Eindexamen vwo natuurkunde pilot 2013-I

Vergelijkbare documenten
natuurkunde (pilot) Bij dit examen is een herziene versie van de uitwerkbijlage verstrekt.

Eindexamen vwo natuurkunde 2013-I

Examen VWO. natuurkunde. tijdvak 1 dinsdag 14 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Gebruik het tabellenboekje.

Eindexamen vwo natuurkunde 2013-I

Eindexamen vwo natuurkunde 2013-I

Correctievoorschrift VWO 2013

Leerstof: Hoofdstukken 1, 2, 4, 9 en 10. Hulpmiddelen: Niet grafische rekenmachine, binas 6 de druk. Let op dat je alle vragen beantwoordt.

Formuleblad. Eindexamen vwo natuurkunde pilot 2014-I D H QD. Formules die bij het pilot-programma horen en die niet in BINAS staan.

natuurkunde (pilot) Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen.

NATUURKUNDE KLAS 5. PROEFWERK H8 JUNI 2010 Gebruik eigen rekenmachine en BINAS toegestaan. Totaal 29 p

NATUURKUNDE 8 29/04/2011 KLAS 5 INHAALPROEFWERK HOOFDSTUK

Theory DutchBE (Belgium) De grote hadronen botsingsmachine (LHC) (10 punten)

Eindexamen vwo natuurkunde pilot I

oefen vt vwo5 h6 Elektromagnetisme Opgaven en uitwerkingen vind je op Oefen vt vwo5 h6 Elektromagnetisme Opgave 1.

Opgave 1 Waterstofkernen

Samenvatting Natuurkunde Hoofdstuk 8, Bewegen in functies

Examen VWO. natuurkunde (pilot) tijdvak 1 maandag 21 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Gebruik het tabellenboekje.

TENTAMEN NATUURKUNDE

Eindexamen vwo natuurkunde pilot II

Eindexamen vwo natuurkunde I

Eindexamen natuurkunde compex vwo I

Examen VWO. natuurkunde (pilot) tijdvak 2 woensdag 20 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Eindexamen vwo natuurkunde pilot 2014-II

Hoofdstuk 1 Beweging in beeld. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

Examen VWO. natuurkunde (pilot) tijdvak 1 vrijdag 21 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Eindexamen natuurkunde pilot vwo I

Eindexamen natuurkunde vwo I

Large Hadron Collider. Werkbladen. HiSPARC. 1 Inleiding. 2 Voorkennis. 3 Opgaven atoombouw. C.G.N. van Veen

Schoolexamen Moderne Natuurkunde

natuurkunde pilot vwo 2015-II

Eindexamen vwo natuurkunde pilot I

natuurkunde Compex natuurkunde 1,2 Compex

Eindexamen natuurkunde pilot vwo II

Opgave 1 Koolstof-14-methode

TENTAMEN NATUURKUNDE

Examen VWO. tijdvak 1 vrijdag 20 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Opgave 1. Voor de grootte van de magnetische veldsterkte in de spoel geldt: = l

TENTAMEN NATUURKUNDE

Eindexamen natuurkunde 1 havo 2005-I

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Vrijdag 27 mei totale examentijd 3 uur

Hoofdstuk 12 Elektrische velden. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

Deze toets bestaat uit 3 opgaven (34 punten). Gebruik eigen grafische rekenmachine en BINAS toegestaan. Veel succes!

Examen VWO. natuurkunde. tijdvak 1 vrijdag 21 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen VWO. natuurkunde (pilot) tijdvak 2 woensdag 18 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Gebruik het tabellenboekje.

Examen VWO. natuurkunde. tijdvak 1 maandag 21 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Gebruik het tabellenboekje.

Examen VWO. natuurkunde (pilot) tijdvak 2 woensdag 22 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Begripsvragen: Elektrisch veld

Eindexamen natuurkunde pilot vwo I

Eindexamen natuurkunde vwo I

natuurkunde havo 2018-I

Eindexamen natuurkunde pilot vwo II

Eindexamen havo natuurkunde pilot 2013-I

Vraag Antwoord Scores

Eindexamen natuurkunde pilot havo I

Examen VWO. natuurkunde. tijdvak 1 maandag 19 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Meting zonnepaneel. Voorbeeld berekening diodefactor: ( ) Als voorbeeld wordt deze formule uitgewerkt bij een spanning van 7 V en 0,76 A:

Eindexamen natuurkunde 1-2 vwo 2004-II

Leerstof: Hoofdstukken 1, 2, 4, 7, 9 en 10. Hulpmiddelen: Niet grafische rekenmachine, binas 6 de druk. Let op dat je alle vragen beantwoordt.

