Waterhuishoudings- en rioleringsplan



Vergelijkbare documenten
Waterhuishouding en riolering Groot Zonnehoeve

Watertoets De Cuyp, Enkhuizen

In deze notitie wordt de bepaling van de waterbergingsopgave toegelicht en wordt aangegeven hoe deze ingevuld kan worden.

: SAB Prinses Margrietlaan Best Betreft : Watertoets ontwikkeling Prinses Margrietlaan nabij nr. 24

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N BTM-V

Waterparagraaf Heistraat Zoom

Berekening hwa-riool Oranjebuurt te Riel

Bergingsberekeningen en controle afvoercapaciteit Plangebied Haatland

Inpassingsplan Busbaan Wageningen Campus

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek

BUREAUSTUDIE FASE 1 BEDRIJVENTERREIN STEPELERVELD EN VREGELINKSHOEK WATER

Voorontwerp infiltratievoorzieningen en RWA- leidingen

Daalhuizerweg. Velp. Geohydrologisch advies en waterparagraaf. SAB Arnhem. december 2009 definitief

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

Geohydrologische adviezen De Wehme a/d Nieuwstad te Vorden

Het waterbeleid van de provincie Limburg is beschreven in het Provinciaal Waterplan Limburg, dd. 20 november 2009.

Apeldoornsestraat te Voorthuizen

Geohydrologische situatie Burg. Slompweg

Bijlage 13-1: Stedelijke wateropgave Bargermeer noord

Bijlage 26-1: Stedelijke wateropgave Nieuw-Schoonebeek

Rioleringsplan Tivolikerk te Eindhoven

het noordelijk deel (nabij de woningen) en het zuidelijk deel. Vanwege de invloed naar de omgeving is alleen het noordelijk deel beschouwd.

Watertoets Klaproosstraat 13, Varsseveld

Kenmerk Contactpersoon Plaats en datum Ing. B. Mengers Doetinchem, Tel

In opdracht van Jansen Bouwontwikkeling BV is ons bureau betrokken bij de waterhuishouding van het project Ceres te Bemmel.

De locatie Het ontwerp van het winkelcentrum en directe omgeving is opgenomen in figuur 1.

Startpunt Wonen. Caspar Cluitmans Bert Hage (verificatie) Peter Geerts (validatie)

Ten aanzien van deze watersaspecten is contact geweest, overlegd en advies gevraagd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

1. INLEIDING 1.1 ALGEMEEN. 1.2 DE WATERTOETS. NOTITIE

In de directe omgeving van de Ir. Molsweg is geen oppervlaktewater aanwezig.

Toetsing waterhuishouding

Kloosterstraat. Loon op Zand. Geohydrologisch onderzoek en waterparagraaf SAB. juli 2009 concept

Zoals aangegeven zijn de gemeente Lelystad en het havenbedrijf Amsterdam de ontwikkelaars van het bedrijventerrein.

Bijlage B: Waterparagraaf Burgemeester Moonshof te Raamsdonk 8 december 2016

Rioleringsplan. Plan Mölnbekke te Ootmarsum. Projectnummer: Opdrachtgever: Lintmolenbeek B.V. In opdracht van: Lintmolenbeek B.V.

Waterparagraaf Melkveebedrijf M.C.M. Sieben, Witte Plakdijk 6 Ospel

NOT a 12 september 2013 Water Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is het opstellen van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie

Het nieuw te realiseren plan Aan de Kasteeltuinen is ongeveer 1,75 hectare groot en biedt plek aan 34 woningen.

2 november 2009 C M.J.C. Kerkhof Jonkman. Team stedelijk water

Waterparagraaf. Perron 073 Den Bosch. ing. J.A. Wemekamp. Definitief. Auteur

Bijlage 5 Wateradvies Wetterskip

: gemeente Heerde : Evert de Lange : Rob Boshouwers (DHV), Jasper Timmer (Waterschap Veluwe)

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek

Landgoed Heijbroeck. Waterparagraaf. Datum : 11 juni Bureau van Nierop, Landgoed Heijbroeck, Waterparagraaf 1

Van Hogendorpplein te Goirle

Projectnummer: C /LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: :0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd)

Verantwoording. Titel : Watertoets. Subtitel : Waterhuishoudkundig onderzoek Kerkdriel-Noord. Projectnummer : Referentienummer :

Bedrijventerrein Kasteelsestraat

Rouveen-West fase IV

Rioolnotitie Bouw en woonrijpmaken Woningbouwlocatie Brinkersweide te Rhenen

PROJECTNUMMER C ONZE REFERENTIE A

Projectnummer: C /GF. Gecontroleerd door: ing. H.J. Veurink. Ons kenmerk: :0.5

Memo. Inleiding. Huidige situatie

BIJLAGE 5: WATER- EN RIOLERINGSPLAN

2. KORTE TOELICHTING EERDERE ONDERZOEKEN

Inhoudsopgave. 1 Inleiding 3

Rioleringsadvies. Stadspark s-heerenberg. 20 juli Definitief

1. INLEIDING 1.1 ALGEMEEN. 1.2 DE WATERTOETS. NOTITIE

Bestemd voor : Van Dun advies B.V., t.a.v. de heer P. Monster, Dorpsstraat 54, 5113 TE ULICOTEN. Van : ing. G. Spruijt Paraaf :

Projectnummer: D Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam

Waterhuishoudingsplan

BODEMOPBOUW EN INFILTRATIECAPACITEIT VLASSTRAAT/BRIMWEG, SOMEREN

Richtlijn versus maatwerkberekening

E Van. Advies toekomstige hemelwaterberging en afvoer

Waterparagraaf. Opdrachtgever. Groenstraat 2, Sprundel. De heer C.J.M. Lazeroms Groenstraat SK Sprundel

Figuur 1: Hoogteligging plangebied ( AHN, Rijkswaterstaat)

Memo * *

1 Inleiding. Gemeente Diemen. de heer R. den Ouden. M. Tobé. Waterhuishouding Sportpark Diemen

Natuurbegraafplaats Fryslan-west

Ontwikkeling stadsvilla s op terrein Cellarius/de Hullu te Deventer-Colmschate

Bedrijventerrein Vredemaker, fase IV

In opdracht van Van den Bosch onroerend goed b.v. is ons bureau betrokken bij de voorbereiding

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = en Y =

grondwater doorgrond wat kunt u doen tegen grondwateroverlast?

Bij de beoordeling is de focus gelegd op de actualiserende oplegnotitie met het huidige plangebied.

MEMO. Memo Afkoppelen / infiltreren project Herinrichting Julianastraat Raadhuisstraat d.d pagina 1 / 5

Rapport Watertoets. Zandvoort 23 te Gendt. Uitvoeren watertoets tbv opstellen waterparagraaf R-MVV/83. De heer Huisman BD Doornenburg

kade Peil vaart -0.4 Gws binnen kuip -3.9 Waterdruk die lek veroorzaakt

Vragen: Gaat het plan uitsluitend over functiewijziging van bestaande bebouwing zonder fysieke aanpassingen van de bebouwing en de ruimte?

Oplegnotitie waterhuishoudingsplan 2012 Bedrijvenpark A1 Bijlage 8b exploitatieplan

Notitie. Afstemming met Waterschap Groot Salland heeft plaatsgevonden tijdens een telefonisch overleg op 25 oktober Ligging locatie Kampmansweg

Herinrichting De Boskamp te Epe

PROJECTNUMMER C ONZE REFERENTIE Imandra: :D

Projectnummer: C Opgesteld door: Joost Veltmaat. Ons kenmerk: :0.11. Kopieën aan:

projectnr

Effectberekeningen. Aanleg kolk plangebied De Kolk in Wapenveld. Definitief. Gemeente Heerde Postbus AD Heerde

Invloed damwand Meers-Maasband op grondwaterstroming

Groene Waterberging Operalaan e.o. te Oldenzaal

Rioleringsplan Zuiderhoeven

1 Inleiding en projectinformatie

Notitie. Aan : Jorg Pieneman, Irene Quakkelaar. Kopie aan : Jasper Overbeeke, Albert Kemeling. Datum : 9 maart 2017

Landgoed De Hattert. Watertoets conform de uitgangspunten van Waterschap Aa en Maas. Datum : 1 oktober : Ir. L.J.A.M.

