaal (1999-211, in %) Land Toename indexcijfer Venezuela 14,67 Peru 5,38 Argentinië 4,98 Brazilië 13,59 11 Men kiest hierbij voor gemiddeld aantal gestudeerde jaren gekozen van de bevolking boven 15 jaren oud en men gaat ervan uit dat de eerste jaren van scholing een hoger rendement opleveren. Voor meer uitleg zie R. Inklaar en M.P. Timmer (213), Capital, labor and TFP in PWT8., Groningen Growth and Development Centre, University of Groningen, p 38, http://www.rug.nl/research/ggdc/data/pwt/v8/capital_labor_and_tfp_in_pwt8.pdf. 24

Colombia 9,79 Bron: Penn world tables 8. en eigen berekeningen Tot slot tonen we ook nog de cijfers van de Barro-Lee databank, waaruit ook duidelijk de stijging van het gemiddeld scholingsniveau in Venezuela blijkt. Hierbij toch een kanttekening, want hoewel de meeste cijfers erop vooruitgaan, ligt het aandeel van de bevolking dat slechts lagere school volgt nog bijzonder hoog. Bijna 5 procent van de bevolking geraakt nooit in de middelbare school, zelfs 2 procent maakt nooit de lagere school af. Ter vergelijking: in België liggen deze waarden op 15,8 en 1 procent. Verder nog iets opmerkelijk: het aandeel van de bevolking dat aan de middelbare school start in Venezuela ligt bijzonder laag. Er kwam een sterke terugval vanaf 198, waarmee weer de breuklijn die we ook bij het fysieke kapitaal zagen terug naar voor komt. Momenteel neemt dit aandeel terug toe, maar dit gaat zeer gestaag met nauwelijks een verbetering tussen 2 en 21. Slechts 16,5 procent van de bevolking dat secundair onderwijs start is bijzonder laag, ook in vergelijking met de buurlanden. Het hoger onderwijs toont dan weer een geheel ander beeld: dit aandeel neemt wel sterk toe, met bijna 1 procent tussen 2 en 21. Dit zou kunnen wijzen op een beleid dat bepaalde groepen van de bevolking bevoordeeld, of slechts een beperkt deel van de bevolking bereikt. We komen hier later nog op terug bij de bespreking van het overheidsbudget. Ter vergelijking tonen we ook de evolutie van de omringende landen. Tabel 2-7: Scholingsniveau personen ouder dan 15 (195-21, in %) Hoogste graad behaald Jaartal Leeftijdsgroep Geen scholing Lager onderwijs Middelbare school Hoger onderwijs Gemiddeld Aantal jaren gestudeerd gestart beëindigd gestart beëindigd gestart Beëindigd (% van bevolking ouder dan 15 ) 195 15+ 49,42 45,34 9,22 4,6,93 1,15,29 2,18 196 15+ 41,5 5,21 23,64 7,4 2,75 1,33,56 3,12 197 15+ 35,63 44,87 12,97 16,87 5,75 2,69 1,2 3,74 198 15+ 18, 45,2 12,97 3,4 9,49 6,39 2,45 5,55 199 15+ 18,14 56,42 18,9 14,92 4,4 1,52 2,43 5,11 2 15+ 15,1 55,52 25,8 15,39 4,27 14,8 2,96 5,85 21 15+ 11,56 48,82 3,98 16,54 4,37 23,8 4,96 7,13 Bron: Barro-Lee educational attainment dataset 25

Figuur 2-7: Aandeel bevolking boven 15 jaar dat start met secundair onderwijs (in %) 6 5 4 3 2 1 195 1955 196 1965 197 1975 198 1985 199 1995 2 25 21 Venezuela colombia Peru brazilie argentinie Bron: Barro-Lee educational attainment dataset Figuur 2-8: Aandeel bevolking boven 15 jaar dat start met hoger onderwijs (in %) 25 2 15 1 5 195 1955 196 1965 197 1975 198 1985 199 1995 2 25 21 Venezuela Colombia Peru Brazilië Argentinië Bron: Barro-Lee educational attainment dataset Niet enkel zorgt de opname van menselijk kapitaal in het model voor een bijkomende verklaring voor de economische groei in een land, ook geeft het een extra verklaring waarom landen mogelijks niet convergeren. Het model van MRW voorspelt immers veel kleinere verschillen tussen landen in de opbrengst van fysisch kapitaal. De verschillen in de fysischekapitaalvoorraad die vereist zijn om bijvoorbeeld een tienvoudig verschil in het BBP per capita te verklaren, zijn nu veel kleiner dan in het eenvoudige Solowmodel. Immers, ook verschillen in het menselijk kapitaal kunnen tot verschillen in de levensstandaard bijdragen. Een tienvoudig verschil in het BBP per capita hoeft niet langer tot grote verschillen in de opbrengst van fysisch kapitaal te leiden wanneer achter dit inkomensverschil een aanzienlijk 26

verschil in menselijk kapitaal per capita zit. Hierdoor zijn politieke en andere risico s niet langer irrelevant en is het best mogelijk dat het kapitaal niet naar de armste landen stroomt. 3. Productiviteit We bekijken nu nog kort de productiviteit, die we kunnen uitdrukken als BBP per tewerkgestelde persoon of per gewerkt uur. Ze verlopen allebei op zeer gelijke wijze als het BBP per capita. Figuur 2-9: Productiviteit (195-211, in US$) 5 45 4 35 3 25 2 15 1 5 195 1954 1958 1962 1966 197 1974 1978 1982 1986 199 1994 1998 22 26 21 25 2 15 1 5 BBP per werknemer BBP per uur (rechteras) Bron: The Conference Board Total Economy Database 4. Bronnen van groei per capita Samenvattend kunnen we nu de groei van het BBP per capita en haar bronnen bekijken. Algemeen kunnen we stellen dat de groei van het BBP per capita is beginnen tegenvallen vanaf het einde van de jaren 7. Dit zorgde voor 2 decennia van negatieve groei. Voornamelijk de groei van de totale-factorproductiviteit viel sterk tegen, en dit reeds vanaf het begin van de jaren 7. De groei van beide kapitaalaspecten was ook laag tot negatief in beide periodes, maar minder uitgesproken dan de productiviteitsterugval. Op het eerste zicht lijkt het nu dat Chavez de negatieve spiraal heeft kunnen keren, aangezien onder zijn bewind de per capita groei terug positief is uitgevallen. Toch moeten we dit nuanceren. Zo komt een groei van 17 procent op 12 jaar slechts neer op een groei van om en beide 1.4 procent op jaarbasis. Verder valt te betwisten of de positieve groei het 27

gevolg is van zijn beleid, dan wel van een stijgende olieprijs. We zullen dit bekijken in de volgende paragraaf. Tabel 2-8: Per capita groei van het reële BBP, fysisch en menselijk kapitaal en TFP in verschillende periodes (in %) Periode BBP per capita Fysisch kapitaal per capita Menselijk kapitaal per capita Totale factorproductiviteit 5-59 37,64 56,98 12,5 4,11 6-69 25,7 12,87 7,47 21,99 7-79 12,7 15,23 18,96-23,55 8-89 -21,73-1,38-3,84-17,24 9-99 -2,26-1,71 6,93-7,5-11 17 9 13,77 8,33 Bron: Penn World Tables 8. en eigen berekeningen Figuur 2-1: Per capita groei BBP, fysisch en menselijk kapitaal en TFP in verschillende periodes 7 6 5 4 3 2 1-1 -2-3 5-59 6-69 7-79 8-89 9-99 -11 BBP per capita Fysisch kapitaal per capita Menselijk kapitaal per capita Totale factorproductiviteit Bron: Penn World Tables 8. en eigen berekeningen 5. Verklaring Uit de vorige paragraaf zijn we tot de vaststelling gekomen dat de stagnatie in de groei te maken heeft met een gebrek aan kapitaalaccumulatie en een tegenvallende productiviteit. We zullen zien dat dit grotendeels het gevolg is van overheidsinmenging in de economie en vooral in de olie industrie. 28

