De Invloed van Contact op de Wederzijdse Opvattingen van Turken en Marokkanen in Nederland

Vergelijkbare documenten
Thuis voelen in Nederland: stedelijke verschillen bij allochtonen

Fort van de Democratie

BIJLAGEN. Dichter bij elkaar? De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland. Willem Huijnk Jaco Dagevos

In tijden van etnische spanningen: hebben vrienden nog invloed?

WIE IS DE NIET-WESTERSE ALLOCHTONE GEVER?

Sociale acceptatie van homoseksualiteit in Zuid-Holland West

Zijn autochtonen en allochtonen tevreden met hun buurtbewoners?

Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder allochtone Nederlanders

Bijlage bij hoofdstuk 11 Wederzijdse beeldvorming

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

Het effect van verschillende soorten vriendschappen in de klas op de interetnische attitudes van Nederlandse jongeren

Bijlagen bij hoofdstuk 7 Sociaal-culturele integratie Sandra Beekhoven (SCP) en Jaco Dagevos (SCP)

Internet op School: Ontwikkelingen van 2006 tot Drs. Antonius J. van Rooij IVO Rotterdam

Religieuze toewijzing, autochtone Nederlanders, 2015 (in procenten)

Maatschappelijke participatie

STICHTING KENNISNET MONITOR INTERNET EN JONGEREN: RESULTATEN IN TABELVORM 2006, 2007, A.J. (Tony) van Rooij, MSc.

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

szw Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid s-gravenhage, 23 november 2000 Aanleiding

Samenvatting (Summary in Dutch)

Informatie over de deelnemers

Bijlagen bij hoofdstuk 11 Opvattingen van autochtonen en allochtonen over de multietnische

Meerdere keren zonder werk

Voor wie is de buurt van belang? Een studie naar de invloed van de etnische samenstelling van de buurt op het ontstaan van interetnische

Bijlagen bij hoofdstuk 4 Opleidingsniveau en taalvaardigheid

Welkom allemaal, Mijn naam is Jasper van Houten. Ik zal vandaag het onderzoek presenteren naar de rol van sociaal kapitaal in het

Fact sheet. Dienst Wonen, Zorg en Samenleven. Eigen woningbezit 1e en 2e generatie allochtonen. Aandeel stijgt, maar afstand blijft

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

Samenvatting (Summary in Dutch)

Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders

Jeugdwerkloosheid Amsterdam

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Internet op School :

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

Religie: De oorzaak van etnische afstand? Christenen en moslims in Nederland: het effect van religie op etnische afstand

Artikelen. Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst

Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder autochtone Nederlanders

Bijlage bij hoofdstuk 9 Identificatie, acceptatie en discriminatie

Kwantitatief onderzoek naar de houding en opvattingen van Turkse en Marokkaanse jongeren jegens het conflict in de Gazastrook 1-meting Factsheet

Nederlandse Samenvatting

Analyse van de cursus De Kunst van het Zorgen en Loslaten. G.E. Wessels

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae

andere landen in Europa (Bevelander & Groeneveld, 2007). Hoewel de emancipatie van vrouwen zonder migratieachtergrond dus ook nog achterblijft,

Uit huis gaan van jongeren

Burgerparticipatie in de openbare ruimte. Juni, 2014

Bijlagen Jaarrapport integratie 2011

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN

Draagvlakmonitor huisvesting vluchtelingen. Rapportage derde meting juni 2016

Scholierenonderzoek Kindermishandeling 2016

Generation What? 1 : Vertrouwen in de instellingen

Bowling alone without public trust

Cohortvruchtbaarheid van niet-westers allochtone vrouwen

Beeldvorming onder hoger opgeleide allochtonen

Nationaal geluksonderzoek. Deel 3: opvoeding en onderwijs

SAMENVATTING (SUMMARY IN DUTCH)

Uit het oog, uit het hart?

Grafiek 26.1a Het vóórkomen van verschillende vormen van discriminatie in Leiden volgens Leidenaren, in procenten 50% 18% 19% 17% 29%

Moral Misfits. The Role of Moral Judgments and Emotions in Derogating Other Groups C. Wirtz

Veranderingen in arbeidsparticipatie en zorggebruik. Een beschrijving van ontwikkelingen van 1997 tot 2008

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

Langer in Nederland : ontwikkelingen in de leefsituatie van migranten uit Polen en Bulgarije in de eerste jaren na migratie : bijlagen

Trouwen als medicijn: Hebben getrouwde individuen een betere fysieke gezondheid?

Wat motiveert u in uw werk?

Bijlage bij hoofdstuk 7 Sociaal-culturele integratie en religie

Demografische levensloop van jongeren na het uit huis gaan

Masterthesis opleiding Arbeid, zorg en participatie- Universiteit Utrecht

De integratie van Antillianen in Nederland. Presentatie 9 juni: De Caribische demografie van het Koninkrijk der Nederlanden

FACTSHEET. Buurtveiligheidsonderzoek AmsterdamPinkPanel

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid niet-westerse allochtonen nauwelijks toegenomen in 2005

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Werken met (etnisch) gemengde groepen: een wereld te winnen

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

Bijlage bij hoofdstuk 4 Opleiding en taal

Levensfasen van kinderen en het arbeidspatroon van ouders

Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar

Wat vinden Vlamingen belangrijk in hun werk?

Zie De Graaf e.a voor een uitgebreide onderzoeksverantwoording van het onderzoek Seks onder je 25ste.

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging

Wonen zonder partner. Arie de Graaf en Suzanne Loozen

Seksuele oriëntatie uitgesplitst per sekse, bevolking 18 jaar en ouder, 2016/2017 (in gewogen percentages)

FinQ Monitor van financieel bewustzijn en financiële vaardigheden van Nederlanders. Auteurs Jorn Lingsma Lisa Jager

Tijdschrift voor Didactiek der B-wetenschappen 7 (1989) nr.1 79

Bijlage bij hoofdstuk 15 van het Sociaal en Cultureel Rapport 2010

B1 Bijlage bij hoofdstuk 1

Informele interetnische contacten in Nederland

socio-demografie jongeren geslacht leeftijd woonplaats 4 grote steden en per provincie afkomst opleiding religie

Werken dialoogbijeenkomsten tegen discriminatie?

Pagina 0 van 49. Webshop Bol.com. Onderzoeksvaardigheid Hogeschool Inholland Muilwijk, Sammy

Onderzoek heeft aangetoond dat een hoge mate van herstelbehoefte een voorspellende factor is voor ziekteverzuim. Daarom is in de NL-SH ook de relatie

Registratie discriminatieklachten 2011

Nederlandse Samenvatting

Maatschappelijke participatie

Houding van ouders ten aanzien van het rookgedrag van jongeren van jaar

Partnerkeuze bij allochtone jongeren

Integratieonderzoek. Rapport. Ronald Baden. E9787/88 november 2007

Gemengd Amsterdam * in cijfers*

Landelijk cliëntervaringsonderzoek

Hoofdstuk 23 Discriminatie

Samenvatting, conclusies en discussie

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2015

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste

Transcriptie:

UNIVERSITEIT UTRECHT De Invloed van Contact op de Wederzijdse Opvattingen van Turken en Marokkanen in Nederland Bachelor Scriptie Marleen Wierenga S3216063 & Wieke Selten S3339009 24-06-2011 Bachelor Scriptie door Marleen Wierenga & Wieke Selten Begeleidster Esther Havekes Aantal woorden: 9.648 Inleverdatum: 24 juni 2011 1