Van : ing. G. Spruijt Paraaf :

Ecologische verbindingszone Omval - Kolhorn

MEMO. Sweerts de Landasstraat DG Arnhem Gemeente Gemert-Bakel

Memo waterplan De Kievit

Bodemgeschiktheidseisen stedelijk gebied

Beschrijving geohydrologische situatie Vondelpark en Willemsparkbuurt te Amsterdam

Bijlage 10 Watertoets A2 s-hertogenbosch Eindhoven, februari 2011

Waterparagraaf. Kenbelstraatje te St. Willebrord

Transcriptie:

Waterhuishoudings- en rioleringsplan Landschapspark 'De Schans', Westervoort Definitief Gemeente Westervoort Grontmij Nederland B.V. Arnhem, 28 juni 2010

Verantwoording Titel : Waterhuishoudings- en rioleringsplan Subtitel : Landschapspark 'De Schans', Westervoort Projectnummer : 286562 Referentienummer : Revisie : Datum : 28 juni 2010 Auteur(s) : ing. S.H. Witteveen en ing. T. Braaksma E-mail adres : stefan.witteveen@grontmij.nl Gecontroleerd door : ing. R.W. Buitelaar Paraaf gecontroleerd : Goedgekeurd door : ing. D.J. Bolder Paraaf goedgekeurd : Contact : Velperweg 26 6824 BJ Arnhem Postbus 485 6800 AL Arnhem T +31 26 355 83 55 F +31 26 445 92 81 www.grontmij.nl Pagina 2 van 26

Inhoudsopgave 1 1.1 Inleiding... 4 Aanleiding... 4 1.2 Doel... 4 1.3 Leeswijzer... 4 2 2.1 Achtergrondinformatie... 5 Algemeen... 5 2.2 2.3 Hoogteligging... 5 Bodemopbouw... 6 2.4 2.5 Grondwater... 8 Oppervlaktewater... 9 3 Ontwerpcriteria en uitgangspunten... 10 3.1 Algemeen... 10 3.2 Verhard oppervlak... 10 3.3 Weg- en vloerpeilen... 10 3.4 Hemelwaterbehandeling... 11 3.5 Kwel... 12 3.6 Waterberging... 12 3.7 Riolering... 12 3.8 Beheer en onderhoud... 13 4 Ontwerp waterhuishouding... 14 4.1 Algemeen... 14 4.2 Maaiveldhoogte en ontwatering... 14 4.3 Hemelwaterbehandeling... 15 4.4 Inundatiezone... 17 4.5 Knijpconstructie naar bestaand watersysteem van Westervoort... 19 4.6 Rioleringsontwerp... 21 5 Beheer en onderhoud en waterkwaliteit... 24 5.1 Beheer en onderhoud... 24 5.2 Aandachtspunten waterkwaliteit... 24 Bijlage 1: Voorlopig ontwerp Landschapspark De Schans, Bijlage 2: INBO, oktober 2009 Bijlage 3: Bijlage 4: Bijlage 5: Bijlage 6: Bijlage 7: Boorstaten en boorlocaties Doorlatendheidsmetingen Beschrijving varianten inundatiezone Resultaten toetsing hoogwater Resultaten toetsing hevige neerslag Pagina 3 van 26

1 Inleiding 1.1 Aanleiding De gemeente Westervoort wil aan de zuidzijde van de kern Westervoort een landschapspark realiseren, genaamd De Schans. In figuur 1.1 is een luchtfoto van het zuidelijke deel van Westervoort opgenomen met het plangebied rood omlijnd. Inmiddels is het stedenbouwkundig ontwerp (INBO, oktober 2009) in een stadium, dat de waterhuishouding voor het plangebied nader kan worden uitgewerkt. Het watertoetsdocument (TAUW, januari 2008) bevat een beschrijving van de waterhuishoudkundige aspecten op globaal niveau. In dit waterhuishoudings- en rioleringsplan gaan wij in detail in op de waterhuishouding van het landschapspark. Figuur 1.1 Ligging plangebied (luchtfoto,terraexplorer) 1.2 Doel Het doel van het waterhuishoudings- en rioleringsplan is een ontwerp te maken voor de afvoer en verwerking van hemelwater en kwel in het plangebied. Tevens wordt een ontwerp gemaakt van het oppervlaktewatersysteem en voor de afvoer het vuilwater. Grontmij streeft ernaar om een zoveel mogelijk robuust en duurzaam watersysteem te ontwerpen. 1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van de huidige situatie. Er wordt ingegaan op de bodemopbouw en hydrologie in het gebied. In hoofdstuk 3 volgen de uitgangspunten en randvoorwaarden, ten aanzien van de waterhuishouding in het plangebied. In hoofdstuk 4 is het ontwerp van de waterhuishouding uitgewerkt. Hoofdstuk 5 zijn de aspecten voor het beheer en onderhoud en de waterkwaliteit uitgewerkt. Pagina 4 van 26

2 Achtergrondinformatie 2.1 Algemeen Dit hoofdstuk beschrijft de (geo)hydrologische aspecten in het plangebied. Het betreft een beschrijving van de maaiveldhoogten, bodemopbouw, grondwaterstanden, oppervlaktewater en de riolering. De geïnventariseerde gegevens zijn afkomstig van de volgende bronnen: Rapport Watertoetsdocument De Schans Westervoort, TAUW. Januari 2008; Voorlopig ontwerp Landschapspark De Schans, INBO, 23 oktober 2009; Actueel Hoogtebestand Nederland (www.ahn.nl); Bodemkaart van Nederland kaartblad (kaartblad 40 West); Grondwaterkaart van Nederland, DGV-TNO (kaartblad 40 West); Grondwatergegevens uit DINO (Data en Informatie Nederlandse Ondergrond) van TNO-NITG. 2.2 Hoogteligging De maaiveldhoogte van het plangebied varieert van circa NAP +9,7 m tot NAP +11,3 m. Ter plaatse van de inundatiezone (in het midden van het plangebied) is de maaiveldhoogte nog enigszins lager. Uit het AHN blijkt dat het maaiveld in het westelijk deel van de inundatiezone op circa NAP +9,30 m ligt. Het maaiveld in het oostelijk deel ligt op NAP +10,0 m. Figuur 2.1 Hoogteligging Pagina 5 van 26

Achtergrondinformatie 2.3 Bodemopbouw De bodemopbouw betreft een deklaag van circa 3 m (bestaande uit klei met een zandbaan ertussen van ongeveer 1 m dikte) op matig grof zand. De dikte en diepte van de kleilaag varieert sterk. Het watervoerende pakket onder de deklaag heeft een dikte van ongeveer 35 tot 40 m en bestaat overwegend uit grof zand. 2.3.1 Ondiepe bodemopbouw Volgens de bodemkaart van Nederland bestaat de bodem in het plangebied uit kalkhoudende Poldervaaggronden. Dit is rivierkleigrond met een min of meer donkergekleurde matig humushoudende tot matig humusarme bovengrond, dieper gelegen komen geleidelijk grijze vlekken en roestvlekken voor en vanaf 70 à 100 cm meestal ook duidelijke, lichtgrijze reductievlekken. Uit het uitgevoerde veldonderzoek blijkt dat de bodem, ter plaatse van de inundatiezone, heterogeen is opgebouwd. Globaal is een onderscheid te maken in een oostelijk (boring 1 t/m 4) en een westelijk deel (boring 5 t/m 8). In bijlage 2 zijn de boorlocaties opgenomen en zijn de boorstaten van de boringen weergegeven. Westelijk deel Inundatiezone Hier bestaat de bodem uit een laag klei vanaf het maaiveld tot (variërend) 1,0 m -mv. Daaronder zit een laag bestaande uit matig grof tot zeer grof, siltig zand tot een diepte van ongeveer 2,3 m -mv. Onder de zandlaag zit een klei- en veenlaag in de bodem tot een diepte van 3,6 à 3,7 m -mv. Daaronder is zand aangetroffen tot een diepte van 3,8 m -mv (einde diepste boring). Oostelijk deel inundatiezone In het oostelijk deel van de inundatiezone is ook een laag klei vanaf het maaiveld tot (variërend) 1,0 m -mv aanwezig. Tot een diepte van 2,6-3,0 m -mv is matig grof tot zeer grof, siltig zand aangetroffen. In een boring (boring 7) is dit tot een diepte van 3,95 m -mv aangetoond. Onder de zandlaag zit een kleilaag met een dikte van 0,25 tot 0,45 m. Daaronder is veen aangetroffen. 2.3.2 Diepe bodemopbouw De diepe bodemopbouw bij Westervoort bestaat uit een Holocene deklaag met een dikte van circa 3 tot 5 m (tot NAP +4,0 m). Daaronder zit het watervoerend pakket. Het pakket is opgebouwd uit de formatie van Kreftenheye en Drenthe. Onder het watervoerend pakket zit een scheidende laag uit de formatie van Kedichem (tot NAP -28 m) gevolgd door het tweede watervoerend pakket uit zandgronden van de formatie van Harderwijk, Tegelen, Maassluis en Oosterhout. Pagina 6 van 26

Achtergrondinformatie In figuur 2.2 is een doorsnede ter plaatse van De Schans in Westervoort weergegeven. Figuur 2.2 doorsnede bodemopbouw 2.3.3 Bodemschematisatie Door middel van een geohydrologische schematisatie wordt een indruk verkregen van de opbouw van de diepere ondergrond en de bijbehorende geohydrologische variabelen. In tabel 2.1 zijn voor het plangebied en de omgeving de geologische formaties en geohydrologische variabelen gegeven. Deze zijn gebaseerd op de Grondwaterkaart van Nederland, DGV-TNO. Tabel 2.1 diepte (NAP + m) Overzicht van de geohydrologische formaties en parameters Samenstelling Formatie geohydrologische eenheid 9,0 tot 4,0 Klei Holoceen Deklaag 4,0 - -51,0 Matig fijn tot zeer grof zand -51,0 - -71,0 Zeer fijn zand en klei -71,0 75,0 Matig fijn tot zeer grof zand doorlaatvermogen (m 2 /etm) Kreftenheye, Drenthe Watervoerend pakket 4400-5100 weerstand (etm) Kedichem Scheidende laag 2440-2970 Harderwijk, Tegelen, Maassluis en Oosterhout Watervoerend pakket 100-180 -75 92,0 Scheidende laag 2040-2520 Pagina 7 van 26