4.1. Een steeds verdergaande overheidsinmenging De terugval in de investeringen kunnen we grotendeels verklaren aan de hand van een steeds verdergaande overheidsinmenging in de Venezolaanse economie. Zowat het voornaamste kenmerk dat de Venezolaanse economie typeert en mee heeft bepaald is het sterk interveniëren van de Venezolaanse overheid. Tot 1958 was de evolutie van de economische activiteit in Venezuela gedetermineerd door een boom in de olie industrie en van de aan olie gerelateerde activiteiten, wat zorgde voor grote infrastructuurwerken. Dit bracht een proces van kapitaalaccumulatie en kennisoverdrachten met zich mee aangezien de olie-industrie openstond voor buitenlandse investeringen. Na 58 begon een traag proces van overheidsinmenging dat versnelde in 1974, en dat leidde tot substantiële distorsies in de economie. Enerzijds was er de drang tot nationalisering. Dit begon met de nationalisering van de olieindustrie in 1976 12. Tevens het jaar waarin Petróleos de Venezuela S.A. (PVdSA) werd opgericht, het staatsbedrijf dat zou instaan voor de olieproductie. Niet enkel haar drang tot nationaliseren maar eveneens een beleid gericht op importsubstitutie, deed de aanvoer van buitenlands kapitaal terugvallen Dergelijk beleid is gericht op het bevoordelen van binnenlandse producenten zodat deze de markt kunnen overnemen van buitenlandse producenten (Rayp et al. 212, p38). Dit werd bewerkstelligd door een aantal maatregelen. Zo werden overdreven subsidies gegeven aan binnenlandse producenten. Er werden quota s opgelegd aan private banken om geld te lenen aan sectoren van nationaal belang zoals de landbouw. De overheid legde algemene prijscontroles op voor goederen en diensten en hield controle over belangrijke financiële indicatoren zoals de rente en de wisselkoers. Als een gevolg van deze en vele andere interventies, steeg het aandeel van de publieke sector in het totale BBP van 15.4% in 1973 tot 3,3% in 198. Gedurende de periode van 1974 tot 198 steeg de proportie van overheidspersoneel met 4,2 procent in de totale tewerkstelling. In 197 was het aandeel van publieke investeringen 24% van het totaal, terwijl dit in 1982 meer dan 67% was. Gerelateerd aan publieke investeringen, maakte investeringen door publieke ondernemingen in 197 46% en in 1982 81% uit. In 1983 waren publieke investeringen voor het eerst groter dan private investeringen. Tussen 1977 en 1983, namen private investeringen met meer dan 78% af. De Investeringen per werknemer lagen in 2 op hetzelfde niveau van in 1955. De overheid werd dus het belangrijkste kanaal voor de toewijzing van middelen. Al deze beleidsbeslissingen hadden natuurlijk een 12 From privatization to nationalization of the Venezuelan oil industry, http://www.pdvsa.com/. 29

sterke impact op de aantrekkelijkheid van de economie en dus op het aantrekken van buitenlands kapitaal. 4.2. Een korte heropleving Zoals we zagen kwam er een korte heropleving van de investeringen in de jaren 9. De overheid had toen budgettaire problemen en onder het toeziend oog van het IMF en de Wereldbank voerde het hervormingen door. Om de productie in het nationale oliebedrijf terug op te drijven waren investeringen nodig. Hierdoor werd de olie sector terug beperkt opengesteld voor private bedrijven. Deze operatie kreeg de apertura mee 13. Het werd gecoördineerd door internationale instituties en multinationale bedrijven. Er werden toen operationele overeenkomsten ( convenios operativos ) toegestaan aan bedrijven, en dit op inactieve olievelden die PVdSA normaal toch niet zou exploiteren (Hausmann en Rodríguez 26, p29). Het ging hierbij dus om zware olie die moeilijk te extraheren was. De nieuwe projecten kregen ook belastingvoordelen om investeringen aan te trekken exploiteren (Hausmann en Rodríguez 26, p3). Midden jaren 9 werden ook minder zware olievelden opengesteld. Dit had duidelijk een positieve impact op de olieproductie. Deze ging begin jaren 8 terug de hoogte in. Figuur 2-11: Jaarlijkse olieproductie (198 212, in aantal vaten per dag) 35 3 25 2 15 1 5 198 1982 1984 1986 1988 199 1992 1994 1996 1998 2 22 24 26 28 21 212 Bron: US energy agency 13 Full oil soevreignity, p7, http://www.pdvsa.com/interface.en/database/fichero/publicacion/935/21.pdf 3

4.3. Chavez Onder Chavez zagen we dus een lichte voorruitgang van de investeringen en van de productiviteit. Toch heeft deze verbetering weinig te maken met een beter economisch beleid maar eerder met een stijgende olieprijs. Deze nam gedurende het decennium dat Chavez regeerde sterk toe. Maarvan het oliebedrijf en de olieproductie kijken, krijgen we toch een lichtjes ander beeld. Eerst is er de olieproductie. Deze is sinds 2 licht teruggevallen. Ondertussen is ze op een niveau onder dat van de jaren 6. Tabel 2-3: Gemiddelde jaarlijkse olieproductie (miljoenen vaten per dag) Jaar Olieproductie 196 2,846.1 197 3,78. 198 2,165. 199 2,135.2 2 2,891. 211 2,88.9 Bron: OPEC Annual statistic bulletin Verder is er het zeer belangrijk kantelmoment in het jaar 22-23. Toen trachtte de overheid de autonomie van PVdSA te ondermijnen. Dit resulteerde in een landelijke staking die meer dan 65 dagen duurde. Als reactie ontsloeg de overheid een groot deel van het personeel en een groot deel van het management, en nam het de volledige controle over het bedrijf over. Het ontslaan van onder andere ingenieurs zorgde voor een serieuze brain drain in het bedrijf. Het bedrijf wordt geplaagd door schuld en inefficiëntie. Ondanks de boom in de olieprijzen, nam haar schuld toe van 3 miljard tot 19 miljard dollars (Kott 212, p8). Ook de operationele kost nam enorm toe ten gevolge van een afnemende infrastructuur. De kost van een vat is meer dan verdubbeld van 13 tot 29 dollar in 28. Een ander teken van verlies aan efficiëntie is het groeiend aantal werknemers ondanks de afname in productie. Dan is er nog de buitenlandse politiek die Chavez voerde. Zowat 1 procent van de totale productie wordt tegen sterk verminderde prijzen verkocht aan de Caraïben. Dit zorgt natuurlijk voor een extra verlies aan inkomsten die het bedrijf wel broodnodig heeft. Zo zal het bedrijf in de toekomst nieuwe zware olievelden moeten aanboren, hetgeen veel geld vereist om te investeren in technische knowhow, en infrastructuur. Chavez heeft zijn controle over de olie industrie enkel verder uitgebreid, de belastingen en royalties op bestaande en nieuwe olieprojecten van buitenlandse bedrijven verhoogd 14. In 26 nationaliseerde hij de exploitatie en productie van de olieproductie. Hij maakte PVdSA 14 Zie oa.: http://www.nytimes.com/29/5/9/world/americas/9venez.html?_r=1&; http://www.reuters.com/article/211/4/22/venezuela-oil-idafn2212275211422 31