Inhoudsopgave Samenvatting 3 Hoofdstuk 1: Inleiding 3 Hoofdstuk 2: Theorie en hypothesen 6 Hoofdstuk 3: Data en methoden 12 Variabelen en operationalisering 12 Hoofdstuk 4: Resultaten 17 4.1 Beschrijvende analyses 17 4.2 Verklarende analyses 19 Hoofdstuk 5: Conclusie en discussie 22 Literatuurlijst 25 2

Samenvatting Dit onderzoek toetst de contacttheorie voor de wederzijdse opvattingen van Turken en Marokkanen in Nederland. Dit onderzoek is op twee punten vernieuwend; er wordt gekeken naar de toepasbaarheid van de contacttheorie op minderheidsgroepen onderling en er wordt ingegaan op verschillende vormen van contact en de invloed van contacten in bepaalde contexten op de houding ten aanzien van iemand van de andere groep in verschillende rollen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen intiem en algemeen contact, waarbij algemeen contact is opgesplitst in contacten in de buurt, op het werk of op school en op een vereniging of club. Gekeken is naar het effect van deze vormen van contact op de algemene attitude, de attitude ten aanzien van een buur van de andere afkomst, een baas van de andere afkomst en een huwelijkspartner van zoon of dochten van de andere afkomst. Er is gebruik gemaakt van de NELLS dataset, met ruim 2.300 respondenten van Turkse en Marokkaanse afkomst. Resultaten laten zien dat algemeen contact invloed heeft op de wederzijdse houding van Turken en Marokkanen onderling, de contacttheorie kan dus ook worden toegepast op deze twee minderheidsgroepen. Er wordt geen versterkend effect gevonden van intiem contact ten opzichte van algemeen contact. Verder impliceert het onderzoek dat er sprake is van contextgebonden attituden. Trefwoorden: Contacttheorie, minderheidsgroepen, attitude, context Hoofdstuk 1: Inleiding De twee grootste minderheidsgroepen in Nederland zijn respectievelijk de Turkse en Marokkaanse groep, ze vormen samen ongeveer 4,5 procent van de Nederlandse bevolking (CBS, 2011). De verwachting is dat deze twee groepen in de toekomst sneller zullen groeien dan de autochtone bevolking (Stoeldraijer & Garssen, 2011). Bij de integratie van Turken en Marokkanen in Nederland komen veel problemen kijken (Dagevos & Gijsberts, 2009). Veel Turkse en Marokkaanse mannen hebben bijvoorbeeld moeite met de Nederlandse taal (Turkenburg & Gijsberts, 2007) en Turken en Marokkanen hebben over het algemeen slechtere posities op de arbeidsmarkt (Van Tubergen & Maas, 2006). Zowel in de media en de politiek als in wetenschappelijk onderzoek is de laatste jaren veel aandacht geschonken aan de groei van minderheidsgroepen in Nederland (CBS, 2010), de problemen met hun integratie en spanningen tussen verschillende etnische groepen. Vaak wordt hierbij gekeken naar de houding van de meerderheidsgroep tegenover de verschillende 3

minderheidsgroepen (o.a. Coenders et al., 2003; Gijsberts & Lubbers, 2009; Gonzalez et al., 2008). Er is echter nog maar weinig bekend over de wederzijdse houding van minderheidsgroepen onderling. Gijsberts en Lubbers (2009) besteden in hun onderzoek aandacht aan de wederzijdse houding van moslims en niet-moslims, maar gaan hierbij niet in op verklaringen voor die houding. Verkuyten et al. (1996) doen onderzoek naar de etnische hiërarchie, waarin opvattingen over de positie van etnische groepen in de samenleving aan bod komen en waarbij gekeken wordt of er sprake is van overeenstemming over de positie van etnische groepen in een samenleving. In het onderzoek van Verkuyten et al. (1996) komt naar voren dat de Marokkaanse groep door de Nederlandse respondenten hoger op de etnische ladder geplaatst wordt dan de Turkse groep. Turken en Marokkanen plaatsen elkaar op de op één na laatste plek, één plek boven de Surinamers. In het artikel wordt echter enkel gekeken naar de rangorde en niet naar een systematische verklaring van wederzijdse opvattingen tussen verschillende groepen. Onze studie is vernieuwend, omdat wel specifiek ingaan wordt op de wederzijdse opvattingen tussen Turken en Marokkanen in Nederland. Hierbij wordt gekeken naar verklaringen vanuit de contacttheorie. Dit onderzoek naar wederzijdse opvattingen tussen Turken en Marokkanen in Nederland is in maatschappelijk en wetenschappelijk opzicht relevant. Allereerst is het maatschappelijk relevant om te weten of contact de wederzijdse houding van Turken en Marokkanen positief beïnvloedt. Wanneer dit het geval is, moet contact worden gestimuleerd om op die manier de houding ten aanzien van de andere groep te verbeteren. Een positievere houding ten aanzien van elkaar leidt tot minder spanningen tussen de groepen (Allport, 1954). Daarnaast is deze studie naar de wederzijdse opvattingen tussen Turken en Marokkanen ook wetenschappelijk relevant. Allereerst zijn er in het verleden veel studies gedaan naar opvattingen van meerderheidsgroepen ten aanzien van minderheidsgroepen (o.a. Coenders et al., 2003; Gijsberts & Lubbers, 2009; Pettigrew & Tropp, 2006). Een aantal onderzoekers hebben geprobeerd deze opvattingen te verklaren vanuit de contacttheorie, welke er vanuit gaat dat de houding ten aanzien van andere groepen verklaard kan worden door de mate van contact met mensen van een andere etnische groep. In veel van deze onderzoeken is een positief verband gevonden tussen de mate van contact en de houding ten aanzien van andere groepen (o.a. Allport, 1954; McLaren, 2003; Pettigrew et al., 2007). Er is echter veel minder onderzoek gedaan naar de wederzijdse opvattingen van minderheidsgroepen onderling. Daarom is het wetenschappelijk relevant om te kijken of de contacttheorie ook toegepast kan worden op wederzijdse opvattingen tussen 4

minderheidsgroepen. Ten tweede is dit onderzoek wetenschappelijk interessant, omdat gekeken zal worden naar verschillende vormen van contact en de houding ten aanzien van mensen van de andere groep in verschillende rollen. Met rollen wordt bedoeld: een buur, baas of huwelijkspartner van de zoon of dochter van de andere groep. Allereerst wordt onderscheid gemaakt tussen intiem en oppervlakkig contact, waarbij gekeken wordt of het hebben van vriendschappen met iemand van de andere groep meer effect heeft op de wederzijdse opvattingen, dan oppervlakkig contact. Verder wordt gekeken naar de invloed van contact in verschillende contexten en de invloed hiervan op de houding ten aanzien van mensen van de andere groep in verschillende rollen. Hier is, voor zover wij weten, nog niet eerder onderzoek naar gedaan. Er zal gekeken worden naar de invloed van contacten in de buurt, op het werk of op school en op een vereniging of club en de invloed hiervan op de algemene houding ten aanzien van de andere groep. Ook wordt gekeken naar de invloed hiervan op de houding ten aanzien van een baas, buur en huwelijkspartner voor de zoon of dochter van de andere groep. Het is mogelijk dat contacten op het werk meer invloed hebben op de houding ten aanzien van het hebben van een baas van de andere afkomst en contacten in de buurt meer invloed hebben op de houding ten aanzien van het hebben van een buur van de andere afkomst. In dit onderzoek zal gekeken worden of er een verband is tussen contact in deze verschillende contexten en de houding ten aanzien van mensen van de andere groep in verschillende rollen. Verder wordt door het meten van deze contextgebonden attituden ook de kans op een selectie effect verminderd. De hoofdvraag die in dit onderzoek centraal staat luidt: Wat zijn de wederzijdse opvattingen tussen Turken en Marokkanen in Nederland en in hoeverre kunnen deze opvattingen worden verklaard door sociale contacten? De deelvragen die aan bod komen om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden zijn: 1. Wat zijn de wederzijdse opvattingen tussen Turken en Marokkanen in Nederland? 2. In hoeverre kunnen sociale contacten de wederzijdse opvattingen verklaren? 3. In hoeverre verklaart het soort contact (intiem of oppervlakkig) de wederzijdse opvattingen? 4. In hoeverre hebben contacten in verschillende contexten invloed op de houding ten aanzien van mensen van de andere groep in verschillende rollen? 5

