Hoofdstuk 1 De telefoniemarkt 1.1 4,60 / 0,20 = 23 belminuten/sms'jes.

Vergelijkbare documenten
1.2 Aantal belminuten abonnement, prijs abonnement, prijs overschrijdingen, bereik, prijs bellen in of naar buitenland.

Samenvatting Economie Markt & Overheid

4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt:

Domein D: markt (module 3) havo 5

Domein D: markt (module 3) vwo 4

7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.

Lesbrief Markt en Overheid 2 e druk

Samenvatting Economie Consument en Producent

Lesbrief Markt en Overheid 3 e druk

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

MARKT & OVERHEID. HAVO 4 Blok 4

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk

Samenvatting Economie Vervoer

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt

Samenvatting Economie Lesbrief Consument en Producent

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden.

Samenvatting Economie Consument & Producent

Markt. Kenmerken van marktvormen:

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Samenvatting Economie Thema 4, Hoofdstuk 17, 18, 19

Katern 2 Markten en welvaart

Domein D: Concept markt. Havo 5 Module 2 en 3

Samenvatting Economie Consument en producent

Domein markt: volkomen concurrentie

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen.

Vraag Antwoord Scores

samenvatting micro economie. Onderdeel perfect werkende markt

Op zoek naar een spijkerbroek

Economie Module 3 H1 & H2

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4

Samenvatting Economie Consument en producent

Constante kosten - Kosten die niet afhangen van de productieomvang. Bv. Verzekeringskosten & afschrijvingskosten.

economie havo 2018-II

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst Exameneenheid: Arbeid en productie

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven:

Eindexamen vwo economie pilot II

Samenvatting Economie Markt & Overheid

Concrete markt: vragers, aanbieders, product op een bepaalde plaats. Abstracte markt: vraag en aanbod bepalen de prijs (denkmodel)

Hoofdstuk 1 Structuur, evenwicht en prestaties

Evenwichtspri js MO WINST

Domein D markt. Opgaven. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Economie H5 : Markt & Overheid

1 De bepaling van de optimale productiegrootte

Samenvatting Economie Consument en producent

Samenvatting Economie Lesbrief Consument & Producent

Wat is het juiste antwoord? Of welk woord hoort in welke kolom? 2 Monopolistische. concurrentie. Zowel volkomen als volkomen concurrentie

Samenvatting Economie Consument en producent

Economie Module 2 & Module 3 H1

Betalingsbereidheid: hoeveel een consument bereidt is om voor een product te betalen.

economie havo 2016-II

4h economie module 5 samenwerken en onderhandelen

Samenvatting Economie Micro-economie

H3 Hoe werken markten

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

Samenvatting Economie Consument en producent

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2.

Vraag Antwoord Scores

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman

Markt en overheid - uitwerkingen bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 5 en 6

Eindexamen economie pilot vwo II

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 en 5

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:

Het gevoel van welvaart neemt toe naarmate de schaarste wordt teruggedrongen

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. vwo Frans Etman

Vraag Antwoord Scores

6,3. Samenvatting door een scholier 2646 woorden 23 juni keer beoordeeld. Economie Lesbrief Vervoer Hoofdstuk 1 t/m 5

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

Domein D markt. Zie steeds de eenvoud!! Grafieken en rekenen Uitwerkingen. Frans Etman

Eindexamen economie 1-2 vwo 2008-II

Eindexamen vwo economie pilot 2013-I

3.1 De reis van een spijkerbroek. Willem-Jan van der Zanden

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I

Eco samenvatting; hs 2 + 5

Hoofdstuk 1 Werken of vrije tijd? 1.1 Geld verdienen om leuke spullen te kunnen kopen of voetballen.

Samenvatting Economie Module1, H2 en H3

1 Markt en marktvormen

Kruislingse prijselasticiteit Complementair aanvullend (negatief) Substituut vervangend (positief)

5,5. Samenvatting door een scholier 2992 woorden 20 oktober keer beoordeeld

UIT doelstellingen en grafieken

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Samenvatting Economie Module 2

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Eindexamen economie 1-2 vwo I

UIT externe effecten

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1

WAARDOOR NEEMT DE VRAAG TOE OF AF?

Eindexamen vwo economie pilot I

Met de taxi of met de fiets

Samenvatting Economie Lesbrief werk H1 t/m 6

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Transcriptie:

Hoofdstuk 1 De telefoniemarkt 1.1 4,60 / 0,20 = 23 belminuten/sms'jes. 1.2 Aantal belminuten abonnement, prijs abonnement, prijs overschrijdingen, bereik, prijs bellen in of naar buitenland. 1.3 Een dollar, een aandeel Philips, loodvrije benzine, kraanwater, enzovoort. 1.4 Markt voor dollars, markt voor aandelen Philips. 1.5 Omdat het goed homogeen is voor de consument koopt hij het daar waar de prijs het laagst is. Op een markt van volkomen concurrentie hebben aanbieders geen invloed op de prijs. 1.6 a. Qa = Qv 2P 10 = -P + 35 3P = 45 P = 15. De evenwichtsprijs is 15. b. Dan is Qa = 2 15 10 = 20. Qv = -15 + 35 = 20. Er worden per jaar 20 miljoen telefoonopladers in de EU verhandeld. c. Zie figuur.

d. Qa = Qv 2P 5,5 = -P + 35 3P = 40,5 P = 13,5 dus P = 13,50. e. Dan is Qa = 2 13,5 5,5 = 21,5. Qv = -13,5 + 35 = 21,5. Er worden na toetreding van nieuwe aanbieders 21,5 miljoen telefoonopladers in de EU verhandeld. f. Zie figuur. 1.7 a. Qv = -P + 35. Als P = 15 dan is Qv = 20, als P = 13,5 dan is Qv = 21,5. P verandert met (13,5 15)/15 100% = -10%. Dus P daalt met 10%. Qv verandert met (21,5 20)/20 100% = +7,5%. Ev = +7,5%/-10% = -0,75. b. Dat betekent dat de gevraagde hoeveelheid minder dan evenredig reageert op een prijsverandering. Als de prijs met 1% stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid met 0,75% dalen. De vraag naar opladers is daarmee prijsinelastisch. c. Omdat de prijs in procenten meer is gedaald dan de hoeveelheid in procenten is gestegen, daalt de omzet. 1.8 a. Qa = Qv P 3 = -0,5 P + 9 1,5P = 12 P = 8 per maand. b. Qa = 8 3 = 5. Qv = -0,5 8 + 9 = 5. Het aantal abonnementen in het evenwicht is 5 miljoen abonnementen. c. Zie figuur. d. Zie figuur. e. Qa = Qv P 3 = -0,5P + 12 1,5P = 15 P = 10 per maand. Dan is Qa = 10 3 = 7 miljoen abonnementen (= Qv).