meerderheidsaandeelhouder van alle olieprojecten door haar een minimumaandeel van 6 procent te geven in alle projecten 15. Verder heeft Chavez het niet nagelaten om de economie verder te nationaliseren. In zowat alle sectoren werden overnames gedaan 16. Zo werden banken, landbouwbedrijven en industriële ondernemingen overgenomen Dit sluit natuurlijk de deur voor buitenlandse investeerders. Het is duidelijk dat al dit weinig ruimte voor duurzame economische groei. Het is dus duidelijk dat de beperkte economische groei vooral het gevolg is van een stijgende olieprijs. 15 Venezuela, U.S. Energy information administration, 212, p 3, http://www.eia.gov/countries/analysisbriefs/venezuela/venezuela.pdf. 16 Factbox: Venezuela's nationalizations under Chavez, http://www.reuters.com/article/212/1/8/usvenezuela-election-nationalizations-idusbre8971x21218 32

Deel 3: MACRO ECONOMISCHE VOLATILITEIT Een ander opvallend kenmerk van de Venezolaanse economie is de extreme volatiliteit in zowat alle belangrijke economische variabelen. Het werd reeds duidelijk dat dit te maken heeft met de enorme olie afhankelijkheid van het Venezuela s economie. In wat volgt zullen we dit diepgaander bekijken. We bekijken eerst het lange termijn verband tussen de olieprijs, olie export en het reële BBP. Vervolgens bekijken we de regeerperiode van Chavez. 1. Olie - afhankelijkheid De Venezolaanse economie is sterk afhankelijk van haar olie industrie. We kunnen dit eenvoudig aantonen aan de hand van de exportsamenstelling en de olieprijs. Aangezien olie voornamelijk een exportproduct is kijken we eerst naar het aandeel van de olie en haar afgeleide producten in de totale goederenexport. Dit maakt onmiddellijk duidelijk dat de export door de jaren heen bijna uitsluitend bestond uit olie of olieproducten. Tabel 3-1: Aandeel olie in goederenexport (in %) Jaar Ruwe olie Olieproducten Totaal 197 62,3 28,5 9,8 1975 65,7 27 92,7 198 63,6 29,6 93,2 1985 46,4 33,6 8 199 5,8 29,7 8,5 1995 45,3 31 76,3 2 58,9 26,6 85,5 25 64,6 2,7 85,3 211 79,2 14,4 93,6 Bron: Economic Commission for Latin America and the Caribbean Dit heeft een sterke impact op het reële BBP van het land. Onderstaande grafieken maken dit duidelijk. Eerst tonen we de evolutie van het reëel BBP en de evolutie van de olieprijs. Nadien tonen we de jaarlijkse groei van het totale exportvolume en de groei van het reële BBP. Beide grafieken zijn treffend: het reëel BBP evolueert zeer sterk mee met de olieprijs en de exportvolumes. Dit brengt niet enkel de enorme afhankelijkheid van s lands economie voor olie aan het licht maar verklaart onmiddellijk ook de extreme volatiliteit in de macroeconomische grootheden besproken in de inleiding. 33

Figuur 3-1: Evolutie olieprijs en reëel BBP (198-211, in dollars) 12 1 8 6 4 2 198 1982 1984 1986 1988 199 1992 1994 1996 1998 2 22 24 26 28 21 35 3 25 2 15 1 5 Olieprijs Reëel BBP (rechteras) Bron: US Energy Information Administration en Penn World Tables 8. Figuur 3-2: Groei exportvolume en de groei van het reëel BBP (in %) 2 15 1 5-5 -1-15 -2 1983 1985 1987 1989 1991 1993 1995 1997 1999 21 23 25 27 29 211 213 Groei BBP Exportvolume Bron: IMF World Economic outlook, 213 Aangezien olieprijzen zo sterk veranderen, brengt dit enorme gevaren met zich mee. Wanneer de prijzen hoog zijn, is de opportuniteitskost enorm hoog en de drang laag om te investeren in een ander exportproduct en dus om de export te differentiëren. Wanneer de prijs dan plots laag zijn gaat het land door moeilijke tijden. Ook het overheidsbudget heeft hier enorm onder te lijden. In het algemeen leiden plots prijsstijgingen tot povere en kortzichtige uitgavebeslissingen. Zo zullen uitgavenbeslissingen slechts weerklank hebben op korte termijn terwijl de negatieve gevolgen in slechte tijden vaak langdurig zijn. 34

We zullen nu bekijken heeft getracht om de economie van het land en de export te diversifiëren. Daarom starten we met het bespreken van de lopende rekening en de export. Nadien zullen we ook kijken naar het begrotingsbeleid en hierbij of hij de volatiliteit heeft proberen te temperen. 2. Lopende rekening De lopende rekening bevat alle verrichtingen die in de productie-, bestedings- of inkomenssfeer liggen (Heylen 24, p 25). Ze bestaat uit 3 onderdelen. Een eerste betreft de betalingen in het kader van het goederen- en dienstenverkeer. Export geeft aanleiding tot een inkomende geldstroom (+), import tot een uitgaande geldstroom (-). Het goederenverkeer betreft de uitvoer en de invoer van materiële producten. Het dienstenverkeer betreft immateriële producten. Een tweede onderdeel betreft de factorinkomens. Dit zijn de internationale betalingen van arbeidsinkomens en van opbrengsten uit beleggingen en investeringen. Ten derde zijn er de lopende inkomensoverdrachten. Dit zijn jaarlijks terugkerende betalingen zonder tegenprestatie. Voorbeelden zijn internationale subsidies en de overdracht door gastarbeiders van een deel van hun inkomen aan hun familie in hun thuisland. Als we de alle inkomende en uitgaande stromen optellen bekomen we het saldo op de lopende rekening. We bekeken reeds het saldo van de lopende rekening in het vorige deel. We vergelijken dit nu met de saldo s van de andere Latijns Amerikaanse landen. Onmiddellijk valt op dat de positieve cijfers in Venezuela jaar na jaar extreem hoog zijn. Enkel Argentinië kent ook bijna jaarlijks positieve saldo s, maar deze zijn niet zo groot. Figuur 3-3: Lopende rekening (1999-213, in % van het BBP) 2 15 1 5-5 -1 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Venezuela Colombia Peru Brazilië Argentinië Bron: IMF World Economic outlook, 213 35