Achtergrondinformatie 2.3.4 Doorlatendheid zandlaag Voor het aantrekken van kwel (en infiltratie) is de doorlatendheid van de bodem van belang. In het kader van dit onderzoek is op acht plaatsen een doorlatendheidsmeting uitgevoerd. In tabel 2.2 is een overzicht weergegeven van de doorlatendheid van de bodem in de inundatiezone. In bijlage 3 zijn de uitgebreide berekeningen van de metingen opgenomen. In bijlage 2 zijn de locaties van de boringen opgenomen. De doorlatendheid is bepaald met de Falling-Head-methode. Hierbij wordt een peilbuis geplaatst in de bodem. De peilbuis wordt afgevuld met een hoeveelheid water, waarna de snelheid van leeglopen wordt gemeten. Deze leegloopsnelheid is een maat voor de doorlatendheid van de bodem. Tabel 2.2 Boring nummer Berekende doorlatendheid in de uitgevoerde boringen Doorlatendheid meting 1 (m/d) Doorlatendheid meting 2 (m/d) Gemiddeld (m/d) Diepte (m -mv) 1 13.11 15.79 14.45 0,90 1,90 2 26.40 18.84 22.62 0,80 1,80 3 29.46 24.78 27.12 0,75 1,75 4 17.91 11.73 14.82 1,00 2,00 5 14.36 15.47 14.92 0,90 1,90 6 38.45 21.50 29.97 1,10 2,10 7 19.31 28.81 24.06 0,75 1,75 8 10.09 7.12 8.60 2,00 3,00 2.4 Grondwater Hier volgt een beschrijving van de grondwatersituatie in het plangebied. Tevens wordt ingegaan op kwel en de invloed daarvan in het plangebied. 2.4.1 Grondwatertrap De grondwatertrap geeft informatie over de diepte en fluctuatie van het grondwater. Volgens de bodemkaart van Nederland ligt het plangebied in grondwatertrap VI. In tabel 2.3 staan de eigenschappen van deze grondwatertrap weergegeven. Tabel 2.3 Grondwatertrap Informatie grondwatertrap plangebied Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) (m -mv) VI 0,40-0,80 > 1,20 Gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) (m -mv) 2.4.2 Peilbuizen In de omgeving van het plangebied zijn geen peilbuizen aanwezig die relevante gegevens over grondwaterstanden in het plangebied bevatten. 2.4.3 Kwel Het plangebied is gelegen langs de Nederrijn. Hierdoor is er sprake van invloed van kwel bij hoge rivierstanden. Op basis van de informatie over grondwaterstanden, bodemopbouw en rivierwaterstanden, is een analyse gemaakt van de hoeveelheid kwel in het plangebied. Tabel 2.4 Resultaten kwelonderzoek huidige situatie (mm/dag) afstand vanaf de dijk (m) Rivierstand Nederrijn (m + NAP) 50 100 200 300 400 500 600 Meetpunt IJsselkop (m +NAP) 1 x per 1.250 jaar 43 40 33 28 24 20 17 14,55 1 x per 100 jaar 40 37 31 26 22 19 16 14,10 1 x per 10 jaar 36 33 28 23 20 17 14 13,45 1 x per 2 jaar grensafvoer (-peil) 29 27 22 19 16 13 11 12,40 1 x per jaar 26 24 20 17 14 12 10 11,90 gemiddelde afvoer 4 4 3 3 2 2 2 8,65 gemiddelde zomer afvoer 3 2 2 2 1 1 1 8,40 Pagina 8 van 26

Achtergrondinformatie (aanname weerstand klei en veen 140 dagen) In figuur 2.3 is een schematische weergave opgenomen van de bodemsituatie in het plangebied. Figuur 2.3 Situatieschets kwel Uit de bovenstaande informatie is af te leiden dat, naarmate de afstand van de Nederrijn toeneemt, de invloed van kwel in het plangebied afneemt. De kweldruk wordt beperkt door de aanwezige kleilaag in de bodem van het plangebied. Door het veranderen van de inrichting en de aanpassing van de profielen van de watergang zal de onderliggende kleilaag worden doorgegraven. De kweldruk wordt dan niet meer tegengehouden, waardoor de hoeveelheid kwel in het plangebied zal toenemen. 2.5 Oppervlaktewater De locatie is gelegen vlak langs de Nederrijn. De inundatiezone wordt doorlopen door een watergang. Het betreft een A-watergang van Waterschap Rijn en IJssel met nummer 40521750 (zie figuur 2.4). De dimensies van de watergang zijn als volgt (WRIJ, augustus 2009): Bodemhoogte legger: NAP +8,4 m; Streefpeil: NAP +8,7-8,8 m. Figuur 2.4 Ligging watergang in plangebied De watergang is alleen watervoerend bij hoger rivierstanden en bij hevige neerslag. Pagina 9 van 26

3 Ontwerpcriteria en uitgangspunten 3.1 Algemeen In overleg met gemeente Westervoort en Waterschap Rijn en IJssel zijn de wensen en eisen met betrekking op het watersysteem vastgelegd. De belangrijkste uitgangspunten zijn in dit hoofdstuk opgenomen. In de onderstaande paragrafen wordt aandacht besteed aan de uitgangspunten en ontwerpnormen voor het bouwrijp maken en het regen- en afvalwatersysteem. De waterhuishoudkundige uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals ontwateringsnormen, afwatering en bergingseisen, vormen samen met het stedenbouwkundig schetsontwerp de bouwstenen voor het waterhuishoudings- en rioleringsontwerp. Voor het opstellen van dit waterhuishoudings- en rioleringsplan zijn de volgende aanvullende documenten gebruikt: Stedenbouwkundig ontwerp (INBO, oktober 2009 en maart 2010); Beleidsregels watergangen, (Grontmij voor Waterschap Rijn en IJssel, juni 2009); Normen en uitgangspunten voor wateraspecten bij stedelijke ontwikkelingen (Waterschap Rijn en IJssel, september 2009). 3.2 Verhard oppervlak Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 14,3 hectare. Momenteel is het plangebied nagenoeg geheel onverhard. Op basis van het voorlopig stedenbouwkundig ontwerp, zal in de toekomstige situatie voor ongeveer 2,0 ha aan verhard oppervlak worden gerealiseerd. In bijlage 1 is een voorlopig inrichtingsplan opgenomen. De weg Het Geerken zal worden verlengd langs de rand van het plangebied. Langs de verlengde weg komt het cluster Wonen aan de dijk met zeven vrijstaande woningen. Verder wordt een tweede weg aangelegd vanaf het Geerken die de clusters Heegsche bouwing en Bastion ontsluit. 3.3 Weg- en vloerpeilen Over het algemeen geldt bij de bepaling van de weg- en vloerpeilen dat: er zoveel mogelijk aansluiting is op bestaande wegen in de omgeving; er geen (grond)wateroverlast op particuliere terreinen ontstaat; er voldaan wordt aan de geldende ontwateringsnormen. 3.3.1 Ontwateringsnormen In het beheersgebied van Waterschap Rijn en IJssel worden de volgende normen voor ontwateringsdiepte aangehouden: woningen met kruipruimte 0,70 m -mv; woningen zonder kruipruimte 0,30 m -mv; tuinen en openbare groenvoorzieningen 0,50 m -mv; primaire wegen 0,90 1,10 m -mv; secundaire wegen en woonstraten 0,70 m -mv. INBO heeft in haar stedenbouwkundig plan een minimaal maaiveldniveau opgenomen van NAP +11,0 m voor de gebieden om de inundatiezone. Pagina 10 van 26

Ontwerpcriteria en uitgangspunten 3.3.2 Vloerpeilen Voor goede afvoer van afvalwater (verhanglijn naar rioolleiding in de weg) en ter voorkoming dat bij mogelijk inundatie water in de huizen kan stromen, dienen vloerpeilen bij voorkeur meer dan 0,30 m boven de kruin van de weg te liggen. De kruin van de weg is hier gedefinieerd als het hoogste punt van de rijbaan. Ten opzichte van het streefpeil in oppervlaktewater dient er een drooglegging van minimaal één meter te zijn. 3.4 Hemelwaterbehandeling Het hemelwater, afkomstig van daken en wegen en het vuilwater, wordt gescheiden afgevoerd. Het hemelwater van de percelen en openbare verharding langs het Geerken wordt via straatkolken en een HWA-leiding naar een greppel om de Heegsche bouwing afgevoerd. Er wordt gestreefd naar zoveel mogelijk directe (oppervlakkige) afvoer op de geplande greppel. Hierbij dient zoveel mogelijk gebruik gemaakt te worden van de bestaande afwatering. Ten aanzien van regenwaterbehandeling gelden de volgende normen en randvoorwaarden: gescheiden systeem tussen regenwater afkomstig van daken en wegen en het huishoudelijk afvalwater; hemelwater van daken in het plangebied hoeft niet gezuiverd te worden; Water afkomstig van wegen dient te worden voorgezuiverd alvorens op het oppervlaktewatersysteem te worden geloosd. Dit kan via een bodempassage of infiltratie in de bodem; aan de voorzijde van de percelen langs het Geerken wordt een HWA-leiding aangelegd, waarop de percelen kunnen aansluiten. De HWA-leiding voert het water naar de greppel op de Heegsche bouwing ; voor de woningen in de Heegsche bouwing geldt dat hemelwater via de achtertuinen naar de greppel wordt afgevoerd. Hemelwater van de wegen voert direct af naar de ringsloot; bestaande bebouwing in het plangebied moet kunnen afwateren op de inundatiezone; tegengaan van uitspoeling bij uitmonding van goten op bergingsvoorzieningen; uitlogende materialen zoals zink, koper en lood zoveel mogelijk voorkomen. Afwatering bestaande bebouwing Afvoerrichting hemelwater Figuur 3.1 Schematische tekening afvoer hemelwater in het plangebied (gebruik gemaakt van het voorlopig Stedenbouwkundig ontwerp (INBO, maart 2010). Hierin is nog niet het ontwerp van de inundatiezone verwerkt). Pagina 11 van 26

