l Hoofdstuk 6 Ets-sjabloon
Dit hoofdstuk beschrijft hoe in Silhouette Studio een ontwerp van een ets-sjabloon in elkaar steekt. Het ontwerp dat u in de loop van dit hoofdstuk gaat uitwerken, bestaat uit een figuur dat u omzet in een etsbaar snijpatroon. Aan het einde van het hoofdstuk heeft u een snijpatroon ontworpen dat bestaat uit het figuur, verwerkt als ets-sjabloon. Deze kunt u door de Silhouette snijplotter uit laten snijden. Zo kunt u, in combinatie met glasetspasta, een ets-sjabloon uitwerken die u onder andere op glaswerk, spiegels en geglazuurde mokken kunt overbrengen. Na het doorwerken van dit hoofdstuk heeft u de volgende kennis opgedaan: Figuur traceren Snijbestand ontkoppelen Rechthoek ontwerpen Figuren uitlijnen Snijpatroon omzetten in ets-sjabloon Open het programma Silhouette Studio. Deze uitleg is te vinden in hoofdstuk 1. 6.1. Figuur importeren Nu Silhouette Studio opgestart is, is het tijd om het figuur in Silhouette Studio te importeren. Het figuur is vooraf door u opgeslagen op een opslagmedium. In dit voorbeeld wordt een figuur vanaf de harde schijf van de computer geïmporteerd. Om een figuur in Silhouette Studio te importeren, dient u de volgende stappen uit te voeren: Selecteer in de menubalk de tab [Bestand]. Kies de optie [Samenvoegen], zoals in Figuur 1. Figuur 1: Bestand Samenvoegen Samenvoegen: Wanneer u kiest voor de optie [Openen ], opent het gekozen figuur op het actieve werkblad. Zo voorkomt u dat de figuren van het ene naar het andere tabblad moet worden overgezet.
Dit levert tijdwinst op. Wanneer u met een druk op de linkermuisknop kiest voor [Samenvoegen ], verschijnt er een pop-up scherm in het werkblad. Zoek in de datastructuur van uw computer naar de map waar het figuur is opgeslagen. Selecteer het te bewerken figuur. Bevestig met de knop [OK], zoals geïllustreerd in Figuur 2. Figuur 2: samenvoegen figuur Tip: Silhouette Studio zal enkel de bestanden tonen die voorzien zijn van de extensies die in het vak [Bestandstypen] worden weergegeven. Wanneer er enkel bestanden met de extensie.studio te zien zijn, kunt u kiezen voor de optie alle bestanden. Hierdoor zijn alle bestandtypen te vinden en, indien mogelijk, te selecteren. Wanneer u het figuur heeft geselecteerd, zal dit geïmporteerd worden in Silhouette Studio en op het werkblad verschijnen, zoals getoond in Figuur 3. Figuur 3: geïmporteerd figuur
Tip: hoe groter het figuur in verhouding met het werkblad is bij het traceren, hoe trager het programma zal zijn. Dit komt doordat Silhouette Studio het figuur telkens opnieuw moet berekenen. Het is aan te raden dat u de figuren naar maximaal 10cm breed/groot aanpast, zodat u meteen op volle snelheid door kunt werken met het patroon. Silhouette Studio hoeft dan alleen de kleine wijzigingen te verwerken. Wanneer u het figuur selecteert door er met de linkermuisknop op te klikken, verschijnen de afmetingen (lengte en de breedte) om het figuur heen. Door het slepen van de witte blokjes die erbij staan, kunt u de afmetingen van het figuur aanpassen. 