We kunnen nu de lopende rekening van Venezuela verder ontleden. Zo zien we dat het positieve cijfer bijna uitsluitend het gevolg is van positieve cijfers bij het goederen en dienstenverkeer. Figuur 3-4: Componenten van de lopende rekening (1999-212, in miljoenen dollars) 4 3 2 1-1 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 Goederen - en dienstenverkeer Lopende inkomensoverdrachten Factorinkomens Lopende rekening Bron: Economic Commission for Latin America and the Caribbean Als we nu de import en export bekijken zien we dat de export ook weer zeer volatiel is en sterk meebeweegt met de olieprijs die we hierboven reeds hebben getoond. Dit zorgt ervoor dat in 25 het exportvolume een waarde had van bijna 4 procent van het totale BBP terwijl dit in 29 terugviel tot een goede 2 procent. Figuur 3-5: Export, import en netto export (1999-212, in % van het BBP) 45 4 35 3 25 2 15 1 5 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 Export Import Netto Export (rechteras) 25 2 15 1 5-5 36

Bron: World Bank national accounts data We bekijken nu het aandeel van olieproducten in de totale export. We toonden reeds het aandeel van olie in de totale export vanaf 197 op geregelde tijdstippen. Als we nu de jaarlijkse exportsamenstelling bekijken vanaf dat Chavez aan de macht kwam merken we dat dit toen rond een 8 procent lag. Geleidelijk aan zien we dit aandeel terug toenemen tot bijna 95 procent in 211. In plaats van de export te diversifiëren werd het aandeel van olie in de export terug groter en groter en de economie dus enkel maar meer en meer afhankelijk van haar olievoorraden en olieproductie. Chavez is er dus duidelijk niet in geslaagd de economie van het land te diversifiëren. Sterker zelfs, het land werd onder zijn bewind terug sterker afhankelijk van die olie. Tabel 3-2: Aandeel olie en olieproducten in export (1999-211, in %) Jaar Ruwe olie Olieproducten Totaal 1999 53,7 27,2 8,9 2 58,9 26,6 85,5 21 58,3 23,7 82 22 76,4 2,5 78,9 23 81 / 81 24 57,6 23,9 81,5 25 64,6 2,7 85,3 26 81,9 3,5 85,4 27 86,4 1,8 88,2 28 75,4 13,4 88,8 29 75,3 14,9 9,2 21 78,3 14,1 92,4 211 79,2 14,4 93,6 Bron: Economic Commission for Latin America and the Caribbean 3. Budgettair beleid Een te sterke volatiliteit kan negatieve gevolgen hebben voor de reële economie. Een overheid kan hier dan ook een belangrijke rol in spelen in het uitvlakken van al te extreme pieken of dalen. In ideale omstandigheden zou een overheid dan ook haar bestedingen terugdringen in goede tijden en de economie ondersteunen in slechte tijden. De empirie toont aan dat olieproducerende landen enorm gevoelig zijn voor procyclisch begrotingsbeleid (Erbil 211, p5). Met Procyclisch begrotingsbeleid bedoelen we een budgettair beleid dat de economische cyclus versterkt. Een overheid zal dus een expansief beleid voert in goede tijden waardoor er in slechte tijden weinig financiële middelen voorhanden zijn om de economie te ondersteunen en men een restrictief beleid gaat voeren, wat net de laagconjunctuur versterkt (Heylen 24, p 191). In het geval van een 37

olieproducerend land zoals Venezuela wil dit dus zeggen dat de overheid overmatig gaat spenderen wanneer de internationale olieprijzen de hoogte ingaan, om hierdoor nauwelijks middelen over te houden wanneer de olieprijzen terug dalen. De overheid zou dus We bekijken nu de situatie in Venezuela tijdens Chavez. Beginnen doen we met een aantal vaststellingen door het feitelijk begrotingssaldo te vergelijken met het cyclisch gezuiverd saldo. De belangrijkste reden hiervoor is dat het feitelijk begrotingssaldo deels oncontroleerbaar is (Heylen 24, p 185). Indien een overheid een autonome ingreep uitvoert op haar overheidsbudget door haar uitgaven of haar belastingen te wijzigen ontstaat er een structurele wijziging in het begrotingssaldo. Maar deze wijziging op zich kan een invloed hebben op de economische activiteit en het inkomen. De veranderingen in de conjunctuur hebben op hun beurt een invloed op het overheidsbudget, want een inkrimping van de economische activiteit doet bijvoorbeeld ook de belastinginkomsten dalen en verhoogt mogelijks de werkloosheidsuitkeringen. Deze veranderingen worden daarom ook de conjuncturele wijzigingen in het begrotingssaldo genoemd. We zien dat in de jaren tot 22 het negatieve saldo van het structureel saldo bijna volledig teniet gedaan door de positieve conjunctuur. Na de grote oliestaking zien we dat het structureel saldo tot 26 positief is. De conjunctuur heeft echter een negatieve impact waardoor de overschotten minder sterk uitvallen. Vanaf 26 zien we dat de impact van de conjunctuur hierop zeer beperkt blijft. Zowel het feitelijk als het structureel saldo worden zeer negatief. De overheid bouwt dus zeer sterke tekorten op door haar eigen discretionaire beslissingen. Figuur 14-6: Componenten van het begrotingssaldo (1999-21, in % van het BBP of potentieel BBP) 15 1 5-5 -1-15 -2-25 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Bron: IMF World Economic Outlook Feitelijk Saldo Structureel Saldo Cyclische component 38

Het moet reeds al duidelijk zijn dat Chavez een procyclisch beleid voerde en zich vooral liet leiden door de olieprijs en de daarbij horende olie inkomsten. Hierbij kan ook gezegd worden dat dit geld voornamelijk werd gebruikt voor lopende uitgaven veeleer dan voor echte productieve uitgaven. We zullen hier nog uitvoerig op terug komen in het volgende deel. Figuur 15-7: Olieprijs en structureel begrotingssaldo (1999-212) 1 5-5 -1-15 -2-25 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 12 1 8 6 4 2 Structureel Saldo Olieprijs (rechteras) Bron: IMF World Economic Outlook 4. Sovereign wealth fund Om tot een duurzamer beleid en economische groei te komen, is het aangewezen dat landen met grote voorraden aan natuurlijke rijkdommen een deel van de hieruit voortvloeiende opbrengsten beleggen in een fonds in plaats van ze onmiddellijk te spenderen. Venezuela probeerde reeds in het midden van de jaren 7 om inkomsten naar een fonds te transfereren. Het creëerde toen het Venezuela Investment Funds (FIV) met als doel de fiscale uitgaves te stabiliseren. Dit mislukte, want het fonds investeerde massaal gedurende de toenmalige olieboom. Het slaagde er dus niet in de volatiliteit te reduceren. In de late jaren 9 werd het stabilisatiefonds FIEM (Investeringsfonds voor Macro Economische Stabilisatie) opgericht. Het originele ontwerp was vrij goed, met duidelijke regels voor het sparen en ontsparen voor het fonds. Dit werd al snel aangepast toen Chavez aan de macht kwam. Het originele opzet was om overheidsuitgaven uit te vlakken op centraal en lokaal niveau, maar het fonds bracht enkel maar meer volatiliteit (Clemente en 39