Ontwerpcriteria en uitgangspunten 3.5 Kwel Door het verruimen en verdiepen van de inundatiezone is het de verwachting dat kwel vanuit de Nederrijn in het plangebied zal toenemen. Deze toename mag in extreme situaties niet leiden tot wateroverlast in het plangebied of extra belasting van het benedenstroomse watersysteem. Daarom is in overleg met Waterschap Rijn en IJssel vastgesteld aan welke randvoorwaarden het watersysteem moet voldoen in een vastgestelde kwelsituatie. De afvoer wordt bepaald door een T=10 kwelsituatie (rivierwaterstand) voor tien dagen. Aangevuld met een T=1 neerslagsituatie (gedurende één dag tijdens deze tiendaagse kwelperiode). Bij deze belasting neemt de afvoer uit het plangebied niet toe en behouden de woningen een drooglegging van minimaal 1,0 m (laagste woning ligt op ca. N.A.P. +10,2 m, op basis van AHN). In het westelijke deel van de watergang (ten westen adres Het Geerken 57) liggen de woningen hoger dan NAP +11,0 m. In een T=1 jaarafvoersituatie is de waterstand in de huidige situatie naar schatting NAP +9,0 m. 3.6 Waterberging Voor het oppervlaktewatersysteem geldt: het plangebied moet een T=100+10% neerslagsituatie kunnen bergen, waarbij geen inundatie van het maaiveld vanuit het oppervlaktewatersysteem mag plaatsvinden; inrichting van het stedelijke water afstemmen op de beleving van de mensen en de wijze van onderhoud. 3.7 Riolering Bij het ontwerp van de riolering is uitgegaan van de volgende uitgangspunten: gescheiden rioolstelsel in de nieuwe situatie; minimaal wegpeil op NAP +10,40 m; afschot RWA-riolering: eerste 100 m van de keten 2 ; daarna 1 ; afschot DWA-riolering: eerste 100 m 4 ; volgende 100 m 3 ; daarna 2 ; minimale buisdiameter: RWA-riolering 250 mm; DWA-riolering 250 mm; minimale gronddekking op kruin van de buis 1,00 m; materiaal voor riolering is PVC; DWA-riolering aansluiten op bestaande DWA-riolering van Het Geerken ; RWA-riolering controleren op basis van bui 8 van de Leidraad Riolering. Voor het ontwerp van de RWA-riolering is uitgegaan van een totaal afvoerend oppervlak van 0,53 ha. In tabel 3.1 is het verhard oppervlak per type weergegeven Tabel 3.1 Verhard oppervlak voor riolering Type verhard oppervlak Gesloten verhard Open verhard Dak hellend Afvoerend oppervlak 0,17 ha 0,16 ha 0,20 ha Pagina 12 van 26

Ontwerpcriteria en uitgangspunten 3.8 Beheer en onderhoud Waterschap Rijn en IJssel gaat uit van varend onderhoud van de inundatiezone. Ten aanzien van het dit type beheer en onderhoud van watergangen, hanteert Waterschap Rijn en IJssel enkele voorwaarden, te weten: waterdiepte is minimaal 1 m onder streefpeil; doorvaartbreedte is minimaal 2,00 m; doorvaarthoogte is minimaal 1,00 meter ten opzichte van streefpeil, ter plaatse van de aanwezige kruisingen met infrastructurele werken (zoals bijvoorbeeld bruggen); elk waterdeel moet voorzien zijn van een laad- en losplaats voor de maaiboot (flauwe helling (minimaal 1:8, en 4 meter breed met grasbetonstenen). Verder dient er ruimte te worden gereserveerd voor het op de kant zetten en afvoeren van maaisel. Dit moet echter onderling met de gemeente worden besproken, evenals overige afspraken ten aanzien van beheer en onderhoud. Pagina 13 van 26

4 Ontwerp waterhuishouding 4.1 Algemeen In dit hoofdstuk gaan wij nader in op waterhuishouding in de toekomstige situatie van het plangebied. Er staat beschreven hoe hemelwater in het gebied verwerkt wordt en wat het gevolg hiervan is voor de inrichting van het plangebied. Het ontwerp is gebaseerd op de achtergrondinformatie en uitgevoerde onderzoeken in het plangebied. Daarnaast is ook rekening gehouden met de eisen en randvoorwaarden die vanuit beleid worden gesteld aan het omgaan met water. 4.2 Maaiveldhoogte en ontwatering 4.2.1 Nieuwbouw Voorgesteld wordt om de nieuwe wegen in het plangebied minimaal gelijk aan te leggen met het huidige laagste maaiveld van NAP +10,40 m. Het minimale vloerpeil komt dan op NAP +10,70 m. (0,3 m ten opzichte van de kruin van de weg). Ten opzichte van het streefpeil in de toekomstige inundatiezone (NAP +8,8 m), is er dan minimaal 1,6 m drooglegging. Het huidige maaiveld in de inundatiezone ligt op NAP +9,40 m. Uit het voorlopig stedenbouwkundig plan (INBO, maart 2010) blijkt dat de minimale maaiveldhoogte voor het bebouwd gebied op minimaal NAP +11,0 m komt te liggen. Hierdoor lijken er geen problemen te ontstaan. In het plan zijn wel ondergrondse parkeervoorzieningen meegenomen. Hier dient aandacht te zijn voor het waterdicht maken van de parkeervoorzieningen. Ook dient ermee rekening te worden gehouden dat de deklaag na realisatie weer afgedicht wordt met klei, om kwelstromen langs de nieuwbouw te voorkomen. 4.2.2 Bestaande bouw In het plangebied is bestaande bebouwing aanwezig (zie figuur 4.1). Door het waterschap is aangegeven, dat langs het Geerken enkele woningen ligging met een minimaal vloerpeil van NAP +10,20 m (op basis van het AHN) en enkele woningen in het gebied ( De Schans ) op een minimale hoogte van minimaal NAP +11,0 m. Voor de laaggelegen woningen aan het Geerken betekent dit een drooglegging van 1,4 m. Pagina 14 van 26

Ontwerp waterhuishouding bestaande laaggelegen woningen Figuur 4.1 Ligging laaggelegen bestaande woningen de Schans Om de bestaande bebouwing is een watergang gelegen (rode stippellijn in figuur 3.1). Deze sloot verzorgt de afwatering van de bestaande woningen. Via een verlaging in het maaiveld kan overtollig water in de watergang, via de ringsloot, naar de inundatiezone worden afgevoerd. Voor de hand ligt de plaats waar de pijl is weergegeven in figuur 3.1. Om te voorkomen dat er uitspoeling plaatsvindt, stellen wij voor dit gedeelte enigszins te profileren. Begroeiing van de overlaat met grassen zorgt voor versteviging van de bodem en voorkomt uitspoeling. 4.3 Hemelwaterbehandeling De schematische weergave van de afvoer van hemelwater is weergegeven in figuur 3.1. Navolgend gaan wij in detail in op de wijze van behandeling van het hemelwater in het plangebied. In het noordelijk deel van het plangebied zullen drie geclusterde nieuwbouwlocaties worden gerealiseerd. Het nieuwe verhard oppervlak, ten noorden van de inundatiezone, bedraagt 11.508 m² (1,15 ha). Het hemelwater afkomstig van het nieuwe verhard oppervlak zal worden afgevoerd naar een greppel om het woongebied Heegsche bouwing. In deze greppel zal een T=10+10% geborgen kunnen worden. Wanneer er intensievere neerslag valt, kan het overtollige water, via een verlaagd maaiveld aan de zuidoostelijke zijde van het bebouwd gebied, overstorten in de inundatiezone. Hier is ruimte om in de resterende waterberging te voorzien. Vanuit de inundatiezone zal het water afvoeren naar het watersysteem van Westervoort. Een uitstroomvoorziening zorgt ervoor dat de normafvoer niet wordt overschreden. 4.3.1 Afvoer van verhard oppervlak noordwestelijk deel naar Greppel Afvoer van hemelwater van, langs de randen van het plangebied gelegen, bebouwing (dijkwoningen en het Geerken ) en de wegen vindt plaats via een HWA-leiding. Deze leiding zal uitstromen in de greppel om de Heegsche bouwing. De HWA-leiding is opgenomen in de rioleringstekening in paragraaf 4.6. Het hemelwater, afkomstig van de bebouwing van de Heegsche Bouwing, zal oppervlakkig via de tuinen aan de achterzijde afvoeren op de greppel. De wegen in dit (deel)gebied voeren direct af op de greppel. Het ontwerp van het HWA stelsel lichten wij in hoofdstuk 6 toe. Pagina 15 van 26

