uitspraak ONTVANGEN 05FEB 20% RECHTBANK DEN HAAG Bestuursrecht zaaknummer SOR 13/8259

Vergelijkbare documenten
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND. Zittingsplaats Assen. Bestuursrecht. zaaknummers: AWB ASS 11/321 en AWB ASS 11/615

uitspraak van 2 0 DEC RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht regisftatienummer: AWB 12/4645

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

hup ://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:RBNNE:2016:2911

ECLI:NL:RBOBR:2017:1708

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

ECLI:NL:RBDHA:2017:2525

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst te Twello, verweerder.

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBARN:2012:BV1332

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

ECLI:NL:RBGEL:2017:3403

ECLI:NL:RBMNE:2014:107

de Rechtspraak Postbus: Rechtbank Noord-Holland ZAAKNUMMER: Afdeling Publiekrecht Sectie Bestuursrecht Locatie Alkmaar

ECLI:NL:RBMNE:2016:707

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBOBR:2017:1690

ECLI:NL:RBROT:2017:2113

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 september 2015 in de zaak tussen

Zaaknummer : 2014/159 en Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 17 oktober 2014 Partijen : Verzoekster tegen Hogeschool voor de Kunsten

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

ECLI:NL:RBDHA:2016:1622

ECLI:NL:RBROT:2016:1754

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:CRVB:2016:3181

Uitspraak. uitspraak COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN. zaaknummer: 16/

ECLI:NL:RBOVE:2017:721

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBMID:2012:BY0806

ECLI:NL:RBNHO:2016:4509

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

ECLI:NL:RBDHA:2016:3980

uitspraak RECHTBANK DEN HAAG Zittingsplaats Arnhem Bestuursrecht zaaknummers: NL en NL

ECLI:NL:RBARN:2012:BW7413

ECLI:NL:RBDHA:2017:8134

ECLI:NL:RBDHA:2013:16104

NRGD Adviesbeoordelingsformulier 003 Forensische Psychiatrie, Psychologie en Orthopedagogiek, strafrecht

ECLI:NL:RBDHA:2014:10326

ECLI:NL:RBNHO:2016:10295

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

de Rechtspraak Rechtbank Noord-Holland het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland Postbus BA Monnickendam

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:RBNNE:2016:2567

ECLI:NL:RBDHA:2016:7104

ECLI:NL:RBOVE:2016:1331

ECLI:NL:RBDHA:2016:2510

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBMAA:2012:BW2003

ECLI:NL:CRVB:2017:2487

ECLI:NL:RVS:2017:1848

ECLI:NL:RBZWB:2016:6366

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

Zaaknummer : 2014/069 Rechter(s) : mr. Nijenhof. Datum uitspraak : 23 juli 2014 Partijen : Appellante tegen het CBE van de Hogeschool Rotterdam

ECLI:NL:RBDHA:2016:16922

ECLI:NL:RBOVE:2017:2182

ECLI:NL:RBGEL:2015:5301

ECLI:NL:CRVB:2017:1042

ECLI:NL:RBMNE:2016:7377

ECLI:NL:RBNHO:2014:5324

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBDHA:2017:6247

ECLI:NL:CBB:2004:AR3508

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2016 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBDHA:2018:8904

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

op de verzoeken om (opheffing van) een voorlopige voorziening in de zaken tussen

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak RECHTBANK NOORD-NEDERLAND. Zittingsplaats Groningen. Bestuursrecht. zaaknummer: LEE 17/1763

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RBZWB:2016:1839

ECLI:NL:RBZWB:2015:1110

ECLI:NL:RBMNE:2015:2714

Noot van de commissie: Ook hier blijkt weer dat externe veiligheid ook een kwestie van overwogen ruimtelijke ordening is

ECLI:NL:RBROT:2017:2054

ECLI:NL:RBDHA:2017:2650

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:RBDOR:2002:AF2276

ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2099

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RBROT:2015:1306

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ4756

ECLI:NL:RVS:2014:3026

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 September 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:RBAMS:2016:5340