Puente 22). Het fonds werd nutteloos gemaakt door het constante wijzigen van haar regels. Bij de instelling van iedere nieuwe budgettaire wet, werd er wel iets veranderd aan de structuur en werking van het fonds (Manzano en Scrofina 212, p1). Uiteindelijk werd het fonds inoperatief wegens te weinig inkomende gelden. De laatste poging was het National Wealth Fund (FONDEN). Dit fonds werd in 25 opgericht met als doel het financieel instrument te zijn voor het stimuleren van de economische groei en duurzame ontwikkeling. Het probleem was dat het fonds niet onafhankelijk was en discretionair werd gebruikt door Chavez (Manzano en Scrofina 212, p1). De directie van het fonds bestond onder andere uit de minister van financiën en de minister voor ontwikkeling. Er moest ook geen verantwoording worden afgelegd aan regionale en lokale overheden. Het fonds verkrijgt zijn inkomsten via twee instituties. De eerste was het nationale oliebedrijf PVdSA dat een deel van haar oliewinsten afstond. De andere was de centrale bank. Deze transfereerde haar internationale reserves wanneer deze een bepaald niveau overschrijden dat als voldoende werd aanzien. Maar de bedragen die getransfereerd werden volgden geen voorspelbaar pad en kunnen dus als zeer discretionair aanzien worden. Zo waren de inkomsten in 28 minimaal, terwijl de olieprijs dan piekte. Ook zou men hoge transfers verwachten van beide organen wanneer de olieprijs hoog is, maar dit was niet zo. Wanneer veel olie wordt geëxporteerd komen er zeer veel internationale deviezen binnen. Terzelfdertijd zijn dan ook de oliewinsten hoog. Toch waren de transfers van de nationale bank hoog op momenten dat diegene uit de oliewinsten laag waren, en omgekeerd (Manzano en Scrofina 212, p1). 5. Besluit Het mag wel duidelijk zijn dat Chavez niet zo veel heeft gedaan om de economie minder afhankelijk te maken van de olie opbrengsten en hierdoor ook de volatiliteit naar beneden te halen. Nochtans zou een meer stabiele economie positieve effecten hebben op de lange termijn groei (Baldini 25, p6). Het aandeel van olie in de totale export is geleidelijk aan terug gestegen naar een niveau boven 9 procent, wat dus aangeeft dat Chavez heeft nagelaten de economie te diversifiëren. Ook liet hij zich zeer sterk leiden door de stijgende olieprijzen en de hierbij horende verhoogde overheidsinkomsten om massaal te gaan spenderen. 4

Deel 4: INFLATIE De Venezolaanse inflatie behoort tot de hoogste ter wereld. Chavez is er duidelijk niet in geslaagd om de historisch hoge inflatie in het land fundamenteel terug te dringen. We zullen nu trachten deze inflatie te verklaren. We beperken ons hierbij in hoofdzaak tot de periode dat Chavez aan de macht was. Eerst bekijken de evolutie van de geldhoeveelheid en de klassieke theorie over de geldvraag. Vervolgens zullen we dan het overheidsbudget bespreken en hoe deze de geldgroei beïnvloed. Dan zullen we een aantal implicaties van de hoge inflatie bespreken en tot slot gaan we na of de inflatie zal escaleren tot hyperinflatie. 1. De klassieke visie en de kwantiteitstheorie Volgens de klassieke visie is inflatie een voor 1 procent monetair fenomeen en wordt ze veroorzaakt door geldcreatie. De inflatie verklaren doet ze aan de hand van de kwantiteitstheorie. We zullen deze hieronder uiteenzetten. Starten doen we met een eenvoudige vergelijking (zie Heylen 24, p 263): MV Y = PY (1) Met: M: de geldhoeveelheid V Y : de inkomensomloopsnelheid van het geld P: de gemiddelde prijs van alle verhandelde goederen en diensten (de gemiddelde waarde van een transactie) Y: het macro economisch reëel product of inkomen Bovenstaande vergelijking is de inkomensversie van de verkeersvergelijking van Irving Fisher. Deze neemt enkel die transacties in aanmerking die aanleiding hebben gegeven tot de vorming van toegevoegde waarde en inkomen. Het is een identiteit die per definitie opgaat. We kunnen hieruit de kwantiteitstheorie afleiden door het opleggen van een aantal assumpties. Ten eerste veronderstellen we dat noch V Y en noch Y enige invloed ondergaan van wijzigingen in de geldhoeveelheid. Extreem geformuleerd blijven ze constant. De omloopsnelheid wordt door institutionele en technologische factoren bepaald, bijvoorbeeld de betalingsgewoonten in de samenleving, terwijl Y zich steeds op het niveau van volledige 41

tewerkstelling bevindt. Ten tweede wordt verondersteld dat de monetaire overheid de geldhoeveelheid perfect kan controleren. Dan volgt uit de inkomensversie dat: MV Y = PY (2) Een streepje boven een variabele wijst erop dat deze variabele onveranderd wordt verondersteld bij verandering in de geldhoeveelheid. De pijl duidt de causaliteit aan. De belangrijkste stellingen kunnen nu worden afgelezen. Gegeven dat V Y en Y niet veranderen is de verhouding tussen de geldhoeveelheid en het algemeen prijspeil constant. Iedere wijziging in de geldhoeveelheid zet zich door in het prijspeil. Inflatie is dus een voor 1 procent monetair fenomeen. We kunnen nu ook van beide leden van bovenstaande vergelijking de procentuele groei bepalen (Heylen 24, p64). Zo bekomen we: m + v = p + y Een punt boven een letter duidt de groeivoet aan. Na omzetting volgt dat: (3) p = m + v y (4) Uit de veronderstelling dat V en Y constant zijn volgt dat v = y =, zodat het inflatiepercentage gelijk is aan de nominale geldgroei: p = m 2. De geldhoeveelheid In algemene bewoordingen omvat de geldhoeveelheid van een land het geheel van betaalmiddelen die op een bepaald tijdstip in handen zijn van het publiek (Heylen 24, p 232). Deze betaalmiddelen zijn: - Het chartaal geld (CH): de muntstukken en de bankbiljetten in handen van het publiek; - Het giraal geld (D): het geheel van onmiddellijk opvraagbare tegoeden die het publiek aanhoudt bij financiële instellingen. Met onmiddellijk opvraagbaar worden de tegoeden of deposito s bedoeld die zich op een zichtrekening bevinden en die via een overschrijving, cheque of betaalkaart kunnen worden gebruikt om betalingen te verrichten. Met het publiek worden de bedrijven en gezinnen bedoeld, met uitzondering van de financiële instellingen. De som van het chartaal en het giraal geld wordt aangeduid als M1, of de enge geldhoeveelheid. Naast de enge geldhoeveelheid onderscheidt men varianten van de geldhoeveelheid in ruime zin: M2, M3, Deze omvatten naast M1 ook het zogenaamde 42

