Overwegingen. Ontwerpbesluit Omgevingsvergunning 1 e fase U1/ Aan het besluit liggen de volgende inhoudelijke overwegingen ten grondslag:

Vergelijkbare documenten
Kadastrale ligging: Mestbassins: Gem. Coevorden, Dalen Sectie H nr. 485

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen. Vormvrije Mer beoordeling

Beoordeling omgevingsvergunning beperkte milieutoets

Te verwachte ontwikkelingen Activiteitenbesluit Beste beschikbare technieken Naam document Jaartal

Beschikking. Besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Achtkarspelen op de aanvraag van:

Besluit Omgevingsvergunning

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

Beschikking Wet milieubeheer

Memo. In afbeelding 1 is de herontwikkelingslocatie globaal aangegeven. EGD RM000888

Pagina 1 van 50 Registratienummer: Z / D

(ontwerp) MAATWERKBESLUIT. Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit)

Pagina 1 van 49 Registratienummer: Z / D

Ontwerp besluit UV

Bijlagen bij de aanvraag

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

Bijlage 2 Milieuneutraal veranderen

Zaaknummer : Vergunninghouder : W. Hoeve Projectomschrijving : Verbouw en verlengen stal en het oprichten van een mestloods

Ontwerpomgevingsvergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

* UM * Melk- en fokveebedrijf Graumans

Ontwerp omgevingsvergunning UV

ADVIES. Op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) datum: 9 oktober 2015 Gemeente Bronckhorst nr

Ontwerpomgevingsvergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Omgevingsvergunning OV

AANMELDINGSNOTITIE M.E.R.- BEOORDELING. VAN: Mts. K. en M. en K. Hellinga Hegedyk BN Wytgaard

Pagina 1 van 51 Registratienummer: Z / D

MAATMERKVOORSCHRIFT WET MILIEUBEHEER

Vormvrije MER-rapportage

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

BIJLAGEN OBM Melkvee- en loonbedrijf De Molswaerd Heulenslag 36 A 2971 VG BLESKENSGRAAF. Projectleider Bouw Rundvee C. de Ruijter

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Burgemeester en wethouders van Voorst maken het volgende bekend: Omgevingsvergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

veranderen van milieu-inrichting Steenbergen, 28 maart 2013

tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

TOELICHTING OP AANVRAAG

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

* *

Omgevingsvergunning OV

Beschikking maatwerkvoorschriften

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

Advies lucht. Intern Advies

ADVIES OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS (OBM)

in in miii ii inn ii i ii

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

BESCHIKKING VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN THOLEN

Maatwerkvoorschriften

Uitbreiding agrarisch bedrijf Winschoterweg Groningen

vormvrije MER-beoordeling melkrundveehouderij Locatie: Lamstraat 12a, Toldijk

Aan: Maatschap Rienks t.a.v. de heer A. J. Rie: Dongjumerweg HW Boer \... VERZONDEN 1 8 APR Omgevingsvergunning

ONTWERPBESCHIKKING. Omgevingsvergunning beperkte milieutoets. datum: 28 juni 2016 Gemeente Bronckhorst nr

Ontwerp omgevingsvergunning UV

OMGEVINGSVERGUNNING. het in gebruik nemen van een nieuwe voorbreker ter vervanging van de huidige. milieuneutraal veranderen van een inrichting

Bijlage Melding Activiteitenbesluit. Oude Neerkantseweg 7 te Liessel

Omgevingsdienst Regio Nijmegen OMGEVINGSVERGUNNING. Aanvrager Datum besluit Onderwerp

Bijlage 2: Maatwerkbeleid in het kader van het Activiteitenbesluit

Programma. Activiteitenbesluit. Introductie Activiteitenbesluit (landbouw) Inhoud. Landbouwbedrijven in het Activiteitenbesluit

RAPPORT LUCHTKKWALITEIT

OMGEVINGSVERGUNNING WABO. Bos Recycling B.V. ten behoeve van het overslaan van bouw- en sloopafval en onverwerkte slakken voor metaal verwijdering.

Akoestisch onderzoek Industrielawaai. 1 woning aan Den Heikop Elsendorp

WET MILIEUBEHEER Beschikking

ADVIESMEMO. Plangebied Nuland Oost/Pelgrimsche Hoeve

Hondenpension aan de Molenstraat 7 te Kuitaart

Toelichting milieu: agrarische bedrijven

OMGEVINGSVERGUNNING. LUMARO Beheer B.V.

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

(ONTWERP-)OMGEVINGSVERGUNNING. Op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) datum: Gemeente Bronckhorst nr.

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

uw kenmerk uw bericht van ons kenmerk datum Z / D tel:

ADVIES ACTIVITEIT MILIEU (fase 1)

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Toelichting op aanvraag om omgevingsvergunning activiteit milieu. Locatie: Oosterterpweg SJ WIERINGERWERF

OMGEVINGSVERGUNNING. milieuneutraal veranderen van een inrichting. Industrieweg 16 te Noordhorn. datum besluit: 13 oktober 2017

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Referentienummer Datum Kenmerk rsd.431.N001, revisie 2 3 april 2009 R. Cornelis/JBr

4.3. Fijn stof en NO 2

Zaaknummer: Vergunninghouder: S. van Dusschoten Projectomschrijving het oprichten van een hondenschool. Overwegingen ruimtelijke ordening

Aanvullende gegevens WABO Voor de activiteit milieu

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

in in ii mi ii mm ii ii

memo Luchtkwaliteit Rijksweg 20-1 te Drempt

Wij hebben op 14 juli 2015 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van AVI Den

BESCHIKKING WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT

Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer besluiten wij dat:

Motivering woon- en leefklimaat (geluid, geur en fijnstof)

BESCHIKKING VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN THOLEN

Ontwerpbesluit omgevingsvergunning ingevolge artikel 2.30 en 2.31 Wabo:

ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING

Vormvrije m.e.r. versie 30 november 2016

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor het milieuneutraal veranderen. Sappi Maastricht B.V.

Toelichting milieu: agrarische bedrijven

Agrarische inrichtingen en het Activiteitenbesluit. Paul Bodden Hekkelman Advocaten N.V.

