Amsterdamse Armoedemonitor

Vergelijkbare documenten
Amsterdamse armoedemonitor

Amsterdamse Armoedemonitor 2009

Amsterdamse Armoedemonitor

Amsterdamse Armoedemonitor

Amsterdamse Armoedemonitor 2011

Amsterdamse Armoedemonitor 2012

Armoedemonitor Den Haag 2008

Oudere minima in Amsterdam en het gebruik van de AIO

Fact sheet. Concentraties van allochtone ouderen en jongeren,

Kerncijfers armoede in Amsterdam

In Amsterdam wonen veel mensen met een minimuminkomen én veel mensen met een relatief hoog inkomen. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de

Bijstand in Amsterdam: weinig concentraties, relatief grote spreiding

De Staat van de Stad Amsterdam V. Ontwikkelingen in participatie en leefsituatie

Armoedemonitor Leidschendam-Voorburg 2012

Armoedemonitor 2014 gemeente Zoetermeer

ARMOEDEMONITOR GEMEENTE RIDDERKERK 2015

Jeugdwerkloosheid Amsterdam

BIJLAGE 4 ARMOEDEMONITOR 2015 GEMEENTE NOORDWIJK

Armoedemonitor Zoetermeer 2010

ARMOEDEMONITOR 2016 GEMEENTE DEN HAAG

Armoedemonitor gemeente Menterwolde 2014

[Geef tekst op] Onderzoek, Informatie en Statistiek

Armoedemonitor : Lage inkomens in Amsterdam

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

ARMOEDEMONITOR 2015 GEMEENTE CAPELLE AAN DEN IJSSEL

ARMOEDEMONITOR GEMEENTE RIDDERKERK 2017

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Verdere daling langdurige minima. Aandeel langdurige minima gedaald

De leden van de gemeenteraad van Haarlemmermeer Postbus 250

Ontwikkelingen in de werkloosheid in Amsterdam per stadsdeel tussen 1 januari 2001 en oktober 2003 (%)

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2015

Armoedemonitor Wassenaar 2012

Sociale index Gebiedsteam Bolsward, Platteland Bolsward en Witmarsum-Arum 1 oktober 2014

Personen met een uitkering naar huishoudsituatie

Armoede in de Stad. Armoedemonitor Groningen 2015

ARMOEDEMONITOR GEMEENTE RIDDERKERK 2016

Uitgevoerd in opdracht van de afdeling Beleid, dienst Sociale Zaken en Werk, gemeente Groningen

Armoedemonitor Voorschoten 2012

Niet-westerse allochtonen behoren minder vaak tot de werkzame beroepsbevolking 1) Arbeidsdeelname niet-westerse allochtonen gedaald

Betreft: Evaluatie minimaregelingen Albrandswaard Geachte raadsleden,

Fact sheet. Autochtonen in Amsterdam. Helft Amsterdammers is autochtoon. nummer 2 maart 2007

10. Veel ouderen in de bijstand

Armoedemonitor Ridderkerk 2009

Gewicht en leefstijl van kinderen in Nieuw-West

Sociaal-economisch wijkprofiel: De Wierden en gebied 1354

Participatie in welvaart

Participatie in arbeid

[Geef tekst op] Onderzoek, Informatie en Statistiek

Amsterdamse Armoedemonitor Onderzoek, Informatie en Statistiek

Armoedemonitor Voorschoten 2012

Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2017

12. Vaak een uitkering

Werkloosheid 50-plussers

Sterke toename alleenstaande moeders onder allochtonen

Sociale index: Gebiedsteam Sneek Noord 1 oktober 2014

8. Werken en werkloos zijn

Persbericht. Aantal huishoudens met kans op armoede in 2008 toegenomen. Centraal Bureau voor de Statistiek

Bereik minimaregelingen onder Leidse huishoudens

Bijlage III Het risico op financiële armoede

ARMOEDEMONITOR GEMEENTE LEEUWARDEN 2017

Rapportage Cliënten inkomensregelingen Almere 2016

11. Stijgende inkomens

EVALUATIE MINIMABELEID GEMEENTE OLST-WIJHE

Fact sheet. Inkomensontwikkeling in Amsterdam. Inkomensontwikkeling sinds nummer 5 juli 2006

aparte regeling Bereik:40,2% (bekeken op huishoudniveau) Regeling maatschappelijke participatie +228,6% Aantal: 208

Huishoudens in Leiden

ARMOEDEMONITOR GEMEENTE LEEUWARDEN

Armoedemonitor Den Haag 2014

ARMOEDEMONITOR GEMEENTE LOSSER 2016

Langdurige werkloosheid in Nederland

Fact sheet. Dienst Wonen, Zorg en Samenleven. Eigen woningbezit 1e en 2e generatie allochtonen. Aandeel stijgt, maar afstand blijft

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

Demografische levensloop van jongeren na het uit huis gaan

Verdieping Amsterdamse Armoedemonitor

Bijlage 1, bij 3i Wijkeconomie

Verhuizers onder in- en uitstroom WWB

ARMOEDE NIET IN BEELD Overzicht op basis van CBS-data

Sociale index Gebiedsteam Sneek Zuid 1 oktober 2014

Werkloosheid Amsterdam

Participatie in welvaart

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Afhankelijk van een uitkering in Nederland

ARMOEDEMONITOR 2018 GEMEENTE RIDDERKERK

KERNBOODSCHAP De cijfers in de armoedemonitor laten zien dat we op de goede weg zijn. We continueren daarom de koers die is ingezet.

De Amsterdamse Burgermonitor 2005

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten

de Makassarbuurt De Staat van

10. Banen met subsidie

Armoedemonitor Leeuwarden

Jeugd in Schildersbuurt-West. De buurt Schildersbuurt-West ligt in stadsdeel 5 Centrum en heeft inwoners (1 januari 2015).

Hoofdstuk 24 Financiële situatie

Inkomenstatistiek 2008 Westfriesland

Outcome monitor Amsterdamse Aanpak Gezond Gewicht 2016 DEEL 2: BUURTAANPAK

ARMOEDEMONITOR GEMEENTE WASSENAAR 2016

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

Doelgroepenanalyse Resto VanHarte Tilburg

Sterkste groei bij werknemers

Doelgroepenanalyse Resto VanHarte Enschede

Demografie in Schildersbuurt-Oost

Amsterdamse Armoedemonitor 2013

Transcriptie:

DIENST WERK EN INKOMEN Amsterdamse Armoedemonitor nummer 9, augustus 2006 In opdracht van Dienst Werk en Inkomen (DWI) Uitgevoerd door Amsterdam, september 2006

Inhoud Voorwoord 3 Samenvatting 5 Minimahuishoudens in Amsterdam 5 Instrumenten voor financiële ondersteuning 6 Instrumenten om het gebruik van voorzieningen te stimuleren 6 1 Minimahuishoudens in Amsterdam 8 1.1 Inleiding 8 1.2 Aantal minimahuishoudens 8 1.3 Achtergrondkenmerken van huishoudens met een minimuminkomen 9 1.4 Achtergrondkenmerken van personen met een minimuminkomen 13 1.5 Verdeling minimahuishoudens over de stadsdelen 18 1.6 Aantal langdurige minima 22 1.7 Aantal minimahuishoudens met schulden 25 1.8 Instroom en uitstroom van minima 27 2 Instrumenten voor financiële ondersteuning 35 2.1 Huursubsidie 35 2.2 Woonlastenfonds 36 2.3 Bijzondere bijstand 39 2.4 Plusvoorziening 65+ 42 2.5 Langdurigheidstoeslag 44 2.6 Knipkaart bijzondere bijstand 45 2.7 Kwijtscheldingsregeling Dienst Belastingen gemeente Amsterdam 47 2.8 Schuldhulpverlening 52 2.9 Fonds Bijzondere Noden 55 2.10 Stadspas 57 2.11 Ziektekostenverzekering voor minima 62 2.12 PC-Kids regeling 63 2.13 School- en Reiskostenvergoeding 64 2.14 Cumulatief gebruik van voorzieningen 66 3 Instrumenten om het gebruik van voorzieningen te stimuleren 71 3.1 Formulierenbrigade 71 3.2 Koppeling en vergelijking van bestanden 74 2