Transcriptie:

uitspraak ONTVANGEN 05FEB 20% RECHTBANK DEN HAAG Bestuursrecht zaaknummer SOR 13/8259 uitspraak van de enkelvoudig kamer van 3 februari 2014 in de zaak tussen en Nederlands Regisier Gerechtelijk Deskundigen (NRGD), venveerder Procesverloop Bij besluit van 22november2012 (het primaire besluit) heeft venveerder de aanvraag van eiser van 30 augustus 2011 over te gaan tot registratie van eiser in het Nederlands register gerechtelijk deskundigen (hierna: het register) voor het dcskundighcidsgcbied 003.4 FPPO (Forensische Psychiatrie, Psychologie en Orlhopcdagogiek), Strafrecht Jeugdigen - psychologi&odhopedagogiek, afgewezen. Bij besluit van 3 september 2013 (het bestreden besluit) heeft venveerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Venveerder heeft een venveerschrift ingedend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7januari 2014 Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Venveerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ovenvegingca T. In artikel 51 i, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat, op de wijze hij de wet bepand, een deskundige wordt benoemd mei een opdracht tot het geven van informatie over of het doen van onderzoek op een terrein, waarvan hij speci lieke of bijzondere kennis bezit. In het vierde lid van genoemd artikel is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de kwalificaties waarover bepaalde deskundigen moeten beschikken en over de wijze waarop in de overige gevallen de specifieke deskundigheid van personen kan worden bepaald of getoetst. 2. In artikel 51k, eerste lid, van het Wetboek van Stmfrordering is bepaald dat er een landelijk openbaar register van gerechtelijk deskundigen is, dat wordt beheerd op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze. Bij deze algemene maatregel van bestuur

zaaknummer: SOR 13/8259 2 wordt het orgaan ingesteld dat met deze taak wordt belast. 3. Ter uitvoering van liet bepaalde in hel vierde lid van artikel 51 i en in liet eerste lid van artikel 51k van het Wetboek van Simfrordering is bij Koninklijk besluit van 18juli 2009 het Besluit register deskundige in strafzaken (Stb. 2009, 330) (verder Brdis) vastgesteld. 4. In artikel 3 van het Brdis is bepaald dat er een College gerechtelijk deskundigen (verder in de aangehaalde artikelen liet College genoemd) is, dat is gevestigd te Utrecht. 5. lngevolge artikel 4, aanhefen onder b, van het Erdis heeft het College tot taak ie bevorderen dat per deskundiglicidsgebied specifieke eisen worden opgesteld ter nadere uitwerking van dein artikel 12, tweede lid, bedoelde eisen. 6. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van het Erdis stelt liet College maatsinven op aan de hand waarvan per deskundigheidsgebied wordt beoordeeld of een aanvraag voldoet aan de in artikel 14, eerste en tweede lid, bedoelde eisen, en maakt liet deze openbaar. 7. Ingevolge artikel 12, tweede lid, van het Brdis wordt een deskundige op zijn aanvraag slechts als deskundige in strafzaken in het register ingeschreven wanneer hij naar het oordeel van het College voldoet aan de kwaliteitseisen die in dit artikellid onder n tot en niet i zijn opgesomd. 8. Ingevolge artikel 12, tweede lid, onderdeel b, van het Brdis betreft het vereiste dat de deskundige beschikt over voldoende kennis van en ervaring in het desbetreffende reclitsgebied en voldoende bekend is met de positie en de rol van dc deskundige daarin. 9. Ingevolge artikel 14, tweede lid, aanhefen ondera, van liet Brdis wordt de nanvraag tol inschrijving afgewezen indien de aanvrager naar hei oordeel van het College niet voldoet aan dein artikel 12, tweede lid, genoemde kwaliteitseisen, behoudens wanneer toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 19. 10. lngevolge artikel 19, eerste lid, van het Brdis kan een deskundige die niet aan het vereiste van artikel 12, tweede lid, onderdeel 5, voldoet maar ten aanzien van wie naar het oordeel van het College redelijkenvijs kan worden verwacht dat hij daar binnen cen periode van ten hoogste vierjaar wel aan zal voldoen, worden geregistreerd onder de voonvaarde dat hij binnen een door het College te bepalen termijn alsnog aan het desbetreffende vereiste voldoet. De maatslaven bedoeld in artikel 7, tweede lid, van hel Brdis zijn neergelegd in de Registratie-eisen en toetsingsproeedure Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Odhopedagogiek (Registratie-eisen en toetsingsprocedure FPPO). II. 12. In de Richtlijn Toetsing voor het deskundigheidsgebied Forensische Psychiatrie, Forensische Psychologie en Forensische Orthopedagogiek zijn da kwaliteitseisen nader gespecificeerd in concrete toetsingscriteria. 13. Voorts heeft venveerder het Reglement Toetsing WROD vastgesteld