BESCHIKKING WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT Milieu Omgevingsvergunning beperkte milieutoets

VERZONDEN 0 8 SEP 2016

ODMH Omgevingsdienst Midden-Holland

ECLI:NL:RVS:2012:BV9444

Transcriptie:

Overwegingen Aan het besluit liggen de volgende inhoudelijke overwegingen ten grondslag: J.W.A van Kasteren Pagina 1 van 18 ontwerpbesluit

Inhoudsopgave Geldende vergunning voor het onderdeel inrichting... 3 Aangevraagde vergunning... 3 Ontvankelijkheid... 3 Besluit algemene regels voor inrichtingen... 4 Besluit milieu-effectrapportage... 4 GPBV-installatie (IPPC-richtlijn)... 5 Beste Beschikbare Technieken... 5 Ammoniakemissie uit dierenverblijven... 7 Geurhinder uit dierenverblijven... 8 Lucht... 9 Luchtkwaliteitseisen... 9 Verruimde reikwijdte... 11 Geluid... 12 Toetsing representatieve bedrijfssituatie... 13 Bodem... 15 Afvalstoffen en afvalwater... 16 Verwijdering van afvalstoffen... 16 Bedrijfsafvalwater... 16 Externe veiligheid... 17 Bijzondere bedrijfsomstandigheden en bedrijfsbeëindiging... 17 Tabel 1: besluit landbouw 28 februari 2011... 18 Tabel 2: aangevraagde vergunning... 18 J.W.A. van Kasteren. Pagina 2 van 18 ontwerpbesluit

GELDENDE VERGUNNING VOOR HET ONDERDEEL INRICHTING Voor de inrichting is op 12 september 2006 een milieuvergunning verleend voor het veranderen en in werking hebben van de gehele richting. In dit besluit is vastgelegd dat deze vergunning betrekking heeft op de gehele inrichting en dat deze bij het in werking treden de eerder verleende omgevingsvergunningen voor het onderdeel inrichting vervangt. Op 2 maart 2011 is een melding ex. artikel 8.40 Wet milieubeheer ingediend betreffende het Besluit Landbouw voor het uitbreiden of wijzigen, dan wel het veranderen van de werking van de inrichting. Ten tijde van de melding van 2 maart 2011 was de inrichting opgericht en in werking. De milieuvergunning van 12 september 2006 is vervallen toen het besluit Landbouw op 6 december 2006 inwerking trad. In tabel 1(zie pag. 16) zijn het aantal dieren, de ammoniakemissie (kg NH 3 per jaar), de geuremissie (OU E /s) en de fijn stofemissie (gram PM10 per jaar) weergegeven op basis van de melding. Het maximale aantal te houden dieren is gelijk aan het aantal dierplaatsen. AANGEVRAAGDE VERGUNNING Het aantal dieren waarvoor vergunning wordt gevraagd, de ammoniakemissie (kg NH 3 per jaar), de geuremissie (OU E /s) en de fijn stofemissie (gram PM10 per jaar) zijn in tabel 2 weergegeven. In de tabel 2 (zie pag. 16) is het maximale aantal te houden dieren aangegeven en dit aantal is gelijk aan het aantal dierplaatsen zoals vermeld in de aanvraag. ONTVANKELIJKHEID Artikel 2.8 van de Wabo biedt de grondslag voor een geharmoniseerde regeling van de indieningsvereisten. Dit betreft de gegevens en bescheiden die bij een aanvraag om een omgevingsvergunning moeten worden gesteld om tot een ontvankelijke aanvraag te komen. De regeling is uitgewerkt in paragraaf 4.2 van het Bor, met een nadere uitwerking in de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor). Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze aan de hand van de Mor getoetst op ontvankelijkheid. Daarbij is gebleken dat een aantal gegevens ontbrak. De aanvrager is hierop in de gelegenheid gesteld om aanvullende gegevens te leveren. We hebben de aanvullende gegevens ontvangen op 11 juni 2012. Hierdoor is de wettelijke procedure verlengd met 26 dagen. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag alsmede de latere aanvulling daarop voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook ontvankelijk en in behandeling genomen. Naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 16 oktober 2013 waarin geconstateerd werd dat er sprake was van een gebrek in ons besluit van 16 oktober 2012 hebben wij de aanvrager om een aangepaste tekening omgevingsvergunning milieu verzocht. Op de aangepaste tekening is nu in het renvooi de inhoud van alle mestopslagen in de inrichting weergegeven, is vermeld dat de mixputten van gebouw 2 niet meer worden gebruikt en is de mestpomp in stal 1 aangegeven. J.W.A. van Kasteren. Pagina 3 van 18 ontwerpbesluit

BESLUIT ALGEMENE REGELS VOOR INRICHTINGEN De inrichting is op basis van artikel 1.2 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer een type C inrichting. Dit betekent dat bepaalde voorschriften uit dit besluit en de bijbehorende ministeriële regeling van toepassing zijn. BESLUIT MILIEU-EFFECTRAPPORTAGE Mer-(beoordelings)plicht Per 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieu-effectrapportage in werking getreden. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit zijn de drempelwaarden opgenomen waarbij altijd een mer.-plicht geldt. Hiervan is sprake bij de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het houden van meer dan 200 melkkoeien. In het onderhavige geval wordt een nieuwe stal opgericht voor het houden van 100 melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en 124 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. Gelet op de jurisprudentie is er derhalve geen sprake van een wijziging in de zin van het Besluit milieu-effectrapport. De drempelwaarde van onderdeel C wordt gelet hierop niet overschreden. Het Europees Hof van Justitie heeft in een uitspraak (d.d. 15 oktober 2009, zaak C-255/08) gesteld dat Nederland de richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (hierna: MER-richtlijn) onjuist heeft geïmplementeerd. Nederland heeft in het Besluit milieueffectrapportage 1994 ten onrechte drempels vastgesteld die alleen rekening houden met de omvang van projecten. Dit betekent dat bij beantwoording van de vraag of een mer-beoordelingsplicht geldt ook rekening gehouden moet worden met de omgevingsfactoren zoals bedoeld in bijlage III bij voornoemde richtlijn. De voorgenomen activiteiten hebben geen directe samenhang met andere activiteiten ter plaatse. De activiteiten leiden tot een toename van het verbruik aan grond- en hulpstoffen, energie en water. De grond- en hulpstoffen zijn niet bijzonder schaars. Hierbij geldt dat het gaat om gangbare gebruiksvormen in de sector. Het aantal melkkoeien en jongvee gezamenlijk, dat wordt aangevraagd overschrijdt de drempelwaarde voor de zogenaamde gpbv-installatie niet. De nieuw te bouwen stal voldoet aan Beste Beschikbare Technieken (BBT) in de aangevraagde situatie. Geen van de dierenverblijven is gelegen op een afstand van minder dan 250 meter van een kwetsbaar gebied. Wel is er sprake van een toename van de ammoniakemissie. In het algemeen speelt bij veehouderijen het aspect geur een belangrijke rol. Dit aspect wordt in het kader van de vergunningverlening getoetst aan de hand van de Wet geurhinder en veehouderij. Onderhavige aanvraag betreft een uitbreiding van een melkrundveehouderij. Uit de aanvraag blijkt dat aan de vereiste afstanden voldaan kan worden. Dit onderwerp kan verder voldoende worden beoordeeld in de procedure op de aanvraag om omgevingsvergunning. Vanwege de aangevraagde activiteiten is er een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is een toename van de fijnstof uitstoot. Een vergunning kan verleend worden indien de luchtkwaliteit door J.W.A. van Kasteren. Pagina 4 van 18 ontwerpbesluit