1.9 Het bereik van de telefoon, service (bij storingen, diefstal enzovoort), duur van het abonnement. 1.10 a. Zie figuur. b. Zie figuur. 1.11 a. TO = 2q. b. TK = 1,50q + 75.000. c. TO = TK 2q = 1,50q + 75.000 0,50q = 75.000. De break-evenafzet is 75.000/0,5 = 150.000 pennen. d. TO = 2 300.000 = 600.000 TK = (1,50 300.000) + 75.000 = 525.000 TW = 600.000 525.000 = 75.000. Of: 300.000 (2 1,50) 75.000 = 75.000. 1.12 a. Break-evenafzet als TO = TK 0,06q = 0,02q + 1.400.000 0,04q = 1.400.000 q = 1.400.000/0,04 = 35.000.000 belminuten. b. MK = 0,02 per extra belminuut. c. MO = 0,06 per extra belminuut. d. Zie figuur. e. Door elke minuut die er meer gebeld wordt, neemt eerst het verlies van Mobibel af en vervolgens de winst toe met 0,06 0,02 = 0,04. Dus is de totale winst het hoogst als er zoveel mogelijk belminuten worden verkocht en dat is bij 40.000.000 belminuten, de productiecapaciteit. f. TW = TO TK. TO = 40 miljoen 0,06 = 2.400.000 TK = 40 miljoen 0,02 + 1,4 miljoen= 2.200.000_ TW = 2,4 miljoen 2,2 miljoen = 200.000 g. Zie tabel, kolom 2. h. Zie tabel, kolom 3.

i. Zie tabel, kolom 4. aantal belminuten GVK GCK GTK per maand 5 miljoen 0,02 1,4 miljoen/5 miljoen = 0,28 0,28 + 0,02 = 0,30 10 miljoen 0,02 1,4 miljoen/10 miljoen = 0,14 0,14 + 0,02 = 0,16 20 miljoen 0,02 1,4 miljoen/20 miljoen = 0,07 0,07 + 0,02 = 0,09 30 miljoen 0,02 1,4 miljoen/30 miljoen = 0,047 0,047 + 0,02 = 0,067 40 miljoen 0,02 1,4 miljoen/40 miljoen = 0,035 0,035 + 0,02 = 0,055 j. Zie figuur. k. Zie figuur. l. Zie figuur. 1.13 a. De belminuten van Mobibel verschillen van de belminuten van andere aanbieders, omdat met de belminuten van Mobibel ook voor hetzelfde tarief naar andere EU-landen gebeld kan worden. b. Mobibel maakt weer winst op de belminuten in Nederland (1,5 cent per belminuut), maar legt 3 cent toe op de belminuten naar het buitenland. Omdat het aantal belminuten van klanten naar Nederlandse nummers meer dan 2 zo groot is als het aantal belminuten naar andere EU-landen, maakt Mobibel winst.

1.14 Door de komst van de telefonie en later het internet is er minder vraag naar telegramdiensten. Daardoor daalt de prijs en trekken aanbieders zich terug uit de markt zodat het aanbod daalt. 1.15 a. De salarissen van wiskundeleraren zullen stijgen omdat de vraag naar wiskundeleraren groter is dan het aanbod. De salarissen van geschiedenisleraren zouden dalen omdat de vraag naar hen kleiner is dan het aanbod. b. Het zal aantrekkelijker worden om wiskundeleraar te worden omdat het loon van hen hoger is. c. Door het vrije spel van vraag en aanbod stijgen de lonen van de wiskundeleraren. Door het hogere loon zal het aanbod toenemen en wordt het tekort opgelost. Bij geschiedenisleraren zal door het lagere loon het aanbod juist afnemen en wordt zo het overschot verkleind. 1.16 a. Qa = Qv P 12 = -0,5P + 18 1,5P = 30 P = 20 per aandeel. b. Qa = P 12 Qa = 20 12 = 8. Qv = -0,5 20 + 18 = 8. Het aantal verhandelde aandelen Philips is 800.000 stuks. c. Zie figuur: V1 en A1. d. Als P = 20 dan Qv = 8. Als P = 21 dan Qv = 7,5. P verandert met (21 20)/20 100% = 5%. Qv verandert met (7,5 8)/8 100% = -6,25%. Ev = -6,25%/5% = -1,25. e. De omzet in aandelen Philips zal dalen. De gevraagde hoeveelheid zal in procenten meer dalen dan de prijs in procenten zal stijgen.

f. Zie figuur: V2, P2 en Q2. g. Qa = Qv P 12 = -0,5P + 21 1,5P = 33 P = 22. Dan is Qa = 22 12 = 10. Qv = -0,5 22 + 21 = 10. Er worden dus 10 100.000 = 1 miljoen aandelen Philips verhandeld. De omzet op 11 januari = 1 miljoen 22 = 22 miljoen. De omzet op 10 januari = 800.000 20 = 16 miljoen. De omzet is gestegen met (22 16)/16 100% = 37,5%. h. Een positief bericht. De winst zal gestegen zijn, want dan verwachten de aandeelhouders een hogere winstuitkering en dan is er meer vraag naar het aandeel.

Hoofdstuk 2 Van volledige mededinging naar monopolie 2.1 mobiel bellen sms'jes versturen twitteren internetten via je mobiel tv kijken via je mobiel voicemail telefonisch vergaderen met meerdere personen enzovoort 2.2 Er komen meer aanbieders op de markt van abonnementen. Dit kan leiden tot meer concurrentie en lagere prijzen. 2.3 Er zijn mobiele telefoondiensten. 2.4 a. KPN was de enige aanbieder. Omdat vragers niet kunnen uitwijken naar concurrenten namen alle vragers (= collectieve vraag) een vaste telefoonaansluiting bij KPN. b. Bij een markt van volledige mededinging heeft de individuele producent geen enkele invloed op de prijs. De prijsafzetlijn loopt horizontaal. Uit de vergelijking Qv = -P + 30 blijkt dat de prijsafzetlijn hier een dalende lijn is. Het kan dus geen volledige mededinging zijn. 2.5 a. Zie kolom (2) van de tabel. b. Zie kolom (3) van de tabel. c. Als q = 0 TO = 0. Als q = 1 miljoen TO = 29 miljoen. MO = verandering van TO/verandering van q = (29 0) miljoen/(1 0) miljoen = 29. d. Zie kolom (4) van de tabel. 2.6 a. 1) Zie tabel, kolom 1 en 3: maximale omzet als q = 15 miljoen. 2) Maximale omzet = 225 miljoen (zie kolom 3). b. Zie figuur. c. De omzet is maximaal bij 15 miljoen aansluitingen. Dan kun je aflezen dat TO = 225 miljoen. d. Zolang MO > 0 stijgt de omzet bij vergroting van de productie. Als MO < 0, dan daalt de omzet als q stijgt. Dan is de omzet dus maximaal als MO = 0.