Inflatie quasigeld, dit zijn financiële activa die vrij snel en tegen geringe kosten kunnen worden omgezet in betaalmiddelen. We zullen nu het verband tussen de aangroei van de geldhoeveelheid en de inflatie in Venezuela bekijken. Op onderstaande figuur wordt de inflatie gerelateerd aan de groeivoet van de nominale geldhoeveelheid. Het verband is duidelijk: hogere geldgroei gaat gepaard met hoge inflatie. Figuur 4-1: Gemiddelde jaarlijkse groei van de nominale geldhoeveelheid en inflatie (198-212, in %) 12 1 8 6 4 2 1 2 3 4 5 6 7 8 Groei M2 (nominaal) Bron: IMF International Financial Statistics en IMF World Economic Outlook Noot: De gehanteerde maatstaf voor de inflatie is de procentuele groei van de consumptieprijsindex We zullen ons nu specifiek toespitsen op de evolutie van de geldhoeveelheid sinds Chavez aan de macht kwam. Om de uitzonderlijke sterke aangroei van de geldhoeveelheid in Venezuela extra duidelijk te maken, maken we weer de vergelijking met haar buurlanden. Hiervoor bekijken we de gemiddelde jaarlijkse groei van geld en van quasi geld (M1 + M2). Ook hier weer wordt duidelijk dat de geldcreatie buitenproportionele hoogtes aanneemt. Zelfs in vergelijking met Argentinië, ook een land met zeer hoge inflatiecijfers, is de aangroei van geld in Venezuela veel hoger. 43

Figuur 4-2: Gemiddelde jaarlijkse groei van geld en quasi geld (1999-212, in %) 1 8 6 4 2-2 -4 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 Venezuela Peru Colombia Brazilië Argentinië Bron: IMF International Financial Statistics We kunnen nu ook de hoeveelheid lokale munt in omloop bekijken. In onderstaande grafiek tonen we de recente evolutie van de geldhoeveelheid (M1 en M2), daarnaast vermelden we ook de evolutie van de geldbasis. Deze omvat de monetaire schulden van de monetaire overheid ten opzichte van de financiële instellingen en het publiek. Onmiddellijk valt op dat er bijna een exponentiële toename is van de geldhoeveel in Venezuela. Zeker vanaf 25 lijkt het land terecht te zijn gekomen in een onophoudelijke spiraal van geldcreatie. Figuur 4-3: Evolutie geldbasis, M1 en M2 (1999-211, in miljoenen bolivars) 5 45 4 35 3 25 2 15 1 5 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 M2 Geldbasis M1 Bron: IMF International Financial Statistics 44

Depositorente 3. Fisher-theorie voor de nominale rente We bekijken ook kort de fisher-theorie voor de nominale rente. Deze theorie impliceert dat de monetaire overheid geen invloed heeft op de reële rente. Aangezien R n = R+ p e (5) Moet iedere wijziging in de geldgroei en de verwachte inflatie zich dan rechtstreeks en volledig manifesteren in de nominale rente. De reële rente zou geen invloed mogen ondergaan. Algebraïsch wordt dit: R n = R+ constante Of R n = p e Om dit empirisch na te kiezen we voor de verwachte inflatie nemen we de feitelijke inflatie van het jaar voordien (Heylen 24, p 643). Ook hier weer komt een duidelijk positieve relatie naar voor tussen de verwachte inflatie en de nominale rente. Voor de nominale rente gebruiken we de depositorente. Figuur 4-4: Verwachte inflatie en depositorente (1984 212, in %) 6 5 4 3 2 1 2 4 6 8 1 12 Verwachte inflatie Bron: IMF International Financial Statistics en IMF World Economic Outlook 45

4. Begrotingsbeleid Om de inflatieproblematiek in Venezuela beter te kunnen begrijpen, is het noodzakelijk eerst het overheidsbudget door te lichten. Starten doen we van de budgetbeperking van de overheid: G+ I G + TR + R.B -1 = ty + B (6) Met: G: Overheidsconsumptie I G : Overheidsinvesteringen TR: subsidies en transferuitgaven van de overheid, uitgezonderd rentebetalingen R: Reële langetermijnrente (rente op uitstaande overheidsschuld) R.B -1 : rentelasten op de overheidsschuld ty: belastingontvangsten B: uitstaande overheidsschuld Het linkerlid van deze vergelijking geeft de reële overheidsuitgaven weer: consumptie, investeringen, subsidies en transfers. Deze laatste omvatten enerzijds de reële rentelasten en anderzijds de andere transfers zoals de pensioenen en werkloosheidsuitkeringen. Het rechterlid van bovenstaande vergelijking duidt de financieringsbronnen van de overheid aan. De uitgaven worden ofwel gefinancierd door het heffen van belastingen, ofwel door het plaatsten van nieuwe leningen. Reeds in vorige delen toonden we de evolutie van het overheidssaldo. Dit werd gekenmerkt door steeds groter wordende tekorten. Aan de hand van bovenstaande vergelijking kunnen we dit saldo nu opsplitsen in inkomsten en uitgaven. We tonen dit in onderstaande figuur. Hieruit wordt duidelijk dat de oorzaak van het oplopende tekort tweezijdig is: enerzijds is er de toename van de overheidsuitgaven, anderzijds is er de afname van de overheidsinkomsten. We zullen beide nu verder ontleden. 46

Figuur 4-5: Inkomsten, uitgaven en begrotingssaldo (1999-213, in % van het BBP) 1 5-5 -1-15 -2-25 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 213 Ontvangsten Uitgaven Saldo (linkeras) 5 45 4 35 3 25 2 15 1 5 Bron: Mauro et al. Historical Public Finance Dataset 4.1. Overheidsuitgaven Venezuela kende geleidelijk aan een stijging van haar overheidsuitgaven, dit van 26% tot bijna 41% van het BBP in 213. Naast de hierboven gehanteerde opdeling kunnen we de overheidsuitgaven ook opdelen in lopende en kapitaaluitgaven. Eerst zijn er de lopende uitgaven. Deze komen jaarlijks terug en dragen niet bij tot de kapitaalvorming in de economie. Verder zijn er de kapitaaluitgaven, de welke dus wel bijdragen tot de kapitaalvorming. Deze omvatten voornamelijk de overheidsinvesteringen. Als we nu de evolutie van uitgaves bekijken, merken we dat dat voornamelijk het aandeel van de lopende uitgaven onder het regime van Chavez enorm zijn toegenomen. De stijging is enorm, we zullen deze dan ook iets diepgaander bekijken. 47