het project niet of NIBM (Niet In Betekende Mate) verslechterd. De mate van fijnstof belasting kan dan ook voldoende worden beoordeeld in de procedure op de aanvraag om omgevingsvergunning. Ten aanzien van het aspect geluid wordt voldaan aan het de richtwaarden zoals opgenomen in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De consequenties voor de geluidsimmissie ter plaatse van gevoelige objecten kunnen voldoende worden gereguleerd in de vergunningprocedure. Het risico op bodemverontreiniging is, gezien de activiteiten en voorzieningen, beperkt. In het kader van de vergunningprocedure zal een en ander verder worden getoetst aan de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming. De hoeveelheden en soort afvalstoffen zijn gebruikelijk in de sector. In het kader van de omgevingsvergunning wordt dit aspect nader beoordeeld. Het risico van ongevallen (in de zin van externe veiligheid) is, gezien de gebruikte stoffen en technologieën, beperkt. Gelet op de afstand tot woningen van derden zullen gevolgen van een eventueel ongeval zich beperken tot de inrichting. Het risico van ongevallen is in de vergunningprocedure goed te beoordelen en te reguleren. Conclusie De aanvraagde activiteiten zijn niet mer-beoordelingsplichtig. Ook hoeft geen milieueffectrapportage te worden opgesteld. GPBV-INSTALLATIE (IPPC-RICHTLIJN) De activiteit waarvoor vergunning wordt aangevraagd, leidt niet tot een overschrijding van de ondergrenswaarde van de IPPC-richtlijn, waardoor de installatie niet aangemerkt wordt als een gpbvinstallatie. Een beoordeling op grond van de IPPC-richtlijn, zoals deze is geïmplementeerd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is voor deze inrichting niet van toepassing. BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN Algemeen In dit hoofdstuk is het toepassen van de Beste Beschikbare Technieken (BBT) in de dierenverblijven uitgewerkt. Het gaat dan om de toepassing van huisvestingssystemen die de emissies verminderen. Ook voor andere onderdelen van de aanvraag is het toepassen van de BBT relevant. Dit is nader uitgewerkt bij de betreffende toetsingsonderdelen. Toetsingskader Voor zover het de toepassing van de Beste Beschikbare Technieken in de dierenverblijven betreft is de aanvraag getoetst aan: a. het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (besluit van 8 december 2005 (Staatscourant 2005, nummer 675); zoals is gewijzigd op 13 december 2007 (Staatscourant 2008, nummer 6) en in werking getreden op 1 april 2008 (Staatsblad 2008, nummer 93)) (Besluit huisvesting); b. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.22, derde lid) en het Besluit omgevingsrecht (artikel 5.3). J.W.A. van Kasteren. Pagina 5 van 18 ontwerpbesluit

Toetsing Voor diercategorieën waarvoor het redelijk is om emissie-eisen te stellen zijn maximale emissiewaarden opgenomen in het Besluit huisvesting. Het besluit geeft een goed beeld van de 'stand der techniek'. De eisen in het Besluit huisvesting zijn tot stand gekomen door rekening te houden met gegevens die het bevoegd gezag op grond van artikel 5.4 van het Besluit omgevingsrecht ook bij het vaststellen van BBT moet betrekken. Bij een huisvestingsysteem dat voldoet aan de daaraan in het Besluit huisvesting gestelde eisen kan ervan worden uitgegaan dat dit huisvestingsysteem een van de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken is. Wanneer in bijlage 1 bij het Besluit huisvesting geen maximale emissiewaarde is opgenomen moet elk huisvestingssysteem worden aangemerkt als de beste beschikbare techniek. In tabel 2 op pag. 16 is per diercategorie per stal de maximale emissiewaarde naast de emissiefactor van het aangevraagde huisvestingssysteem gezet. Voor de huisvesting van het jongvee in stal 1 en stal 5 is in de bijlage 1 van het Besluit huisvesting geen maximale emissiewaarde opgenomen. De traditionele huisvesting voldoet daarmee aan de eis van het toepassen van de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Verder laat de tabel op pag. 16 zien dat de emissiefactor van het huisvestingssysteem voor de melken kalfkoeien van stal 5 niet leidt tot een overschrijding van de maximale emissiewaarde. De uitvoering van stal 5 voldoet aan de eis van het toepassen van de BBT. Het voorgestelde stalsysteem in de bestaande stal 1 voor 168 melk- en kalfkoeien heeft een emissiefactor die boven de maximale emissiewaarde ligt. In stal 1 zijn verder geen aanpassingen van de uitvoering ten opzichte van de vergunde situatie. De aanvrager stelt voor om het niet wijzigen van de uitvoering van de gehele stal 1 te compenseren met het toepassen van verdergaande emissiereducerende maatregelen in de nieuw te bouwen stal 5 en met de aanpassing van een gedeelte van stal 1. Hij maakt gebruik van het 'intern salderen'. De inrichting heeft in de aangevraagde situatie een ammoniakemissie van 3.878,7 kg per jaar (zie pagina 16, tabel 2). Wanneer alle huisvestingssystemen precies zouden voldoen aan de wettelijke emissienorm, de maximale emissiewaarde, van het Besluit huisvesting dan zou de inrichting een ammoniakemissie hebben van 3.894,1 kg per jaar (zie pagina 16, tabel 2). Omdat de ammoniakemissie in de aangevraagde situatie niet groter is dan deze berekende ammoniakemissie, en verder de nieuw te bouwen stal voldoet aan het Besluit huisvesting (zie hiervoor), zijn in deze situatie voldoende compenserende maatregelen toegepast. De gehele inrichting voldoet daarmee aan de eis van het toepassen van de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Conclusie BBT De dierenverblijven voldoen tenminste aan de reguliere eisen van het Besluit huisvesting. Er is geen reden aanwezig voor het weigeren van de gevraagde vergunning. J.W.A. van Kasteren. Pagina 6 van 18 ontwerpbesluit

AMMONIAKEMISSIE UIT DIERENVERBLIJVEN Algemeen Het dichtstbijzijnde zeer kwetsbare gebied is de Kampina, een Habitat- en Vogelrichtlijngebied. De kortste afstand tussen de rand van dit zeer kwetsbare gebied en een dierenverblijf binnen de inrichting, stal 1, bedraagt 900 meter. Toetsingskader Voor zover het de ammoniakemissie uit dierenverblijven betreft is de aanvraag getoetst aan: a. de Wet ammoniak en veehouderij (wet van 31 januari 2002 (Staatsblad 2002, nummer 93) en in werking getreden op 8 mei 2002 (Staatsblad 2002, nummer 207); zoals is gewijzigd op 17 februari 2007 (Staatsblad 2007, nummer 103) en in werking getreden op 1 mei 2007 (Staatsblad 2007, nummer 156)) (Wav); b. de Regeling ammoniak en veehouderij (regeling van 1 mei 2002 (Staatscourant nummer 82); zoals is gewijzigd op 12 juli 2002 (Staatscourant nummer 136), 26 maart 2004 (Staatscourant nummer 70), 8 juni 2005 (Staatscourant nummer 153), 21 november 2005 (Staatscourant nummer 237), 25 september 2006 (Staatscourant nummer 207), 24 april 2007 (Staatscourant nummer 92), 31 maart 2009 (Staatscourant nummer 82), 31 december 2009 (Staatscourant nummer 20189), 17 juni 2010 (Staatscourant nummer 9996), 11 februari 2011 (Staatscourant nummer 2435)) (Rav). Toetsing De dierenverblijven van onderhavige inrichting liggen niet binnen een zone van 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. Voor deze inrichting geldt geen beperking met betrekking tot het ammoniakplafond, voor zover dit de emissie van ammoniak uit dierenverblijven en de invloed daarvan op zeer kwetsbare gebieden betreft. Toepassing emissie-arme (stal)systemen Ter vermindering van de ammoniakemissie wordt in stal 1 en stal 5 een emissiearme (stal)systeem toegepast voor de huisvesting van de melk- en kalfkoeien. Met het oog op de beoordeling van de ammoniakemissie en de emissiearme stallen zijn bij de aanvraag tekeningen en gegevens van het emissiearme huisvestingssysteem opgenomen. De uitvoering van het emissiearme stalsysteem in stallen 1 en stal 5 is beoordeeld aan de hand van de uitvoerings- en gebruikseisen van de betreffende systeembeschrijving. Naar aanleiding van de beoordeling zijn nadere eisen opgelegd door het stellen van voorschriften. Ziekenboeg De grootte van de ziekenboeg in stal 1 is beoordeeld in relatie tot de omvang van de productieruimten binnen de inrichting. De voorgestelde omvang is representatief voor de aangevraagde bedrijfsomvang. Daarnaast toont de voorgestelde uitvoering aan dat hier sprake is van een ruimte die bedoeld is voor het huisvesten van zieke dieren. Conclusie ammoniakemissie dierenverblijven De ammoniakemissie uit de dierenverblijven vormt geen reden voor het weigeren van de gevraagde vergunning. J.W.A. van Kasteren. Pagina 7 van 18 ontwerpbesluit