Hoofdstuk 6: Elektromagnetisme

Woensdag 21 mei, uur

Eindexamen natuurkunde vwo II

Eindexamen vwo natuurkunde I

(a) Noem twee eigenschappen die quarks en leptonen met elkaar gemeen hebben.

Eindexamen natuurkunde 1-2 havo 2002-I

Eindronde Natuurkunde Olympiade 2018 theorietoets deel 1

Examen HAVO. natuurkunde 1

Hoofdstuk 1 Beweging in beeld. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

Examen HAVO. natuurkunde (pilot) tijdvak 1 vrijdag 28 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Eindexamen natuurkunde pilot vwo I

Examen VWO. natuurkunde (pilot) tijdvak 1 maandag 23 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen VWO. natuurkunde. tijdvak 2 woensdag 20 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Opgave 1 Skydiver 2014II

Examen VWO. natuurkunde 1,2 Compex. Vragen 1 tot en met 12. In dit deel van het examen staan vragen waarbij de computer niet wordt gebruikt.

We willen dat de magnetische inductie in het punt K gelijk aan rul zou worden. Daartoe moet men door de draad AB een stroom sturen die gelijk is aan

Elektro-magnetisme Q B Q A

Een kogel die van een helling afrolt, ondervindt een constante versnelling. Deze versnelling kan berekend worden met de formule:

Als de trapper in de stand van figuur 1 staat, oefent de voet de in figuur 2 aangegeven verticale kracht uit op het rechter pedaal.

toelatingsexamen-geneeskunde.be

H3: Deeltjesversneller: LHC in CERN

Eindexamen havo natuurkunde pilot II

Probeer de vragen bij Verkennen zo goed mogelijk te beantwoorden.

Tentamen Natuurkunde 1A uur uur vrijdag 14 januari 2011 docent drs.j.b. Vrijdaghs

Statistiek voor Natuurkunde Opgavenserie 4: Lineaire regressie

De Broglie. N.G. Schultheiss

Eindexamen natuurkunde pilot vwo II

ALGEMEEN HAVO. Afronden Afronden bij optellen Grafieken & Tabellen

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

1. Een karretje op een rail

EXAMEN VOORBEREIDEND WETENSCHAPPELUK ONDERWIJS IN 1979 , I. Dit examen bestaat uit 4 opgaven. " '"of) r.. I r. ',' t, J I i I.

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Eindexamen natuurkunde 1 vwo II

Samenvatting Natuurkunde Samenvatting 4 Hoofdstuk 4 Trillingen en cirkelbewegingen

Examen VWO. natuurkunde (pilot) tijdvak 2 woensdag 17 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Gebruik het tabellenboekje.

Eindexamen natuurkunde havo I

Eindexamen natuurkunde 1-2 havo 2000-II

J De centrale draait (met de gegevens) gedurende één jaar. Het gemiddelde vermogen van de centrale kan dan berekend worden:

Eindexamen natuurkunde 1-2 vwo 2002-II

Mkv Magnetisme. Vraag 1 Twee lange, rechte stroomvoerende geleiders zijn opgehangen in hetzelfde verticale vlak, op een afstand d van elkaar.

Schoolexamen Moderne Natuurkunde

Transcriptie:

Formuleblad Formules die bij het pilot-programma horen en die niet in Binas staan. C Beweging en wisselwerking F w,l 1 2 c Av w 2 E p chem voor rv v Echem m p na r m D Lading en veld I GU E Straling en materie P A T 4 2 4 L 4 R T E D H QD m v c - 1 -