Ontwerp waterhuishouding 4.3.2 Greppel De greppel heeft een lengte van 430 m. Voor het verhard oppervlak in de toekomstige situatie is bij een T=10 (+10% opslag vanwege klimaatsverandering) een benodigde berging nodig van 460 m³. In figuur 4.2 zijn de dwarsprofielen van het gewenste profiel (bron: gemeente Westervoort) weergegeven. 0.1 m 2,9 m 1: 1 0.5 m 1: 3 0,5 m Nat oppervlak: 0,75 m2 Figuur 4.2a Dwarsprofiel greppel noord-, oost- en zuidzijde Heegsche bouwing 1,7 m 0.1 m 1: 1 0.5 m 1: 1 0,5 m Nat oppervlak: 0,5 m2 Figuur 4.2b Dwarsprofiel greppel westzijde Heegsche bouwing Er is uitgegaan van een laagste wegpeil van NAP +10,40 m. Hiervan uitgaande betekent dit dat het bodemniveau van de greppel op NAP +9,80 m komt. Het ruimtebeslag van de watergang bedraagt maximaal 2,9 m (excl. onderhoudsstrook). Wij stellen wel voor om de bodem van de greppel door te graven naar NAP +9,50 m en weer op te vullen met goed doorlatend zand tot NAP +9,80 m. Hierdoor wordt het laatste restant van de kleilaag waarin de greppel komt doorgraven. Onder de kleilaag is een goed doorlatend zandpakket aanwezig. Hier is een doorlatendheid van circa 19 m/dag bepaald. Het hemelwater in de greppel kan dan infiltreren in de bodem. Ten opzichte van het GHG-waterpeil van NAP +9,0 m is hier circa 0,8 m berging in de bodem. Het dwarsprofiel uit figuur 4.2a heeft een totale berging (over een lengte van 330 m) van 247 m 3. Het dwarsprofiel uit figuur 4.1b heeft 50 m 3 over een lengte van 100 m. Dit betekent dat niet de volledige T=10+10% in de greppel kan worden geborgen. Via een overstort kan water uitstromen in de inundatiezone. Hier is voldoende berging aanwezig om zowel T=10+10% als T=100+10% voor het gehele plangebied binnen de geldende normen te kunnen bergen. Overstort op inundatiezone Via een verlaging in het maaiveld kan water vrij afstromen op de inundatiezone. Wij stellen voor deze verlaging aan te brengen vanaf een hoogte van NAP +10,30 m bij de rand van de greppel tot NAP +9,95 (zie hoofdstuk 5) ter hoogte van de inundatiezone. Hierdoor wordt de volledige bergingscapaciteit van de greppel benut voor waterberging. Figuur 4.3 geeft een schematische weergave van de situatie weer met de maaiveldhoogten in de ontwerpsituatie. Om te voorkomen dat er uitspoeling plaatsvindt, stellen wij voor dit gedeelte enigszins te profileren. Begroeiing van de overlaat met grassen zorgt voor versteviging van de bodem en voorkomt uitspoeling. In het stedenbouwkundig plan is hier al een voorstel voor gedaan. Pagina 16 van 26

Ontwerp waterhuishouding Heegsche Bouwing Maaiveld NAP +10,40 m Greppel Maaiveld NAP +10,40 m Maaiveld NAP +10,40 m Maaiveld NAP +9,95 m Bodemhoogte greppel NAP +9,80 m Bodemhoogte watergang NAP +6,60 m Maaiveld NAP +10,40 m Maaiveld NAP +9,40 m Inundatiezone Maaiveld NAP +9,40 m Verlaagd maaiveld Figuur 4.3 Situatieschets overstort greppel op inundatiezone 4.3.3 Afvoer hemelwater zuidelijk gebied In het zuidelijk deel van het plangebied is het Bastion gepland. Een deel van het hemelwater zal hier worden opgevangen door het gras/sedumdak. Het overige hemelwater zal direct op de inundatiezone uitstromen. Hemelwater dat op het binnenplein van het Bastion valt, kan via straatkolken en een HWA-leiding naar de inundatiezone afvoeren. Het overige gebied bestaat met name uit een parkachtig landschap met half verharde wegen en paden. Wij gaan ervan uit dat hemelwater in de bermen kan worden geborgen/infiltreren of oppervlakkig afstroomt naar de inundatiezone. 4.4 Inundatiezone In deze paragraaf gaan wij in op het ontwerp van de inundatiezone. De huidige situatie is beschreven in hoofdstuk 2. Bij de keuze voor het ontwerp is een afweging gemaakt tussen verschillende varianten. 4.4.1 Varianten en keuze In overleg met gemeente Westervoort, Waterschap Rijn en IJssel en de stedenbouwkundig ontwerper, is een aantal varianten voor de inundatiezone onderzocht. Deze varianten zijn uitvoerig beschreven in bijlage 4. In overeenstemming met de verschillende partijen is gekozen voor het ontwerp dat in de volgende paragraaf is uitgewerkt. In figuur 4.4 zijn voor het ontwerp de dwarsprofielen opgenomen. In figuur 4.5 is een bovenaanzicht van het ontwerp weergegeven. 4.4.2 Ontwerp inundatiezone De bodem van de watergang wordt in het oostelijk deel van de inundatiezone verdiept tot NAP +6,6 m (zie figuur 4.4). Hierdoor komt de bodem van de inundatiezone een meter onder het GLG-waterpeil te liggen. De watergang wordt hierdoor op de verdiepte delen permanent watervoerend. Vanuit architectonisch oogpunt is het de bedoeling dat een hoek van het Bastion in het water komt te liggen. Door het verdiepen van de watergang, wordt de onderliggende kleilaag (zie figuur 2.3) doorgraven, waardoor de kwel toeneemt. Om de kwelafvoer uit het Pagina 17 van 26

Ontwerp waterhuishouding plangebied in de afgesproken kwelsituatie niet te laten toenemen en om berging bij hevige neerslag mogelijk te maken, wordt een knijpconstructie geplaatst. Om te controleren of de inundatiezone hierbij voldoet aan de eisen, zijn twee toetsen uitgevoerd, namelijk: toetsing of de bergingscapaciteit bij hoog water in de Nederrijn voldoet; toetsing of de bergingscapaciteit bij hevige neerslag voldoet. Bij de graafwerkzaamheden zal circa 64.000 m 3 grond vrijkomen (globale berekening op basis van een gemiddeld talud 1:9). De milieuhygiënische kwaliteit van de vrijkomende grond is niet bekend. Op basis van dit onderzoek adviseren wij de vrijkomende klei niet te gebruiken voor het bekleden van de waterbodem en de oevers van de inundatiezone. Wel is de grond toepasbaar bij de realisatie van de wallen in het plangebied. Figuur 4.4 Principeschets dwarsprofielen variant 3 (op basis van schetsen INBO, 10 maart 2010) Doordat het huidige profiel in het westelijke deel niet wordt verdiept, ten opzichte van de huidige situatie, vindt hier geen vergraving van de bodemopbouw plaats. Vanaf de huidige waterbodem zal het talud flauw oplopen tot de grenzen van het beschikbare profiel. Hierdoor is hier waterberging mogelijk. Omdat dit deel van de watergang niet permanent watervoerend is en slechts een klein profiel heeft, is het niet mogelijk dit deel varend te onderhouden. Figuur 4.5 Bovenaanzicht ontwerp inundatiezone Pagina 18 van 26

Ontwerp waterhuishouding 4.4.3 Toetsing bergingscapaciteit bij hoog water in de Nederrijn Met behulp van GRONAM (versie 5.1.34, Gronam is een niet stationair bakmodel) zijn de huidige situatie en de toekomstige situatie met elkaar vergeleken. Als invoer zijn voor, zowel de huidige als de nieuwe situatie, de berekende kwel (T=10), oppervlakken verhard, onverhard en water ingevoerd. De afvoeren zijn berekend met de T=1 neerslagduurlijn volgens Buishands en Velds (inclusief 10% opslag, vanwege verwachte klimaatsveranderingen). De afvoer in de huidige situatie is berekend en de afvoer in de toekomstige situatie is op deze afvoer begrensd. De landelijke afvoernorm van 1,1 l/s/ha mag daarbij niet worden overschreden. In bijlage 5 zijn hiervan de invoergegevens en de resultaten van de uitgevoerde berekeningen opgenomen. Door de aanpassing van het profiel is de kweldruk over de inundatiezone in het ontwerp ten tijde van een T=10 afvoergolf op de Nederrijn gemiddeld 23,64 mm/dag, overeenkomend met 2880 m³ in tien dagen. Ten opzichte van de huidige situatie, is dit 2160 m 3 meer kweltoevoer in tien dagen. Uitgangspunt van het waterschap is dat deze hoeveelheid in het plangebied geborgen moet worden. Hiertoe wordt een knijpconstructie aangelegd. Het water dat niet kan worden afgevoerd, wordt geborgen in het westelijk deel van de inundatiezone. In deze situatie wordt een peilstijging berekend van ca. 0,32 m (max. peil NAP +9,12 m). Dit is 1,28 m beneden het laagste maaiveld van NAP +10,4 m. Hiermee voldoet de inundatiezone aan de gestelde eis voor het bergen van de kweltoename in het plangebied en het voldoen aan de droogleggingseis van 1 m. In deze situatie blijft het water eveneens nog 1,08 m onder de laagste bestaande woningen in het plangebied (NAP +10,20 m). Uit praktijkkennis van de gemeente kan het peil ook hoogten bereiken van NAP +9,30 m. Ook hierbij is nog een ontwatering van 0,9 m resterend tot onder de laagste (bestaande) woningen. 4.4.4 Toetsing bergingscapaciteit bij hevige neerslag Voor de berekening van de benodigde waterberging is gerekend met een zomersituatie. In de zomer is geen kwel meegenomen bij de berekening van de waterberging. Bij een neerslagsituatie T=100+10% is onderzocht of er voldoende waterberging aanwezig is (geen inundatie van het maaiveld door het oppervlaktewater). Bij de normafvoer (1,1 l/s/ha) treedt een peilstijging op van 0,96 m. Het maximaal peil dat wordt gehaald ligt op NAP +9,76 m. Bij de hoger gelegen delen van het plangebied (waar bebouwing plaatsvindt) blijft het water ongeveer 0,64 m onder het laagste maaiveldniveau van NAP +10,40 m. De resultaten van deze berekening zijn opgenomen in bijlage 6. Ook bij de lager gelegen bestaande woningen (op NAP +10,20 m) blijft het water 0,44 m onder het vloerpeil (op basis van het AHN). Hiermee is er voldoende waterberging in het systeem om de kweltoename door het vergraven van de kleilaag onder de waterbodem en de benodigde waterberging ter compensatie van het nieuw verhard oppervlak te kunnen bergen. Tevens betekent dit dat er geen extra maatregelen noodzakelijk zijn, om te voorkomen dat er wateroverlast optreedt bij bestaande woningen in en rond het plangebied (figuur 4.1). 4.5 Knijpconstructie naar bestaand watersysteem van Westervoort Voor de afvoer naar het bestaande watersysteem van Westervoort geldt dat de kweltoename als gevolg van het ontgraven van het nieuwe profiel niet mag worden afgevoerd. Om dit mogelijk te maken, stellen wij voor om een knijpconstructie te realiseren waarbij de afvoer wordt geknepen op de huidige afvoer (incl. huidige kwel). Hierbij gaat het waterschap uit van een T=10 kwelsituatie en een afvoer bij een T=1 neerslagsituatie. Dit betekent dat er voor de geknepen afvoer (15 l/s) een opening benodigd is met een diameter van 0,1 m. Door dit knijpgat in een put constructie te maken, is het mogelijk om een rooster te plaatsen op de rand van de put. Dit rooster kan vuil tegenhouden waardoor het afvoergat niet verstopt raakt. Door de putrand gelijk te leggen aan het streefpeil in de inundatiezone blijft dit peil gehandhaafd. Pagina 19 van 26