Vanwege de ligging van de veehouderij buiten een 250 meter zone van een zeer kwetsbaar gebied wordt voldaan aan het gestelde in de Wet ammoniak en veehouderij. GEURHINDER UIT DIERENVERBLIJVEN Algemeen De inrichting ligt tussen de kom van Lennisheuvel en het industrieterrein in agrarisch gebied. De directe omgeving wordt gekenmerkt door objecten binnen de bebouwde kom, op het industrieterrein en verspreide bebouwing in het buitengebied. Toetsingskader De aanvraag is getoetst aan: a. de Wet geurhinder en veehouderij (Staatsblad 2006, nummer 531), in werking getreden op 1 januari 2007 (Staatsblad 2006, nummer 671), zoals is gewijzigd op 29 mei 2008 (Staatsblad 2008, nummer 197), in werking getreden op 13 juni 2008 (geurwet); b. de Regeling geurhinder en veehouderij (Staatscourant 2006, nummer 246), zoals is gewijzigd op 9 juli 2007 (Staatscourant 2006, nummer 136), 31 maart 2009 (Staatscourant 2009, nummer 70) en op 10 december 2009 (Staatscourant 2009, nummer 20228), 17 juni 2010 (Staatscourant 2010, nummer 9998) (geurregeling); Toetsing geurhinder Beoordeling dieren met geuremissiefactoren In de inrichting is geen sprake van het houden van dieren met geuremissiefactoren. Beoordeling dieren zonder geuremissiefactoren Voor het houden van rundvee zijn geen omrekeningsfactoren in bijlage 1 van de Wet geurhinder en veehouderij vastgesteld. Voor het houden van melk- en kalfkoeien en jongvee zijn vaste minimaal aan te houden afstanden vermeld in artikel 4 van de Wet geurhinder en veehouderij. De vaste minimaal aan te houden afstand voor het houden van vrouwelijke jongvee en melk- en kalfkoeien bedraagt 100 meter voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom, gemeten vanaf een emissiepunt van de betreffende stalruimte. De afstanden van geurgevoelige objecten gelegen in het buitengebied (Mijlstraat 32, 34 en 34a) tot een emissiepunt van de meest nabijgelegen stal binnen de inrichting is nergens kleiner dan 50 meter. De afstanden van geurgevoelige objecten gelegen op het industrieterrein en de gevoelige objecten in de kom van Lennisheuvel (Armehoefstraat 18,20 en 22) tot een emissiepunt van de meest nabijgelegen stal is nergens kleiner dan 100 meter. Uit de aanvraag was niet op te maken of de mixputten van gebouw 2 nog gebruikt werden. Uit de aangepaste tekening blijkt dat deze mixputten niet meer gebruikt worden. Om deze onduidelijkheid nog verder weg te nemen hebben wij een voorschrift opgenomen dat deze putten niet meer gebruikt mogen worden. Om de vrees van appellant voor aanzienlijke geurhinder die zou kunnen ontstaan indien zich in de mestkelder van gebouw 2 dikke mest ophoopt weg te nemen hebben wij een aantal extra maatregelen voorgeschreven. J.W.A. van Kasteren. Pagina 8 van 18 ontwerpbesluit

Om te voorkomen dat dikke mest vanuit stal 1 via een verbindingsbuis naar de mestkelder onder de sleufsilo en vervolgens naar de mestkelder onder gebouw 2 kan stromen moeten een aantal extra maatregelen getroffen worden. De verbindingsbuis tussen de mestkelder van stal 1 en de mestkelder onder de sleufsilo wordt door middel van een afsluiter afgesloten zodanig dat de mest niet meer vrij naar de mestkelder onder de sleufsilo en vervolgens naar de mestkelder van gebouw 2 kan stromen. Er mag alleen dunne mest verpompt worden met behulp van een mestpomp van de mestkelder van stal 1 naar de mestkelder onder de sleufsilo en die verder onder vrij verval naar de mestkelder van gebouw 2 stroomt. Om te waarborgen dat alleen dunne mest verpompt wordt moet aan een aantal voorwaarden voldaan worden. Rundveemest vormt na verloop van tijd een mestkoek. De dikke fractie drijft op en vormt een mestkoek boven op de dunne fractie. De verhouding tussen de laagdikte van de dunne mest en de laagdikte van de drijflaag bedraagt ongeveer 3 delen dun tot 1 deel drijflaag. De mestpomp dient de mest uit de kelder van stal 1 op een zo laag mogelijk niveau aan te zuigen, maximaal uit een laag van 30 cm boven de keldervloer. De diameter van de aanzuigopening van de mestpomp is kleiner dan 30 cm. Om uit te sluiten dat dikke mest verpompt wordt dient de pomp te zijn uitgerust met een afslagbeveiliging die de pomp uitschakelt als het mestniveau van de mestkelder van stal 1 daalt onder de 100 cm boven de keldervloer. Op deze wijze kan gegarandeerd worden dat de laag van 30 cm boven de keldervoer altijd bestaat uit dunne mest zodat alleen dunne mest verpompt kan worden naar de mestkelder onder de sleufsilo en de mestkelder van gebouw 2. De mixputten van gebouw 2 zijn dan niet meer nodig en de vrees voor geurhinder kan daarmee weggenomen worden. Eenmaal per jaar, tijdens de incidentele afvoer van mest, dient gecontroleerd te worden of zich daadwerkelijk geen dikke mest in de mestkelder van gebouw 2 heeft verzameld. Indien dit om welke reden dan ook het geval is, dient dit bij ons gemeld te worden en dient de oorzaak aangegeven te worden. De dikke mest in de mestkelder van gebouw 2 mag vervolgens uitsluitend tijdens de incidentele afvoer van mest via de mixputten van stal 2 afgevoerd worden. De voorschriften van de hoofdstukken Opslag mest (J.2.) en Geluid zijn uitgebreid. Conclusie geurhinder dierenverblijven Naast de extra getroffen maatregelen toont de vergelijking van de afstanden aan dat wordt voldaan aan de afstanden van de geurwet. De gevraagde vergunning kan voor wat betreft het aspect geur vanuit dierenverblijven niet worden geweigerd. LUCHT Luchtkwaliteitseisen Toetsingskader Bij de beslissing op de aanvraag moeten wij de grenswaarden voor de luchtkwaliteit, zoals bedoeld in bijlage 2 van de Wm in acht nemen. Het betreft grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO 2 ), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM 10 ), lood, koolstofmonoxide en benzeen. Voor het verlenen van de vergunning moet aannemelijk zijn gemaakt dat de gevraagde activiteit niet leidt tot het overschrijden van een grenswaarde. J.W.A. van Kasteren. Pagina 9 van 18 ontwerpbesluit