Opgave 1 Sprint Kimberley en Jenneke maken met behulp van een video-opname een (s,t)-diagram van een sprint van Carl Lewis over 100 meter. Zie de figuren 1 en 2. Figuur 2 staat vergroot weergegeven op de uitwerkbijlage. figuur 1 figuur 2 s (m) 120 100 80 60 40 20 0 0 2 4 6 8 10 12 t (s) Over het deel van de race vanaf t = 4,0 s trekken Kimberley en Jenneke de volgende conclusies: Vanaf t = 4,0 s is de snelheid van Lewis constant. 1 Deze snelheid is gelijk aan 11,7 ms. 2p 1 Laat zien met behulp van de figuur op de uitwerkbijlage dat beide conclusies juist zijn. Kimberley en Jenneke onderzoeken nu het begin van de race. Ze hebben elk een hypothese over de eerste 4 seconde. Kimberley Hypothese 1 Lewis leverde in de eerste 4 s een constante kracht. Jenneke Hypothese 2 Lewis leverde in de eerste 4 s een constant vermogen. In het (v,t)-diagram van figuur 3 staat figuur 3 gegeven hoe de snelheid zou verlopen als hypothese 1 van Kimberley klopt, uitgaande van de snelheid op t = 4,0 s. 12 v (ms-1) 10 De massa van Carl Lewis bedraagt 80 kg. 8 3p 2 Bepaal de grootte van de kracht die Kimberley in haar model heeft gebruikt. 6 Neem aan dat de wrijvingskrachten verwaarloosd mogen worden. 4 3p 3 Laat zien dat figuur 3 en figuur 2 (zie uitwerkbijlage) niet met elkaar in overeenstemming zijn. - 2-2 0 0 1 2 3 4 t (s)

Hypothese 1 van Kimberley blijkt figuur 4 dus niet te kloppen. Jenneke werkt hypothese 2 uit. Zij maakt een model waarin het geleverde constante vermogen alleen gebruikt wordt voor toename van de kinetische energie. Het (v,t)-diagram dat uit dit model volgt, is weergegeven in figuur 4. De snelheid voldoet aan de formule: 12 v (ms-1) 10 8 6 4 vt () k t (1) Hierin is k een constante. 2 0 0 1 2 3 4 t (s) 3p 4 Leid de formule af gebruikmakend van formules uit Binas. Jenneke wil onderzoeken of hypothese 2 figuur 5 het verloop van de afgelegde afstand in de 40 eerste 4 seconde juist beschrijft. s (m) Daarvoor maakt ze in Excel een trendlijn 30 door het begin van de (s,t)-grafiek van figuur 2. Zie figuur 5. 20 Ze krijgt dan een lijn door de meetpunten die voldoet aan de formule: 10 1,5 s 3,9 t (2) 0 0 1 2 3 4 t (s) Haar leraar legt uit dat de figuur 6 snelheidsfunctie de afgeleide is van de plaatsfunctie en schrijft op hoe die afgeleide bepaald moet worden. Zie figuur 6. 5p 5 Voer de volgende opdrachten uit om te controleren of hypothese 2 klopt: Bereken de waarde van k zodat formule (1) klopt met de snelheid op t = 4,0 s. Toon aan dat deze waarde van k overeenkomt met formule (2). Toon aan dat de exponent in formule (2) klopt. Bepaal of bereken de grootte van het constante vermogen van Carl Lewis in de eerste 4 seconde. - 3 -

uitwerkbijlage Naam kandidaat Kandidaatnummer 1 en 3 120 s (m) 100 80 60 40 20 0 0 2 4 6 8 10 12 t (s) - 4 -

Opgave 2 GRACE Lees het volgende artikel. De valversnelling is niet overal gelijk. De valversnelling is niet overal op aarde precies gelijk. Dit kan een gevolg zijn van de draaiing en de afplatting van de aarde, maar ook van specifieke eigenschappen van de aardkorst. Bergen, zware gesteenten of olievelden veroorzaken permanente afwijkingen in de plaatselijke zwaartekracht. Aardverschuivingen, getijdenwerkingen en het smelten van poolkappen leveren daarentegen tijdelijke afwijkingen op. Om dit alles te kunnen meten, zijn twee identieke satellieten gelanceerd: GRACE A en GRACE B. Zie figuur 1. figuur 1 De twee satellieten draaien achter elkaar aan om de aarde op een hoogte van 485 km met een onderlinge afstand van 220 km. Kleine afwijkingen in de gravitatiekracht beïnvoeden de onderlinge afstand tussen de satellieten. De satellieten leggen per etmaal ongeveer 15 rondjes om de aarde af. 4p 6 Toon dit aan. Hint: Bereken daartoe eerst de omlooptijd van de satellieten. - 5 -