Qv ( 1 miljoen) (1) P (=GO) (2) 0 30 0 TO (3) 1 29 29.000.000 2 28 56.000.000 3 27 81.000.000 4 26 104.000.000 5 25 125.000.000 6 24 144.000.000 7 23 161.000.000 8 22 176.000.000 9 21 189.000.000 10 20 200.000.000 11 19 209.000.000 12 18 216.000.000 13 17 221.000.000 14 16 224.000.000 15 15 225.000.000 16 14 224.000.000 MO (4) 29 27 25 23 21 19 17 15 13 11 9 7 5 3 1-1

2.7 a. TCK = 45 miljoen. b. TVK = 13q. c. Zie figuur.

d. Bij elke verhoging van de productie met één eenheid stijgen de variabele kosten met 13. Bij proportioneel variabele kosten is MK gelijk aan GVK: GVK = TVK/q = 13q/q = 13. e. MK = 13 in grafiek 2. 2.8 a. Maximale totale winst is bij die hoeveelheid waarbij geldt MO = MK Q = 8,5, als MO = MK = 13. b. Qv = 8,5 invullen in de collectieve-vraagfunctie: Qv = -P + 30 8,5 = -P + 30 P = 30 8,5 = 21,5. P is dus 21,50. Op de verticale-as bij 21,5 P** zetten. c. Zie figuur. d. GO bij Q** is 21,50. TK = 13q + 45 miljoen = 13 8,5 + 45 = 155,5 miljoen. GTK = TK / q = 155,5 / 8,5 = 18,29. GO GTK = 21,50 18,29 = 3,21. e. Zie figuur. f. Maximale totale winst = winst per stuk aantal stuks = 3,21 8,5 miljoen = 27,285 miljoen. (Als je tussendoor niet hebt afgerond komt er 27,25 miljoen uit). 2.9 Zie figuur. 2.10 a. 27 3 miljoen = 81 miljoen 24 3 miljoen = 72 miljoen 21 3 miljoen = 63 miljoen 216 miljoen b. De omzet was 21 9 miljoen = 189 miljoen. De omzet stijgt met 216 miljoen 189 miljoen = 27 miljoen. c. Doordat de hogere inkomens een hogere prijs gaan betalen voor hun vaste telefoonaansluiting is het consumentensurplus van deze groep kleiner. Het totale consumentensurplus is dus ook kleiner. Dit consumentensurplus gaat naar de producent KPN die een groter producentensurplus heeft gekregen. Er is sprake van afroming. d. Per persoon neemt het surplus af met 6 ( 27 21). Het totale consumentensurplus daalt met 6 x 3 miljoen = 18 miljoen. 2.11 Hoogovens is nu Corus. DSM. Elektriciteitsbedrijven. Thuiszorg.

2.12 Het is lastiger kiezen met veel aanbieders. Service wordt minder. Consumenten betalen soms een hogere prijs. 2.13 De voorheen gratis nummerinformatie en de helpdesk kosten nu geld. KPN verhuurde telefoons. Een defect was voor rekening van KPN. Nu moet je zelf een telefoon kopen en eventuele kosten zijn voor eigen rekening. Openbare telefooncellen verdwijnen. Verbindingen worden minder goed onderhouden, waardoor er vaker een storing is. 2.14 Bedrijven streven naar winst en zullen de werknemers niet te veel betalen. De winst gaat nu niet meer naar de staat, maar naar de aandeelhouders. Die krijgen nu meer geld zodat het verschil in beloning tussen de eigenaren, de directie van de bedrijven en de mensen op de werkvloer steeds groter wordt. 2.15 a. Op de inkoopmarkt is Geox hoeveelheidsaanpasser, dat wil zeggen dat de onderneming daar geen invloed heeft op de prijs, die door vraag en aanbod wordt bepaald. Op de verkoopmarkt (van kleding) heeft Geox wel veel macht, want daar kan Geox de prijs bepalen. b. In beide gevallen is de totale winst nul, want zowel in punt A als in punt B geldt dat GO = GTK, dit wil zeggen dat de verkoopprijs gelijk is aan de kostprijs. c. Zie figuur. d. Er is maximale winst als MO = MK. Uit de figuur is af te lezen dat q = 3,75 (miljoen). De bijbehorende P = 62,50 (zie GO-lijn). e. Zie gearceerde rechthoek in figuur. f. TK = 25 3,75 + 60 = 93,75 + 60 = 153,75 miljoen. g. TO = 62,5 3,75 = 234,375 miljoen. TW = TO TK = 234,375 153,75 = 80,625 miljoen. h. Bij q = 5 (miljoen) en P = 50 (euro) want dan is MO = 0. i. Geox moet de prijs in Nederland verhogen. In Nederland zal bij een hogere prijs de afzet relatief minder afnemen dan in Italië, omdat de prijsgevoeligheid van de vraag in Nederland kleiner is. 2.16 a. Privatisering houdt in dat de werkgever bij ziekte van de werknemer zelf de lonen moet doorbetalen of zich daartegen moet verzekeren. Hoe minder ziekteverzuim een bedrijf heeft, des te minder extra loonkosten een bedrijf heeft.

b. Arbeidsomstandigheden verbeteren, bijvoorbeeld een mooie bedrijfskantine, langere pauzes, enzovoort. Een fitnessruimte in het gebouw onderbrengen met faciliteiten voor het personeel om onder begeleiding te ontspannen. Meer personeelsfeestjes en -uitjes. Sneller promotie of loonsverhoging geven. Enzovoort. c. Mensen die niet helemaal gezond zijn of een lichamelijk gebrek hebben, zullen niet zo snel aangenomen worden bij een bedrijf, omdat ze een extra risico vormen dat ze ziek worden en niet voor het bedrijf kunnen werken.

Hoofdstuk 3 Oligopolie en monopolistische concurrentie 3.1 Concurrentie uitschakelen. Er verdwijnen concurrenten, zodat KPN en T-Mobile meer marktmacht krijgen. Schaalvergroting leidt tot lagere constante kosten per product. De constante kosten kunnen over meer producten worden verdeeld. 3.2 a. Telfort is in 2005 overgenomen door KPN en Orange in 2007 door T-mobile. b. 0,38 14,8 miljoen = 5,624 miljoen klanten. c. 0,47 19,4 miljoen = 9,118 miljoen klanten. d. (9,118 5,624)/5,624 100% = 62,1%. 3.3 Geval II, aanleg smeerput: deze heeft geen of weinig waarde meer als de garage stopt, terwijl de auto's als ze overbodig zijn, kunnen worden verkocht. 3.4 a. Uit het feit dat de machine alleen geschikt is voor de nieuwe colaflesjes. Als het nieuwe type colafles niet meer wordt gevraagd, kan de machine niet meer gebruikt worden en kan de investering niet meer worden terugverdiend. b. De winstmarge in procenten is (0,07 0,05)/0,05 100% = 40%. c. Als hij na een jaar genoegen moet nemen met een lagere prijs heeft hij te weinig opbrengst en als de colafabrikant naar een ander bedrijf gaat, blijft hij zitten met een speciale machine die geen waarde heeft. De investering in de machine zijn verzonken kosten, omdat de machine nergens anders voor te gebruiken is. Omdat hij de kosten van de investering in vijf jaar kan terugverdienen, wil hij een contract voor vijf jaar. 3.5 Schaalvoordelen: indien de benodigde investeringen hoge constante kosten met zich meebrengen zijn er veel klanten nodig om dit terug te kunnen verdienen. Alleen productie op grote schaal is dan mogelijk. Verzonken kosten: kosten die niet meer terugverdiend kunnen worden als een activiteit gestaakt wordt, maken toetreding risicovoller. Octrooi: beschermt de uitvinder en maakt het onmogelijk dat anderen toetreden. 3.6 a. Kleinere bedrijven zullen een hogere kostprijs hebben (geen schaalvoordelen) en dus minder lang kunnen meegaan in een prijzenoorlog. Zij zullen eerder met grotere verliezen te maken krijgen. Kleinere bedrijven hebben minder buffer en komen vaak al bij kleine verliezen in de problemen. Kleinere bedrijven zullen minder gemakkelijk over financiële middelen kunnen beschikken (eigen vermogen, bankkrediet) om tijdelijke verliezen als gevolg van lagere prijzen op te vangen. b. De consument kan profiteren van lagere prijzen.