Bepaling bijdrage aan de luchtkwaliteit Door de volgende aangevraagde activiteiten vinden emissies naar de lucht plaats, die relevant zijn bij de toetsing aan de genoemde grenswaarden: het houden van vee (PM 10 ); transportbewegingen (PM 10 en NO 2 ); vullen van silo's (PM 10 ). De concentratie van zwaveldioxide, stikstofoxiden, koolstofmonoxide, benzeen en lood in de buitenlucht is van nature zo laag dat voor deze stoffen geen overschrijding van de grenswaarde wordt verwacht. Voor deze stoffen kan worden voldaan aan de grenswaarden van de Wm. De concentraties stikstofdioxide (NO 2 ) en fijn stof (PM 10 ) in de buitenlucht zijn wel relevant. De gevraagde activiteit is niet opgenomen in de Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Voor deze stoffen moet dan ook worden nagegaan of de bijdrage van de inrichting opgeteld bij de achtergrondconcentratie kan leiden tot overschrijding van de grenswaarden. De gevraagde verandering heeft betrekking op een uitbreiding van het aantal dieren. Als gevolg hiervan is er in de aangevraagde situatie (zie tabel 1 en 2, pagina 16) sprake van een toename van de fijnstofemissie ten opzichte van de vergunde situatie. Een vergunning voor het veranderen van een veehouderij kan in principe verleend worden indien er geen overschrijding van de grenswaarde plaatsvindt. Ook kan de vergunning verleend worden indien de luchtkwaliteit door het project niet of NIBM (Niet In Betekende Mate) verslechterd. Veehouderijen zijn niet opgenomen in de regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Uit een vergelijking van de aanvraag en de vergunde situatie blijkt dat de emissie van fijn stof toeneemt met 26.364 gr/jaar In de handreiking fijnstof van mei 2010 staat aangegeven dat bij een afstand van 70 meter tot het te toetsen object er pas sprake kan zijn van een in betekende mate veroorzaakte bijdrage bij een stofemissie groter dan 324.000 gr/jaar, gebaseerd op 3% NIBM grens. De stofemissie uit de aanvraag (57.844 gr/jaar) hoewel groter dan de vergunde emissie (31.480 gr/jaar) is de aangevraagde emissie lager dan de waarde uit de handreiking fijnstof. De meest nabij gelegen woning Mijlstraat 32 ligt echter op een afstand van 54 meter. Hoewel de getallen in de handreiking worstcase zijn genomen inclusief een veiligheidsmarge is toch met een fijnstof berekening aangetoond dat wordt voldaan aan de Wet luchtkwaliteit. De berekening van fijnstof is met KEMA STACKS versie 2011.2 uitgevoerd op 18 mei 2012. Uit de stofberekening volgt dat op geen van de beoordelingspunten een overschrijding plaatsvindt van de wettelijke luchtkwaliteitsnormen voor fijnstof (PM10) zoals genoemd in de Wet luchtkwaliteit 2007. De gemiddelde jaarconcentratie bedraagt na zeezoutcorrectie maximaal 21,83 µg/m 3 en voldoet daarmee aan de grenswaarde van 40 µg/m 3 en het aantal overschrijdingen van de grenswaarde van het 24-uurgemiddelde bedraat 9 dagen, ook lager dan de grenswaarde van 35 overschrijdingsdagen. PM 10 vanwege vullen voersilo's&transportbewegingen en de NO 2 vanwege transportbewegingen De bijdrage van de inrichting aan de luchtkwaliteit in de omgeving veroorzaakt door de emissies als gevolg van het vullen van voersilo's (PM 10 ) en de transportbewegingen (PM 10 en NO 2 ) zijn verwaarloosbaar. Conclusie Ter plaatse van de inrichting wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen die in de Wm zijn opgenomen. J.W.A. van Kasteren. Pagina 10 van 18 ontwerpbesluit

VERRUIMDE REIKWIJDTE Naast het voorkomen van gevaar, schade en hinder moeten onder andere ook de aspecten energie, water, afval en vervoer worden betrokken in de omgevingsvergunning. Deze aspecten vallen onder de term 'verruimde reikwijdte'. Energiebesparing A. Het toetsingskader Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect zuinig omgaan met energie. De voorschriften met betrekking tot energie (registratie en onderzoek) zijn gebaseerd op de circulaire 'Energie in de milieuvergunning' (bron: Ministerie van VROM/ministerie van EZ, november 1999) en de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (bron: Infomil, december 2005). In beide beleidsdocumenten wordt bij een jaarlijks energieverbruik van meer dan 75.000 m³ aardgasequivalenten aan brandstoffen of 200.000 kwh elektriciteit het uitvoeren van een energiebesparingsonderzoek relevant geacht. Bij een jaarlijks energieverbruik van meer dan 25.000 m³ aardgasequivalenten aan brandstoffen of 50.000 kwh elektriciteit moeten energiebesparingsmaatregelen worden genomen, voor zover deze rendabel zijn. Een rendabele maatregel is een maatregel met een terugverdientijd van ten hoogste 5 jaar. B. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten Zoals uit de aanvraag blijkt, bedraagt het jaarlijks elektriciteitsverbruik ongeveer 90.000 kwh en wordt er geen aardgas verbruikt. C. Beoordeling en conclusie Zoals uit de aanvraag blijkt, is er een overschrijding van het elektriciteitverbruik van de eerder genoemde grenzen. Uit beoordeling van de aanvraag is niet gebleken dat alle mogelijke energiebesparende maatregelen die redelijkerwijs te treffen zijn, zijn of worden toegepast. Binnen het bedrijf is mogelijk nog een energiebesparingspotentieel aanwezig. In de vergunning is een voorschift opgenomen om het energieverbruik te registreren. Waterbesparing (leiding- en grondwater) Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect zuinig omgaan met water. De voorschriften met betrekking tot waterverbruik (registratie en onderzoek) zijn gebaseerd op de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (bron: Infomil, december 2005). In dit document worden aan het onderwerp water geen ondergrenzen gesteld, omdat de relevantie van waterbesparing sterk afhankelijk is van de lokale situatie. Ondergrenzen voor water kunnen dus niet op landelijke schaal worden geformuleerd. Per situatie zal beoordeeld moeten worden of maatregelen voor het aspect water relevant zijn of niet. Het vigerende lokale beleid is dan richtinggevend. Omdat door het bevoegd gezag geen specifiek beleid is vastgesteld wordt vooralsnog, in overeenstemming met de 'oude' 8.40 Amvb s, een jaarlijks waterverbruik van ten minste 5.000 m 3 per jaar als ondergrens gehanteerd. Waterbesparing wordt in belangrijke mate gerealiseerd door toepassing van de stand der techniek. Waterbesparende voorzieningen zijn in ruime mate beschikbaar en nauwelijks duurder dan de klassieke niet-waterbesparende alternatieven. Bij nieuwbouw en ingrijpende renovatie dienen dan ook altijd de waterbesparende voorzieningen, conform de stand der techniek, te worden toegepast. J.W.A. van Kasteren. Pagina 11 van 18 ontwerpbesluit