We bekijken de situatie waarin de twee satellieten A en B na elkaar over een grote berg gaan, zoals aangegeven in figuur 2. figuur 2 B A 1 B A 2 B A 3 Hierbij verandert de onderlinge afstand AB. 2p 7 Leg uit dat de onderlinge afstand AB: eerst groter wordt; uiteindelijk de oorspronkelijke waarde heeft. Om de verandering in de onderlinge afstand AB zo nauwkeurig mogelijk te bepalen, communiceren de satellieten met niet-gemoduleerde radiosignalen. A ontvangt een signaal van B en vergelijkt dat met een eigen referentiesignaal van dezelfde frequentie. Als de afstand AB niet verandert, is er een constant faseverschil tussen de twee signalen. Als de afstand AB groter wordt, ontstaat een extra faseverschil tussen het ontvangen signaal en het referentiesignaal. De frequentie van de gebruikte radiosignalen bedraagt 32,7 GHz. 4p 8 Bereken de grootte van het verschil in afstand AB dat een extra faseverschil geeft van 0,015. 2p 9 Leg uit dat men voor dit doel geen gebruik kan maken van frequentiemodulatie. De frequentie van de radiosignalen wordt bepaald door een zogenaamd trilkristal. Er bestaan ook trilkristallen met een frequentie van ongeveer 10 MHz. Deze trilkristallen zijn niet geschikt om het verschil in afstand AB met grote nauwkeurigheid te bepalen. 2p 10 Leg uit waarom niet. - 6 -

Op een gegeven moment bewegen de twee GRACE satellieten over de Himalaya. Zie figuur 3. De Himalaya wordt hierin aangegeven als een massa M 1. In de getekende positie ondervinden beide satellieten elk een (zeer kleine) extra versnelling a Him door de gravitatiekracht van M 1. figuur 3 B 1 2 d 1 2 d A a Him a Him d AB 2,20 10 m 5 h 4,85 10 m 5 r h r M 1 d Voor de grootte van de onderlinge versnelling geldt: arel GM1 3. r 5p 11 Voer de volgende opdrachten uit voor de gegeven situatie: Leg uit dat de onderlinge versnelling alleen door de horizontale componenten van a Him bepaald wordt. Beredeneer op grond van de vectorrichtingen of de twee satellieten op dit moment naar elkaar toe of van elkaar af versneld worden. d Leid af dat geldt: arel GM1 3. r - 7 -

In figuur 4 is de onderlinge versnelling a rel tijdens de beweging over de Himalaya weergegeven als functie van de tijd. figuur 4 a rel ( 10-7 m s -2 ) 2 1 0 8,0 8,1 8,2 8,3 8,4 8,5 8,6 8,7 8,8 8,9 9,0 t ( 1033 s) -1-2 -3-4 -5 3p 12 Bepaal op grond van figuur 4 de massa M 1. - 8 -

Opgave 3 Op zoek naar Higgs Lees het artikel. Bij het onderzoekscentrum CERN in Geneve laten natuurkundigen in de LHC (Large Hadron Collider) protonen met een zeer hoge snelheid op elkaar botsen. Er ontstaan daarbij verschillende deeltjes. Op deze manier toont men het zogenaamde Higgs-deeltje aan. Het Higgs-deeltje is niet rechtstreeks te detecteren. Soms valt het Higgs-deeltje via een vervalreactie uiteen in twee muonen en twee antimuonen. Een muon heeft dezelfde lading als een elektron, maar is veel zwaarder. Een anti-muon is even zwaar als een muon, maar heeft een tegengestelde lading. De (anti-)muonen worden waargenomen in de CMS- (Compact Muon Solenoïd) detector. Deze 14 meter hoge cilindervormige detector bestaat uit vele lagen waarin de banen van de deeltjes worden vastgelegd. Zie de figuur hiernaast. In het centrum van de detector vindt de botsing van Opengewerkte tekening van de CMS-detector. de protonen plaats. Daar wordt Midden in de detector vinden de botsingen plaats. door een grote supergeleidende spoel een magnetisch veld gemaakt. In figuur 1 is de dwarsdoorsnede van de figuur 1 CMS-detector getekend. De cirkel stelt de spoel voor. Daarbinnen (aangegeven met donkergrijs) heerst een homogeen magnetisch veld van 4,2 T. Midden in deze cirkel vindt de botsing plaats. De veldlijnen in die cirkel staan loodrecht op het vlak van tekening en zijn het papier in gericht. Ook buiten de spoel heerst een magnetisch veld (aangegeven met lichtgrijs). De baan van een wegschietend deeltje binnen en buiten de spoel is getekend. Figuur 1 staat vergroot op de uitwerkbijlage. 0 2 4 6 8 10 12 14 m 3p 13 Leg uit of het deeltje een muon of een anti-muon is. Geef daartoe in de figuur op de uitwerkbijlage de richtingen van het magnetisch veld en van de lorentzkracht binnen de spoel aan. - 9 -