zaaknummer: SGR 13/8259 3 14. Bij bestreden besluit heeft venveerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Venveerder blijft bij zijn standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een (voorwaardeljjke) inschrijving in het register voor voornoemd deskundigheidsgebied. De opvatting van venveerder dat ciser niet in aanmerking komt voor een (voonvaardelijke) inschrijving in dit register berust op de conclusie dat de daartoe door de toetsingsadviescommissie (we) beoordeelde zaaksrapporten op een aantal punten niet voldoen aan de gestelde maatstaven. Venveerder heeft hierbij, onder venvijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie (bac), opgemerkt dat de rapporten te oppervlakkig en te algemeen blijven. Het verband tussen de geconstateerde scoornis en liet ten laste gelegde wordt te weinig ecpliciet uitgeschreven, waardoor veelal geen adequate antwoorden worden gegeven die zicht geven op de relatie tussen stoornis en delict en de advisering als gevolg daarvan niet toereikend is. De forensische beschouwing is te weinig onderbouwd en dejuiste vedaalslag vanuit de psychologische diagnostiek naar de farensisch relevante vragen ontbrcekl. Voonvaardelijke inschrijving is niet aan de orde omdat ciser niet voldoet aan andere vereisten dan artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van het Brdis. IS. Eiser meent dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, nu een lid van de tweede tac na een conflict is weggegaan bij de rechtsvoorganger van eisers gewezen werkgever en dat daarom niet uitgesloten is dat dit lid, die betrokken is geweest bij de aanstelling van eiser, eiser voor dat conflict medeverantwoordelijk houdt. Dit lid had zich aan advisering maden onttrekken. Eiser heeft aangevoerd dat venveerder er geheel aan voorbij is gegaan dat alle door eiser bij zijn aanvraag ingediende zaaksrapporten onder andere betreffende onderzoeksmethoden en interpretatie, alsmede het rapporteren, al waren getoetst door een psycholoog-coördinator de werkgever van eiser, en door een NRCD-geregistreerde collega van het NIFP en voorts in de ogen van de rechtbank kennelijk duidelijk en begrijpelijk varen, nu eiser niet is opgeroepen door de rechtbank om de rapporten toe te lichten. Eiser wijst erop dat de eerste we tot een voldoende beoordeling is gekomen. Dit maakt de beoordeling onvoldoende door de tweede mc niet aanvaardbaar. Eiser betwist dat het ontbreken van pamte kennis van het rechtsgebied een grond voor afwijzing kan vormen. Bovendien zijn zij nergens beschreven, Volgens eiser zijn de ovenvegingen van de bac op het punt Beroepsattitude ovenvegend positief en het is niet begrijpelijk dat hij hiervoor geen voldoende scoort. Tot slot heeft eiser betoogd dat de aan het besluit voorafgaande procedure onzorgvuldig is geweest. Aan de afwijzing gingen vijfadviezen van de tac vooraf waaronder twee tot voonvaardelijke registratie en een tot onvoorwaardelijke registratie. 16. De rechtbank overweegt als volgt. 17. De rechtbank constateert dat in het Brdis uitdrukkelijk is voorgeschreven dat om in aanmerking te kunnen komen voor inschrijving in het register voldaan moet zijn aan de kvaliteiiscisen die in artikel (2, tweede lid, zijn genoemd. Daarbij is slechts een uitzondering mogeljjk ten aanzien van het vereiste van artikel 12, tweede lid, onderdeel b.