Voorwoord Amsterdam is een stad waar mensen hun talenten kunnen ontplooien en vooruit willen komen (het programakkoord 2006-2010 spreekt van een emancipatiemachine ). Maar emancipatie en sociale mobiliteit zijn niet vanzelfsprekend. Mensen verdienen steun waar zij zich ontworstelen aan armoede en maatschappelijk isolement. Het Amsterdamse armoedebeleid wordt met het oog hierop vormgegeven. Het is dan ook bemoedigend vast te stellen dat het aantal Amsterdamse minimahuishoudens in 2005 ten opzichte van 2004 licht is gedaald. Uit deze monitor blijkt dat ook het aantal kinderen dat opgroeit in een minimumhuishouden is afgenomen, terwijl er in 2004 nog sprake was van groei. In 2005 is voor deze doelgroep de regeling school- en reiskosten ingevoerd. Deze is bedoeld om te investeren in de toekomst van deze jongeren door een deel van de schoolkosten of vervoerskosten naar school te vergoeden. In 2006 worden de vergoedingen voor schoolgaande kinderen aanzienlijk uitgebreid: ook kosten van het basisonderwijs en van culturele en sportieve activiteiten worden vergoed. De nieuwe regeling wordt aangeboden onder de naam Scholierenvergoeding. Zorgwekkend is dat het aantal langdurige minima opnieuw is gestegen. Onder huishoudens met een inkomen uit AOW of bijstand is het aantal langdurige minima het hoogst. Voor de ouderen onder hen is de Plusvoorziening 65+ in 2006 verhoogd en gelijkgetrokken met de langdurigheidstoeslag. Voor langdurige minima tussen de 23 en 65 jaar is in 2005 de knipkaart voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen ingevoerd. Deze is gericht op een vereenvoudiging en uitbreiding van het gebruik van bijzondere bijstand. Amsterdam wil dat alle Amsterdammers aan het werk zijn of op een andere manier maatschappelijk participeren. Daarom intensiveert de gemeente haar inspanningen om iedereen die aan de kant staat actief bij het maatschappelijk leven te betrekken. Daarnaast wordt het armoedebeleid voortdurend aangepast aan maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Om meer inwoners te kunnen ondersteunen bij het zich ontworstelen aan een uitzichtloze situatie is het toetsbedrag van het gemeentelijke armoedebeleid in 2006 opgehoogd. De inkomensgrens van minimahuishoudens is opgetrokken van 105 tot 110% van het Wettelijk Sociaal Minimum. Hiermee kunnen ook mensen met een bescheiden inkomen een beroep op de voorzieningen doen. Amsterdam blijft geld uittrekken om inwoners die (voorlopig) van een minimuminkomen moeten rondkomen een steuntje in de rug te bieden. A. Aboutaleb Wethouder Werk en Inkomen 3

4

Samenvatting Minimahuishoudens in Amsterdam In 2005 hebben 74.554 Amsterdamse huishoudens een inkomen op of onder 105% van het Wettelijk Sociaal Minimum (WSM). Dit zijn er 1,1% minder dan in 2004. De daling is voor een deel veroorzaakt door een wijziging in de registratie van minimahuishoudens. In 2005 zagen ruim 16.000 personen hun inkomen onder de minimumgrens zakken, terwijl eveneens ruim 16.000 personen hun inkomen juist tot boven het minimum wisten te brengen. Hiermee is het aantal inkomenswijzigingen tot onder of boven 105% WSM in balans. Door inkomenswijzigingen nam in 2003 en 2004 het aantal minima nog toe met respectievelijk ruim 2.600 en 9.000 personen. Binnen de groep Amsterdamse minimahuishoudens zijn de volgende ontwikkelingen waar te nemen: Het aandeel langdurige minima neemt toe. In 2003 leefde 65% van de minimahuishoudens drie jaar of langer van een minimuminkomen. In 2005 gaat het om 72%. Onder de jongeren die in een minimumhuishouden opgroeien steeg het percentage langdurige minima in deze periode van 64% tot 71%. Steeds minder minimahuishoudens hebben een bijstandsuitkering. In 2005 nam het aantal minimahuishoudens met een bijstandsuitkering met 3.625 (10%) af tot 34.105. In dezelfde periode steeg het aantal minimahuishoudens met een ander inkomen dan de bijstand of AOW met 2.645 (12%) tot 24.143. Het aandeel minimahuishoudens met een schuld is in 2005 verder toegenomen tot 19%. In 2002 had 12% van de minimahuishoudens een schuld en in 2004 16%. Onder Marokkaanse huishoudens is het aandeel minimahuishoudens in 2005 licht gestegen (+2,3%). Onder Surinaamse, Turkse en Zuid-Europese huishoudens bleef het aandeel minimahuishoudens ongeveer gelijk. Bij de Antilliaanse, Nederlandse en overige buitenlandse huishoudens nam het aandeel minima af met respectievelijk 1,9%, 2% en 2,1%. Onder de 65-plussers blijft het aandeel minimahuishoudens langzaam toenemen. In 2003 ging het om 25% van de ouderen en in 2005 om 26%. Onder de 18 tot 65-jarigen daalde het aandeel minimahuishoudens in 2005 licht, maar bleef door afrondingen op 17%. Het aantal personen in de Amsterdamse minimahuishoudens (141.612) ligt in 2005 1,4% lager dan in 2004. Het aantal jongeren tot 18 jaar dat opgroeit in een minimahuishouden is iets minder sterk gedaald (0,6%). Van de ruim 39.000 minimajongeren (28,4% van alle jongeren) is ruim een kwart Marokkaans (27%). Onder de etnische minderheden varieert het aandeel jongeren dat opgroeit in een 5

minimahuishouden van 32% onder de overige buitenlanders tot 46% onder de Marokkanen. Van de Nederlandse jongeren behoort 13% tot de minima. Onder eenoudergezinnen is het aandeel minimahuishoudens veruit het hoogst (39%). Bij alleenstaanden ligt dit percentage op 18%, bij de stellen met kinderen gaat het om 16% en van de stellen zonder kinderen hoort 10% tot de minima. Instrumenten voor financiële ondersteuning Voor Amsterdammers met een laag inkomen bestaan er diverse voorzieningen om hun financiële lasten te verlichten of hun inkomen te verhogen. In onderstaande tabel staat weergegeven hoeveel minima(huishoudens) gebruik maken van deze regelingen. Het gebruik van de Huursubsidie, kwijtscheldingsregeling voor de gemeentebelastingen, Langdurigheidstoeslag en het Fonds Bijzondere Noden is het afgelopen jaar toegenomen. Van het Woonlastenfonds, de Bijzondere bijstand en de Plusvoorziening 65+ werd juist minder vaak gebruik gemaakt. Het gebruik van de Huursubsidie is met 80% van de minimahuishoudens het grootst, gevolgd door de kwijtscheldingsregeling (68%) en de Stadspas (60%). Aantal minima(huishoudens) dat gebruik maakt van Armoedebestrijdingsvoorzieningen, 2002-2005 eenheid 2002 2003 2004 2005 aandeel minimahuishoudens met voorziening 2005 Huursubsidie huishoudens n.b. 56.404 56.330 59.380 80% Bijzondere bijstand huishoudens 12.275 11.133 10.930 9.656 12% Kwijtscheldingsregeling personen 41.820 42.395 52.811 55.481 68% Woonlastenfonds huishoudens 8.511 14.809 17.745 11.900 16% Plusvoorziening 65+ huishoudens n.v.t. n.v.t. 6.986 6.783 35% 65+-minima Langdurigheidstoeslag huishoudens n.v.t. 13.553 14.097 15.051 20% Fonds Bijzondere Noden personen 466 599 705 800 1% Stadspas personen - 73.248 75.530 77.312 60% Ziektekosten AV (plus) personen 18+ 43.000 48.000 54.162 57.139 60% personen in minimahuishoudens PC-Kids huishoudens n.v.t. 1.345 947 1.777 7% gezinnen Leermiddelenvergoeding huishoudens n.v.t. n.v.t. n.v.t. 6.290 25% gezinnen Reiskostenvergoeding huishoudens n.v.t. n.v.t. n.v.t. 682 3% gezinnen Van de minimahuishoudens maakt 86% gebruik van minimaal één van de volgende voorzieningen: de Stadspas, de Plusvoorziening 65+ of de Langdurigheidstoeslag, het Woonlastenfonds, de kwijtscheldingsregeling en de Bijzondere bijstand. Het cumulatief gebruik van deze voorzieningen is in 2005 licht gedaald van 1,89 naar 1,85. Instrumenten om het gebruik van voorzieningen te stimuleren De gemeente streeft ernaar dat zoveel mogelijk minimahuishoudens gebruik maken van de inkomensvoorzieningen waar zij recht op hebben. Zo wordt er gebruik gemaakt van bestandskoppeling om doelgroepen van bepaalde regelingen gericht en pro-actief te kunnen benaderen. Mensen die moeite hebben met het invullen van aanvraagformulieren 6

kunnen terecht bij de Formulierenbrigade. In 2005 werden ruim 24.000 Amsterdammers geholpen door de Formulierenbrigade. Dit is een stijging van 25% ten opzichte van 2004. 7