De aanvraag geeft aan dat het totale verbruik van water circa 16.000 m 3 bedraagt. Het waterverbruik wordt echter voor het overgroot gedeelte bepaald door het gebruik van water als drinkwater. Voor de spoeling en reiniging van de melkinstallatie en de stallen is het waterverbruik circa 500 m 3. Gelet op het verwachte waterverbruik en de gebruiksdoelen binnen de inrichting is geen voorschriften opgenomen voor waterbesparing. Wel is in de voorschriften een verplichting tot registratie van het waterverbruik opgenomen. Verkeer en vervoer Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect verkeer en vervoer. Bij meer dan 100 werknemers of meer dan 500 bezoekers per dag of meer dan 2 miljoen transportkilometers per jaar voor verladers en uitbesteed vervoer of meer dan 1 miljoen transportkilometers per jaar voor eigen vervoerders worden voorschriften ten aanzien van verkeer en vervoer relevant geacht. Dit is gebaseerd op de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (bron: Infomil, december 2005). In de onderhavige situatie worden deze grenzen niet overschreden. Een verdere toetsing op dit onderdeel is niet nodig. GELUID Algemeen Als gevolg van de activiteiten van de inrichting ontstaat geluid naar de omgeving. Het geluid wordt veroorzaakt door verkeersbewegingen samenhangend met het brengen van het voer, het vullen van de voersilo s, het transport van dieren en mest de afvoer van melk en bijbehorende laad- en losactiviteiten. Al deze activiteiten vinden in de dagperiode plaats. Daarnaast kunnen in de nachtperiode personenwagenbewegingen plaatsvinden. De circulatieventilatoren ten behoeve van de verkoeling in de stallen zijn gezien het geringe binnenniveau akoestisch niet relevant. Ook de pomp die wordt geïnstalleerd in de mestkelder van stal 1 om de dunne fractie over te pompen naar de mestkelder onder de sleufsilo en de kelder onder gebouw 2, is akoestisch gezien niet relevant. De inrichting is gelegen tegen de kom van Lennisheuvel. Woningen van derden bevinden zich ten westen en zuiden van de inrichting op geringe afstand vanaf de inrichtingsgrens. Akoestisch rapport Een akoestisch rapport waarin de geluidsemissie/-immissie is beschreven is aan de aanvraag toegevoegd, Greten Raadgevende Ingenieurs, documentnummer Rwm1138aaA0.jg van 4 juni 2012. Op 11 oktober 2012 is het akoestisch rapport aangepast naar aanleiding van ingebrachte zienswijzen. In het rapport zijn de akoestische gevolgen voor de incidentele bedrijfssituatie in afwijking van de representatieve bedrijfssituatie inzichtelijk gemaakt en is rekening gehouden met een extra zuigpunt op de kelder tussen stal 2 en de onderkelderde sleufsilo. Naar aanleiding van het beroep bleek dat omdat de mestproductie in de inrichting groter is dan waarvan is uitgegaan in het akoestisch rapport van Greten Raadgevende ingenieurs van 4 juni 2012, de geluidsbelasting niet was berekend aan de hand van de juiste hoeveelheden. De geluidsbelasting vanwege bedrijfsactiviteiten inzake de afvoer van mest is abusievelijk niet berekend aan de hand van de juiste mestproductie van de inrichting. Om mogelijke gevolgen te beoordelen is een wijziging/aanvulling akoestisch onderzoek gedaan d.d. 10-09-2013. J.W.A. van Kasteren. Pagina 12 van 18 ontwerpbesluit

Aan de hand van de juiste mestproductie is berekend dat het noodzakelijk is dat in de representatieve bedrijfssituatie 3 vrachten per week worden verladen. In het aanvullend akoestisch rapport is in de representatieve bedrijfssituatie rekening gehouden met de afvoer van mest door 3 vrachten per dag (voorheen 1 vracht per dag).om de groots mogelijke gevolgen voor de omgeving te bepalen is in de berekening er vanuit gegaan dat deze vrachten op één dag plaatsvinden. Hiertoe is in het model naast het toevoegen van 4 bewegingen ( 2 extra vrachten), ook de totale verpomptijd verhoogd van 20 minuten naar in totaal 60 minuten. Bovendien is voor de incidentele bedrijfssituatie de akoestische gevolgen van het verplaatsen, naar de mixputten van gebouw 2, van het verlaadpunt van de mest bekeken. Normstelling Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau De te stellen geluidsgrenswaarden worden gebaseerd op de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van oktober 1998. Een gemeentelijke nota industrielawaai is niet vastgesteld. Voor het stellen van grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) wordt in eerste instantie uitgegaan van de richtwaarden uit hoofdstuk 4 van de Handreiking. De beoordeling van de geluidsbelasting en het stellen van geluidsgrenswaarden vindt plaats voor de gevels van woningen van derden of andere geluidsgevoelige bestemmingen. De dichtstbijgelegen woningen van derden zijn gelegen in de kom van Lennisheuvel en aan de aan de Mijlstraat. Het gebied waarin de woningen van derden of andere geluidsgevoelige objecten zijn gelegen is conform de Handreiking te typeren als rustige woonwijk, weinig verkeer. De richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) voor dit type woonomgeving bedragen 45 db(a) voor de dag-, 40 db(a) voor de avond- en 35 db(a) voor de nachtperiode. Maximaal geluidsniveau Gestreefd wordt naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus (L Amax ) die meer dan 10 db boven het aanwezige langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) uitkomen. Als ten hoogste toelaatbare grenswaarden voor het L Amax geldt 70 db(a) voor de dag-, 65 db(a) voor de avond- en 60 db(a) voor de nachtperiode. Indirecte hinder: verkeer van en naar de inrichting Verkeersbewegingen van en naar de inrichting, dat wil zeggen buiten de inrichting, worden analoog aan de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996 uitsluitend en separaat getoetst aan de hand van het door die verkeersbewegingen veroorzaakte equivalente geluidsniveau. De beoordeling behoeft slechts te worden uitgevoerd voor zover het verkeer van en naar de inrichting is te onderscheiden van het heersende verkeersbeeld. De voorkeursgrenswaarde voor het geluidsniveau bedraagt 50 db(a) en de maximale grenswaarde bedraagt 65 db(a). Toetsing representatieve bedrijfssituatie De akoestische gevolgen van de activiteiten van de inrichting zijn onderzocht en vastgelegd in het bovengenoemde rapport met de twee aanvullingen en maken gezamenlijk onderdeel uit van de aanvraag. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende. J.W.A. van Kasteren. Pagina 13 van 18 ontwerpbesluit