Om deze vragen te kunnen beantwoorden, zal in het tweede hoofdstuk de contacttheorie worden besproken en zullen hypothesen worden geformuleerd. Hierbij zal onder andere aandacht worden besteed aan verschillende vormen van contact en de intensiteit van contact. Verder zal worden gekeken naar de toepasbaarheid van de contacttheorie op de wederzijdse opvattingen tussen Turken en Marokkanen in Nederland. Ook zal een samenvatting gegeven worden van eerdere onderzoeksbevindingen. In het derde hoofdstuk betreffende data en methoden, zal een overzicht gegeven worden van de dataverzameling en het databestand NELLS (2010) beschreven worden. Deze dataset geeft informatie over de mate van contact tussen Turken en Marokkanen in Nederland en gaat ook in op de intensiteit van contact, verschillende vormen van contact en de houding ten aanzien van de andere groep betreffende verschillende rollen. Ook zullen de steekproef, de gehanteerde operationaliseringen, de analysestrategie en gehanteerde methoden besproken worden. In de resultatensectie, het vierde hoofdstuk, zullen de resultaten van het onderzoek worden gepresenteerd. Ten slotte zal in hoofdstuk vijf een conclusie en discussie volgen. Hier zullen de bevindingen worden geïnterpreteerd, zal aandacht worden besteed aan de tekortkomingen van het onderzoek en aanbevelingen gedaan worden voor verder onderzoek. Hoofdstuk 2: Theorie en hypothesen De contacttheorie is volgens McLaren (2003) als eerst voorgesteld door Williams (1947, in McLaren, 2003) en wordt in de literatuur ook wel de intergroup contact theory genoemd. De theorie is na Williams (1947, in McLaren, 2003) door veel wetenschappers onderzocht (o.a Allport, 1954; McLaren, 2003; Pettigrew, 1998; Pettigrew et al., 2007) en uitgebreid (Pettigrew & Tropp, 2006). De contacttheorie stelt dat wanneer mensen van verschillende groepen meer met elkaar in contact komen (intergroup contact), zij een positievere houding over de gehele andere groep zullen krijgen. De nadruk ligt dus op de verandering in houding tegenover de groep in zijn geheel, wanneer er meer contact is met één of enkele individuen (Cook, 1984; Harrington & Miller, 1992; Jackson, 1993; Patchen, 1999; Pettigrew, 1971; 1986; 1998 in Pettigrew & Tropp, 2006). Pettigrew en Tropp (2006) laten in hun onderzoek zien dat verschillende onderzoekers verschillende uitkomsten hebben gevonden betreffende de contacttheorie. Zij hebben een meta-analyse gedaan van de contacttheorie, waarin 515 studies betreffende contact betrokken zijn. 250.089 respondenten over 38 landen deden mee aan deze studies (Pettigrew & Tropp, 2006). Een aantal onderzoekers zeggen dat intergroup contact de vooroordelen vermindert en anderen beweren dat contact niet tot de reductie van vooroordelen leidt (Baker, 1934; McClendon, 1974 in Pettigrew & Tropp, 2006). Ook 6

onderzoekers die de contacttheorie in hun onderzoek bevestigen, verschillen van mening. Zo zeggen Amir (1969; 1976 in Pettigrew & Tropp, 2006) en Forbes (1997 in Pettigrew & Tropp, 2006) bijvoorbeeld dat de reductie van vooroordelen niet gegeneraliseerd mag worden tot de hele andere groep. Pettigrew en Tropp (2006) verklaren dat de verschillende uitkomsten het resultaat zijn van het gebruikt van verschillende definities en incomplete steekproeven en concluderen dat de contacthypothese bevestigd kan worden. Pettigrew (1998) beweert in zijn artikel dat er vier processen zijn die verantwoordelijk zijn voor de verandering in opvattingen over de andere groep. Deze processen overlappen elkaar en interacteren met elkaar. Het eerste proces is dat er geleerd wordt over de outgroup ; door contact verwerft iemand nieuwe informatie over de outgroup, waardoor vooroordelen over die groep verminderen. Het tweede proces beschrijft dat mensen hun houding ten aanzien van iemand van een andere groep aanpassen, door te voldoen aan verwachtingen in een nieuwe omgeving met iemand van een andere groep. Wanneer iemand in een nieuwe situatie terecht komt waar contact met iemand van een andere groep wordt vereist, zal deze persoon proberen het gedrag ten aanzien van degene uit de andere groep aan te passen aan de verwachtingen van de andere mensen in de situatie. Wanneer deze verwachtingen inhouden dat er een positieve houding is ten aanzien van degene uit een andere groep, leidt dit ertoe dat iemand zich positief gedraagt tegenover degene uit de andere groep. Hierdoor wordt ook de houding ten aanzien van de andere groep positiever. Het ontwikkelen van emotionele banden is het derde proces dat Pettigrew (1998) beschrijft. Wanneer iemand positieve gevoelens krijgt ten aanzien van (iemand van) de andere groep, leidt dit tot een positievere houding. Deze positieve gevoelens kunnen ontstaan door bijvoorbeeld het voelen van empathie voor iemand van de andere groep, door een gebeurtenis of door vriendschappen. Tot slot het vierde proces is de herwaardering van de ingroup. Dit laatste proces houdt in dat het nieuwe perspectief wat je hebt omdat je intergroup contacten hebt, zal zorgen voor een andere waardering van de eigen groep (Pettigrew, 1998). Veel onderzoek is gedaan naar de mate van contact van Turken en Marokkanen in Nederland binnen de eigen groep en de mate van contact die Turken en Marokkanen hebben met de autochtone Nederlandse groep (o.a. Coenders et al., 2003; Dagevos & Gijsberts, 2009; Gijsberts & Lubbers, 2009; Tolsma et al.,2008). Er is echter weinig onderzoek gedaan naar de mate van wederzijds contact tussen Turken en Marokkanen in Nederland, terwijl er wel veel redenen zijn om aan te nemen dat zij veel contact met elkaar hebben. Turken en Marokkanen wonen namelijk relatief vaak in dezelfde buurt (Van Agtmaal-Wobma & Nicolaas, 2009) en 7