1 Minimahuishoudens in Amsterdam 1.1 Inleiding Het armoedebeleid van de gemeente Amsterdam richt zich op huishoudens met een inkomen tot 105% van het Wettelijk Sociaal Minimum (WSM). 1 Dit komt neer op een netto jaarinkomen van maximaal 10.181 voor een alleenstaande. Voor een stel met of zonder kinderen ligt de grens bij 14.540. Netto jaarinkomen tot 105% van het Wettelijk Sociaal Minimum voor personen tot 65 jaar, 2005 alleenstaande 10.181,05 alleenstaande ouder 13.069,06 gezin 14.539,90 Dit hoofdstuk beschrijft de samenstelling en achtergrondkenmerken van de Amsterdamse minimahuishoudens. Hierbij is alleen rekening gehouden met zelfstandig wonende huishoudens. Studentenhuishoudens en minima die in instellingen of tehuizen wonen zijn buiten beschouwing gelaten. In paragraaf 1.4 wordt ingegaan op het aantal personen dat in een huishouden met een minimuminkomen leeft. 1.2 Aantal minimahuishoudens Het aantal minimahuishoudens 2 in Amsterdam ligt de laatste twee jaar rond de 75.000. 3 Dit houdt in dat bijna één op de vijf Amsterdamse huishoudens (18,1%) een inkomen op of onder 105% van het WSM heeft. In 2003 en 2004 nam het aantal minimahuishoudens nog toe met respectievelijk 2,6% en 5,2%. 1 Met ingang van 2006 wordt deze grens opgetrokken naar 110% WSM. 2 Bij de methode om vast te stellen of een huishouden tot de minima behoort is uitgegaan van voorzieningengebruik. Huishoudens met een laag inkomen die nooit een voorziening hebben aangevraagd blijven buiten beschouwing. 3 De lichte daling van het aantal minima in 2005 (1,1%) is mogelijk beïnvloed door een wijziging in de registratie. Sinds 2005 worden personen waarvan de bijstand tijdelijk is stopgezet niet meer automatisch tot de minima gerekend. Alleen wanneer deze personen gebruik maken van andere inkomensvoorzieningen waaruit blijkt dat hun inkomen onder 105% WSM ligt, worden zij als minima geregistreerd. 8

Tabel 1.2.1 Amsterdamse huishoudens naar inkomen onder of boven 105% van het wettelijk sociaal minimum, 2002-2005 minima bovenminima totaal aantal huishoudens aantal % aantal % aantal % 2002 69.780 17,3 334.078 82.7 403.858 100 2003 71.565 17,7 333.899 82.3 405.464 100 2004 75.348 18,5 332.637 81.5 407.985 100 2005 74.554 18,1 336.386 81.9 410.940 100 bron: DIA, bewerking O+S 1.3 Achtergrondkenmerken van huishoudens met een minimuminkomen Aantal bijstandsgerechtigden verder gedaald Bijna de helft van de minimahuishoudens (46%) heeft als voornaamste bron van inkomen een bijstandsuitkering. In 2003 ging het nog om 54% en in 2004 om 50% van de minimahuishoudens. Het aantal bijstandsuitkeringen daalt de laatste twee jaar. In 2004 was de afname 3% en in 2005 nam het aantal bijstandsgerechtigden met 10% af tot 34.105. Het aantal minimahuishoudens met als voornaamste inkomensbron de AOW stijgt de laatste jaren. In 2005 ging het om een kleine toename van 186 huishoudens (1,2%) tot 16.306. In totaal ontvangt 22% van alle minimahuishoudens AOW. Een derde van de minimahuishoudens (32%) heeft een inkomen uit de categorie anders. Het gaat hierbij om inkomen uit werk of een andere uitkering dan bijstand of AOW. Sinds 2004 neemt deze groep sterk in grootte toe. Na een groei van 24% in 2004 nam hun aantal in 2005 met 12% toe tot 24.143. Tabel 1.3.1 Minimahuishoudens naar belangrijkste inkomensbron, 2002-2005 2002 2003 2004 2005 bijstand 36.259 38.869 37.730 34.105 AOW 14.839 15.306 16.120 16.306 anders 18.682 17.390 21.498 24.143 totaal 69.780 71.565 75.348 74.554 bron: DIA, bewerking O+S Vier van de tien eenoudergezinnen hebben een minimuminkomen De verdeling van de minima over de verschillende type huishoudens is in 2005 ongeveer hetzelfde als in 2004. Ruim de helft van de minimahuishoudens (55%) betreft een alleenstaande, bij 20% van de gevallen gaat het om een eenoudergezin, 14% bestaat uit een gezin met meerdere volwassenen en kinderen en 11% van de minimahuishoudens is een stel zonder kinderen. Voor verschillende huishoudtypes geldt dat het aantal minimahuishoudens het afgelopen jaar licht is gedaald. 9

Tabel 1.3.2 Minimahuishoudens naar huishoudtypen, 2002-2005 4 meerpersoons meerpersoons alleenstaand eenouder zonder kinderen met kinderen totaal aantal % aantal % aantal % aantal % aantal % 2002 38.146 54,7 14.649 21,0 7.710 11,0 9.275 13,3 69.780 100 2003 39.778 55,6 14.441 20,2 7.918 11,1 9.428 13,2 71.565 100 2004 41.223 54,6 14.828 19,7 8.703 11,6 10.594 14,1 75.348 100 2005 41.198 55,3 14.559 19,5 8.437 11,3 10.360 13,9 74.554 100 bron: DIA, bewerking O+S De volgende figuur geeft weer hoeveel procent van de verschillende huishoudtypes in Amsterdam tot de minima wordt gerekend. Onder eenoudergezinnen is het aandeel minima met 39% veruit het hoogst, terwijl meerpersoonshuishoudens zonder kinderen het minst vaak van een inkomen op of onder het sociaal minimum leven (10%). Van de alleenstaanden in Amsterdam behoort 18% tot de minima en van de stellen met kinderen 16%. Figuur 1.3.1 Huishoudtypes naar aandeel minima, 2002-2005 45 40 35 30 25 20 15 10 5 % minimahuishoudens gemiddeld 2005 0 2002 2003 2004 2005 2002 2003 2004 2005 2002 2003 2004 2005 2002 2003 2004 2005 alleen eenouder gezin zonder kinderen gezin met kinderen bron: DIA, bewerking O+S 4 In 2004 is de samenstelling van de huishoudens op een andere wijze vastgesteld dan in de voorgaande edities van de Armoedemonitor. In deze tabel zijn de cijfers over 2002 en 2003 vergelijkbaar met die in latere jaren. 10

Ouderen horen relatief vaak tot minima Van de meeste minimahuishoudens (78%) heeft het oudste lid een leeftijd tussen 18 en 65 jaar en bij 22% is dit een 65-plusser. Er zijn slechts enkele zelfstandige minimahuishoudens in Amsterdam waarvan het oudste lid jonger dan 18 jaar is. Tabel 1.3.3 Aantal minimahuishoudens naar leeftijd van het oudste lid van het huishouden, 2004-2005 < 18 jaar 18 tot 65 jaar 65-plus 2004 13 59.132 16.203 2005 10 58.148 16.396 Hoewel de meeste minima een leeftijd tussen 18 en 65 jaar hebben gaat het slechts om 17% van alle Amsterdammers in deze leeftijdscategorie. Onder 65-plussers ligt het aandeel minima met 26% flink hoger. Daarnaast is het de enige leeftijdscategorie waarbinnen het aantal minima toeneemt. Figuur 1.3.2 30 25 20 % Aandeel minimahuishoudens per leeftijdscategorie van het oudste lid van het huishouden, 2003, 2004 en 2005 2003 2004 2005 gemiddelde 2005 15 10 5 0 0 tot 18 jaar 18 tot 65 jaar 65 jaar en ouder bron: DIA, bewerking O+S Aantal Marokkaanse minimahuishoudens blijft langzaam toenemen In tabel 1.3.3 zijn de minimahuishoudens ingedeeld aan de hand van de etnische achtergrond van het oudste lid van het huishouden. De drie grootste etnische groepen onder de minima zijn Nederlanders (40%), de verzamelgroep overige buitenlanders (22%) en Surinamers (15%). 11