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) Uit het akoestisch rapport en de aanvullingen daarop blijkt dat voor de representatieve bedrijfssituatie voldaan wordt aan de richtwaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voor een rustige woonwijk, weinig verkeer omgeving, 45 db(a) etmaalwaarde, waarbij de dagperiode de etmaalwaarde bepaald. De rekenresultaten van de gewijzigde representatieve bedrijfssituatie, met de twee extra vrachten voor de afvoer van mest, laten zien dat de richtwaarde in de dagperiode van 45dB(A) etmaalwaarde voor geen van de beoordeelde geluidsgevoelige bestemmingen wordt overschreden. Omdat de etmaalwaarde voor enkele geluidgevoelige bestemmingen als gevolg van de toename van de mestafvoer ten opzichte van ons besluit van 16 oktober 2012 toenam, hebben wij de etmaalwaarden voor de dagperiode van voorschrift F1 conform de waarden uit het aanvullend akoestisch rapport aangepast. Omdat de etmaalwaarde voor deze woningen de richtwaarde van 45dB(A) etmaalwaarde niet overschrijdt, is deze toename aanvaardbaar. In de incidentele bedrijfssituatie bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaakt door de piekafvoer van mest ter plaatse van woningen maximaal 47 db(a) in de dagperiode (hoogte 1,5 meter). Voor het geval dat zich onverhoopt dikke mest in de mestkelder van gebouw 2 ophoopt en de mixputten van gebouw 2 gebruikt moeten worden om de mest te mixen en af te voeren, hebben wij met betrekking tot deze handeling, het verplaatsen van het verlaadpunt naar de mixputten van gebouw 2, het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau opnieuw bepaald (Wijziging /aanvulling akoestisch onderzoek d.d. 10-09-2013). Voor deze (uitzonderlijke) incidentele bedrijfssituatie veroorzaakt de afvoer van mest ter plaatse van woningen maximaal 48 db(a) in de dagperiode (hoogte 1,5 meter). Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaakt door het inkuilen van maïs en gras bedraagt ter plaatse van woningen maximaal 47 db(a) in de dagperiode (hoogte 1,5 meter) en 48 db(a) in de avondperiode (hoogte 5 meter). Beide activiteiten vinden maximaal 6 dagen per jaar plaats. Deze bedrijfsactiviteiten worden als incidenteel beschouwd als ze minder dan 12 keer per jaar voorkomen en niet tegelijk binnen een etmaal plaatsvinden. Wij zijn van oordeel dat deze bedrijfsactiviteiten noodzakelijk zijn en omdat ze hoofdzakelijk in de dagperiode plaatsvinden zal gelet op de mate van overschrijding de hinder naar de omgeving beperkt zijn. Derhalve verlenen wij de vergunning voor zover deze betrekking heeft op de piekafvoer van mest en het inkuilen van maïs en gras. Maximaal geluidsniveau (L Amax ) Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat L Amax ten hoogste 68 db(a) in de dagperiode bedraagt ter plaatse van woningen en dat in de avond- en nachtperiode geen relevante maximale geluidniveaus optreden. Aan de grenswaarden wordt voor alle immisiepunten voldaan. J.W.A. van Kasteren. Pagina 14 van 18 ontwerpbesluit

Indirecte hinder: verkeer van en naar de inrichting Uit het akoestisch onderzoek (bijlage 1) blijkt dat het equivalente geluidsniveau veroorzaakt door het verkeer van en naar de inrichting voor de maatgevende woning Mijlstraat 32 waarbij al het verkeer zowel bij aankomen als vertrek deze woning passeert, 44 db(a) etmaalwaarde bedraagt. Dit is ruim lager dan 50 db(a) en daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de circulaire. BODEM Algemeen Bodemverontreiniging kan worden veroorzaakt door het onzorgvuldig handelen met en de op- en overslag van bodembedreigende stoffen. De beoordeling van potentieel bodemverontreinigende activiteiten moet plaatsvinden conform de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). Uitgangspunt hierbij is het bereiken van een beschermingsniveau, waarbij kan worden gesproken van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging.(bodemrisicocategorie A) De volgende activiteiten worden als bodembedreigend aangemerkt: opslag van minerale oliën; op- en overslag van dierlijke meststoffen op- en overslag van reinigingsmiddelen; opslag van kadavers. Opslag van olie Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting opslag plaatsvindt van dieselolie in een bovengrondse opslagtank (3000 liter) en smeer- en afgewerkte olie in lekbakken. De tank moet voldoen aan de eisen zoals gesteld in de publicatie PGS-30 vloeibare aardolieproducten; Buiten opslag in kleine installaties. De smeer- en afgewerkte olie opslag is beperkt tot maximaal 60 liter per product. Dieselolie wordt uitsluitend getankt ten behoeve van eigen gebruik. De doorzet is gering. De kans op morsen van dieselolie is zeer beperkt. Als het tanken plaats vindt op een vloeistofkerende vloer van tenminste drie bij vijf meter en eventueel gemorst product onmiddellijk wordt verwijderd (met absorptiemateriaal), is sprake van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging. Opslag van dierlijke mest Binnen de inrichting vindt opslag plaats van dierlijke mest in mestkelders en op een vaste mestplaat. De mestplaat moet mestdicht zijn uitgevoerd en uittredend vocht mag niet van de plaat kunnen stromen maar moet opgevangen worden. De mestkelders moeten mestdicht zijn uitgevoerd, conform de betreffende (Bouwtechnische) Richtlijnen mestbassins. Dit komt overeen met het bodembeschermingsniveau zoals is opgenomen in het Besluit mestbassins milieubeheer. In deze situatie is sprake van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging. Dit is opgenomen in de voorschriften. Opslag van bodembedreigende vloeistoffen De opslag van de bodembedreigende vloeistoffen in emballage (o.a reinigingsmiddelen) staat beschreven in hoofdstuk A3, paragraaf 3.3.3, subactiviteit 3.4 "op- en overslag in emballage vloeistoffen" van de NRB. Uit deze paragraaf blijkt dat de opslag moet plaatsvinden in emballage die hiervoor geschikt wordt geacht. De voorraad (dus geen werkvoorraad) van deze vloeistoffen moet worden opgeslagen in of boven een vloeistofdichte lekbak. Daarnaast moet visueel toezicht aanwezig zijn en het J.W.A. van Kasteren. Pagina 15 van 18 ontwerpbesluit