gaan vaak naar dezelfde school (Gijsberts & Herweijer, 2009). Ook nemen relatief veel Turkse en Marokkaanse jonge kinderen deel aan voor- en vroegschoolse projecten voor allochtonen in Nederland, waardoor Turkse en Marokkaanse moeders elkaar vaak tegenkomen en Turkse en Marokkaanse kinderen al vroeg met elkaar in contact komen. Verder is het aantal Turken en Marokkanen in Nederland de afgelopen jaren toegenomen (CBS, 2011). Hierdoor is enerzijds de kans dat Turken en Marokkanen enkel contact met de eigen groep hebben toegenomen (Gijsberts & Herweijer, 2009), maar anderzijds ook de kans om contact te hebben met de andere etnische groep. De kans op contact met mensen van de autochtone Nederlandse groep is hiermee afgenomen (Gijsberts & Herweijer, 2009). Het is echter wel zo dat beide groepen, maar met name de Turkse groep, naar binnengericht zijn en dus voornamelijk contact zoeken met de eigen groep (Dagevos & Gijsberts, 2009). De voorkeur voor contact binnen de eigen groep kan er dus toe leiden dat de mogelijkheid tot contact met andere groepen niet benut wordt en er geen contact plaatsvindt tussen beide groepen. Naar aanleiding van de contacthypothese kan de volgende hypothese worden geformuleerd: 1. Naarmate Turken en Marokkanen meer met elkaar in contact komen, zullen zij een positievere houding hebben ten aanzien van elkaar. Allport (1954) zegt dat er bepaalde condities aanwezig moeten zijn, wil de contacthypothese opgaan. Ten eerste moet er sprake zijn van een gelijke status; het is belangrijk dat beide groepen een gelijke status hebben in een bepaalde situatie (Cohen & Lotan 1995; Cohen 1982; Riordan & Ruggiero 1980; Robinson & Preston 1976 in Pettigrew, 1998): volgens Warmenbol (2007) zorgt een niet-gelijke status voor vooroordelen. Ten tweede is het voor het verminderen van vooroordelen noodzakelijk dat er een situatie is waarin sprake is van eenzelfde doel. Zoals het geval is binnen een sportteam dat strijdt om de titel (Pettigrew, 1998). Ten derde is het belangrijk dat het behalen van dat doel niet door onderlinge competitie tot stand komt maar door onderlinge samenwerking. Als laatst is de steun van autoriteiten, de wet en cultuur van belang; wanneer deze interetnische contacten goedkeuren, zal dit vaker tot contacten tussen groepen leiden (Pettigrew, 1998). De contacttheorie met de vier condities van Allport (1954) is bevestigd door verscheidene onderzoeken. Opmerkelijk is echter dat de hypothese, dat contact leidt tot minder vooroordelen, door sommige onderzoekers ook bevestigd is zonder de vier condities van Allport (1954) (Pettigrew, 1998; Pettigrew & Tropp, 2006). Contact leidt dus ook tot een positievere houding wanneer niet aan de bovenstaande condities wordt voldaan. Pettigrew en 8

Tropp (2006) concluderen hieruit dat de voorwaarden die Allport (1954) stelt, het effect van contact op het afnemen van vooroordelen versterken, maar dat het geen noodzakelijke voorwaarden zijn waaronder contact plaats moet vinden om vooroordelen te verminderen. Er is dus sprake van factoren die een positievere houding faciliteren. Pettigrew (1998) stelt in zijn artikel dat er nog een faciliterende factor moet worden toegevoegd aan de voorwaarden van Allport (1954), namelijk de potentie tot vriendschap. Hij geeft aan dat het belangrijk is dat contact herhaaldelijk plaatsvindt, zodat mensen aan elkaar kunnen wennen en elkaar zo goed kunnen leren kennen dat ze mogelijk vrienden worden (zie ook Savelkoul et al., 2010). Hiermee legt Pettigrew (1998) de nadruk op het herhalend plaatsvinden van contact met een persoon van een andere groep. Het al dan niet voldoen aan de voorwaarden die Allport (1954) en Pettigrew (1998) hebben geformuleerd gaat in op de intensiteit van contact (Pettigrew, 1998). Het hebben van een huwelijkspartner van een andere groep kan gezien worden als de meest intieme vorm van contact, waarbij wordt voldaan aan alle voorwaarden van Allport (1954) en de voorwaarde van Pettigrew (1998) (Powers & Ellison, 1995). Ook vriendschappen zijn een vorm van intiem contact (McLaren, 2003). Contacten in de buurt en op school of op het werk kunnen worden gezien als algemene, minder intieme vormen van contact (Allport, 1954; Amir, 1976; Brewer & Miller, 1984, in McLaren, 2003; Pettigrew, 1998). Vooroordelen en negatieve opvattingen over andere groepen ontstaan volgens Rokeach et al. (1960, in McLaren, 2003) doordat mensen verschillen waarnemen met de andere groep op bijvoorbeeld het gebied van overtuigingen, normen en waarden. Wanneer er sprake is van meer intieme contacten, zoals vriendschappen kunnen mensen inzien dat de groepen niet heel erg van elkaar verschillen of op andere kenmerken juist op elkaar lijken. Bij minder intieme contacten verwerven mensen minder kennis over overtuigingen, normen en waarden van elkaar, waardoor vooroordelen minder afnemen (McLaren, 2003). Naar aanleiding van het onderscheid tussen intiem en oppervlakkig contact kan de volgende hypothese worden geformuleerd: 2. Naarmate Turken en Marokkanen meer intiem contact met elkaar hebben, zullen zij een positievere houding hebben ten aanzien van elkaar, dan wanneer zij oppervlakkig contact met elkaar hebben. In het verleden is weinig onderzoek gedaan naar de invloed van contact in verschillende contexten en naar de houding ten aanzien van verschillende rollen (buur, baas, huwelijkspartner van de zoon of dochter van een andere afkomst). Dit onderzoek kijkt wel naar contacten in een bepaalde context en de invloed van de houding ten aanzien van iemand 9

van de andere groep in verschillende rollen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen intiem en algemeen contact en verschillende domeinen waarin algemeen contact plaatsvindt namelijk; de buurt, op school of op het werk en op een vereniging of club. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt tussen de houding ten aanzien van de andere groep in het algemeen en de houding ten aanzien van een buur, baas en huwelijkspartner voor de zoon of dochter van de andere afkomst. Powers & Ellison (1995) hebben gekeken naar de invloed van het al dan niet hebben van vriendschappen met iemand van de andere groep en de houding ten aanzien van daten met iemand van die andere groep. Zij laten zien dat oppervlakkig contact in de buurt en op het werk niet leiden tot een positievere houding ten aanzien van daten, terwijl het hebben van een vriendschap (intiem contact) met iemand van de andere groep wel leidt tot een positievere houding ten aanzien van het daten met iemand van de andere groep. Het hebben van een partner van een andere groep en het daten met iemand van een andere groep, kan allebei worden gezien als een vorm van zeer intiem contact. Het is dus aannemelijk dat Turken en Marokkanen met vrienden van de andere groep positiever zijn over een huwelijkspartner voor de zoon of dochter van de andere afkomst, dan Turken en Marokkanen die geen vriendschappen hebben met iemand van de andere groep. Wat betreft contacten in de buurt laten Oliver en Wong (2003) zien dat veel diversiteit in de buurt leidt tot een positievere houding ten aanzien van andere etnische groepen, terwijl een grote diversiteit in een grotere context, op wijk en stadsniveau, leidt tot een negatievere houding ten aanzien van andere etnische groepen. Gijsberts et al. (2010) geven in hun onderzoek echter aan dat een groter aantal migrantengroepen in de buurt geen invloed heeft op de mate van contacten in de buurt en een negatieve invloed heeft op de houding ten aanzien van andere minderheidsgroepen. Een mogelijke verklaring voor dit resultaat is dat het aantal minderheidsgroepen per onderzochte wijk erg verschilt. Savelkoul et al. (2010) stellen namelijk dat de houding ten aanzien van de andere groep eerst positiever wordt als het aantal mensen van de andere groep toeneemt, maar dat de houding negatiever wordt als het aantal mensen van een andere groep nog verder toeneemt. In bovenstaande onderzoeken wordt enkel gekeken naar het effect van contacten in de buurt op de houding ten aanzien van andere groepen in het algemeen. Er wordt niet specifiek gekeken naar de houding ten aanzien van bijvoorbeeld het hebben van een buur van een andere groep. Uit deze onderzoeksbevindingen kunnen dus geen specifieke uitspraken worden gedaan over het effect van contacten in de buurt op de houding ten aanzien van een buur van de andere afkomst. Ook over contacten op het werk en de invloed hiervan op de houding ten aanzien van een baas van de andere afkomst is geen onderzoek gedaan. Wel laten Savelkoul et al. (2010) zien dat er een positief verband 10