In totaal is het aantal minimahuishoudens in 2005 met 1,1% afgenomen. Ook binnen de verschillende etnische groepen hebben er geen grote toe- of afnames van het aantal minimahuishoudens plaatsgevonden. Wel valt op dat alleen het aantal Marokkaanse minimahuishoudens enigszins is toegenomen (2,3%), terwijl bij de overige groepen het aantal minimahuishoudens min of meer gelijk is gebleven of licht is afgenomen. Tabel 1.3.4 Minimahuishoudens naar etniciteit van de oudste bewoner, 2003-2005 2003 2004 2005 verandering aantal % aantal % aantal % t.o.v. 2004 Surinamers 10.678 14,9 11.112 14,7 11.121 14,9 - Antillianen / Arubanen 1.881 2,6 1.894 2,5 1.858 2,5 -/- 1,9% Turken 4.291 6,0 4.695 6,2 4.717 6,3 - Marokkanen 7.575 10,6 8.496 11,3 8.694 11,7 + 2,3% Zuid-Europeanen 1.630 2,3 1.659 2,2 1.658 2,2 - overige buitenlanders 16.008 22,4 16.973 22,5 16.610 22,3 -/- 2,1% Nederlanders 29.502 41,2 30.518 40,5 29.896 40,1 -/- 2,0% totaal 71.565 100 75.348 100 74.554 100 -/- 1,1% bron: DIA, bewerking O+S In de volgende figuur wordt per etnische groep weergegeven hoeveel procent van de huishoudens een inkomen op of onder het sociaal minimum heeft. Onder Marokkaanse huishoudens is dit aandeel met 36,4% het hoogst. Het is hiermee twee keer zo hoog als het Amsterdams gemiddelde (18,1%). Bijna alle etnische groepen laten een kleine daling zien in het aandeel minimahuishoudens, uiteenlopend van 0,1% onder Marokkaanse huishoudens tot 0,6% onder de restgroep overige buitenlanders. Alleen onder Surinaamse huishoudens is het aandeel minimahuishoudens het afgelopen jaar hetzelfde gebleven (30,6%). 1.3.3 Aandeel minimahuishoudens per etnische groep, 2002-2005 40 35 30 25 20 15 10 5 % 2002 2003 2004 2005 gemiddeld 2005 0 Marokkanen Turken Surinamers Antillianen / Arubanen overige buitenlanders Zuid-Europeanen Nederlanders bron: DIA, bewerking O+S 12

1.4 Achtergrondkenmerken van personen met een minimuminkomen In de vorige paragrafen is steeds gesproken over de huishoudens in Amsterdam met een minimuminkomen. In deze paragraaf wordt gekeken op het niveau van personen. Eén op de vijf Amsterdammers heeft een minimuminkomen De 74.554 minimahuishoudens in Amsterdam bestaan uit 141.612 personen. Dit komt neer op 19,4% van de totale Amsterdamse bevolking. In vergelijking met 2004 is het aantal personen in minimahuishoudens met ruim tweeduizend (1,4%) afgenomen. Tabel 1.4.1 Aantal en aandeel Amsterdamse minima, 2002-2005 bevolking Amsterdam aantal minima aandeel minima 2002 723.685 133.355 18,4% 2003 725.438 135.108 18,6% 2004 729.509 143.657 19,7% 2005 731.841 141.612 19,4% bron: DIA, bewerking O+S In figuur 1.4.1 staat weergegeven hoe de personen met een minimuminkomen in Amsterdam verdeeld zijn over de verschillende huishoudtypes, leeftijdscategorieën, etnische groepen en geslachten. De huidige verdeling lijkt sterk op die van een jaar geleden. In deze paragraaf wordt dieper ingegaan op de verschillen tussen de verschillende groepen minima. 13

Figuur 1.4.1 Overzicht Amsterdamse bevolking levend van minimuminkomen (aantal personen) alle personen in minimahuishoudens 141.612 jonger dan 18 jaar 39.453 28% 18 tot 65 jaar 83.787 59% ouder dan 65 jaar 18.372 13% éénouder meerdere volwassenen alleen éénouder meerdere volwassenen, geen kinderen meerdere volwassenen, met kinderen alleen meerdere volwassenen, geen kinderen 20.211 51% 19.237 49% 29.302 35% 19.035 23% 11.920 14% 23.530 28% 11.893 65% 4.953 27% m: 16.871 58% v: 12.431 42% m: 3.796 20% v: 15.239 80% m: 6.249 52% v: 5.671 48% m: 11.302 48% v: 12.228 52% m: 2.300 19% v: 9.593 81% m: 2.711 55% v: 2.242 45% S: 4.841 24% A: 900 4% T: 1.541 8% M: 2.616 13% O: 5.579 28% N: 4.734 23% S: 1.299 7% A: 247 1% T: 3.162 16% M: 8.393 44% O: 4.661 24% N: 1.475 8% S: 3.991 14% A: 762 3% T: 910 3% M: 1.901 6% O: 7.725 26% N: 14.013 48% S: 5.077 27% A: 809 4% T: 1.318 7% M: 2.092 11% O: 4.986 26% N: 4.753 25% S: 1.123 9% A: 225 2% T: 1.248 11% M: 1.541 13% O: 3.012 25% N: 4.771 40% S: 2.174 9% A: 344 1% T: 4.054 17% M: 8.643 37% O: 5.844 25% N: 2.471 11% S: 1.457 12% A: 162 1% T: 152 1% M: 244 2% O: 1.647 14% N: 8.231 69% S: 451 9% A: 35 1% T: 403 8% M: 819 17% O: 771 16% N: 2.474 50% S = Surinaams A = Antilliaans T = Turks M = Marokkaans O = overige buitenlanders N = Nederlands m = mannen v = vrouwen bron: DIA, bewerking O+S Jongeren In Amsterdam groeien ruim 39.000 jongeren tot 18 jaar op in een minimahuishouden. Dit is 28,4% van alle jongeren in de stad. Het aantal jongeren in een minimahuishouden is het afgelopen jaar met ruim 1.100 gedaald (0,6%). In 2004 was er nog sprake van een stijging in het aantal Amsterdamse minimajongeren met 3,8%. 14

Tabel 1.4.2 Amsterdamse jongeren in minimahuishoudens, 2002-2005 2002 2003 2004 2005 totaal aantal jongeren tot 18 jaar 139.415 139.894 139.922 139.011 aantal jongeren in minimahuishoudens 39.782 39.079 40.560 39.453 aandeel jongeren in minimahuishoudens 28,5% 27,9% 29,0% 28,4% bron: DIA, bewerking O+S De meeste minimajongeren in Amsterdam (84%) zijn allochtoon. Ruim een kwart (27%) is van Marokkaanse afkomst en eveneens een kwart (24%) valt onder de categorie overige buitenlanders. Hierna vormen de Nederlandse en Surinaamse jongeren de twee grootste etnische groepen onder de minimajongeren (beide 16%). De lichte afname van het aantal minimajongeren is terug te zien bij alle etnische groepen. De afname is het sterkst onder de Surinaamse jongeren en de jongeren uit de overige landen en minder sterk bij de Turkse en Marokkaanse jongeren. Tabel 1.4.3 Minimajongeren naar etniciteit, 2002-2005 2002 2003 2004 2005 aantal % aantal % aantal % aantal % Surinaams 6.838 17,2 6.449 16,5 6.437 15,9 6.141 15,6 Antilliaans/Arubaans 1.388 3,5 1.298 3,3 1.205 3,0 1.147 2,9 Turks 4.671 11,7 4.628 11,8 4.798 11,8 4.704 11,9 Marokkaans 10.251 25,8 10.295 26,3 11.152 27,5 11.011 27,9 Zuid-Europees 737 1,9 670 1,7 672 1,7 645 1,6 overige buitenlanders 9.432 23,7 9.455 24,2 9.926 24,5 9.595 24,3 Nederlands 6.465 16,3 6.284 16,1 6.370 15,7 6.210 15,7 totaal 39.782 100 39.079 100 40.560 100 39.453 100 bron: DIA, bewerking O+S In de volgende figuur staat per etnische groep weergegeven hoeveel procent van de jongeren opgroeit in een minimahuishouden. Het aandeel minimajongeren is het afgelopen jaar bij alle etnische groepen ongeveer gelijk gebleven. Voor alle etnische minderheden geldt dat het aandeel minimajongeren boven het stedelijk gemiddelde van 28,4% ligt. Onder Marokkaanse jongeren is het aandeel minimajongeren met 45,5% het hoogst. Dit percentage is meer dan drie keer zo hoog als onder Nederlandse jongeren (12,6%). 15