incidentenmanagement op het niveau "faciliteiten en personeel" wordt gebracht. Voornoemde eisen zijn verwerkt in de voorschriften die aan deze vergunning worden verbonden. Uit de beoordelingssystematiek zoals deze is vastgelegd in de NRB blijkt dat met het voorschrijven van de hierboven genoemde maatregelen/voorzieningen sprake is van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging. Kadaveraanbiedplaats Kadavers moeten boven een vloeistofkerende vloer of bak worden geplaatst waarbij de sappen afkomstig van de kadavers worden opgevangen. De kadaveraanbiedplaats moet zodanig zijn aangelegd dat sappen niet van de vloeistofkerende vloer kunnen geraken. Als hieraan wordt voldaan is er sprake van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging door deze activiteit. Deze eisen zijn in de voorschriften opgenomen. Bodemonderzoek Conform vaste jurisprudentie (zie uitspraak E03.95.0821 d.d. 21 januari 1997, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) kan ervan worden uitgegaan dat bij naleving van de opgenomen voorschriften de kwaliteit van de bodem en het grondwater niet in relevante mate nadelig zullen worden beïnvloed. Een (nulsituatie)bodemonderzoek is voor een veehouderij met reguliere activiteiten niet noodzakelijk. De aangevraagde activiteiten kunnen als regulier worden aangemerkt, zodat een (nulsituatie)bodemonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. AFVALSTOFFEN EN AFVALWATER Verwijdering van afvalstoffen In de inrichting ontstaan diverse soorten afvalstoffen zoals papier, kadavers, oud ijzer en afval dat vergelijkbaar is met huishoudelijk afval. Uit de aanvraag blijkt dat de afvalstoffen gescheiden worden ingezameld, opgeslagen en worden afgevoerd. Aan deze vergunning zijn voorschriften verbonden voor de opslag en afvoer van deze afvalstoffen. Bij de beoordeling van de omvang van afval en emissies moet de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (InfoMil, december 2005) worden toegepast. Uit de in deze handreiking opgenomen ondergrens (25 ton bedrijfsafval of 2,5 ton gevaarlijk afval per jaar) blijkt dat een afvalpreventieonderzoek niet relevant is. Gelet hierop wordt vooralsnog geen afval- en emissiepreventie onderzoek voorgeschreven. Omdat inzicht in de afvalstoffenhuishouding nodig is om eventueel in een later stadium een reductie te kunnen bewerkstellingen, is in de voorschriften opgenomen dat de afvoer van afvalstoffen moet worden geregistreerd. Bedrijfsafvalwater In de inrichting komen de volgende afvalwaterstromen vrij: reinigingswater van de stallen en bedrijfsruimten; reinigingswater melkinstallatie; niet verontreinigd hemelwater; Het reinigingswater van de stallen en bedrijfsruimten wordt via een bedrijfsriolering geloosd in de mestkelders. Vervolgens wordt dit bedrijfsafvalwater samen met de drijfmest verspreid over het land J.W.A. van Kasteren. Pagina 16 van 18 ontwerpbesluit

conform het Besluit gebruik dierlijke meststoffen. Het reinigingswater van de melkinstallatie wordt geloosd op de drukriolering. Het niet verontreinigde hemelwater wordt geloosd op het oppervlaktewater. Wij merken op dat het lozen van hemelwater van daken en verhardingen een in het Activiteitenbesluit genoemde activiteit is. De met deze activiteit samenhangende lozing volgens artikel 1.4 van het Activiteitenbesluit moet plaatsvinden overeenkomstig de voorschriften uit dat besluit en de daarop gebaseerde ministeriële regeling. Wij verwijzen hiervoor naar paragraaf 3.1.3 uit het Activiteitenbesluit. EXTERNE VEILIGHEID Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico s van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico s die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van (gevaarlijke) stoffen. Binnen de inrichting vindt opslag plaats van reinigings- en ontsmettingsmiddelen. Deze middelen vallen onder ADR klasse 8. In de PGS 15 'Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen' is een ondergrens opgenomen van 250 liter voor de opslag van gevaarlijke stoffen die vallen onder klasse 8. Nu de aanvraag betrekking heeft op de opslag van minder dan 250 liter, hoeft de opslagvoorziening niet te voldoen aan de eisen zoals opgenomen in de PGS 15. Het risico door ongevallen die nadelige gevolgen kunnen veroorzaken voor het milieu kan in voldoende mate worden beperkt door het stellen van voorschriften. BIJZONDERE BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN EN BEDRIJFSBEËINDIGING Storingen en dergelijke moeten onmiddellijk worden verholpen. Bij bedrijfsbeëindiging of het onderbreken van de bedrijfsactiviteiten gedurende een periode van meer dan zes maanden, moeten mestopslagen worden leeggemaakt en schoongemaakt en moeten de opgeslagen grond- (waaronder voer), hulp- en afvalstoffen worden afgevoerd. Gebouwen en installaties die niet worden verwijderd en afgevoerd moeten ook na bedrijfsbeëindiging in goede staat van onderhoud blijven. Dit is in de voorschriften opgenomen. J.W.A. van Kasteren. Pagina 17 van 18 ontwerpbesluit

Besluit Omgevingsvergunning TABEL 1: BESLUIT LANDBOUW 28 FEBRUARI 2011 Ammoniakemissie Geuremissie BBT Fijn stofemissie Stal Rav-code Diercategorie / huisvestingssysteem Aantal dieren Ammoniakemissie-factor Totaal ammoniak Geur-emissiefactor Totaal geur Maximale emissiewaarde Vergund BBT Fijn stofemissie-factor Totaal fijn stof 1 A1.100.2 Melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar Permanent opstallen 186 11,0 2046,0 0,00 9,5 1.767,0 148 27.528,0 1 A3 Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar 10 3,9 39,0 0,00 3,9 39,0 38,0 380,0 2 A3 Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar 94 3,9 366,6 0,00 3,9 366,6 38,0 3.572,0 Totaal 2.451,6 2.172,6 31.480,0 TABEL 2: AANGEVRAAGDE VERGUNNING Ammoniakemissie Geuremissie BBT Fijn stofemissie Ammoniak- Fijn stofe- Stal Rav-code Diercategorie / huisvestingssysteem Aantal dieren emissie- factor Totaal ammoniak Geur-emissiefactor Totaal geur Maximale emissiewaarde BBT aanvraag missie- factor Totaal fijn stof 1 A1.14.2 Melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar BWL 2010.35 91 8,1 737,1 0,00 9,5 864,5 148,0 13.468,0 1 A1.100.2 Melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar. Permanent opstallen 168 11,0 1.848,0 0,00 9,5 1.596,0 148,0 24.864,0 5 A1.14.2 Melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar BWL 2010.35 100 8,1 810,0 0,00 9,5 950,0 148,0 14.800,0 5 A3 Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar 109 3,9 425,1 0,00 3,9 425,1 38,0 4.142,0 5 A3 Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar 15 3,9 58,5 0,00 3,9 58,5 38,0 570,0 Totaal 3.878,7 3.894,1 57.844,0 J.W.A. van Kasteren. Pagina 18 van 18 ontwerpbesluit