In de figuur op de uitwerkbijlage zijn twee banen getekend van een ander wegschietend deeltje. Dit deeltje is het antideeltje van het deeltje uit vraag 13 en heeft dezelfde energie maar een tegenovergestelde beginrichting. 2p 14 Leg uit welke van de aangegeven banen de juiste is. Voor een wegschietend deeltje geldt: E Bqcr Hierin is: E de totale energie van het deeltje; B de sterkte van het magnetisch veld; q de lading van het deeltje; c de lichtsnelheid; r de straal van (het deel van) de cirkelbaan van het deeltje. 2p 15 Toon aan dat het deel van de formule links van het teken dezelfde eenheid heeft als het deel rechts van het teken. In figuur 1 is te zien dat buiten de spoel de straal van de cirkelbaan die het deeltje beschrijft groter is dan binnen de spoel. Twee onderzoekers noemen hiervoor een oorzaak. Oorzaak I: De deeltjes hebben buiten de spoel een kleinere snelheid omdat ze door botsingen met de materie van de detector zijn afgeremd. Oorzaak II: Het magnetisch veld buiten de spoel is kleiner dan het magnetisch veld binnen de spoel. 4p 16 Leg voor beide oorzaken uit of ze de grotere straal van de cirkelbaan kunnen verklaren. Op basis van de energieën van de wegschietende deeltjes (twee muonen en twee anti-muonen) kan een schatting gemaakt worden van de maximale massa van het Higgs-deeltje. Ga ervan uit dat de gehele massa van het Higgs-deeltje omgezet wordt in de energie van de vier wegschietende deeltjes en dat de vier wegschietende deeltjes dezelfde energie hebben als het deeltje in figuur 1 (zie uitwerkbijlage). 4p 17 Maak hiermee een schatting van de massa van het Higgs-deeltje in kg. Bepaal daartoe eerst in de figuur op de uitwerkbijlage de straal van de baan die het wegschietend deeltje binnen de spoel beschrijft. - 10 -

uitwerkbijlage 13 en 17 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 m - 11 -

Opgave 4 Sirius A Lees het artikel. Sirius A figuur 1 Sirius A is de helderste ster aan de nachtelijke hemel. Hij bevindt zich in het sterrenbeeld Canis Major (Grote Hond). Zie figuur 1. Zowel op het noordelijk als op het zuidelijk halfrond is hij te zien. Daarom is Sirius A interessant als referentieobject. Voortdurend zijn sterrenkundigen bezig om allerlei gegevens van Sirius A nog nauwkeuriger vast te stellen. Sirius A is de helderste ster aan de nachtelijke hemel. Iemand concludeert daaruit dat Sirius A de ster is met de grootste lichtkracht. 2p 18 Leg uit of die conclusie juist is. In de tabel staan recente gegevens van Sirius A. (Deze kunnen afwijken van gegevens in Binas.) ontvangen vermogen per m 2 bij de aarde straal van Sirius A afstand van Sirius A tot de aarde 7 2 1,141 10 W m 1,713 maal de straal van de zon 16 8,600 lichtjaar (8,141 10 m) 4p 19 Bereken met deze gegevens de temperatuur van Sirius A. - 12 -