c. Een aantal bedrijven kan verdwijnen waardoor de consument minder keuze heeft. Een aantal bedrijven kan verdwijnen, zodat de overblijvende bedrijven een sterke marktpositie krijgen, waardoor ze de prijzen sterk kunnen verhogen. Een prijzenoorlog dwingt bedrijven tot kostenreductie hetgeen gepaard kan gaan met verlies aan kwaliteit en service. 3.7 a. Heterogeen. De klant ervaart verschillen in kwaliteit en uitstraling tussen de aangeboden mobiele telefoons. b. Tamelijk ondoorzichtig. Voor de klant is het moeilijk de verschillen in prijs en kwaliteit tegen elkaar af te wegen en een goede prijs/kwaliteitverhouding te bepalen. Aan de aanbodkant is de markt ook ondoorzichtig omdat de aanbieders elkaars strategie niet kennen. c. Een dalende lijn. De prijs is niet gegeven voor de afzonderlijke producent, dus loopt de prijsafzetlijn niet horizontaal. Bij de iphone is het product heterogeen, dus is de producent beperkt prijszetter. Hij kan een prijs vaststellen maar zal meer verkopen bij een lage prijs en minder bij een hoge prijs. Er is een negatief verband tussen prijs en afzet. Dus is er een dalende prijsafzetlijn. 3.8

a. Zie figuur. b. Zie figuur. c. Zie figuur. d. Consumentensurplus = 0,5 75 miljoen 15 = 562.500.000 cent = 5.625.000. e. Zie figuur. f. Zie figuur (///). g. Consumentensurplus = 0,5 7,5 37,5 miljoen = 140.625.000 cent = 1.406.250. h. Zie figuur (\\\). i. Producentensurplus = 7,5 37,5 miljoen = 281.250.000 cent = 2.812.500. 3.9 a. Als Coca Cola zich houdt aan de afspraak is het voor Pepsi gunstiger om de afspraak te breken. Dit levert nl. 900 miljoen op i.p.v. 700 miljoen. Wanneer Coca Cola zich niet aan de afspraak houdt en dus de afspraak breekt is het voor Pepsi ook gunstiger om de afspraak te breken, want dat levert 500 miljoen op in plaats van 400 miljoen. Ongeacht de strategie van Coca Cola is het voor Pepsi gunstig om de afspraak te breken. Dit is dus de dominante strategie. Voor Coca Cola gelden precies dezelfde afwegingen en is de dominante strategie dus ook dezelfde, namelijk de afspraak breken.

b. Nee, als beide parijen de dominante strategie volgen levert dit ieder 500 miljoen op, terwijl ze allebei 700 miljoen zouden hebben als ze zich aan de afspraak houden. 3.10 De kenmerken die van toepassing zijn, staan in de tabel. marktvorm volkomen monopolistische oligopolie monopolie concurrentie concurrentie aantal aanbieders veel veel weinig één soort product homogeen heterogeen homogeen/ heterogeen doorzichtigheid van de markt goed slecht slecht goed toetredingsmogelijkheid gemakkelijk gemakkelijk moeilijk moeilijk invloed van de individuele aanbieder op de prijs geen beperkt redelijk veel veel 3.11 a. Van (homogeen) oligopolie. Er zijn enkele grote producenten (4) die een groot deel van de markt (90%) in handen hebben. Bovendien is er een homogeen product. b. Als een producent de prijs verhoogt, zullen de afnemers naar de concurrenten gaan, want daar kunnen ze een identiek product kopen. Als een producent de prijs verlaagt, zullen de concurrenten meegaan met de prijsverlaging. Er kan een prijzenoorlog ontstaan, waarbij alle producenten minder verdienen zonder het marktaandeel te vergroten. c. Alleen als de totale afzet afneemt, zal de prijs hoger worden. Door beperking van het aanbod via een kartelafspraak blijft de hogere prijs in stand. d. Op de markt van kunststof (het homogene oligopolie) hebben de vier grootste producenten een sterke positie. Zij bepalen de prijs en de hoeveelheid. Op de markt van tropisch hardhout, met monopolistische concurrentie, is de macht van de individuele producent beperkt. Hij kan zijn product een beetje bijzonder maken, maar hij heeft niet veel invloed op de prijs, want dan gaat de afnemer naar een concurrent. e. Tropisch hardhout wordt door de heffing duurder. Daardoor wordt kunststof aantrekkelijker voor de afnemers. De vraag naar kunststof zal toenemen. f. De vraaglijn naar kunststof zal naar rechts verschuiven: bij dezelfde prijs zal meer kunststof gevraagd en verkocht worden. g. Door de gestegen vraag naar kunststof zal op korte termijn de prijs van kunststof stijgen daar het aanbod gelijk blijft. Nieuwbouwwoningen, waarin kunststof gebruikt wordt of duurder tropisch hardhout, zullen als gevolg daarvan ook duurder worden.

3.12 a. Iedereen die ooit een pilsje gedronken heeft, is gedupeerd. Dat is onmogelijk uit te zoeken. Ook is het onmogelijk om het bedrag per gedupeerde te bepalen. b. Het geld wordt teruggestort naar het EU-land waar de te hoge prijzen zijn gehanteerd. Dit land kan het geld via belastingverlaging weer terug geven aan zijn burgers. Het geld gaat naar de Europese Commissie, die nu meer te besteden heeft/minder bijdrage nodig heeft van de EU-landen. 3.13 a. Afspraken over de verdeling van de markt. b. Ondernemers moeten hun personeel aan het werk houden en hebben daarvoor orders nodig. Door de grote concurrentie staan de winsten onder druk en moeten soms opdrachten binnengehaald worden door tegen kostprijs of met verlies te bouwen. Door prijsafspraken kan er wel winst gemaakt worden door de bouwondernemingen. 3.14 a. Het zijn kosten die de club niet meer op een andere manier te gelde kan maken. b. Door de transfersom kan de club toch de opleidingskosten terugverdienen. Zonder transfersom zou de opbrengst van de opleidingsinvestering naar de speler en/of een andere club gaan. De club zou dan niemand meer opleiden. c. De club wil voorkomen dat de opbrengst van de opleidingsinvestering geheel naar anderen gaat en wil er zelf ook wat aan overhouden. d. Door niet te spelen kan een speler niet beter worden en staat hij ook niet in de schijnwerpers van andere clubs. Hij zal hierdoor minder gaan verdienen in de toekomst.