Figuur 4-6: Overheidsuitgaven (2-212, in miljoenen Bolivars) 45 4 35 3 25 2 15 1 5 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 Lopende uitgaven Kapitaaluitgaven Bron: Economic Commission for Latin America and the Caribbean 4.1.1. Kapitaaluitgaven Ook de kapitaaluitgaven kunnen verder worden opgedeeld volgens kapitaaltransfers en lopende reële investeringen. Het is duidelijk dat deze slechts een klein onderdeel uitmaken van de totale uitgaves. Nochtans is er wel degelijk sterke nood aan duurzame investeringen door de overheid. Zo zijn het nationale elektriciteitsnet en de publieke infrastructuur dringend aan vernieuwing toe. Figuur 4-7: Kapitaaluitgaves (2-212, in miljoenen Bolivars) 8 7 6 5 4 3 2 1 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 Reele investeringen Kapitaaltransfers Bron: Economic Commission for Latin America and the Caribbean 48

4.1.2. De lopende uitgaven Het werd reeds duidelijk dat de lopende uitgaven de belangrijkste uitgavenpost zijn van de Venezolaanse overheid. Zij omvatten de loonkosten van het overheidspersoneel, transfers en subsidies, de overheidsconsumptie en de rentelasten op de overheidsschuld. Ook hier zien we een categorie die veel sterker toeneemt dan de andere, namelijk de lopende transfers en subsidies. Ook de loonkosten van het personeel nemen weliswaar minder uitgesproken, maar toch ook sterk toe. Figuur 4-8: Lopende uitgaven (2-212, in miljoenen Bolivars) 25 2 15 1 5 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 Loonkosten personeel Overheidsconsumptie Rentebetalingen op de overheidsschuld Transfers en subsidies Andere Bron: Economic Commission for Latin America and the Caribbean a) Transfers en subsidies De transfers en subsidies maken de belangrijkste uitgavenpost uit van Venezuela s overheidsbudget. Het is moeilijk om een exacte weergave te geven van waar hoeveel geld naartoe gaat. Dit komt grotendeels door een gebrek aan transparantie omtrent deze overheidsbestedingen. Een en ander is te wijten aan de verschillende organen en fondsen die de overheid oprichtte om de olie inkomsten te verdelen (Manzano en Scrofina 212, p9). Daarom zullen we hierbij de voornaamste uitgaveposten overlopen, zonder te diep in te gaan op de exacte bedragen die hiermee gemoeid zijn. De grootste toename in lopende transfers kwam in de eerste plaats uit sociale uitgaves voor huisvesting, gezondheid, menselijk ontwikkeling en sociale bescherming (Manzano en Scrofina 212, p13). Sociale programma s: Las Misiones 49

Onder Chavez werden er een reeks sociale programma s ingevoerd onder de noemer misiones bolivarianas. Ze hebben tot doel om de lagere klassen te voorzien van onderwijs medische zorg en huisvesting. Deze werden voor een deel gefinancierd met overheidsgeld en voor het andere deel met geld van PDVSA en FONDEN. Officieel zijn er 32 misiones en ongeveer andere sociale programma s (Ministerio de Comunicación e Información, 27). Dit gaat van programma s voor volwassenenonderwijs tot supermarkten die geen BTW betalen of werkprogramma s voor laaggeschoolden. De geldhoeveelheid die eraan gespendeerd wordt fluctueert met de olieprijzen maar neemt ook toe in de nabijheid van verkiezingen (Manzano en Scrofina 212, p 16). Ondanks al het geïnvesteerde geld, wordt getwijfeld over de resultaten. Ook de verdeling van de fondsen gebeurt zeer discretionair: zo zouden de gelden voornamelijk terecht komen bij aanhangers van het regime (Rodríguez, Morales en Monaldi 212, p 19). Verder zouden de sociale programma s slecht ontworpen zijn, met slechts een beperkte focus op de uitkomst. Zo zouden bestaande structurele problemen in het onderwijs niet worden aangepakt, waardoor een groot deel van de uitgaves naar publieke universiteiten gaan in plaats van naar lager onderwijs (Rodríguez, Morales en Monaldi 212, p 19). Dit verklaart ook de ietwat vreemde evolutie inzake onderwijs die we in het tweede deel bespraken bij het menselijk kapitaal. Zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien, doet de overheid er alles aan om haar macht over de economie te vergroten door de nationalisering van tal van industrieën en dus van overnames van bedrijven. Na de olie industrie volgde elektriciteitscentrales, banken, landbouwbedrijven en andere bedrijven. Dit kost de staat jaarlijks een hele hoop geld. Verder werden onder Chavez ook tal van goedkope leningen toegestaan aan olie importerende staten uit de regio. Dit initiatief kreeg de Petrocaribe en is in feite een soort van lening, met zeer lage interest en lange terugbetalingstermijnen (Manzano en Scrofina 212, p17). Betaling kan ook gebeuren aan de hand van goederen. Hoe hoger de olieprijs, hoe meer de overheid bereidt is te financieren. In 29 gebeurde 2 tot 25 % van de olie export via Petrocaribe. Verder is er ook een subsidie voor olieconsumptie voor de eigen inwoners. Hierdoor zou de olieprijs is de lokale markt slechts 2,1 cent per liter bedragen (Rodríguez et al. 212, p 19). Dit is zowat de laagste prijs in de wereld en is zelfs een pak lager dan de break-even-prijs. Volgens berekeningen zou dit jaarlijks neerkomen op 1,8 miljard dollar of 5 procent van het BBP (Rodríguez et al. 212, p 19). Het overgrote deel van deze subsidies zou ook naar het rijker deel van de bevolking gaan, aangezien vele armen zich natuurlijk geen auto kunnen veroorloven. 5

b) Overheidsconsumptie We bekijken kort de overheidsconsumptie als percentage van het BBP voor Venezuela en de andere Latijns Amerikaanse landen. Zo zien we dat het aandeel van de overheidsconsumptie doorheen de tijd zeer stabiel is gebleven voor zowat alle landen. Venezuela kent een vrij laag niveau van overheidsconsumptie. Figuur 16: Overheidsconsumptie (1999-212, in % van het BBP) 25 2 15 1 5 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 Bron: World Bank national accounts data Venezuela Colombia Peru Brazilië Argentinië c) rentelasten Een deel van de overheidsuitgaven bestaat uit rentelasten op de overheidsschuld. Indien we deze in mindering brengen van de uitgaven bekomen we de primaire uitgaven. Het is duidelijk dat de rentelasten geen overdreven aandeel van de overheidsuitgaven uitmaken. Ondanks dat de overheidsschuld de laatste jarensterk toeneemt, nemen de rentelasten op deze schuld af. Dit wijst waarschijnlijk op een doorgedreven monetaire financiering aangezien op de overheidseffecten in handen van de centrale bank, een andere overheidsinstelling, dienen meestal geen rentelasten te worden betaald. Later hierover meer. 51