Figuur 1.4.2 Aandeel minimajongeren per etnische groep, 2002-2005 50 45 40 35 % 2004 2005 gemiddelde 2005 30 25 20 15 10 5 0 Marokkanen Antillianen / Arubanen Turken Surinamers overige buitenlanders Nederlanders bron: DIA, bewerking O+S Terwijl van alle Amsterdamse jongeren 31% deel uitmaakt van een eenoudergezin, geldt dit voor ruim de helft van de minimajongeren (51%). Het gaat hierbij vooral om Nederlandse en Surinaamse jongeren en jongeren uit de categorie overige landen. Turkse en Marokkaanse minimajongeren komen in de meeste gevallen uit een gezin met twee ouders. Steeds meer langdurige minima onder jongeren Zeven van de tien minimajongeren (71%) leven al meer dan drie jaar op het sociaal minimum. Het aandeel langdurige minimajongeren neemt toe. In 2003 leefde 64% van de minimajongeren langer dan drie jaar in een minimahuishouden. Tabel 1.4.4 Minimajongeren naar duur op minimuminkomen, 2003-2005 tot 1 jaar 1 tot 3 jaar meer dan 3 jaar 2003 12 24 64 2004 12 21 67 2005 10 19 71 bron: DIA, bewerking O+S De volgende kaart laat zien waar in Amsterdam relatief veel of weinig minimajongeren wonen. De zeven wijken met de hoogste aandelen liggen verspreid in het noorden, westen en oosten van de stad. Het gaat om Nieuwendam-Noord, Volewijck, de Indische Buurt West, de Transvaalbuurt, Bijlmer Oost, de Kolenkitbuurt en Overtoomse Veld. 16

Figuur 1.4.4 Aandeel minimajongeren per buurt t.o.v. het stedelijk gemiddelde (28,4%), 2005 Legenda veel minder dan gemiddeld minder dan gemiddeld meer dan gemiddeld veel meer dan gemiddeld bron: DIA, bewerking O+S 18 tot 65 jaar Zes van de tien minima in de stad (59%) zijn tussen de 18 en 65 jaar. In totaal heeft ruim één op de zes personen in deze leeftijdscategorie (16%) een inkomen op het sociaal minimum. De helft van hen (51%) woont in een huishouden met kinderen. Hiervan gaat in ruim de helft van de gevallen (55%) om een gezin met meerdere volwassenen en bijna de helft (45%) van de minimahuishoudens met kinderen zijn eenoudergezinnen. De minima tussen 18 en 65 jaar zonder kinderen zijn vaak alleenstaand (71%). Ouderen Eén op de acht minima (13%) is 65 jaar of ouder. Bijna een kwart van alle 65-plussers in Amsterdam (24%) behoort tot de minima. Zeven van de tien 65-plussers met een minimuminkomen (68%) zijn vrouwen. Vaak gaat het om alleenstaande vrouwen (52% van alle 65-plus minima). Het aandeel Nederlanders onder de oudere minima neemt langzaam af. In 2002 maakten zij nog tweederde uit van de minima van 65 jaar en ouder en in 2005 ligt dit percentage op 58%. Man/vrouw Onder vrouwen is het aandeel minima hoger (20,9%) dan onder mannen (17,8%). Het verschil tussen beide groepen, dat nu 3,1% bedraagt, neemt langzaam af. In 2002 ging het nog om 3,5%. Vrouwen horen vaker tot de minima doordat zijn zijn oververtegenwoordigd onder eenoudergezinnen en alleenstaande ouderen. 17

Tabel 1.4.5 Minima naar mannen en vrouwen, 2002-2005 totaal mannen vrouwen aantal % bevolking aantal % mannen aantal % vrouwen 2002 133.355 18,4 59.583 16,7 73.772 20,2 2003 135.108 18,6 60.842 17,0 74.266 20,2 2004 143.357 19,7 65.116 18,1 78.541 21,3 2005 141.612 19,4 64.253 17,8 77.359 20,9 bron: DIA, bewerking O+S 1.5 Verdeling minimahuishoudens over de stadsdelen In Zuidoost en Amsterdam-Noord wonen relatief veel minimahuishoudens. Gezamenlijk huisvesten deze stadsdelen bijna een kwart van alle minimahuishoudens in Amsterdam. Het totaal aantal minimahuishoudens in de stad nam het afgelopen jaar 1,1% af. Deze lichte afname zien we niet in alle stadsdelen terug. In Westerpark steeg het aantal minimahuishoudens het afgelopen jaar bijvoorbeeld met 2,3%. In andere stadsdelen is de daling in het aantal minimahuishoudens sterker dan gemiddeld. Dat is vooral het geval in Oud-West (-4,0%), maar ook in Oud-Zuid (-2,8%), Centrum (-2,6%), De Baarsjes (- 2,5%), Zuidoost (-2,4%) en ZuiderAmstel (-2,4%). Tabel 1.5.1 Aantal huishoudens met een minimuminkomen per stadsdeel, 2002-2004 2002 2003 2004 2005 verandering t.o.v. 2004 Centrum 6.360 6.895 7.296 7.106-2,6% Westpoort 23 24 21 19 - Westerpark 4.486 4.417 4.517 4.621 2,3% Oud-West 3.356 3.373 3.385 3.251-4,0% Zeeburg 4.228 4.321 4.594 4.592 0,0% Bos en Lommer 3.644 3.797 3.943 3.953 0,3% De Baarsjes 3.857 3.881 4.204 4.098-2,5% Amsterdam-Noord 8.030 8.326 8.878 8.946 0,8% Geuzenveld-Slotermeer 4.144 4.305 4.763 4.787 0,5% Osdorp 3.432 3.569 3.747 3.752 0,1% Slotervaart 3.137 3.197 3.396 3.342-1,6% Zuidoost 9.422 9.366 9.665 9.435-2,4% Oost/Watergraafsmeer 5.973 6.161 6.497 6.491-0,1% Oud-Zuid 6.542 6.670 7.016 6.817-2,8% ZuiderAmstel 3.145 3.263 3.426 3.344-2,4% totaal 69.780 71.565 75.348 74.554-1,1% bron: DIA, bewerking O+S In Bos en Lommer wonen relatief gezien de meeste minimahuishoudens (24,5%). Daarna volgen op korte afstand de stadsdelen Geuzenveld-Slotermeer (24,3%) en Zuidoost (23,9%). ZuiderAmstel is het stadsdeel met het laagste aandeel minimahuishoudens (11,9%). 18

Figuur 1.5.1 25 20 15 % Minimahuishoudens als percentage van alle huishoudens in het stadsdeel, 2002, 2004 en 2005 2002 2004 2005 gemiddelde 2005 10 5 0 Bos en Lommer Geuzenveld-Slotermeer Zuidoost Westerpark Amsterdam-Noord De Baarsjes Zeeburg Oost/Watergraafsmeer Osdorp Slotervaart Oud-West Oud-Zuid Centrum ZuiderAmstel De volgende kaart geeft het aandeel minimahuishoudens per buurt weer. In het centrum en het zuiden van de stad wonen de minste minimahuishoudens. De enige concentraties van minima in dit gebied bevinden zich in de Houthavens en de Diamantbuurt. In het oosten van de stad bevindt zich het grootste aantal buurten met relatief veel minima. Het gaat om de Indische Buurt, de Dapperbuurt, de Transvaalbuurt, Betondorp en de Bijlmer. In het westen van de stad hebben de meeste buurten een bovengemiddeld aantal minima, maar alleen de Kolenkitbuurt en Osdorp-Midden horen bij de buurten met een sterk bovengemiddeld aantal minima. In Amsterdam-Noord gaat het om Volewijck en IJplein/de Vogelbuurt. 19

Figuur 1.5.2 Aandeel minimahuishoudens per buurt t.o.v. het stedelijke gemiddelde (18,1%), 2005 Legenda veel minder dan gemiddeld minder dan gemiddeld meer dan gemiddeld veel meer dan gemiddeld bron: DIA, bewerking O+S In figuur 1.5.3 staat per stadsdeel weergegeven hoe de minimahuishoudens verdeeld zijn over de etnische groepen. In ZuiderAmstel, Centrum, Oud-Zuid en Oud-West is meer dan de helft van de minima van Nederlandse afkomst. In Osdorp, Slotervaart, Bos en Lommer en Geuzenveld-Slotermeer bevinden zich relatief veel Marokkanen onder de minima, terwijl in Zuidoost bijna de helft van de minima oorspronkelijk uit Suriname of de Antillen komt. 20