Hoofdstuk 4 De markt levert niet altijd de juiste prijs 4.1 Ze hebben geen of weinig last van concurrentie en zullen zich daarom niet al te veel inspannen om de kwaliteit te verbeteren of om de producten of het productieproces te verbeteren. 4.2 Zelf bellen kost 1,25 per minuut en gebeld worden 0,75 per minuut. Nathalie belt 7 10 minuten = 70 minuten. Kosten: 70 1,25 = 87,50. Nathalie wordt 7 10 minuten = 70 minuten gebeld. Kosten: 70 0,75 = 52,50. Totale kosten 87,50 + 52,50 = 140. 4.3 Zelf bellen kost in de vakantie van 2013 0,29 per minuut en gebeld worden 0,08 per minuut. Nathalie belt 7 10 minuten = 70 minuten. Kosten: 70 0,29 = 20,30. Nathalie wordt 7 10 minuten = 70 minuten gebeld. Kosten: 70 0,08 = 5,60. Totale kosten 20,30 +5,60 = 25,90. 4.4 4.5 a. Qa = 0 = 0,5P 100 0,5P = 100 P = 200. Onder de prijs van 200 worden er geen woningen aangeboden. b. Qa = Qv 0,5P 100 = -0,7P + 1.100 1,2P = 1.200 P = 1.000.

c. Qv = -0,7 800 + 1.100 = 540. Qa = 0,5 800 100 = 300. Qv Qa = 240 woningen. d. De prijs stijgt van 800 naar 1.000. Dat is een stijging van (1.000 800)/800 100% = 25%. Het aanbod stijgt naar Qa = 0,5 1.000 100 = 400 woningen. Dat is een stijging van (400 300)/300 100% = 33,3%. e. Door het tekort aan huurwoningen zullen mensen met een hogere betalingsbereidheid (omdat ze dat kunnen betalen) meer betalen voor een woning dan 800 om er zo zeker van te zijn dat zij een huurwoning krijgen. Ze betalen dus bovenop de maximale huur nog een extra bedrag zwart. f. Huurwoningen zijn geen homogene goederen, maar heterogene goederen. En homogeniteit is juist een kenmerk van volkomen concurrentie. 4.6 a. Qa = Qv 2P 150 = -2P + 450 4P = 600 P = 150 euro. Qa = 2 150 150 = 150. Qv = -2 150 + 450 = 150. Er wordt 150 miljoen ton graan verhandeld. b. De omzet in het evenwicht is 150 150 miljoen = 22.500 miljoen (= 22,5 miljard). c. Zie figuur. d. Er ontstaat een aanbodoverschot. Bij een minimumprijs is het aanbod groter dan de vraag. e. Als P = 180, dan is Qa = 2 180 150 = 210 miljoen ton en Qv = -2 180 + 450 = 90 miljoen ton. Het aanbodoverschot (Qa Qv) = 210 90 = 120 miljoen ton graan. f. Zie figuur. g. 180 120 miljoen = 21.600 miljoen ( 21,6 miljard). h. Consumenten betalen meer voor het product ( 180 in plaats van 150) en de kosten van het opkopen worden betaald uit de belastingopbrengsten, die opgebracht moet worden door dezelfde mensen. i. 90 miljoen ton. Dat is Qv bij de minimumprijs van 180. j. Inkrimping productie = 150 90 = 60 miljoen ton. De productie moet met 60/150 100% = 40% worden ingekrompen.

4.7 a. Van 250 naar 300: (300 250)/250 100% = 20%. b. De heffing is 100 eurocent, daarvan is 50 eurocent doorberekend aan de consument, dus 50/100 100% = 50%. c. De vraag verandert van 3 miljoen naar 2 miljoen: (2 3)/3 100% = 33,3%. De prijstoename is 20%. De prijselasticiteit is: 33,3%/20% = 1,67. d. 2 miljoen 1 = 2.000.000. e.

f. Roken heeft zoveel negatieve externe effecten dat een accijns hierop de welvaart verhoogt omdat hiermee het roken wordt teruggedrongen. 4.8 a. Peter krijgt voor 8 uur werken 8 3,50 = 28 per dag. (28 23,40)/23,40 100% = 19,7%. b. 23,40 = 34,5% 100% = (23,40/34,5) 100 = 67,83. 4.9 Door heterogeniteit van de productiefactor arbeid kan het voorkomen dat de vraag naar technisch hooggeschoolde werknemers groter is dan het aanbod ervan (= vacatures), terwijl het aanbod van bouwvakkers groter is dan de vraag naar bouwvakkers (= werkloosheid).

4.10 a. 4 miljoen mensen. b. De toename van het arbeidsaanbod is 9 miljoen 6 miljoen = 3 miljoen mensen. c. De afname van het aantal banen is 6 miljoen 4 miljoen = 2 miljoen banen. d. 9 miljoen 4 miljoen = 5 miljoen mensen. e. Het werknemerssurplus neemt toe met de rechthoek BCTS. Het werknemerssurplus neemt af met de driehoek CDE. f. Driehoek DET. 4.11 a. 0,2L 2 = -0,2L + 8 0,4L = 10 L = 25 L = 25.000. b. 0,2 25 2 = 3 3.000.000 arbeidsjaren. c. Zie figuur. d. Qa = 0,2L 2 = 0 0,2L = 2 L = 10. Bij een loon van 10.000 of lager. e. Zie figuur. f. Een aanbodoverschot: bij het minimumloon is het aanbod van arbeid groter dan de vraag naar arbeid. g. De vraag naar arbeid wordt: -0,2L + 8-0,2 30 + 8 = 2 (2 miljoen). Het aanbod van arbeid wordt: 0,2L 2 0,2 30 2 = 4 (4 miljoen). De werkloosheid neemt toe met 4 2 = 2 miljoen arbeidsjaren.

4.12 a. 31% van de werknemers in de bouwsector is vakbondslid. b. De organisatiegraad in de bouw is veel hoger. Dus hebben bouwvakkers meer deskundige bijstand en kunnen ze gemakkelijker een vuist maken, bijvoorbeeld door te staken. De schoonmakers kunnen moeilijker gezamenlijk optreden omdat hun organisatiegraad lager is. c. Eigen mening. 4.13 a. De cel linksonder: als anderen wel contributie betalen en Peter niet dan heeft hij daar het meeste profijt van ( 25). Hij betaalt niet terwijl toch een hoger loon tot stand komt omdat alle andere werknemers wel lid worden van een vakbond. 25 0 = 25 voordeel. b. 0. De cel rechtsonder. Niemand betaalt contributie; er zijn geen kosten maar ook geen hoger loon. c. Als Peter ervan uitgaat dat anderen lid worden van een vakbond kan hij beter geen lid worden. Dan heeft hij het meeste profijt. Dit zie je in de cel linksonder, daar is 25 voor Peter de hoogste uitkomst want als hij wel lid wordt is de opbrengst maar 10 (zie cel linksboven). d. Als Peter ervan uitgaat dat anderen geen lid worden van een vakbond, kan hij dat beter ook niet doen. Dit zie je in de cel rechtsonder, daar is 0 voor Peter de hoogste uitkomst want als hij wel lid wordt is zijn opbrengst - 15 (zie cel rechtsboven). e. Peter zal geen lid worden van de vakbond. Wat anderen ook doen, geen lid worden levert hem steeds de hoogste opbrengst. f. Als iedereen zijn eigen belang nastreeft, komt er geen vakbond. Dat is nadelig voor iedereen (cel rechtsonder met 0). Door samen te werken, komt er wel een vakbond wat voordelig is (cel linksboven met 10). 4.14 a. Als bij collectieve dwang de opbrengst van het lidmaatschap in de vorm van meer loon hoger is dan de contributie zijn de werknemers beter af. b. Loon- en inkomstenbelasting opleggen, zorgverzekering verplicht stellen, verkeersregels instellen, verplichte WA-verzekering, enzovoort. c. Vakbondsleden worden minder snel aangenomen omdat ze voor de werkgever duurder zijn dan niet-vakbondsleden. Ook zullen vakbondsleden mogelijk eerder gaan staken. d. Betere beloning van vakbondsleden kan extra leden opleveren waardoor de macht van de vakbond groter wordt.