bestaat tussen contacten op het werk en de houding ten aanzien van mensen van de andere groep. Maar ook hier wordt niets gezegd over het effect van contacten op het werk op de houding ten aanzien van bijvoorbeeld het hebben van een baas van een andere groep. Wij verwachten dat contacten in de buurt een positief effect hebben op de houding ten aanzien van een buur van de andere afkomst en contacten op het werk een positief effect hebben op de houding ten aanzien van een baas van de andere afkomst. De reden voor deze verwachting is dat mensen contexten associëren met bepaalde gebeurtenissen en personen (Bar et al., 2010). Wanneer mensen dus een positieve ervaring hebben met interetnisch contact in een bepaalde context, zullen zij ook in deze context een andere houding krijgen ten aanzien van iemand van de andere groep. Hieruit kan de derde hypothese worden geformuleerd: 3. Naarmate Turken en Marokkanen meer contacten hebben in een bepaalde context, zullen zij een positieve houding hebben ten aanzien van iemand van de andere groep in die context dan in andere contexten. Herek en Capitiano (1996, in Pettigrew & Tropp, 2006) beweren net als Allport (1954) en Pettigrew (1998) dat de mate van vooroordelen ook de mate van contact kan beïnvloeden, en dat er dus sprake is van een omgekeerde causaliteit; iemand die vooroordelen heeft ten aanzien van een andere etnische groep zal geen contact met deze groep zoeken en zal dit zelfs eerder vermijden. Pettigrew et al. (2007) noemen dit aspect de selectiefactor. Volgens hen is de lijn van contact naar vooroordelen echter sterker dan die van vooroordelen naar contact, maar de omgekeerde causaliteit kan niet buiten beschouwing worden gelaten (Butler & Wish, 1978, Irish, 1952, Pettigrew, 1997 in: Pettigrew & Tropp, 2006; Powers & Ellison, 1995; Van Dick et al., 2004, Wilson, 1996 in: Pettigrew et al., 2007). Savelkoul et al. (2010) maken echter wel onderscheid in vrijwillig en onvrijwillig contact. Zij stellen dat mensen contacten in hun buurt en vooral op het werk vaak niet zelf in de hand hebben. Er is dus sprake van onvrijwilliger contact in de buurt en op het werk, waardoor de kans op een selectie-effect verminderd wordt. Wanneer deze onvrijwillige contacten ook een positief effect hebben op de houding ten aanzien van een andere groep, kan worden aangenomen dat er geen sprake is van omgekeerde causaliteit. Dit geldt ook wanneer het gaat over contacten op school. In deze studie wordt gebruik gemaakt van cross-sectionele data, waardoor wij de mogelijke omgekeerde causaliteit niet uit kunnen sluiten. Wanneer er echter significante effecten worden gevonden van contacten in de buurt en op het werk op de houding ten aanzien van de 11

andere groep is de kans groter dat er een effect is van contact op houding en niet andersom. Hoofdstuk 3: Data en methode In dit onderzoek maken we gebruik van de NEtherlands Longitudinal Lifecourse Study (NELLS). Deze data is in 2010 verzameld door de Universiteit van Tilburg en de Radboud Universiteit Nijmegen. Er is hierbij gebruik gemaakt van face-to-face interviews en door de respondenten zelf in te vullen vragenlijsten via internet. De onderzoekspopulatie van het NELLS data bestand is de gehele Nederlandse bevolking tussen de 15 en 45 jaar. In dit onderzoek zullen wij echter alleen uitspraken doen over eerste en tweede generatie allochtone Turkse en Marokkaanse Nederlanders in de leeftijd van 15-45 jaar. Tot deze groep worden alle mensen gerekend die zelf in Turkije of Marokko geboren zijn en/ of waarvan een van de ouders in Turkije of Marokko geboren is (CBS, 2010). In onze dataset zijn 1192 Marokkanen en 1143 Turken opgenomen. Allereerst is er gebruik gemaakt van een quasi-random selectie methode. In eerste instantie is begonnen met 30 grote en middelgrote gemeenten in Nederland, waarna er nog 5 zijn toegevoegd. De steekproef is quasi-random omdat de vier grote steden in het westen van het land (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht) meegenomen dienen te worden in het onderzoek om een representatieve steekproef te krijgen van Turken en Marokkanen in Nederland. In de steekproef zijn erg sterk geürbaniseerde tot gemiddeld geürbaniseerde gemeenten opgenomen. Hierna kregen lokale autoriteiten de opdracht om uit hun gemeenten 3 random steekproeven te trekken in de leeftijdscategorie van 15-45 jaar: een met Turkse allochtone inwoners, een met Marokkaanse allochtone inwoners en een met de andere inwoners (De Graaf et al. 2010). In dit onderzoek worden dus alleen uitspraken gedaan over Turken en Marokkanen tussen de 15 en 45 jaar woonachtig in stedelijke gebieden in Nederland. Variabelen en operationalisering Interetnische attituden De afhankelijke variabele is de attitude ten aanzien van de andere etnische groep. Hierbij wordt voor Turken alleen de attitude ten aanzien van Marokkanen gemeten en voor Marokkanen ten aanzien van Turken. Attituden ten aanzien van de andere groep worden met behulp van de vragenlijst gemeten door te kijken naar het wel of niet problemen hebben met 12

het hebben van een baas van Turkse dan wel Marokkaanse afkomst, het hebben van een buurman of -vrouw van Turkse dan wel Marokkaanse afkomst en de huwelijkspartner van de zoon of dochter van een Turkse dan wel Marokkaanse afkomst. De antwoordmogelijkheden (die we gespiegeld hebben) hierbij zijn wel een probleem (1), geen probleem (2) en helemaal geen probleem (3). Waarbij het problemen hebben met al deze vormen van contact gezien kan worden als een negatieve attitude en het geen problemen hebben met al deze vormen van contact gezien kan worden als een positieve attitude. In de analyse hebben we van de vragen betreffende de buur, de baas en de huwelijkspartner drie verschillende variabelen gemaakt. De drie verschillende vragen hebben we vervolgens bij elkaar opgeteld, waarvan een nieuwe variabele gemaakt is; attitude algemeen. Hierbij is een schaal ontstaan waarbij een score van 9 duidt op een positieve attitude, en een score van 3 op een negatieve attitude. De afhankelijke variabele is dus opgesplitst in 4 variabelen; er is een onderscheid gemaakt tussen verschillende domeinen van attituden en er is ook gekeken naar de algemene attitude. Algemeen contact De onafhankelijke variabele is contact, welke in de dataset genoemd wordt als sociale contacten. Om de algemene hypothese; Naarmate Turken en Marokkanen meer met elkaar in contact komen, zullen zij een positievere houding hebben ten aanzien van elkaar, te kunnen toetsen kijken we naar algemeen contact. De vraag uit de vragenlijst luidt: De volgende vragen gaan over persoonlijk contact. Dat betekent dat u van deze persoon de naam kent en er wel eens mee praat. Hoe vaak heeft u in uw buurt, werk/school, verenigingen/clubs, persoonlijk contact met iemand met de volgende etnische herkomst?. Bij elk van deze drie vragen heeft de respondent keuze uit 7 antwoordmogelijkheden van (bijna) elke dag (7) tot nooit (1). De 8 ste keuzemogelijkheid bij de vragen betreffende werk/school en verenigingen/clubs was niet van toepassing. Hierbij zijn wij er vanuit gegaan dat mensen die deze optie ingevuld hebben óf geen werk/school hebben óf geen lid zijn van een vereniging/ club en dus hier ook geen contacten van een andere afkomst hebben. Daarom hebben wij hier de waarde 1 toegekend wat neer komt op nooit ; personen die hier 1 op scoren hebben nooit/ geen contact met de andere groep in deze domeinen. Wederom hebben we deze vragen bij elkaar opgeteld waarvan een nieuwe variabele algemeen contact is gemaakt; een schaal ontstaat van minimaal 3, tot maximaal 21. Een score van 21 betekent dat er vaak contact is (3 keer 7 (bijna) elke dag contact ) en een score van 3 betekent nooit/ geen contact (3 keer 1 nooit contact ). 13