6.2. Figuur traceren Wanneer het figuur op de juiste wijze door u is geïmporteerd, kunt u dit gaan traceren. De Silhouette snijplotter kan enkel patronen verwerken die snijlijnen bevatten. De volgende paragrafen beschrijven hoe u snijlijnen kunt toevoegen aan het figuur om zo tot een werkbaar snijbestand te komen. Traceren: Het omzetten van een figuur naar een verwerkbaar snijbestand wordt traceren genoemd. Snijlijnen: De in Silhouette Studio ontwikkelde lijnen die doorgezonden kunnen worden naar de Silhouette snijplotter. De Silhouette snijplotter kan deze lijnen vervolgens verwerken en de patronen uitsnijden of laten uittekenen met verschillende soorten messen, sketchpennen, gewone pennen in combinatie met penhouder, stippeltools en graveertools op diverse materialen die voor de snijplotter geschikt zijn. Snijbestand: Een omgezet bestand dat snijlijnen bevat die door de Silhouette snijplotter uitgelezen kunnen worden om uitgewerkt te worden in de praktijk. 6.2.1 [Open het traceervenster] Het icoon [Open het traceervenster] in Silhouette Studio ziet er als volgt uit: [Open het traceervenster]
Selecteer traceergebied: Hiermee is het mogelijk een traceervenster om het figuur te plaatsen en dit om te gaan zetten tot een werkbaar snijbestand. Pas traceer methode toe: Traceer: het figuur wordt getraceerd en alle geel gekleurde delen worden omgezet tot een snijlijnen bestand. Traceer buitenlijn: van het figuur wordt alleen de buitenlijn getraceerd. Alle snijlijnen die erin vallen worden niet omgezet tot een snijpatroon. Deze functie wordt gebruikt bij onder andere print and cut. Traceer en koppel los: Wanneer u deze optie kiest, zal het figuur zelf losgekoppeld worden en zal elk stukje apart te verplaatsen zijn. Het snijbestand heeft dezelfde uitwerking als de traceer functie. Het loskoppelen gebeurt alleen bij het figuur, dus niet bij het snijbestand. Figuur 4: traceermenu High pass filter: De mogelijkheid om het patroon geheel in te kleuren/vullen. Waarde: fijnafstemming voor het traceren. Low pass filter: Met deze optie is het mogelijk de fijne kleine details niet mee te laten traceren. Treshold: Deze optie regelt de hoeveelheid vulling van het te traceren figuur. Hoe hoger u de waarde instelt, hoe voller en breder de gele delen van het traceerpatroon worden. Een te hoog ingesteld threshold percentage kan ten koste gaan van de details. Schaal: Deze optie zorgt ervoor dat de snijlijnen strakke lijnen vormen. Wanneer u de schaal naar beneden afstelt, zullen de snijlijnen die in het traceervenster staan rechter en minder oneffen worden. Hierdoor is het mogelijk objecten met weinig resolutie goed te traceren.
6.2.2 Traceervenster Om het figuur te traceren moet u eerst een traceervenster om de olifant heen plaatsen. Selecteer het icoon [Open het traceervenster] zoals getoond in Figuur 5. Figuur 5: traceericoon
Wanneer u met de linkermuisknop op het icoon [Open het traceervenster] klikt, verschijnt het traceermenu aan de rechterzijde van het werkblad, zoals getoond in Figuur 4. Plaats de muisaanwijzer op het werkblad en houd de linkermuisknop ingedrukt. Sleep de muisaanwijzer over het werkblad. Plaats het traceervenster ruim om het figuur heen. Er wordt een blauw gekleurd venster weergegeven. Dit blauwe venster wordt traceervenster genoemd. Wanneer het traceervenster geplaatst is, kleuren de contouren van het geïmporteerde figuur geel, zoals getoond in Figuur 6.
Figuur 6: correct geplaatst traceervenster De geel gekleurde delen die u in het traceervenster ziet verschijnen vormen het uiteindelijke patroon. Wanneer u het menu [Traceren] opent, zoals geïllustreerd is in Figuur 7, worden de standaard instellingen van Silhouette Studio getoond. Het selectievak high pass filter is aangevinkt. De low pass filter is uitgevinkt. De threshold staat op 45%. De schaal staat op het cijfer 10. Figuur 7: standaardinstellingen traceermenu