4.15 a. - homogene goederen: het aanbod van arbeid is zeer heterogeen in plaats van homogeen. De ene werknemer is duidelijk verschillend van de andere. - transparante markt: de arbeidsmarkt is niet transparant. De vrager naar arbeid weet vaak niet precies wat hij kan verwachten van de aanbieder van arbeid. - vrije toe- en uittreding: voor de meeste beroepen geldt dat je niet zo maar kunt beginnen, maar dat je eerst de juiste opleiding moet hebben afgerond. b. Het instellen van het wettelijk minimumloon zorgt ervoor dat de minst productieve werknemers duurder worden voor de werkgevers. Deze zullen dan ook moeilijker aan een baan komen. Om de werkgevers over te halen deze werklozen toch in dienst te nemen, zal de overheid loonkostensubsidies moeten gaan verstrekken, waardoor het weer winstgevend wordt om deze werknemers in dienst te nemen. c. 190.000 / 130 x 100 = 146.154. d. De minister is in feite de hoogste baas en geeft indirect leiding aan alle werknemers in zijn deel van de publieke sector. Het zou vreemd zijn als de leidinggevende minder zou verdienen dan zijn ondergeschikten. e. Nivellering. De hoogste inkomens worden hierdoor lager, terwijl de daaronder liggende inkomens hetzelfde blijven. Het relatieve inkomensverschil wordt dus kleiner. f. De salarisdaling zou gemiddeld 15,1% van 146.154 = 22.069,25 bedragen. Dus de totale besparing wordt dan 4.500 x 22.069,25 = 99.311.625. g. Door het maximumsalaris zullen de mensen die op grond van hun kwaliteiten een hoger salaris kunnen verdienen in de private sector overstappen naar de private sector. De overheid kan op de arbeidsmarkt niet goed meer concurreren met de private sector, waardoor de beste werknemers niet meer bij de overheid terecht komen. 4.16 a. Hier is meeliftersgedrag mogelijk: het wijkcentrum is voor iedereen, maar of je iets geeft aan de collecte en hoeveel je geeft, is geheel vrij. Dus als jij niets geeft (je lift mee) en de anderen wel dan wordt het wijkcentrum toch wel opgeknapt. b. Hier is meeliftersgedrag niet mogelijk: iedereen moet contributie betalen. c. Hierbij is meeliftersgedrag goed mogelijk. Een leerling die er niets voor gedaan heeft en daardoor geen bijdrage levert aan het resultaat profiteert wel van de bijdragen van de anderen. 4.17 a. De regeling is anoniem en vrijwillig. Free ridergedrag wordt op geen enkele manier bestraft. b. De free riders worden nu bekend. Om te voorkomen dat ze als profiteurs worden beschouwd, zal een aantal betalen maar niet iedereen. c. Als je niet betaalt, mag je niet meedoen met de barbecue. Leerlingen zijn het daar mee eens.

Hoofdstuk 5 De overheid bemoeit zich ermee 5.1 Nee, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit kan niet alles controleren en neemt daarom steekproeven. 5.2 Er mag door de fusie geen economische machtspositie ontstaan die negatieve gevolgen heeft voor de concurrentie. 5.3 a. Bij een fusie gaan twee gelijkwaardige bedrijven op in een nieuwe onderneming. Hier neemt een groot bedrijf een klein bedrijf over. b. Het nieuwe bedrijf zou 80% van de markt in handen krijgen en door dat grote marktaandeel is er te weinig concurrentie. 5.4 a. Een overname. KPN heeft een meerderheidsbelang gekregen in het Amerikaanse bedrijf. b. Nee, het betreft een overname buiten Europa. 5.5 De nieuwe combinatie van ABN AMRO en Fortis zou anders een te machtige positie op de markt krijgen. 5.6 De kosten voor onderzoek en ontwikkeling van nieuwe medicijnen zijn verzonken kosten, want als het bedrijf de nieuwe medicijnen niet op de markt kan brengen, kunnen de kosten niet meer terugverdiend worden omdat er geen andere gebruiksmogelijkheden voor die medicijnen zijn. Daarom zullen bedrijven alleen nieuwe medicijnen ontwikkelen als ze de kans krijgen het geïnvesteerde bedrag terug te verdienen en winst te maken. Een octrooi zorgt ervoor dat het voor een bedrijf interessant is hoge kosten te maken om nieuwe medicijnen te ontwikkelen. Door het octrooi heeft het bedrijf een tijd lang het alleenrecht om de medicijnen tegen een door het bedrijf te bepalen prijs op de markt te brengen. 5.7 a. Octrooien maken hoge prijzen mogelijk. b. Zonder octrooien zouden veel nieuwe, goede producten met hoge ontwikkelingskosten niet geproduceerd worden. 5.8 Medicijnen worden betaald door de zorgverzekeraars. Die slaan de kosten om over alle verzekerden, dus betalen gezonde mensen mee aan de kosten voor de ontwikkeling van medicijnen. 5.9 a. Aidsremmers zijn duur vanwege de hoge ontwikkelkosten van het medicijn en omdat door het octrooi de bedrijven nu een hoge prijs kunnen vragen. b. De Europese overheid kan de farmaceutische bedrijven een exportsubsidie verstrekken voor export naar Afrikaanse landen.