Deze onafhankelijke variabele algemeen contact heeft 4 verschillende variabelen; de drie verschillende vormen van contact (contact in de buurt, contact op het werk of op school en contact op een vereniging of club) en het algemene contact. In de analyse hebben we hiervan afzonderlijke regressies uitgevoerd, de eerste bevat het algemene contact en de tweede bevat de 3 vormen van algemeen contact. We hebben dit gedaan omdat het algemene contact een variabele is die gemaakt is uit de andere drie variabelen, waardoor de correlatie met deze variabelen erg hoog is (.702 -.785). Intiem & oppervlakkig contact De vraag uit de vragenlijst waarmee we intiem contact meten is de volgende; Heeft u één of meer goede vrienden/vriendinnen met de volgende etnische herkomst? Ook hierbij kijken we alleen naar de antwoorden b (Turkse afkomst) en c (Marokkaanse afkomst). Dit is een dichotome variabele; alleen ja of nee zijn van belang. De variabele oppervlakkig contact zal in deze analyse buiten beschouwing worden gelaten. In de vragenlijst is geen vraag opgenomen over oppervlakkig contact, waardoor deze variabele moet worden gevormd uit de variabelen algemeen- en intiem contact. De variabele oppervlakkig contact bestaat uit alle mensen die algemeen contact hebben, met uitzondering van de mensen die ook intiem contact hebben. Deze mensen in de variabele oppervlakkig contact hebben dus wel contact, maar geen intiem contact. Wanneer we oppervlakkig contact mee zouden nemen in de analyses, kan deze variabelen niet onafhankelijk variëren als ook algemeen en intiem contact meegenomen worden. Controlevariabelen In de analyses worden een aantal controlevariabelen meegenomen. Allereerst geslacht, waarvan een dummyvariabele gemaakt is (man is 1 en vrouw is 0) en leeftijd, welke in jaren op het moment van het interview gemeten is. Bij religie wordt gekeken naar het wel of niet hebben van een religie. In de dataset komen meerdere vragen betreffende religie voor, maar we hebben er voor gekozen om de vraag Rekent u zichzelf tot een religie? in de analyse te betrekken en niet de vraag Hoe vaak gaat u naar de kerk/ moskee?. Dit hebben we gedaan omdat het bijvoorbeeld het geval kan zijn dat mensen niet of zelden een kerk of moskee bezoeken terwijl ze wel erg religieus zijn. Bovendien is het zo dat islamitische vrouwen beduidend minder vaak een moskee bezoeken dan mannen (565 vrouwen zeggen nooit een kerk of moskee te zoeken tegenover 253 mannen), waardoor de resultaten vertekend kunnen zijn. Ook is het zo dat het aantal mensen van een andere religie dan de islamitische te 14

verwaarlozen is (N = 50). Van de variabele religie hebben we uiteindelijk dus een dummyvariabele gemaakt; 1 is het hebben van een religie en 0 het niet hebben van een religie. Aanvankelijk wilden we de controlevariabele werk toevoegen, waarin het al dan niet hebben van werk werd gemeten. Deze variabele bevatte echter te veel missings om mee te nemen in het onderzoek. We hebben de variabele werk proberen op te vangen door de variabele inkomen in de analyse op te nemen. Bij de controlevariabele inkomen wordt gekeken naar het inkomen van de respondent en de partner samen. Hierbij is gebruik gemaakt van categorieën van minder dan 150, 150-300, 300-500 en vanaf 500 wordt overgegaan op stappen per 500 euro per maand vooruit, de hoogste categorie is 7000 of meer euro per maand en bovendien kunnen respondenten ook voor de categorie weet niet, wil niet zeggen kiezen. We hebben er voor gekozen om de 287 respondenten die in de weet niet, wil niet zeggen - categorie vallen de waarde van het gemiddelde toe te kennen (5.40). In de analyses hebben we bovendien een dummyvariabele (1 is wel een inkomen en 0 is weet niet, wil niet zeggen ) toegevoegd, om zo te kunnen controleren voor het toekennen van de waarde van het gemiddelde. Het opleidingsniveau is onderverdeeld in 12 categorieën, waarbij de hoogst afgeronde opleiding telt. De categorieën lopen van de lagere school tot het promotietraject, waarbij een buitenlandse, niet in te delen opleiding ook een optie is. Van de controlevariabele generatie is een dummyvariabele gemaakt waarbij 1 staat voor 1 e generatie en 0 voor 2 e generatie. Ten slotte wordt er gecontroleerd voor etniciteit, ook hiervan is een dummyvariabele gemaakt, waarbij de Turken onder 1 vallen en de Marokkanen onder 0. Door deze variabele op te nemen kan onderscheid worden gemaakt tussen de houding van Marokkanen ten aanzien van Turken en andersom. Te verwachten is dat Turken negatiever zijn dan Marokkanen, omdat Turken meer naar binnen gericht zijn (Gijsberts, 2010). Een overzicht van de variabelen is te zien in tabel 1. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een lineaire regressieanalyse. Met deze analyse methode kan worden achterhaald of de mate van contact leidt tot een positievere houding ten aanzien van Turken, dan wel Marokkanen. Per attitudevariabele (attitude ten aanzien van iemand van de andere afkomst in de buurt, een baas met de andere afkomst en een huwelijkspartner van de zoon of dochter met de andere afkomst) hebben we 2 regressie analyses uitgevoerd. We hebben de analyses per attitudevariabele uitgevoerd omdat de algemene attitude variabele bestaat uit de som van de andere 3 attitudevariabelen waardoor de variabelen te hoog correleren. De eerste regressie analyse bevat telkens de algemene contact variabele, de intieme contact variabele en alle controlevariabelen en bij de tweede is de algemene contact variabele vervangen door de 3 verschillende vormen van contact (contact in 15

club). de buurt, contact op school of op het werk en contact op een vereniging of op een Tabel 1: Beschrijvende tabel van alle variabelen N Minimum Maximum Gemiddelde Standaard deviatie Attitude 1978 3.00 9.00 6.7250 1.72670 Buur 1984 1.00 3.00 2.4194.61708 Partner 1983 1.00 3.00 1.9087.77371 Baas 1982 1.00 3.00 2.3940.64777 Algemeen contact 1972 3.00 21.00 10.2835 5.33992 Contacten in de buurt Contacten op het werk of school Contacten op een vereniging of club 1997 1.00 7.00 3.8092 2.30603 1985 1.00 7.00 4.1370 2.64906 1982 1.00 7.00 2.3330 2.15411 Intiem contact 1979.00 1.00.3951.48901 Man 2301.00 1.00.4811.49975 Leeftijd 2301 14.00 49.00 30.8588 8.93107 Religie 2300.00 1.00.9113.28437 Inkomen 2300 1.00 16.00 5.3973 2.49068 Missende waarden op inkomen 2300.00 1.00.1248.33054 Opleidingsniveau 2301.00 12.00 3.9809 3.24206 Eerste generatie 2301.00 1.00.6415.47968 Turk 2301.00 1.00.4941.50007 Bron: NELLS, 2010 16