Ontwerp waterhuishouding De constructie zal bij grotere hoeveelheden neerslag water gaan bergen, waardoor er een peilstijging optreedt. Uit berekening van een buisituatie T=100+10% is er een peilstijging van 0,95 m. Door op de knijpconstructie een brede overlaat te maken die bij nog intensievere neerslag het water kan afvoeren naar het watersysteem van Westervoort. Bij buisituaties van T=100+10% of kleiner zal het water vertraagd afvoeren via het knijpgat. In figuur 4.6 is de constructie met de maten weergegeven. In figuur 4.7 is een bovenaanzicht weergegeven van de toekomstige situatie. Figuur 4.6 Overlaatconstructie vanuit de inundatiezone naar het bestaande watersysteem van Westervoort Figuur 4.7 Bovenaanzicht overlaatconstructie Pagina 20 van 26

Ontwerp waterhuishouding 4.6 Rioleringsontwerp Het rioleringsontwerp is schematisch weergegeven in figuur 4.8. G0006 Figuur 4.8 Rioleringsontwerp (gebruik gemaakt van het voorlopig Stedebouwkundig ontwerp (INBO, maart 2010). Hierin is nog niet het ontwerp van de inundatiezone verwerkt). Het rioleringsontwerp betreft een gescheiden rioolstelsel. Het DWA-rioolstelsel, ter hoogte van Het Geerken en Heegsche bouwing, voert het afvalwater onder vrij verval af naar een gemaal aan de oostzijde van Heegsche bouwing. Door de hoogteligging van het plangebied kan niet onder vrij verval geloosd worden op de bestaande riolering. Door middel van het gemaal en een persleiding wordt het afvalwater geloosd op de bestaande riolering van Het Geerken. Daar sluit het nieuwe DWA-rioolstelsel aan ter hoogte van put G0006. Het DWA-rioolstelsel is volledig uitgevoerd in PVC met een diameter van Ø 250 mm. Het afvalwater van het Bastion wordt onder vrij verval op DWA-riolering geloosd. Deze DWAriolering voert het afvalwater vervolgens via een pompunit af op mechanische riolering. Voor de tracébepaling van deze DWA-riolering is rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische vondsten. In ADC-Rapport 2168 Het bastion van de Schans Geldersoorth te Westervoort: een archeologische opgraving, staan deze vondsten nauwkeurig beschreven. In het voormalige Bastion zijn resten van een hoofdwacht en een barak gelegen. Het tracé van de DWA-riolering is tussen deze resten aangelegd. Rondom het voormalige Bastion zijn restanten van een fundering gelegen. Het voorstel is om de persleiding, ten behoeve van de DWA-afvoer, door middel van een gestuurde boring onder deze restanten door aan te leggen. Op deze manier blijven de archeologische opgravingen intact. Een andere optie is gebruik te maken van de proefsleuven van de archeologische opgravingen. Of dit daadwerkelijk haalbaar is, dient nader te worden onderzocht. Het RWA-rioolstelsel verzamelt hemelwater afkomstig van dak- en wegoppervlak van de uitbreiding van het Geerken. Dit hemelwater wordt vervolgens onder vrij verval geloosd op de ringsloot in het plangebied. Het RWA-rioolstelsel is volledig uitgevoerd in PVC met een diameter van Ø 250 mm en deels Ø 315 mm. Het hemelwater, afkomstig van het appartementencomplex aan de zuidoostzijde van het inundatiekanaal, loost rechtstreeks op de inundatiezone. Pagina 21 van 26

Ontwerp waterhuishouding 4.6.1 Drukriolering Door de aanleg van de inundatiezone vervalt het bestaande tracé van de drukriolering. Het nieuw aan te leggen tracé voor de drukriolering is in figuur 4.9 schematisch weergegeven. Drukriolering aan de noordwestzijde van het inundatiekanaal loost op de vrijvervalriolering aldaar. De drukriolering aan de zuidoostzijde van het inundatiekanaal loost op de bestaande persleiding van onderbemalingsgebied het Geerken. Figuur 4.9 Ontwerp mechanische riolering 4.6.2 Berging Het RWA-rioolstelsel staat in rechtstreeks contact met het oppervlaktewater in de ringsloot. In het rioleringsontwerp is uitgegaan van een vrije uitstroom naar het oppervlaktewater. In de berekeningen is gerekend zonder aanwezige berging in het RWA-rioolstelsel. 4.6.3 Bijzondere constructies De nieuwe DWA-riolering kruist de bestaande RWA-riolering van het Geerken. Om onder vrij verval aan te sluiten op de bestaande DWA-riolering van het Geerken, moeten twee kruisingsputten worden toegepast. 4.6.4 Hydraulische controleberekening Het RWA-rioolstelsel is op hydraulisch functioneren gecontroleerd met behulp van het rekenprogramma Sobek. Het stelsel is doorgerekend met bui 8 van de Leidraad Riolering. Hieruit blijkt dat in deze situatie geen sprake is van water op straat. De minimale waking per put is weergegeven in figuur 4.10. Pagina 22 van 26

Ontwerp waterhuishouding Figuur 4.10 Minimale waking per put tijdens bui 8 Pagina 23 van 26

5 Beheer en onderhoud en waterkwaliteit 5.1 Beheer en onderhoud De voorkeur van Waterschap Rijn en IJssel gaat uit naar varend onderhoud van watergangen. De greppel om de Heegsche bouwing is echter te beperkt van omvang en kan periodiek droogvallen, waardoor varend onderhoud niet mogelijk is. Gezien het beperkte ruimtebeslag is het wel mogelijk de greppel eenzijdig te kunnen onderhouden. Hiervoor dient wel rekening te worden gehouden met het aanbrengen van een onderhoudsstrook van 4 m langs de greppel. Bij het profiel van de greppel is ervan uitgegaan dat deze ruimte beschikbaar is aan de buitenzijde van de Heegsche bouwing. Het oostelijk deel van de inundatiezone is permanent watervoerend en kan varend worden onderhouden. Het westelijk deel is ondiep en zal periodiek droogvallen. Dit heeft consequenties voor het varend onderhoud van dit deel van de inundatiezone. Afspraken ten aanzien van beheer en onderhoud van de watergangen en oevers dienen te worden vastgelegd in een beheer- en onderhoudsplan. 5.2 Aandachtspunten waterkwaliteit De inundatiezone zal een belangrijke plaats krijgen in het landschapspark. Hierdoor zal het watersysteem van de zone op orde moeten zijn. Gezien de ligging van de zone zijn er enkele aandachtspunten voor een goede waterkwaliteit. Doordat een deel van de watergang periodiek droog zal vallen, kan er vuil en slib vrij komen te liggen. Dit is geen mooi gezicht en kan tevens stankoverlast veroorzaken. Op tijd verwijderen van slib en het zoveel mogelijk beperken van slibaanwas dragen bij aan het klein houden van risico s op stankoverlast door droogvallend slib. Om opgelost vuil en slibdeeltjes af te voeren is stroming nodig. Aangezien er hoofdzakelijk voeding is van het watersysteem door kwel en neerslag, zal de stroming in het gebied beperkt zijn. Dit brengt risico s met zich mee voor de waterkwaliteit. Vuil en slib blijven achter in het gebied met het gevolg dat de belevingswaarde van het systeem daalt. Door beperkte of geen stroming kan zuurstoftekort optreden, waardoor afbraakprocessen worden geremd. Het gevolg hiervan is dat er stankoverlast optreedt, planten minder goed gaan groeien en bij langdurig optredende zuurstoftekorten kunnen vissen en andere waterdieren sterven. Snel opwarmend, stagnant water kan ook leiden tot de ontwikkeling van blauwalg. Daarnaast zijn stagnante wateren goede habitats voor veel insecten, waaronder muggen. Dit is het geval in de plas-dras gebieden rond de watergang. Er bestaat een klein, aanvaardbaar risico dat er, na langdurige tijd van kwel en neerslag, een grote populatie muggen ontstaat die voor overlast kan zorgen. De hoogwaterperioden (wanneer de plas-dras-gedeelten ook onder water staan) zijn met name in het najaar en de winter. Dit verkleint het risico, aangezien insecten hoofdzakelijk bij hogere temperaturen ontwikkelen (vanaf ongeveer maart). Dit is de periode met minder neerslag, waardoor de inundatiezone vaker droog staat. Regelmatige verversing van het water in de zone (doorspoelen) is een maatregel om het vestigen van kolonies insecten tegen te gaan. Pagina 24 van 26