zaaknummer SGR 1318259 4 Indiende deskundige niet aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet en de tekortkoming niet alleen laatstgenoemd vereiste beircfl, dient de aanvraag lot inschrijving op grond van artikel 14, tweede lid, aanhefen onder a, van liet Brdis te worden afgewezen. IS. Naar het oordeel van de rechtbank laten deze wettelijke voorschriften in het Brdis geen ruimte voor inschrijving in liet register indien niet voldaan i5 aria de voonvaarden die daarvoor op grond van dit wettelijk kader gelden. 19. Voor de beoordeling van de houdbaarheid in rechte van de bij het bestreden besluit geliandirnafde afwijzing van eisers aanvraag is dus bepalend of hij al dan niet voldoet aan de in artikel 12, tweede lid, van het Brdis gestelde kwaliteitseisen, zoals uitgewerkt in de nadere regelgeving en zo neen, ofde tekonkoming enkel ziet op het vereiste onder b van dit artikellid. Gelet op de formulering naar het oordeel van het College in dit artikellid en in artikel 14, tweede lid, aanhefen ondera, van het Brdis komt venveerder hierbij beoordelingsvrijheid toe. Dit betekent, mede gelet op de vakdeskundigheid die aanwezig is bij leden van de tac en bac, dal de rechtbank zich in zijn beoordeling terughoudend moet opstellen. 20. Het betoog van eiser dat een lid van de tweede toe zich had moeten verschonen faalt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit lid een persoonlijk belang zou hebben gehad bij de uitkomst van de advisering. Voor zover dit lid al bemoeienis heeft gehad met liet werk van eiser was dit eind jaren tachtig, beginjaren negentig. Voorts heeft in bezwaar een commissie met een andere samenstelling, doch waaronder twee vakinhoudelijke deskundigen, de zaahnpporten van eiser opnieuw beoordeeld, ook daarom valt niet in te zien dat de stem van het lid waarop eiser zijn pijlen richt van doorslaggevende betekenis is geweest voor de beslissing op de aanvraag van eiser. 21. De tweede beroepsgrond treft geen doel, In de systematiek van de toetsing van een aanvraag lot registratie door NRGD komt geen betekenis toe aan het oordeel van een personen of instanties. Aan de hand van dc door de aanvrager zelf aangeleverde zaaksnppoden moet aan de door NRGD ingeschakelde vakdeskundigen blijken of de rapporten van de aanvrager voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Of een andere beoordelaar hel rapport heeft geflatteerd of daarop door een opdrachtgever geen kritiek is geweest, doet niet ter zake. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat niet kan worden gezegd dat de eerste tac op 7 december 2011 tot een voldoende beoordeling is gekomen. Venveerder heeft in redelijkheid kunnen oordelen dat die beoordeling ineonsistent was, nu de toe bi) enkele criteria de score voldoende had voorzien van opmerkingen welke dejuistheid van die score niet staven en de Lx het NRGD adviseerde tot voorwaardelijke registratie over te gaan, waarde wettelijke regeling daarvoor geen mogelijkheid bood. 22. In artikel 12. tweede lid, onderdeel b, van het Brdis is neergelegd dat de deskundige beschikt over voldoende kennis van en ervaring in het desbetreffende rechtsgebied en voldoende bekend is met de positie en de rol van de deskundige daarin. In het document Registratie-eisen, dat bij de aanvrager bekend kan zijn en is in te zien op de website van venveerder, is ter verduidelijking van dit vereiste op bladzijde 3 en 4 een gedetailleerde lijst van criteria opgenomen. De beroepsgrond dat dit vereiste geen grond voor afwijzing kan zijn, slaagt niet.

zoaknummer: SGR 13/8259 5 23. De bac heeft de score onvoldoende op het onderdeel Beroepsattitude gemotiveerd door ce vernielden dat eiser bewust er voor heeft gekozen om gebruik te blijven maken van een oude versie van de diagnosti5che criteria van DSM-lV naast de nieuwe versie. Verder wordt het wegvallen van een passage over een meningsverschil met een mederapporteur als een essentiële fout gekwalificeerd. De rechtbank is van oordeel dat vcnveerder in deze bevindingen voldoende grondslag heeft kunnen zien voor dejuistheid van de score op dtt onderdeel. 24. BeLreffende dc gevolgde procedure kan aan eiser worden toegegeven dat die geen navolging verdient. Ter zitting heeft venveerder verklaard dat bij de aanvang van de uitvoering van dc nieuwe regelgeving nog niet bij alle leden van de tac de betekenis en mogelijkheden van de regelgeving op alle onderdelen volledig duidelijk was en waarschijnlijk als gevolg daarvan in het geval van eiser het eerste advies van de (ac inconsi5tent vas. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser als gevolg hiervan echter niet in zijn belangen geschaad. Venveerder heeft de aanvraag van eiser immers laten beoordelen door een tweede ac, die eiser in de gelegenheid heeft gesteld aanvullende zaakstapporten over te leggen. Eiser is voorts in ruime mate gelegenheid geboden zijn kennis en standpunten mondeling naar voren te brengen. Ter zitting heeft venveerder er op gewezen dat inmiddels op 700 aanvragen om registratie een bestuit is genomen en dat daarvan circa 19% een afwijzing betreft en 4% een voonvaardeljjke registratie. Ook de beroepsgrond dat dc procedure onzorgvuldig is geweest, slaagt niet. 25. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

zaaknummer: 5CR 13/8259 6 Beslissing De rechtbank vtrklanrt het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. OP. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. WJ. Edens, griffier. De beslissing is in liet openbaar uitgesproken op 3 februari 2014. rechter q Afschrift verzonden aan partijen op: II 6 FEB 2016 Rcchtsmiddcl Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bcstuursrcchtspraok van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzioningenrechier van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om hel opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.