Figuur 1.5.3 Minimahuishoudens naar etniciteit per stadsdeel, 2005 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 % Nederlanders overige buitenlanders Marokkanen Turken Antillianen / Arubanen Surinamers 0 ZuiderAmstel Centrum Oud-Zuid Oud-West Westerpark Amsterdam-Noord Oost/Watergraafsmeer Osdorp De Baarsjes Slotervaart Zeeburg Bos en Lommer Geuzenveld-Slotermeer Zuidoost totaal Amsterdam bron: DIA, bewerking O+S Ruim de helft van de minimahuishoudens (55%) bestaat uit één persoon. In Centrum, Oud-West, Oud-Zuid, ZuiderAmstel, Westerpark en Oost/Watergraafsmeer is het aandeel alleenstaande minima hoger dan gemiddeld. In Centrum is dit aandeel met 77% het hoogst. Eén op de vijf minimahuishoudens (19%) is een eenoudergezin. In Zuidoost gaat het echter om één op de drie (32%). Andere stadsdelen met relatief veel eenoudergezinnen onder de minima zijn Amsterdam-Noord, Osdorp, Geuzenveld-Slotermeer en Slotervaart. Het aandeel stellen met kinderen en een minimuminkomen is in Slotervaart, Geuzenveld- Slotermeer en Bos en Lommer veel hoger dan gemiddeld (respectievelijk 25%, 24% en 23% tegenover 13% gemiddeld). Andere stadsdelen met bovengemiddeld veel gezinnen met kinderen onder de minima zijn Zeeburg, Amsterdam-Noord en Osdorp. Ruim één op de tien minimahuishoudens (11%) bestaat uit meerdere volwassenen zonder kinderen. Dit aandeel is in alle stadsdelen ongeveer even hoog. 21

Figuur 1.5.4 Minimahuishoudens naar huishoudtype per stadsdeel, 2005 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 % meerpersoons met kind(eren) meerpersoons zonder kinderen eenoudergezin eenpersoonshuishouden 0 Centrum Oud-West ZuiderAmstel Oud-Zuid Westerpark Oost-Watergraafsmeer De Baarsjes Zeeburg Amsterdam-Noord Zuidoost Osdorp Bos en Lommer Geuzenveld-Slotermeer Slotervaart totaal Amsterdam bron: DIA, bewerking O+S 1.6 Aantal langdurige minima Steeds meer langdurige minimahuishoudens Ruim zeven van de tien minimahuishoudens (72%) hebben in 2005 drie jaar of langer een minimuminkomen. Dit percentage stijgt sinds 2002. In dat jaar ging het nog om 65% van de minimahuishoudens. In 2005 zijn er 53.451 langdurige minimahuishoudens in Amsterdam. Dit zijn er 1.812 meer dan in 2004, een stijging van 3,5%. In 2004 bedroeg de toename 11%. Het aantal en aandeel huishoudens dat korter dan een jaar een minimuminkomen heeft, neemt sinds 2003 af. Zo zijn er in 2005 1.697 huishoudens (18%) minder dan in 2004 die korter dan een jaar een minimuminkomen hebben. In 2004 was sprake van een afname van 3%, in 2003 van 11%. Tabel 1.6.1 Minimahuishoudens naar duur op het minimuminkomen, 2002-2005 tot 1 jaar 1 tot 3 jaar 3 jaar en langer totaal aantal % aantal % aantal % aantal % 2002 10.663 15,3 14.013 20,1 45.104 64,6 69.780 100 2003 9.473 13,2 15.562 21,7 46.530 65,1 71.565 100 2004 9.184 12,2 14.525 19,3 51.639 68,5 75.348 100 2005 7.487 10,0 13.616 18,3 53.451 71,7 74.554 100 bron: DIA, bewerking O+S 22

Bijna alle minimahuishoudens met AOW hebben langdurig een minimuminkomen (97%). Ook onder huishoudens met een bijstandsuitkering is het aandeel langdurige minima hoog: 81%. Onder de minima met een andere bron van inkomsten ligt het aandeel langdurige minima met 42% veel lager. Figuur 1.6.1 Minimahuishoudens per inkomensbron naar duur op het minimuminkomen, 2005 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 % meer dan 3 jaar 1-3 jaar tot 1 jaar 0 bijstand AOW andere bron van inkomen gemiddeld bron: DIA, bewerking O+S Bijna driekwart van de alleenstaanden (74%) en van de eenoudergezinnen (73%) met een minimuminkomen zitten meer dan drie jaar op dit inkomensniveau. Voor de huishoudens met twee volwassenen ligt het aandeel langdurige minima lager (zonder kinderen: 67%, met kinderen: 66%). 23

Figuur 1.6.2 Minimahuishoudens per huishoudtype naar duur op het minimuminkomen, 2005 % 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 eenpersoonshuishouden eenoudergezin meerpersoons zonder kinderen meerpersoons met kinderen gemiddeld meer dan 3 jaar 1-3 jaar tot 1 jaar bron: DIA, bewerking O+S Tussen de verschillende etnische groepen zijn er geen grote verschillen in het aandeel minimahuishoudens dat langdurig tot deze groep gerekend kan worden. Onder de Turkse minima en die uit de overige landen ligt het aandeel langdurige minima met 69% het laagst en onder de Nederlandse minimagezinnen is dit aandeel het hoogst (74%). Figuur 1.6.3 Minimahuishoudens per etnische groep naar duur op het minimuminkomen, 2005 % 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Surinamers Antillianen / Arubanen Turken Marokkanen Zuid-Europeanen overige buitenlanders Nederlanders gemiddeld meer dan 3 jaar 1-3 jaar tot 1 jaar bron: DIA, bewerking O+S 24

In alle stadsdelen is het aandeel langdurige minima het afgelopen jaar toegenomen. Slotervaart kent het hoogste aandeel langdurige minima (77,8%) en wordt op de voet gevolgd door Osdorp (77,5%). Het aandeel langdurige minima is met 65,8% het laagst in Centrum. Figuur 1.6.4 % 80 70 60 50 Langdurige minima als percentage van het totaal aantal minima per stadsdeel, 2003-2005 2003 2004 2005 gemiddelde 2005 40 30 20 10 0 Slotervaart Osdorp ZuiderAmstel Amsterdam-Noord Oost/Watergraafsmeer Geuzenveld-Slotermeer Zuidoost Zeeburg Oud Zuid Oud-West Bos en Lommer Westerpark De Baarsjes Centrum 1.7 Aantal minimahuishoudens met schulden bron: DIA, bewerking O+S Deze paragraaf gaat in op het vermogen, het spaargeld, waarover huishoudens met een minimuminkomen beschikken. De tabellen zijn gebaseerd op de gegevens van 71.660 huishoudens, dat is 96% van alle minimahuishoudens in Amsterdam. Aantal minima met schuld blijft toenemen Bijna één op de vijf minimahuishoudens heeft een schuld (19,2%). Dat is meer dan in de voorgaande jaren. In 2002 ging het nog om 12% van de minimahuishoudens. In tabel 1.7.2 is te zien dat gezinnen met kinderen, met name eenoudergezinnen, vaker schulden hebben dan minimahuishoudens zonder kinderen. Tabel 1.7.1 Aantal en aandeel minimahuishoudens met een negatief vermogen, 2002-2005 aantal aandeel van minima 2002 7.920 12 2003 8.937 13 2004 11.560 16 2005 13.752 19 bron: DIA, bewerking O+S 25