Figuur 2 toont metingen vanuit een satelliet van een deel van het UV-spectrum van Sirius A. figuur 2 aantal fotonen (per s per cm 2 per nm) 18000 16000 14000 12000 10000 8000 6000 4000 2000 0 120 125 130 135 140 145 150 155 160 golflengte (nm) De detector had een oppervlak van 1 cm 2 en telde het aantal fotonen met golflengtes tussen 120 en 160 nm met een meetinterval van steeds 1 nm. Uit figuur 2 kan de bijdrage van het spectrumdeel van 120 tot 160 nm ten opzichte van het totaal ontvangen vermogen bepaald worden. Deze bijdrage is: a minder dan 0,1%, b ongeveer 0,5%, c ongeveer 5%, d meer dan 10%. 4p 20 Welke van deze antwoorden is juist? Licht je antwoord toe met behulp van berekeningen en schattingen. De energie van Sirius A komt voor het grootste deel uit de fusie van vier protonen waarbij een helium-4-kern ontstaat volgens de reactievergelijking: 1 4 1 2 4 H He.......... 3γ Twee deeltjes zijn in de reactievergelijking niet benoemd, maar door stippeltjes weergegeven. De reactievergelijking staat ook op de uitwerkbijlage. 2p 21 Maak op de uitwerkbijlage de reactievergelijking compleet. - 13 -

uitwerkbijlage 14 a b 21 1 4 1 2 4 H He.......... 3γ - 14 -

Opgave 5 Stad van de Zon De nieuwbouwwijk Stad van de Zon in Heerhugowaard dankt zijn naam aan het grote aantal zonnepanelen dat geïnstalleerd is. Deze kunnen samen een piekvermogen van 3,75 MW leveren. In de wijk zijn 1600 huizen gebouwd. Janine vraagt zich af hoeveel vierkante meter zonnepanelen voor dit vermogen nodig is. Ook vraagt zij zich af of de energie die door de zonnepanelen geleverd gaat worden genoeg zal zijn voor de hele wijk. Van verschillende websites haalt ze de informatie die in het onderstaande kader staat. Het piekvermogen is het elektrisch vermogen dat zonnepanelen leveren bij volle zon (maximale zonneschijn en loodrechte inval). In Nederland is de intensiteit van het zonlicht bij volle zon 1000 W m 2. Het gemiddelde vermogen van een zonnepaneel op jaarbasis is 10% van het piekvermogen. Het rendement van de gebruikte zonnepanelen is 13%. Een gemiddeld Nederlands huishouden gebruikt per jaar 3656 kwh aan elektrische energie. De spanning die de zonnepanelen leveren wordt omgezet naar een spanning van 230 V. 3p 22 Bereken de totale oppervlakte van de zonnepanelen in de Stad van de Zon. 4p 23 Laat met behulp van een berekening zien of de zonnepanelen op jaarbasis voldoende energie leveren voor de huizen in de wijk. - 15 -

Janine ontwerpt een experiment figuur 1 om te onderzoeken hoe het elektrisch vermogen van een zonnepaneel afhangt van de weerstand die erop aangesloten wordt. Ze bouwt een opstelling waar, bij een constante lichtintensiteit, een A variabele testweerstand op een zonnepaneel aangesloten wordt. Zie figuur 1. V zonnepaneel Afhankelijk van de weerstand veranderen de stroomsterkte en de spanning die het paneel levert. Van haar meetresultaten maakt ze het diagram van figuur 2. Figuur 2 staat ook op de uitwerkbijlage. figuur 2 6 I (A) 5 4 3 2 1 0 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 U (V) 3p 24 Zet op de grafiek op de uitwerkbijlage duidelijk drie punten: Eén punt waar de aangesloten weerstand 0 is. Zet bij dit punt 0. Eén punt waar de aangesloten weerstand oneindig groot is. Zet bij dit punt. Eén punt waar de aangesloten weerstand gelijk is aan 2,5. Zet bij dit punt 2,5. Geef een toelichting met een berekening of tekening. 4p 25 Voer de volgende opdrachten uit: Bereken de grootte van het vermogen bij de volgende spanningen: U 0, 2, 6, 10, 14, 16 en 18 V. Teken in de figuur op de uitwerkbijlage het (P,U)-diagram. Bepaal bij welke weerstand het vermogen maximaal is. - 16 -

uitwerkbijlage 24 6 I (A) 5 4 3 2 1 0 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 U (V) 25 70 P (W) 60 50 40 30 20 10 0 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 U (V) - 17 -