Beheer en onderhoud en waterkwaliteit Doorspoelen van het watersysteem draagt bij aan het verversen van water en de toevoer van (extra) zuurstof in het watersysteem waardoor afbraakprocessen worden gestimuleerd en vuil en slib worden afgevoerd. Het is echter niet mogelijk water in te laten in de inundatiezone. Een andere mogelijkheid is de lozingspunten voor regenwaterafvoer bovenstrooms in de inundatiezone te plaatsen, om de doorspoeling mogelijk te maken bij hevige neerslag. Deze manier van doorspoelen zal nagenoeg niet plaatsvinden, omdat de regenwateruitlaten pas bij extreme neerslag (vanaf T=10+10%) actief zijn. Een oplossing om doorspoeling te krijgen in de inundatiezone, is de realisatie van een nieuwe watergang. In het kader van het waterplan voor de gemeente Westervoort is Waterschap Rijn en IJssel samen met de gemeente Westervoort aan het onderzoeken of in Westervoort mogelijkheden zijn voor het doorspoelen van het watersysteem. Dit onderzoek valt buiten het kader van dit project. Maatregelen voor het beschermen van de waterkwaliteit zullen moeten opwegen tegen de beperkte duur van de aanwezigheid van stagnant water. Aangezien het waterpeil fluctueert met de grondwaterstand, zal een groot deel van de inundatiezone na verloop van tijd droogvallen. De genoemde risico s zullen voor een deel opgelost zijn, wanneer het systeem enkele jaren ontwikkeld is. Na verloop van tijd zullen er meer planten in het water staan die slib vastleggen en nutriënten opnemen uit het water. Waterdieren zorgen voor afbraak van organisch materiaal en komen er (macro)fauna en vissen die de larven van muggen eten. Hierdoor krijgt het systeem een groot zelfreinigend vermogen. Aanwezige vegetatie draagt bij aan de toevoer van zuurstof aan het water en de onttrekking van nutriënten uit het watersysteem. Het deel van de inundatiezone, dat permanent watervoerend is, zal gedeeltelijk gaan werken als een vijver. In stagnante vijvers kan slib bezinken. Door het periodiek baggeren van dit deel van het watersysteem, kunnen verontreinigingen en vuil uit het systeem worden verwijderd. Pagina 25 van 26

Bijlage 1 Voorlopig ontwerp Landschapspark De Schans, IN- BO, oktober 2009

Bijlage 2 Boorstaten en boorlocaties

Bijlage 2: Boorstaten en boorlocaties 8 7 6 5 4 3 2 1

Bijlage 2: Boorstaten en boorlocaties (Vervolg 1)

Bijlage 2: Boorstaten en boorlocaties (Vervolg 2)

Bijlage 2: Boorstaten en boorlocaties (Vervolg 3)

Bijlage 2: Boorstaten en boorlocaties (Vervolg 4)

Bijlage 2: Boorstaten en boorlocaties (Vervolg 5)

Bijlage 3 Doorlatendheidsmetingen

Bijlage 4 Beschrijving varianten inundatiezone

Bijlage 4: Beschrijving varianten inundatiezone Mogelijke varianten en afwegingen Variant 0: verdiepen van de watergang tot NAP + 6,60 m In deze toekomstsituatie wordt de bodem van de huidige watergang verdiept. Om de watergang watervoerend te houden wordt ontgraven tot 1 m onder GLG-niveau (NAP +6,60 m). De taluds worden verflauwd aangelegd over de breedte van de inundatiezone (circa 40 m). Hierdoor kan er een natuurlijke situatie worden nagestreefd met diverse plas-dras situaties. Figuur 1 Principeschets dwarsprofielen variant 0 (INBO, 10 maart 2010) Effecten bodemopbouw Bij het verlagen van de waterbodem zal de aanwezige kleilaag onder het zandpakket deels worden vergraven. Dit is met name het geval in het westelijk deel van de inundatiezone. In het oostelijk deel blijft een kleilaag achter in de bodem (circa 20 a 30 cm in boring 5 en 6). In boring 7 en 8 (meest oostelijk) wordt de onder de zandlaag gelegen kleilaag niet geraakt. Door het gedeeltelijk of geheel weghalen van de zand- en kleilaag wordt de weerstand tegen de kwel opgeheven. Hierdoor komt er meer kwel in het gebied. Effecten op hydrologie en waterhuishouding De kweldruk in het gebied bij het geheel weghalen van de kleilaag bedraagt circa 2 mm op 600 m van de dijk tot 7 mm op 50 m van de dijk (bij gemiddelde zomerafvoer in de Nederrijn). In figuur 2 en 3 is een overzicht weergegeven van de kweltoename. De toename van de kwel bedraagt 0 tot 3 mm bij gemiddelde afvoer.

Bijlage 4: Beschrijving varianten inundatiezone (Vervolg 1) Tabel 1 Kwelintensiteit bij doorgraven van de kleilaag afstand vanaf de dijk (m) Rivierstand Nederrijn (m + NAP) 50 100 200 300 400 500 600 Spreidingslengte (m) 1 x per 1.250 jaar 73 65 52 42 33 27 21 51,6 14,55 1 x per 100 jaar 68 61 49 39 31 25 20 14,10 meetpunt IJsselkop (m +NAP) 1 x per 10 jaar 61 54 44 35 28 22 18 13,45 1 x per 2 jaar 49 44 35 28 22 18 14 12,40 grensafvoer (-peil) 1 x per jaar 44 39 31 25 20 16 13 11,90 gemiddelde afvoer 7 6 5 4 3 3 2 8,65 4 4 3 3 2 2 1 gemiddelde zomer afvoer 8,40 Tabel 2 Kweltoename ten opzichte van de huidige situatie Rivierstand Nederrijn (m + NAP) afstand vanaf de dijk (m) 50 100 200 300 400 500 600 Sprei- dings- lengte (m) 1 x per 1.250 jaar 30 25 19 14 9 7 4 14,55 1 x per 100 jaar 28 24 18 13 9 6 4 14,10 meetpunt IJsselkop (m +NAP) 1 x per 10 jaar 25 21 16 12 8 5 4 13,45 1 x per 2 jaar 20 17 13 9 6 5 3 12,40 grensafvoer (-peil) 1 x per jaar 18 15 11 8 6 4 3 11,90 gemiddelde afvoer 3 2 2 1 1 1 0 8,65 gemiddelde zomer 1 2 1 1 1 1 0 8,40 afvoer In deze variant zal de kwel toenemen door het vergraven van de kleilaag in de inundatiezone. Bij een T=10 rivierstand is de toename ten opzichte van de huidige situatie gemiddeld 13 mm. Dit betekent een kweldruk van gemiddeld 37,5 mm/dag over het vergrootte oppervlak (ongeveer 2,2 ha ten opzichte van 2750 m²) van de inundatiezone, overeenkomend met 8208 m³ in tien dagen. Deze variant leidt tot een peilstijging van 0,15 m in de inundatiezone. Om geen toename te krijgen van de (kwel)afvoer uit het gebied is het noodzakelijk om 7488 m³ in tien dagen kwelberging te realiseren. Als deze hoeveelheid geborgen wordt in het gebied, kan niet meer voldaan worden aan de door het waterschap gestelde droogleggingeis. Om te voorkomen dat de kwel in het gebied toeneemt, dienen de vergraven bodem en de oevers van de inundatiezone bekleed te worden met klei. Aan de hand van enkele (opbarst)berekeningen is bepaald dat een minimale hoeveelheid van 1,7 m klei nodig is om de kweldruk in het gebied te weerstaan. Voor het aanbrengen van de kleilaag is het nodig de waterbodem verder te verdiepen (tot NAP +4,9 m). Vanaf deze diepte kan de kleilaag worden aangebracht tot het gewenste waterbodemniveau (NAP + 6,6 m). Voor de kleilaag kan gebruik gemaakt worden van de klei die is ontgraven onder GLG-niveau. Klei uit de hoger gelegen bodemlagen is niet geschikt. De hogere kleilagen bestaan hoofdzakelijk uit gerijpte klei. Deze is teveel geoxideerd met het gevolg dat de samenhang van de kleistructuur achteruit gaat. Hierdoor kan de klei niet gebruikt worden om een waterbodem dicht te smeren. (Meer)kosten De kosten voor deze variant zijn de kosten die in ieder geval besteed moeten worden voor het ontgraven van het profiel, aangevuld met kosten voor het aanbrengen van de kleilaag. De kosten voor het werk bedragen voor het afgraven van het profiel en het afvoeren van de grond naar een depot ongeveer 81.000,00 (indicatieve prijs op basis van kentallen). Bovenop deze kos-