Hoofdstuk 4; Resultaten 4.1. Beschrijvende analyses Om de invloed van contact op houding te onderzoeken hebben we allereerst kruistabellen gemaakt van de contact- en attitudevariabelen. Omdat deze variabelen te veel waardes bevatten om dit alles overzichtelijk in een tabel weer te geven, hebben we de algemene contactvariabele en de drie variabelen van de vormen van contact (in de buurt, op het werk/school, op een vereniging/club) opgesplitst in drie categorieën; geen contact, weinig contact en veel contact. We hebben er voor gekozen om bij deze variabelen de waarde nooit contact apart te nemen en deze geen contact te noemen en de andere waardes zo gelijk mogelijk op te delen in de andere twee categorieën. Bij de variabele algemeen contact bestaat de waarde weinig contact uit de waardes 4 tot en met 12 en veel contact uit 13 tot en met 21. Bij de variabelen contacten in de buurt, contacten op het werk of op school, en contacten op een vereniging of op een club bestaat de waarde weinig contact uit de waardes 2, 3 en 4 en de waarde veel contact uit 5, 6 en 7. Ook de attitudevariabelen bevatten te veel waardes, daarom hebben we er voor gekozen om hier de gemiddeldes van op te nemen. Tabel 2 laat een overzicht van de kruistabellen van de contact- en attitudevariabelen zien. Uit deze tabel is een klein verschil waar te nemen in de frequentie van contact en de invloed daarvan op de verschillende attitudes. In alle gevallen is er een kleine, significante stijging waar te nemen in de attitudevariabelen wanneer de mate van contact stijgt. Hoe meer contact, algemeen contact, contact in de buurt, contact op het werk of op school, contact op een vereniging of op een club, of intiem contact iemand dus heeft met iemand van een andere afkomst, hoe positiever diegene dan is over het algemeen, over het hebben van een buur van de andere afkomst, over het hebben van een baas van de andere afkomst en over het hebben van een huwelijkspartner van de zoon of dochter van de andere afkomst. Wanneer we bijvoorbeeld kijken naar de invloed van algemeen contact op de algemene attitude, zien we dat geen contact duidt op een attitude van 6,4, weinig contact op een attitude van 6,7 en veel contact op een attitude van 7,0. Wat ook opvalt uit bovenstaande tabel is dat Turken en Marokkanen in Nederland bij alle vormen van contact negatiever zijn over het hebben van een huwelijkspartner van de zoon of dochter van de andere afkomst dan over de andere rollen. Naar aanleiding van deze tabel kan niet worden gesteld dat het effect van contacten in de buurt op de houding ten aanzien van een buur van de andere afkomst groter is dan contacten in de buurt op de houding ten aanzien van een baas van de andere afkomst. De gemiddelden 17

zijn namelijk even groot. Hetzelfde geldt voor contacten op het werk of op school en de houding ten aanzien van een baas of buur van de andere afkomst, ook hier zijn de gemiddelden ongeveer gelijk. Naast het overzicht van alle variabelen is een kruistabel gemaakt van de algemene attituden van Turken en Marokkanen ten aanzien van elkaar. Deze tabel (tabel 3) laat een significant verschil zien: Marokkanen zijn positiever ten aanzien van Turken dan Turken ten aanzien van Marokkanen. Tabel 2: Kruistabel van de invloed van de verschillende vormen van contact op de verschillende Algemeen contact attitudes. Attitude algemeen Buur Baas Partner Geen contact 6,4 2,3 2,3 1,8 Weinig contact 6,7 2,4 2,4 1,9 Veel contact 7,0 2,5 2,5 2,0 Contact in de buurt Contact op werk / school Contact op vereniging / club Geen contact 6,5 2,3 2,3 1,8 Weinig contact 6,7 2,4 2,4 1,9 Veel contact 6,9 2,5 2,5 2,0 Geen contact 6,5 2,4 2,3 1,8 Weinig contact 6,6 2,4 2,3 1,8 Veel contact 6,9 2,5 2,5 2,0 Geen contact 6,6 2,4 2,4 1,9 Weinig contact 6,8 2,4 2,4 2,0 Veel contact 7,0 2,5 2,5 2,0 Intiem Geen vriend van contact andere afkomst Wel vriend van andere afkomst Bron: NELLS, 2010 6,6 2,4 2,4 1,9 6,9 2,5 2,4 2,0 18

Tabel 3: Kruistabel van de algemene attitude van Turken en Marokkanen. Attitude algemeen Turken 6,3 Marokkanen 7,1 Bron: NELLS, 2010 4.2 Verklarende analyses Na deze kruistabellen hebben we een regressieanalyse uitgevoerd. Zoals in de methodesectie gezegd is, hebben we per attitudevariabele (attitude algemeen, buur, baas, huwelijkspartner van de zoon/dochter) twee analyses uitgevoerd. De eerste met de intieme- en de algemene contactvariabele en de controlevariabelen en de tweede met de intieme contactvariabele en de uitgesplitste algemene contactvariabele (buurt, werk/school, vereniging/club). Tabel 4 op de volgende pagina laat een overzichtstabel van de regressieanalyses zien. Uit de regressietabel kunnen we stellen dat algemeen contact op elke attitudevariabele een significant positief effect heeft. Hoe meer algemeen contact een persoon heeft met iemand van de andere afkomst, hoe positiever de houding in het algemeen (b =.036; SE =.008), ten aanzien van een buur van de andere afkomst (b =.011; SE =.003), ten aanzien van een baas van de andere afkomst (b =.013; SE =.003) en ten aanzien van een huwelijkspartner van de zoon of dochter van de andere afkomst (b =.012; SE =.004). Met deze gegevens kunnen we de algemene hypothese; naarmate Turken en Marokkanen meer met elkaar in contact komen, zullen zij een positievere houding hebben ten aanzien van elkaar, bevestigen. De variabele algemeen contact verklaart de attitude voor 11,1 procent (β =.111). Intiem contact daarentegen, is in geen enkel geval significant, hiermee kunnen we de hypothese; naarmate Turken en Marokkanen meer intiem contact met elkaar hebben, zullen zij een positievere houding hebben ten aanzien van elkaar, dan wanneer zij oppervlakkig contact met elkaar hebben, niet bevestigen. Wel laat de tabel zien het effect van intiem contact groter is op de attitude dan algemeen contact, deze uitkomst is echter niet significant, waardoor hier geen verdere uitspraken over gedaan kunnen worden. 19