Figuur 4-9: Aandeel rentelasten in overheidsuitgaven (1999-29, in % van het BBP) 6 5 4 3 2 1 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 Uitgaven Primaire uitgaven Rentebetalingen 45 4 35 3 25 2 15 1 5 Bron: Mauro et al. Historical Public Finance Dataset Tabel 4-1: Aandeel rentelasten in overheidsuitgaven (1999-29, in % van het BBP) Jaar Uitgaven Primaire uitgaven Rentelasten 1999 25,89 21,961 3,8487 2 28,2931 25,2128 3,836 21 31,8989 28,59 3,3981 22 3,9895 25,7726 5,21693 23 32,1755 26,964 5,21145 24 31,9146 28,1582 3,75634 25 33,533 3,5555 2,97483 26 39,1616 37,742 2,8745 27 36,1322 34,4798 1,65237 28 34,2987 32,8316 1,4671 29 33,245 31,5455 1,47899 21 36,9473 33,5838 3,36354 211 4,681 39,912,779767 Bron: Mauro et al. Historical Public Finance Dataset 4.2. Overheidsontvangsten De overheidsuitgaven die Venezuela maakt moeten natuurlijk gefinancierd worden. Normalerwijze gebeurt dit in de eerste plaats door belastinginkomsten. We zullen zien dat dit in Venezuela echter niet het geval is. Venezuela haalt haar inkomsten uit andere bronnen, in de eerste plaats haar olie inkomsten. 52

4.2.1. Belastinginkomsten Uit cijfers van de OESO blijkt dat Venezuela het Latijns Amerikaanse land is waar de belastingdruk het sterkst is afgenomen gedurende de laatste 2 decennia. We maken dit duidelijk aan de hand van onderstaande grafiek. Naast cijfers voor Venezuela bevat deze ook een gemiddelde van 15 Latijns Amerikaanse landen. We nemen ook een niet gewogen gemiddelde van de OESO landen op om de problematiek extra duidelijk te maken. Figuur 4-1: Belastingopbrengst in Venezuela, Latijns Amerika en de OESO landen (199-21, als % van het BBP) 4 35 3 25 2 15 1 5 199 1992 1994 1996 1998 2 22 24 26 28 21 LA (15) OESO (34) Venezuela Bron: OESO Revenue Statistics Hoewel de belastingopbrengsten in een belangrijk deel van Latijns Amerika gestaag omhoog gaan, gaan die van Venezuela omlaag. Waar deze in 199 nog rond de 2 procent lag, was dit in 21 slechts 11,4 procent van het BBP. Als je dit vergelijkt met de het aandeel in de OESO landen wordt al helemaal duidelijk dat dit cijfer voor Venezuela bijzonder laag ligt. We kunnen ook een verdere onderverdeling maken tussen de verschillende componenten in de belastingopbrengst. Zo valt voor Venezuela de sterke afname van de belasting op inkomsten en winst op. Ook heeft het land nauwelijks opbrengsten uit de sociale zekerheid. De belasting op goederen en diensten zijn wel toegenomen, maar dit vooral door de invoering van de belasting op toegevoegde waarde in 1993 17. De belasting op eigendom is zelfs helemaal tot nul herleid. 17 Estadísticas tributaries en América Latina 199 21, http://www.oecd.org/ctp/taxglobal/consolidated%2lac%2country%2notes.pdf. 53

Tabel 4-2: Vergelijking componenten belastingopbrengsten (199 en 21, in % van het BBP) 199 21 Venezuela LA OESO Venezuela LA OESO Totale opbrengst (%BBP) 18,7 13,9 33, 11,4 19,4 33,8 Belasting op goederen en diensten - algemene verbruiksbelasting (BTW op goederen en diensten) - Specifieke verbruiksbelasting Belastingen op inkomsten en winst Sociale zekerheidspremies Belasting op eigendom 2.1 (11.1)... (...) 2.1 (11.1) 15.6 (83.7).9 (4.9).1 (.3) 7.1 (53.) 3.3 (21.6) 3.5 (29.9) 3.2 (21.9) 2.5 (16.2).7 (4.5) Bron: OESO Revenue Statistics Noot: Cijfers tussen haakjes geven het aandeel in het totaal 1.4 (33.) 5.9 (18.1) 4.1 (13.2) 12.5 (37.1) 7.6 (22) 1.8 (5.7) 7.2 (63.3) 5.5 (48.3) 1.7 (15.) 3.9 (31.7).5 (4.8). (.2) 9.9 (52.1) 6.7 (34.7) 3. (16.5) 4.8 (25.5) 3.6 (17.2).8 (3.5) 11. (33.1) 6.9 (2.5) 3.5 (1.8) 11.3 (33.2) 9.1 (26.4) 1.8 (5.4) Figuur 4-11: Structuur van de belastingopbrengst Venezuela in 21 15% % 32% 5% 48% Belasting op inkomsten en winst Algemene consumptiebelasting Andere belastingen Sociale zekerheidspremies Specifieke consumptiebelasting Bron: OESO Revenue Statistics We kunnen hieruit dus zeker concluderen dat Chavez nauwelijks iets heeft gedaan de belastingopbrengsten te verhogen. Dit zou nochtans noodzakelijk zijn om de hoge uitgaven te financieren en om een gezonde economie te creëren. 54

4.2.2. Olie-opbrengsten We bespraken reeds de overheid haar macht over de olie industrie en het nationale oliebedrijf PVdSA. Deze keert jaarlijks een groot deel van haar inkomsten uit aan de Venezolaanse overheid. We tonen dit aan de hand van een grafiek van Rodriguez et al. Zo zien we dat de olie inkomsten het grootste aandeel uitmaken van de overheidsinkomsten. Ook kunnen we de exportsamenstelling bekijken en het overheidsaandeel in de inkomsten uit bekijken. Is het snel duidelijk dat bijna de gehele exportopbrengst uit olie afkomstig is en naar de overheid toe stroomt. Tabel 4-3: Exportsamenstelling (2-212, in miljoenen dollars) 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 211 212 Totaal 33 529 26 667 26 781 27 23 39 668 55 716 65 578 69 98 95 21 57 63 65 745 92 811 97 34 Publiek 28 156 21 598 2 223 19 845 29 413 41 414 49 956 53 728 91 87 55 869 64 87 9 68 95 765 Olie 26 671 2 39 19 16 18 735 27 954 39 447 47 937 51 664 89 34 54 21 62 317 88 132 93 569 andere 1 485 1 289 1 27 1 11 1 459 1 967 2 19 2 64 2 53 1 668 1 77 2 548 2 196 Privaat 5 373 5 69 6 558 7 385 1 255 14 32 15 622 16 252 3 934 1 734 1 658 2 131 1 575 Olie 1 23 1 436 2 516 3 294 4 917 8 696 1 35 1 988 Andere 4 17 3 633 4 42 4 91 5 338 5 66 5 587 5 264 3 934 1 734 1 658 2 131 1 575 Bron: Economic Commission for Latin America and the Caribbean Toch werd reeds duidelijk uit het begrotingssaldo dat deze inkomsten niet volstaan om haar uitgaves te financieren. Ze zal dus beroep moeten doen op een andere financieringsvorm. 55