Bijlage 4: Beschrijving varianten inundatiezone (Vervolg 2) ten komt een bedrag van 1.335.000,00 euro voor het aanbrengen van 1,7 m klei. (dit is het bedrag voor het verdiepen van de bodem, het afvoeren van de extra grond en het aanvoeren en aanbrengen van de kleilaag). Variant 1: Kleiner profiel ontgraven, watergang blijft jaarrond watervoerend Ten opzichte van variant 0 (de inrichtingsschets uit het schetsontwerp) wordt een kleiner profiel ontgraven. Het doel hiervan is om de kweltoename te verkleinen. Indien het noodzakelijk blijkt een kleilaag aan te brengen zijn de kosten door het kleinere profiel (minder klei benodigd) lager. Figuur 2 Principeschets dwarsprofielen variant 1 (INBO, 10 maart 2010) Effecten bodemopbouw In overleg met gemeente en INBO is het profiel aangepast. Door de watergang slechts beperkt te verdiepen en door het aanpassen (verflauwen) van de taluds van de watergang kan een toename van kwel worden tegengegaan. Dit heeft gevolgen voor onder andere het uitgangspunt voor varend beheer en onderhoud. Mogelijk is het niet meer haalbaar om de watergang varend te kunnen onderhouden. In een beheer en onderhoudsplannen kunnen afspraken over het juiste beheer en onderhoud worden vastgelegd. Effecten op hydrologie en waterhuishouding In deze variant worden naast de verlaging van de waterbodem naar NAP +6,60 m de taluds van de inundatiezone flauwer. Dit zal binnen de beschikbare ruimte voor de zone plaatsvinden, waardoor er geen extra ruimte nodig is binnen het plangebied. Dit betekent dat de kweltoename kleiner wordt en het risico op opbarsten afneemt. Het blijkt dat in deze variant de kweltoename nog te groot is om te kunnen bergen in het gebied. Om de kweltoename meer te beperken is onderzocht of het beperkt aanbrengen van klei toereikend is om de kweltoename tegen te gaan. Door het verflauwen van de taluds is het niet nodig om langs de gehele lengte aan oevers en de waterbodem een kleilaag van 1,7 m dik aan te brengen (groter deel van het dwarsprofiel ligt boven de aanwezige kleilaag in de bodem). De aan te brengen kleilaag kan vanaf de onderkant van de deklaag (bovenste kleilaag onder het maaiveld) in dikte toenemen tot 1,7 m dik, halverwege het zandpakket. Daaronder zal er een dikte van 1,7 m klei onder de oever worden aangebracht. In figuur 5 is dit schematisch weergegeven.

Bijlage 4: Beschrijving varianten inundatiezone (Vervolg 3) Figuur 3 Schematische weergave beperkt aanbrengen klei in dwarsprofiel (grijs = aan te brengen klei) Omdat de aan te brengen kleilaag de toename van de kwel opheft is er in deze variant geen verandering ten opzichte van de huidige situatie. (meer)kosten De kosten voor de werkzaamheden in deze variant zijn minder dan in variant 0. Door het verflauwen van de taluds hoeven er minder graafwerkzaamheden te worden verricht. Wanneer klei wordt aangebracht in de bodem, zijn er wel meerkosten. Voor het beperkt aanbrengen van klei (dit is het bedrag voor het verdiepen van de bodem, het afvoeren van de extra grond, het aanvoeren en aanbrengen van de klei) is een meerprijs bepaald (indicatief) met een bandbreedte liggend tussen ongeveer 550.000,00 en de 700.000,00. Dit betekent dat er met deze variant een kostenreductie is te halen van 750.000,00 ten opzichte van het totaal aanbrengen van een kleilaag in de bodem en langs de oevers (variant 0 met kleilaag).

Bijlage 4: Beschrijving varianten inundatiezone (Vervolg 4) Variant 2: Huidige bodem van de watergang behouden en aanpassen van de Dwarsprofielen, watergang niet jaarrond watervoerend In deze variant wordt het bestaande profiel als uitgangspunt aangehouden. Hierdoor wordt de kleilaag onder de zandlaag niet doorbroken en zal geen extra kwel optreden. Hiermee wordt het uitgangspunt van een jaarrond watervoerende watergang losgelaten. Dit heeft naast gevolgen voor het beeld, ook gevolgen voor onder andere het uitgangspunt voor varend beheer en onderhoud. In een later stadium zal afgesproken moeten worden hoe het beheer en onderhoud van de watergang zo goed mogelijk kan worden uitgevoerd. Figuur 4 Principeschets dwarsprofielen variant 2 (INBO, 10 maart 2010) Effecten bodemopbouw Ten opzichte van de huidige bodemopbouw verandert er door deze variant weinig. Vanaf de huidige waterbodem zal het talud flauw oplopen tot de grenzen van het beschikbare profiel. Dit betekent wel dat de watergang periodiek droog zal vallen. Voor het stedenbouwkundig ontwerp houdt dit in dat het appartementencomplex niet altijd in het water staat. De oevers kunnen wel met vegetatie worden aangeplant die tegen een veranderend (nat-droog) milieu kunnen. Hierdoor is er wel een beeld van een plas-dras situatie, maar fysiek zal het vaker een drogere zone zijn. Effecten op hydrologie en waterhuishouding Omdat de kleilaag in de bodem niet wordt doorgraven en het bestaande dwarsprofiel slechts beperkt wordt aangepast is er geen verandering ten opzichte van de huidige situatie ten aanzien van de kwel en de benodigde (kwel)berging. (Meer)kosten In deze variant verandert er nagenoeg niets ten opzichte van de huidige situatie. Ten opzichte van variant 0 betekent dit dat er minder kosten gemoeid zijn bij het realiseren van deze variant.

Bijlage 4: Beschrijving varianten inundatiezone (Vervolg 5) Variant 3: Deel van de inundatiezone bodem behouden en taluds aanpassen en deel van inundatiezone bodem verlagen tot NAP + 6,60 m Deze variant is een tussenvariant tussen variant 1 en variant 2. Door het gedeeltelijk verdiepen van het profiel neemt de kwel toe. Deze kwel kan geborgen worden in het deel van de inundatiezone waar geen verdieping van de waterbodem plaatsvindt. Voor de analyse is aangenomen dat de deelprofielen gelijkmatig worden verdeeld (50% om 50% van de lengte). Figuur 5 Principeschets dwarsprofielen variant 3 (op basis van schetsen INBO, 10 maart 2010) Effecten bodemopbouw De effecten op de bodemopbouw zijn bekend. Voor het westelijk deel zijn de effecten gelijk aan variant 2. Vanaf de huidige waterbodem zal het talud flauw oplopen tot de grenzen van het beschikbare profiel. Omdat dit deel van de watergang niet permanent watervoerend is en slechts een klein profiel heeft is het niet mogelijk dit deel varend te onderhouden. Het betekent ook dat de watergang periodiek droog zal vallen waardoor andere mogelijkheden voor beheer toepasbaar zijn. In het oostelijk deel van de inundatiezone wordt de kleilaag gedeeltelijk of geheel verwijderd. Hierdoor wordt de weerstand tegen de kwel opgeheven waardoor de kwel in dit deel van het gebied toeneemt. Effecten op hydrologie en waterhuishouding In deze variant zal de kwel toenemen door het vergraven van de kleilaag in het oostelijk deel van de inundatiezone. Door de aanpassing van het profiel is de kweldruk over de inundatie nu gemiddeld 23,64 mm/dag, overeenkomend met 2880 m³ in tien dagen. Deze variant leidt tot een peilstijging van 0,10 m in de inundatiezone. Door de kweltoename is er een grotere kwelafvoer op uit het gebied van 2160 m³ in tien dagen. Deze hoeveelheid berging zal in het plangebied gerealiseerd moeten worden om de kwelafvoer uit het gebied niet te laten toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Hiervoor kan de ruimte worden benut in het westelijk deel van de inundatiezone. (Meer)kosten Ten opzichte van variant 1 zijn er minderkosten. Het profiel wordt slechts voor de helft afgegraven zoals in variant 1. Voor de andere helft van de inundatiezone wordt wel een profiel ontgraven, maar hoeft geen kleilaag te worden aangebracht. Voor de kosten betekent dit dat het bedrag voor het ontgraven en afvoeren naar een depot in deze variant worden geschat op 48.125,00 euro.

Bijlage 5 Resultaten toetsing hoogwater

Bijlage 5: Resultaten toetsing hoogwater

Bijlage 5: Resultaten toetsing hoogwater (Vervolg 1)

Bijlage 5: Resultaten toetsing hoogwater (Vervolg 2)

Bijlage 5: Resultaten toetsing hoogwater (Vervolg 3)

Bijlage 6 Resultaten toetsing hevige neerslag

Bijlage 6: Resultaten toetsing hevige neerslag

Bijlage 6: Resultaten toetsing hevige neerslag (Vervolg 1)

Bijlage 6: Resultaten toetsing hevige neerslag (Vervolg 2)

Bijlage 6: Resultaten toetsing hevige neerslag (Vervolg 3)