Tabel 4: Regressie analyses van de invloed van algemeen en intiem contact op attitudes ten aanzien van een buur, baas of huwelijkspartner van de zoon of dochter van een andere afkomst en relevante controlevariabelen. Attitude algemeen Buur Baas Partner Model 1 Model 2 Model 3 Model 4 Model 5 Model 6 Model 7 Model 8 Intercept 6,888 6,860 2,438 2,418 2,427 2,403 2,023 2,038 Intiem contact.100 (.086).086 (.087).024 (.031).012 (.031).016 (.033).007 (.033).061 (.038).068 (.039) Algemeen contact.036** (.008).011** (.003).013** (.003).012** (.004) Contacten in de.056** (.020).028** (.007).026** (.007).003 (.009) buurt Contacten op werk /.034* (.016).008 (.006).014* (.006).012 (.007) school Contacten op vereniging / club.018 (.019).000 (.007) -.003 (.007).022* (.009) Opleidingsniveau.042** (.012).044** (.012).012** (.004).013** (.004).012* (.005).013** (.005).019** (.005).018** (.006) Inkomen.022 (.018).024 (.018).011 (.007).012 (.007).015* (.007).017* (.007) -.004 (.008) -.005 (.008) Dummy inkomen.010 (.116).003 (.116).024 (.042).019 (.042).013 (.044).009 (.044) -.026 (.052) -.023 (.052) Leeftijd.000 (.006).000 (.006) -.002 (.002) -.002 (.002) -.003 (.002) -.003 (.002).005* (.003).005 (.003) Religie -.049* (.132) -.050* (.132) -.034 (.048) -.037 (.048) -.058 (.051) -.060 (.051) -.199** (.059) -.197** (.059) Turk -.289** (.076) -.293** (.076) -.233** (.028) -.233** (.027) -.184** (.029) -.184** (.029) -.420** (.034) -.420** (.034) Eerste generatie -.283** (.098) -.287** (.098) -.082* (.036) -.086* (.036) -.089* (.038) -.092* (.038) -.112* (.044) -.110* (.044) Man.041 (.076).049 (.077).012 (.028).018 (.028).003 (.029).009 (.029).028 (.034).024 (.034) * Significant op significantieniveau van 0.05 ** Significant op significantieniveau van 0.01 Bron: NELLS, 2010

Wanneer we het algemene contact uitsplitsen in contacten in de buurt, op het werk of op school en op een vereniging of club kunnen we in model 4 zien dat contacten in de buurt tot een positievere attitude ten aanzien van een buur van de andere afkomst leiden (b =.028; SE =.007). Hoe meer contacten iemand in de buurt heeft met mensen van de andere afkomst hoe positiever de attitude ten aanzien van een buur van de andere afkomst is. Hiermee wordt onze derde hypothese; naarmate Turken en Marokkanen meer contacten hebben in een bepaalde context, zullen zij een positievere houding hebben ten aanzien van iemand van de andere groep in die context, met betrekking tot de buurtcontext bevestigd. Bovendien hebben contacten in de buurt een sterker effect op de houding (β =.104) dan algemeen contact (β =.099), contacten op het werk en op school (β =.034) en contacten op een vereniging of op een club (β = -.003). Echter hoe meer contacten iemand in de buurt heeft met mensen van de andere afkomst, hoe positiever ook de attitude van deze persoon ten aanzien van een baas van de andere afkomst is (b =.026; SE =.007)(model 6). Contacten op het werk of op school met iemand van de andere afkomst zorgen naast een positievere algemene attitude (b =.034; SE =.016) (model 2) ook voor een positievere attitude ten aanzien van een baas van de andere afkomst (b =.014; SE =.006) (model 6). Hiermee wordt de derde hypothese ook bevestigd met betrekking tot de werkcontext. De sterkte van het effect van contacten op het werk of op school is groter voor de houding ten aanzien van een baas van de andere afkomst (β =.059) dan voor de houding ten aanzien van een buur van de andere afkomst (β =.034). Echter wanneer naar de sterkte van deze effecten gekeken wordt, is te zien dat algemeen contact de positievere houding ten aanzien van de baas (β =.105) voor een groter deel verklaart dan contacten op het werk of op school (β =.059). Wanneer iemand ten slotte contacten op een vereniging of club heeft met mensen van de andere afkomst zal deze een positievere houding hebben ten aanzien van een huwelijkspartner van de zoon of dochter van de andere afkomst (b =.022; SE =.009)(model 8). Laatstgenoemde bevinding komt niet overeen met onze verwachtingen. Enkele controlevariabelen hebben een significante invloed op de afhankelijke variabele attitude. Hoewel het aannemelijk is dat lager opgeleiden Turken en Marokkanen meer met elkaar in contact komen (Dagevos, 2008) en daardoor volgens de contacttheorie een positievere houding moeten hebben ten aanzien van elkaar, laten onze resultaten dit niet zien. Opleidingsniveau heeft namelijk een positief significant effect; hoe hoger het opleidingsniveau van iemand, hoe positiever de algemene attitude (b =.042; SE =.012)(model 1 & 2), de attitude ten aanzien van een buurtbewoner (b =.012; SE =.004)(model 3 & 4), baas (b =.012; SE =.005)(model 5 & 6) en huwelijkspartner van de zoon 21

of dochter van de andere afkomst (b =.019; SE =.005)(model 7 & 8). Deze gegevens zijn echter wel in overeenstemming met de algemene bevinding van Tolsma et al. (2008) en Savelkoul et al. (2010) dat hoger opgeleiden positiever zijn ten aanzien van andere groepen dan lager opgeleiden. Wanneer we naar de controlevariabele etniciteit kijken ziet dit er als volgt uit; Marokkanen zijn, in lijn met onze verwachting, over het algemeen positiever dan Turken op de algemene attitude (b = -.289; SE =.076)(model 1 & 2) en op de drie domeinen van attitude. Opvallend is dat de invloed van etniciteit op houding (β = -.242) groter is dan de invloed van contact op houding (β =.111). Ook is iemand van de eerste generatie over het algemeen minder positief ten aanzien van de andere groep dan iemand van de tweede generatie (b = -.283; SE =.089)(model 1 & 2), hetzelfde geldt voor de verschillende domeinen van attitude. Inkomen heeft een significant positief effect op de attitude ten aanzien van een baas (b =.015; SE =.007)(model 5 & 6): hoe hoger het inkomen hoe positiever over een baas van de andere etniciteit en religie heeft een negatief significant effect op de algemene attitude (b = -.049; SE =.132)(model 1 & 2) en op de attitude ten aanzien van een huwelijkspartner van de zoon of dochter van de andere afkomst (b = -.199; SE =.059)(model 7 & 8). Dus; het niet hebben van een religie zorgt voor een positievere algemene attitude en de attitude ten aanzien van een huwelijkspartner van de zoon of dochter van de andere afkomst. Deze bevinding is ook in lijn met conclusie van Tolsma et al. (2008) dat religieuze mensen negatiever zijn ten aanzien van een huwelijkspartner van een andere afkomst, omdat gelijkheid in opvattingen voor hen belangrijker is dan voor niet-religieuze mensen. Ten slotte speelt leeftijd een rol bij de attitude ten aanzien van een huwelijkspartner (b =.005; SE =.003)(model 7); hoe ouder iemand is (positief significant effect van leeftijd op attitude), hoe positiever degene is over de huwelijkspartner van de zoon of dochter van de andere afkomst. Hoofdstuk 5; Conclusie en discussie In dit onderzoek hebben we gekeken naar het effect van contact op attitude. We hebben gekeken naar de wederzijdse houding tussen eerste- en tweede generatie Turken en Marokkanen in Nederland tussen de 15 en 45 jaar. In tegenstelling tot voorgaand onderzoek hebben wij de afhankelijke variabele attitude opgesplitst in verschillende rollen, te weten; attitude ten aanzien van een buur van de andere afkomst, een baas van de andere afkomst en van een huwelijkspartner van de zoon of dochter van de andere afkomst. Ook is er een onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van contact, namelijk algemeen en intiem 22