De meeste minima (63%) hebben een klein vermogen tot 2.269. Deze groep is iets kleiner dan in 2004 (65%). Alleenstaanden beschikken relatief vaak over een groter vermogen tussen de 2.270 en 9.639. Minimahuishoudens met meerdere volwassenen, vooral diegene zonder kinderen, hebben relatief vaak een spaartegoed dat valt in de hoogste categorie van 9.640 en meer. Tabel 1.7.2 Vermogensopbouw van minimahuishoudens per huishoudtype, 2005 5 negatief tot 2.269 2.270 tot 9.639 9.640 en meer aantal % aantal % aantal % aantal % alleenstaand 7.355 18,6 24.547 62,0 4.450 11,2 3.219 8,1 eenoudergezin 3.144 22,1 9.327 65,6 539 3,8 1.209 8,5 meerpersoons zonder kinderen 1.243 15,7 5.170 65,3 384 4,8 1.126 14,2 meerpersoons met kinderen 2.010 20,2 6.370 64,0 358 3,6 1.209 12,2 totaal 13.752 19,2 45.414 63,4 5.731 8,0 6.763 9,4 bron: DIA, bewerking O+S Een derde van de minimahuishoudens met een bijstandsuitkering (33%) heeft schulden. Dat is aanzienlijk meer dan in de voorafgaande jaren. In 2004 had ruim een kwart (26%) en in 2003 nog geen vijfde deel (19%) van deze groep schulden. Het aandeel met een hoog vermogen is verder gedaald (van 8% in 2003, naar 4% in 2004, naar 3% in 2005). AOW ers met een minimuminkomen hebben veel minder vaak schulden dan bijstandsgerechtigden: 1 van de 20 (4,9%). Wel wordt dit aandeel elk jaar iets hoger (3,8% in 2004, 2,7% in 2003). De groep AOW ers met een vermogen boven de 2.269 is het afgelopen jaar kleiner geworden en de groep met een lager vermogen iets groter. De groep van minimahuishoudens met een ander inkomen dan AOW of bijstand heeft vaker schulden dan in het voorgaande jaar: 8,7% tegenover 5,6% in 2004. Van 2003 op 2004 was het aandeel met een schuld juist met 1% afgenomen. Tabel 1.7.3 Vermogensopbouw in euro s van minimahuishoudens per huishoudtype, 2005 negatief tot 2.269 2.270 tot 9.639 9.640 en meer aantal % aantal % aantal % aantal % bijstand 11.049 32,5 19.061 56,0 2.947 8,7 956 2,8 AOW 736 4,9 10.340 68,3 1.309 8,7 2.745 18,1 anders 1.967 8,7 16.013 71,1 1.475 6,6 3.062 13,6 totaal 13.752 19,2 45.414 63,4 5.731 8,0 6.763 9,4 bron: DIA, bewerking O+S 5 Voor een deel betreft het hier afgeleide gegevens. Als gevolg kunnen de werkelijke vermogens lager zijn dan weergegeven. 26

1.8 Instroom en uitstroom van minima Deze paragraaf beschrijft het verloop van de Amsterdamse minima. De instroom van nieuwe minima kan plaatsvinden door een daling in het inkomen, een geboorte in een minimahuishouden of door minima van buiten de stad die naar Amsterdam verhuizen. De uitstroom omvat mensen van wie het inkomen tot boven 105% WSM is gestegen, overleden minima en uit Amsterdam vertrokken minima. Instroom afgenomen en uitstroom toegenomen in 2005 De instroom van minima is in 2005 met bijna 21.000 personen een kwart minder dan in 2004. Het aantal uitstromers nam 20% toe tot ruim 22.600 personen. In totaal nam het aantal minima met 2.054 af. In 2003 en 2004 nam het aantal minima toe met respectievelijk 1.753 en 8.549 personen. Figuur 1.8.1 In- en uitstroom van minima, 2003-2005 instroom instroom uitstroom uitstroom saldo in aantallen als % van minima in aantallen als % van minima 2003 24.817 22% 23.064 17% + 1.753 2004 27.705 19% 18.911 13% + 8.549 2005 20.943 15% 22.664 16% -/- 2.054 bron: DIA, bewerking O+S De belangrijkste reden dat er in 2005 niet zoals in de voorgaande jaren veel minima zijn bijgekomen is het feit dat op dit moment het aantal inkomenswijzigingen tot onder of boven 105% WSM in balans is. Ruim 16.000 personen zagen hun inkomen onder deze grens zakken, terwijl eveneens ruim 16.000 personen hun inkomen juist tot boven het minimum wisten te brengen. In 2004 lag het aantal personen waarvan het inkomen onder 105% WSM daalde nog ruim 9.000 hoger dan het aantal waarvan het inkomen juist boven de minimumgrens uitsteeg. In 2003 was dit verschil ruim 2.600. Net als in voorgaande jaren verlaten meer minima de stad dan dat er naar Amsterdam toe verhuizen. Ook vonden er ook dit jaar meer geboorten dan sterfgevallen plaats onder de Amsterdamse minima. Tabel 1.8.1 Aantal in- en uitgestroomde minima, 2003-2005 saldo 2003 saldo 2004 saldo 2005 instroom 2005 uitstroom 2005 verhuizing -1.026-1.223-2.478 2.716-5.194 geboorte/sterfte +299 +753 516 1.793-1.277 verandering inkomen +2.651 +9.264 241 16.434-16.193 naar instituut verhuisd -171-245 -324 totale dynamiek +1.753 +8.549-2.045 20.943-22.664 bron: DIA, bewerking O+S 27

Samenstelling instroom Amsterdamse minima In figuur 1.8.1 staat weergegeven hoe de nieuw ingestroomde Amsterdamse minima zijn samengesteld. De belangrijkste kenmerken worden hieronder beschreven. Acht van de tien minima (78%) stromen in door een verandering in hun inkomen. In 2005 gaat het om 16.434 personen. De meeste van hen (71%) zijn tussen de 18 en 65 jaar. Net als in 2004 hebben zes van de tien van deze instromers (58%) een inkomen uit de categorie anders. In 2005 zijn 2.716 minima van buiten de stad in Amsterdam komen wonen. Dit is 13% van de totale instroom. De meesten (79%) zijn tussen de 18 en 65 jaar oud en 19% is jonger dan 18 jaar. Ruim de helft (51%) van deze nieuwe Amsterdammers heeft een bijstandsuitkering. Driekwart van de instromers door verhuizing (73%) is allochtoon. In 2005 zijn 1.793 minimababy s geboren. Dit is 9% van de totale instroom van minima. De meeste van deze baby s (60%) worden geboren in een huishouden met meerdere volwassenen en 40% bij een eenoudergezin. Ruim een kwart van de nieuwgeboren minima (27%) is van Marokkaanse afkomst en bijna een kwart (23%) is Nederlands. Figuur 1.8.2 Samenstelling instroom minima, 2005 100 % 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 < 18 18 tot 65 65 + alleen eenouder stel zonder kinderen stel met kinderen bijstand AOW anders Sur./Ant./Arub Turks Marokkaans overig Nederlands < 18 18 tot 65 65 + alleen eenouder stel zonder kinderen stel met kinderen bijstand AOW anders Sur./Ant./Arub Turks Marokkaans overig Nederlands < 18 18 tot 65 65 + alleen eenouder stel zonder kinderen stel met kinderen bijstand AOW anders Sur./Ant./Arub Turks Marokkaans overig Nederlands geboren naar Amsterdam verhuisd verlaging inkomen bron: DIA, bewerking O+S Samenstelling uitstroom Amsterdamse minima Hieronder worden kort de belangrijkste kenmerken van de uitstroom weergegeven. Zeven van de tien uitstromers stromen uit vanwege een verandering in hun inkomen. In 2005 ging het om 16.193 personen. De meeste van hen (69%) hadden een minimuminkomen uit de categorie anders. Verder valt op dat de meerderheid van de 28

uitstroom huishoudens met kinderen betreft. Het gaat hierbij vaker om gezinnen met twee ouders (37%), maar ook relatief vaak om eenoudergezinnen (24%). Bijna een kwart van de uitstroom (23%) is het gevolg van een verhuizing naar een andere woonplaats dan Amsterdam. In 2005 lag het aantal minima dat de stad verliet met 5.194 personen hoger dan in voorgaande jaren. Bijna driekwart (73%) van hen is allochtoon. Surinamers en Antillianen, die 17% van alle minima uitmaken, zijn net als in 2004 met 26% oververtegenwoordigd onder de vertrekkers. Van de uitstroom wordt 6% veroorzaakt door sterfgevallen. In totaal zijn in 2005 1.277 minima overleden. Het gaat hierbij in de meeste gevallen om 65-plussers met AOW en een Nederlandse achtergrond. Figuur 1.8.3 Samenstelling uitstroom minima, 2005 80 % 70 60 50 40 30 20 10 0 < 18 18 tot 65 65 + alleen eenouder stel zonder kinderen stel met kinderen bijstand AOW anders Sur./Ant./Arub Turks Marokkaans overig Nederlands < 18 18 tot 65 65 + alleen eenouder stel zonder kinderen stel met kinderen bijstand AOW anders Sur./Ant./Arub Turks Marokkaans overig Nederlands < 18 18 tot 65 65 + alleen eenouder stel zonder kinderen stel met kinderen bijstand AOW anders Sur./Ant./Arub Turks Marokkaans overig Nederlands overleden uit Amsterdam verhuisd verhoging inkomen bron: DIA, bewerking O+S Instroom en uitstroom van minima per stadsdeel In de stad als geheel daalde het aantal minima het afgelopen jaar met 1%. De volgende tabel laat zien dat in 2005 bij 9 van de 14 stadsdelen het aantal minima is afgenomen. In ZuiderAmstel, Oud-West en Centrum was de afname met respectievelijk 5%, 5% en 4% sterker dan gemiddeld. In Westerpark, Zeeburg en Bos en Lommer nam het aantal minima iets toe. In 2004 nam in alle stadsdelen het aantal minima toe. 29