c. In Afrika zijn steeds minder gezonde arbeidskrachten, waardoor de economie kan instorten. d. Als het octrooi wordt opgeheven zullen de aidsremmers worden nagemaakt. Westerse farmaceutische bedrijven zullen minder winst maken. Ook zullen ze minder snel op zoek gaan naar nog betere medicijnen als ze daarvoor geen octrooi zouden krijgen. 5.10 a. Mariekes baas betaalt mee Mariekes baas betaalt niet mee andere winkeliers betalen mee andere winkeliers betalen niet mee 30-20 50 0 b. Hij kiest voor meeliften, dus niet betalen. Als de andere winkeliers wel betalen en hij niet, levert dat 50 op in plaats van 30. Als de andere winkeliers niet betalen en hij ook niet, dan kost het hem niets en als hij wel betaalt kost het hem 20. Ongeacht de keuze van de andere winkeliers levert niet betalen voor Mariekes baas meer op dan wel betalen. 5.11 Reputatieschade betekent in dit geval dat de winkelier een slechte naam krijgt, hij wordt als een profiteur gezien. Het gevolg kan zijn dat klanten wegblijven, waardoor de winkelier omzet en winst misloopt. 5.12 a. Bijvoorbeeld een boete of het royement van het lidmaatschap. De sanctie moet dusdanig zijn dat de winkeliers kiezen voor samenwerking. b. Door zelfbinding, door sociale controle (normen) of door een contract. 5.13 a. Uitkomst 1: ik doe niet mee met de bouw van de dijk, anderen wel. Deze strategie geeft maximaal profijt. b. Voor niet meebetalen. Als anderen meebetalen is het niet nodig dat hij ook nog betaalt. c. Voor niet meebetalen. Het heeft geen zin om als enige te betalen; hij is dan zijn geld kwijt en daar staat niets tegenover. d. De dominantie strategie is niet meebetalen. Als de anderen wel betalen is het gunstig om niet te betalen omdat je dan gratis profiteert. Als anderen niet betalen, ga je niet als enige wel betalen. Niet meebetalen is altijd gunstiger. e. Nee. Als niemand betaalt gebeurt er niets. 5.14 De overheid kan heffingen afdwingen met boetes en uiteindelijk met gevangenisstraf.

5.15 a. Uitsluitbaar: appeltaart; film; elektriciteit. Niet-uitsluitbaar: straatverlichting; defensie. b. Rivaliserend: appeltaart, elektriciteit. Niet-rivaliserend: een film in een halfvolle bioscoop, straatverlichting, defensie. c. Collectief goed: straatverlichting, defensie. Deze goederen voldoen aan beide voorwaarden: niet-uitsluitbaar en niet-rivaliserend. De andere goederen zijn individueel, ze voldoen aan geen of slechts een van de voorwaarden. 5.16 a. Individueel. Het goed is uitsluitbaar en rivaliserend. Het kan via de markt worden geleverd en dat gebeurt ook, want er zijn particuliere scholen. b. Een particuliere opleiding is duur. Als er alleen particuliere scholen zijn, zullen veel kinderen geen opleiding kunnen volgen omdat hun ouders het niet kunnen betalen. De overheid wil dat ook kinderen van mensen met een laag inkomen onderwijs kunnen volgen. c. De belastingbetalers. 5.17 a. individueel collectief quasicollectief fiets x treinvervoer x x cola x schouwburg x x marine x discotheek x rechtspraak x autosnelweg x x b. Trein. Het openbaar vervoer wordt gesubsidieerd uit het oogpunt van milieu en om ook mensen met een laag inkomen toegang te verschaffen tot dit vervoer. Schouwburg. De overheid subsidieert cultuurgoederen (schouwburg, museum, bibliotheek) om de consumptie ervan te stimuleren. Deze consumptie bevordert de geestelijke volksgezondheid. Autosnelweg. In Nederland legt de overheid de infrastructuur aan. Op die manier kunnen de wegen beter op elkaar aansluiten en de veiligheid gecontroleerd worden.

5.18 a. Mogelijk is uitbesteden goedkoper omdat particuliere bedrijven prikkels ontvangen om efficiënt te werken. De overheid hoeft geen winst te maken en particuliere bedrijven hebben winst als belangrijkste doel. Ze zullen daardoor scherper op de kosten letten. b. Hoe meer afval iemand levert, des te hoger de kosten. Hierdoor worden de inwoners geprikkeld tot milieubewust gedrag. c. Het nadeel van betaling afhankelijk van de aangeboden hoeveelheid huisvuil is dat mensen het afval langs de kant van de weg zetten of dat er bergen huisvuil in de achtertuinen komen. Ook is er de kans dat mensen hun huisvuil illegaal in naburige gemeenten of in stille natuurgebieden dumpen. De mensen die veel afval maken proberen de kosten te vermijden. 5.19 a. Aandacht voor het milieu zou de kortetermijnbelangen van bedrijven kunnen schaden: hogere prijzen en een kleiner marktaandeel en/of lagere winsten. b. Lawaai als gevolg van de productie en consumptie van vliegreizen. Minder biodiversiteit door het kappen van oerwouden als gevolg van productie van houten vloeren. Dierenleed als gevolg van het consumeren van vlees. 5.20 a. Jij besteedt tijd en geld om je voortuin mooi te maken, maar voorbijgangers profiteren ervan zonder te hoeven betalen. b. Het organiseren van een muziekfestival in een stad heeft positieve externe effecten voor de horeca. 5.21 a. Vis is rivaliserend. De vis die door de een is gevangen, kan niet nog een keer door een ander worden gevangen. b. Vis is niet uitsluitbaar. De oceaan is, buiten de territoriale wateren, van niemand. Iedereen mag er vissen. c. Het dilemma is als volgt: niet vissen is geen goede keuze, omdat de kans bestaat dat een ander land de zee leegvist. Wel vissen is ook geen goede keuze omdat op die manier de vis zal uitsterven. Omdat een land niet weet wat andere landen doen, zal vissen de dominante strategie zijn, omdat dit op korte termijn de hoogste opbrengst geeft. d. Een wereldwijde bindende afspraak over vangstbeperking met een wereldtoezichthouder. Of: het eigendom van de zee toewijzen aan visserijlanden, zodat vis uitsluitbaar wordt.

5.22 a. Stilte kan alleen verkregen worden door het betalen van kosten voor woningisolatie. Stilte kan alleen verkregen worden door een vergelijkbare koopwoning buiten deze geluidszones te kopen tegen het betalen van een 'meerprijs'. b. Zone 1: 2,6% van 52 miljoen = 1,352 miljoen m 2. Zone 3: 2,3% van 28 miljoen = 0,644 miljoen m 2. Zone 5: 0,7% van 1 miljoen = 0,007 miljoen m 2. c. Zone 1: totaal waardeverlies/oppervlakte voor koopwoningen = 29.300.000/1.352.000 = 21,67. d. Zone 3: 60.500.000/0,023 28.000.000 = 93,94. Zone 5: 1.500.000/0,007 1.000.000 = 214,29. e. Er is een extern effect omdat de verstoring van de stilte niet tot uitdrukking komt in de prijs van het luchtverkeer. Dit effect is negatief omdat het leidt tot een verlaging van de welvaart in ruime zin of omdat het leidt tot waardeverlies van de koopwoningen. f. Verlies aan welvaart bij sluiting Botenberg: = 0,6 + 5 + 2,3 = 7,9 (miljard euro). Totale waarde negatieve externe effecten mag dan zijn: 0,132 + 6 + X = 7,9 X = 1,768 (miljard euro) voor de andere negatieve externe effecten.

Hoofdstuk 6 Wat moet ik met mijn oude telefoon 6.1 Er zitten steeds meer nieuwe functies op een mobieltje. Een mobiel is onder de jeugd erg modegevoelig. Er treden nog steeds nieuwelingen toe tot de markt. 6.2 Statiegeld invoeren op een mobieltje. Bij inleveren van een mobiel krijg je bv. een gratis toegangskaartje voor een pretpark. 6.3 a. Bij Max Havelaar koffie wordt extra gelet op de arbeidsomstandigheden. Bij houtenvloerbedekking van een bepaald keurmerk vindt er na het kappen van bomen herbeplanting plaats. b. Door MVO wordt er rekening gehouden met het milieu, waardoor er minder uitstoot is van schadelijke gassen (CO 2 ), minder tropisch hardhout wordt gekapt, enzovoort. 6.4 People: 2, 4; Planet: 5, 6; Profit: 1, 3. 6.5 a. Het nationaal inkomen stijgt omdat deze activiteiten tot meer productie en inkomen leiden. b. Vanuit het oogpunt van duurzaamheid zijn het geen verstandige keuzes want de voorraden grondstoffen raken sneller op. c. Het nationaal inkomen stijgt omdat deze activiteiten tot meer productie en inkomen leiden. d. Toekomstige generaties hebben minder vis en hout. Dus is het geen duurzame keuze. 6.6 Door een verbod op kinderarbeid en betere werkomstandigheden zullen productiekosten stijgen. Kinderen verdienen maar heel weinig. En betere werkomstandigheden kosten ook geld. Deze hogere kosten worden doorberekend in de prijzen. 6.7 a. Als de kinderen niet meer in de mijnen werken, wordt er minder goud gedolven en is er minder aanbod van goud. De prijs zal bij gelijkblijvende vraag hierdoor gaan stijgen. Als de kinderen niet meer in de mijnen werken, moeten volwassenen dit werk gaan doen en die moeten meer verdienen dan één euro per week. De prijs van het gevonden goud gaat hierdoor omhoog. b. Nu verdienen de kinderen een minibedrag en kunnen als ze volwassen zijn nauwelijks aan werk komen. Doordat de kinderen een opleiding krijgen, kunnen ze later wel werk vinden en geld verdienen. Het welvaartsniveau gaat omhoog.

Hoofdstuk 7 Ondernemingsvormen 7.1 a. 7,5 miljoen/850.000 = 8,8 mensen per bedrijf. b. 91,5% van de 850.000 bedrijven heeft 1 t/m 9 werknemers. Gemiddeld werken er (1 + 9)/2 = 5 werknemers. Totaal 0,915 850.000 5 = bijna 3,9 miljoen werknemers. 7.2 a. Onjuist. b. Juist. c. Juist. 7.3 a. Onjuist. b. Onjuist. c. Juist. 7.4 a. Juist. b. Onjuist. c. Onjuist. d. Juist. e. Onjuist. f. Juist. 7.5 a. Eenmanszaak. b. Vof. c. Bv. d. Eenmanszaak. e. Nv. f. Nv. 7.6 a. Bij een lening aan een bedrijf is het risico groter dat het bedrijf het niet terug betaald. Een bedrijf kan failliet gaan, terwijl de overheid meestal wel aan zijn verplichtingen voldoet. Dat hogere risico leidt tot een hogere rente voor leningen aan bedrijven. b. Bij Zimbabwe zullen beleggers de kans hoger inschatten dat de overheid niet terugbetaalt. Een lening aan de overheid van Zimbabwe wordt dus als risicovoller gezien en dat leidt tot een hogere rente. 7.7 a. Een huis. b. Het risico voor een kredietgever is kleiner als er een onderpand is. Dit verklaart het verschil in rente. 7.8 Winst.

7.9 a. De aansprakelijkheid, de oprichtingskosten en formaliteiten, en of je alleen of met anderen een bedrijf wil starten. b. Voordelen bv: aandeelhouders zijn niet persoonlijk aansprakelijk. maakt een officiële indruk. je kunt veel transacties op naam van het bedrijf doen. je kunt kapitaal aantrekken door uitgifte aandelen. Nadelen bv: hoge oprichtingskosten. veel formaliteiten bij de oprichting en overdracht van aandelen. veel jaarlijks onderhoud, zoals jaarrekening en accountantscontrole. Voordelen nv: zie bv. Plus: nv kan veel kapitaal kan aantrekken door uitgifte van aandelen die niet op naam staan aandelen zijn verhandelbaar. Nadelen nv: zie bv. Voordelen eenmanszaak: gemakkelijk en goedkoper om op te richten. je kan op naam van je eigen bedrijf zaken doen. Nadelen eenmanszaak: je bent persoonlijk aansprakelijk voor de schulden van je bedrijf. het kan lastig zijn investeerders te vinden. je draagt alle verantwoordelijk zelf. Voordelen vof: zie eenmanszaak. Plus: je hebt met anderen het bedrijf dus kun je de taken beter verdelen. Nadelen vof: zie eenmanszaak. Plus: je hebt met anderen het bedrijf dus moet je meer overleggen en kunnen er verschillen van inzicht bestaan. 7.10 a. Een eenmanszaak of een bv. Kijk op de KvK-site naar 'bedrijf starten' en dan naar 'rechtsvormen'. Redenen: eenmanszaak: je bent alleen, wilt zelf alles regelen. Besloten Vennootschap: geen privéaansprakelijkheid, mogelijk minder belasting. b. Hulp bij het maken van een ondernemingsplan, brochures, hulp bij zoeken financiering, advies rechtsvorm. c. Bedrijf starten met behoud van een uitkering. d. Grotere kans van slagen, snellere groei, enzovoort. e. Startkapitaal, notariële akte, verklaring van geen bezwaar. f. Inzicht in doelen, plannen en haalbaarheid.

g. Een faillissement is een gerechtelijk beslag op het vermogen. Het bedrijf houdt op te bestaan. Surseance van betaling is een tijdelijk uitstel van betaling. Het bedrijf blijft functioneren. 7.11 a. De mogelijkheden die Aisha bedoelt zijn: - de rente over het spaargeld die elk jaar bij het vermogen geteld wordt. - een toename van de verkoopwaarde van de kledingzaak. Opmerking: Een verwijzing naar de investeringen in de kledingzaak is niet goed. b. Het gaat om een bv, omdat ze bij deze ondernemingsvorm niet met hun privévermogen aansprakelijk zijn voor de schulden van de onderneming. Een nv beperkt ook het vermogensrisico, maar het is niet waarschijnlijk dat Aisha en Henk een nv gaan beginnen. c. Het vermogen op de spaarrekening neemt door de opnamen af, waardoor ook de ontvangen rente afneemt en de opnamen steeds minder gecompenseerd worden door de ontvangen rente. d. 100 x 1,01 42 = 151,9 De prijzen zijn 51,9% gestegen. e. (100/151,9) x 100 = 65,8 65,8 100 = - 34,2 Het reële vermogen is 34,2% gedaald. f. Het risico dat ze langer leven dan 85 jaar. Als werknemers zijn ze min of meer zeker van een uitkering van het pensioenfonds tot hun overlijden, terwijl als ondernemers hun vermogen kan opraken als ze lang leven en ze zullen moeten gaan bezuinigen. Het risico dat hun inkomen kan wisselen. Als werknemers hebben ze een min of meer vast inkomen en bij ontslag recht op een WW-uitkering terwijl hun inkomen als ondernemers mede afhankelijk is van de bedrijfswinst die gevoelig kan zijn voor schommelingen in de economie / bij faillissement wegvalt omdat ondernemers geen recht hebben op een WWuitkering.