Tabel 1.8.2 Aantal in- en uitgestroomde minima per stadsdeel, 2004 en 2005 saldo 2004 saldo 2005 instroom 2005 uitstroom 2005 saldo als % van minima in stadsdeel Centrum 641-351 2.047 2.398-4% Westerpark 240 82 1.586 1.504 1% Oud-West 47-250 875 1.125-5% Zeeburg 728 113 1.813 1.700 1% Bos en Lommer 316 44 1.631 1.587 1% De Baarsjes 795-248 1.488 1.736-3% Amsterdam-Noord 1.368 58 3.365 3.307 0 Geuzenveld-Slotermeer 1.187 35 1.959 1.924 0 Osdorp 453-123 1.354 1.477-2% Slotervaart 540-172 1.191 1.363-2% Zuidoost 569-500 3.430 3.930-3% Oost/Watergraafsmeer 778-182 2.036 2.218-2% Oud-Zuid 617-355 1.942 2.297-3% ZuiderAmstel 407-273 826 1.099-5% totaal 8.683-2.045 25.631 27.676-1% bron: DIA, bewerking O+S Verhuisstromen van minima In 2005 verhuisden er 2.716 minima naar Amsterdam. Net als vorig jaar komt ongeveer de helft van hen uit het buitenland. Deze nieuwe minima komen van over de hele wereld, maar het vaakst uit Suriname en Marokko (respectievelijk 12% en 10% van de ingestroomde buitenlandse minima). De minima die vanuit een andere Nederlandse gemeente naar Amsterdam zijn verhuisd, komen het vaakst uit de regio of één van de andere grote steden. In totaal zijn 5.194 minima in 2005 verhuisd naar een woning buiten Amsterdam. Relatief veel minima kozen er dit jaar voor om naar het buitenland te vertrekken. Twee jaar geleden ging het om ongeveer 1.750 personen en in 2005 om 2.329 (45% van de minima die de stad verlaten). De minima die kiezen voor een andere gemeente in Nederland blijven in de meeste gevallen in de regio. Almere is het populairst (9%), gevolgd door Zaanstad (5%) en Haarlemmermeer (4%). Het aantal minima dat binnen Amsterdam naar een ander stadsdeel is verhuisd, ligt in 2005 met 4.750 personen 7% hoger dan in 2004. De drie stadsdelen waar de meeste minima heengingen zijn Amsterdam-Noord (12%), Zeeburg (9%) en Geuzenveld- Slotermeer (9%). Amsterdam-Noord trekt relatief veel minima aan uit Zeeburg en Osdorp. Zeeburg zelf is aantrekkelijk voor minima uit Oost/Watergraafsmeer en Zuidoost. Naar Geuzenveld-Slotermeer trekken relatief veel minima uit de omringende stadsdelen Osdorp en Slotervaart. Duur op het minimum en kans op inkomensverbetering De kans op verandering van inkomen waardoor een huishouden niet meer tot de minima gerekend wordt hangt sterk samen met de tijdsduur waarop men op het minimum leeft. 30

Van de minima die korter dan 3 jaar op het minimum leven is in 2005 bijna 1 op de 5 (19%) uitgestroomd als gevolg van inkomensverandering 6. Van degenen die langer dan drie jaar op het minimum leven is dat in totaal slechts 7%. Tabel 1.8.xxx Uitstroom van minima 2004-2005 naar duur op het minimum (in procenten) beide jaren minima en wonend in Amsterdam uit Amsterdam verhuisde minima overleden minima verandering inkomen totaal minder dan 3 jaar op het minimum 75 6 19 100 langer dan 3 jaar op het minimum 89 3 1 7 100 totaal 84 4 1 11 100 bron: DIA, bewerking O+S Niet alleen de duur waarop men van een minimuminkomen leeft is van invloed, ook een aantal achtergrondkenmerken spelen een rol. Ten eerste is het soort huishouden van invloed op het uitstroompercentage. Minima die in een huishouden met twee (of meer) volwassenen wonen hebben de grootste kans op inkomensverbetering, terwijl de uitstroom onder alleenwonenden het laagst is. De hoogste uitstroom (31%) komt voor onder minima die korter dan drie jaar op het minimum leven en deel uitmaken van een huishouden met twee volwassenen. Maar ook als er kinderen zijn kent deze groep een relatief hoog uitstroompercentage: 20%. Onder de langjarige minima hebben samenwonenden ook de hoogste uitstroomkans: ongeacht of er kinderen zijn stroomt 10% uit. Mogelijk speelt bij deze huishoudtypes een rol dat beide partners een baan kunnen vinden met de mogelijkheid van inkomensverbetering. De allerkleinste kans is om uit te stromen geldt voor alleenwonenden die langer dan drie jaar op het minimum leven (4%). Een groot deel van deze groep bestaat uit 65-plussers. De kans op inkomensverandering in deze groep is heel erg klein. Tabel 1.8.xxx Uitstroom percentage als gevolg van inkomensverbetering, naar huishoudtype korter dan 3 jaar op het minimum langer dan 3 jaar op het minimum alleenwonend 17 4 eenoudergezin 15 8 meerpersoons zonder kinderen 31 10 meerpersoons met kinderen 20 10 totaal 19 7 Een andere factor die van invloed is op het uitstroompercentage is het soort inkomen waarvan een huishouden leeft. Minima die van de bijstand leven hebben over het algemeen de kleinste kans op inkomensverbetering. Van de langjarige minima is dat 3% en de kortjarige minima is dat 11%. Dit aandeel is lager dan van 65-plussers met alleen 6 In het DIA kan onderscheid gemaakt worden tussen minima die korter dan een jaar en minima die tussen de 1-3 jaar op het minimum leven. Wat uitstroom betreft blijken er in de periode 2004-2005 nauwelijks verschillen tussen deze groepen. Van de mensen die korter dan 1 jaar op het minimum leven is 19% uitgestroomd, van degenen die 1-3 jaar op het minimum leven een kleine 20%. Voor de analyse in deze paragraaf zijn deze groepen samengenomen. 31

AOW op het minimum (5% resp. 13%). Minima die niet van bijstand of AOW leven hebben de grootste kans op inkomensverbetering. Opvallend is dat het voor deze groep niet uitmaakt hoe lang zij op het minimum leven: of zij nu korter of langer dan 3 jaar op het minimum leven, het aandeel waarvan het inkomen verbetert bedraagt 24%. Tabel 1.8.xxx Uitstroom percentage als gevolg van inkomensverbetering, naar bron van inkomen korter dan 3 jaar op het minimum langer dan 3 jaar op het minimum bijstand 11 3 AOW 13 5 anders 24 24 totaal 19 7 Voor volwassen minima geldt dat het uitstroompercentage in het algemeen kleiner wordt met het vorderen van de leeftijd. Onder langjarige minima hebben mensen tussen de 20 en 30 jaar de grootste kans om uit te stromen: van hen stroomt 17% uit. Het verlaten van het ouderlijk huis en de grotere kans op het vinden van een baan spelen mogelijk een rol hierbij. Van de 30-35 jarige langjarige minima stroomt ook een hoger percentage dan gemiddeld uit (12%). Daarna daalt het aandeel tot rond de 2% onder 70-plussers. Alleen onder de 65-70 jarigen is de uitstroomkans iets hoger: 5%. Bij de mensen die kort op het minimum leven is de uitstroom onder 20-25 jarigen veruit het hoogst: 30%, daarna daalt dit aandeel tot 15% onder 50-55 jarigen. De leeftijdgroep daarna kent weer een iets hoger kans om uit te stromen (17%), waarna het weer daalt tot 10% onder de 65-plussers. 32

Figuur 1.8.xxx naar leeftijd Uitstroom percentage van volwassen minima als gevolg van inkomensverbetering, % 35 30 25 20 minder dan 3 jaar minima 15 10 5 0 20 tot 25 jaar 25 tot 30 jaar 30 tot 35 jaar 35 tot 40 jaar 40 tot 45 jaar 45 tot 50 jaar 50 tot 55 jaar 55 tot 60 jaar 60 tot 65 jaar 65 tot 70 jaar 70+ meer dan 3 jaar minima bron: DIA, bewerking O+S Tenslotte blijken er geen verschillen in uitstroomkansen te zijn tussen mannen en vrouwen en tussen de verschillende etnische groepen. Als we binnen de langjarige en kortdurende minima naar deze kenmerken kijken zijn de uitstroomkansen voor mannen en vrouwen en voor de etnische groepen gelijk. Dat het aandeel vrouwen en etnische groepen hoger is onder (langjarige) minima heeft dus vooral met een hogere instroomkans van deze groepen te maken. 33