ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9565

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5127

ECLI:NL:RBDHA:2017:3918

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1136

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5469

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

ECLI:NL:RBDHA:2016:4914

ECLI:NL:RBSGR:2003:AN9458

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

ECLI:NL:RBSGR:2011:BU5225

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBDHA:2016:16922

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696

ECLI:NL:RBSGR:2005:AU4650

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513


ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBDHA:2017:2650

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBMID:2012:BY0806

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

' s Sftg. de Rechtspraak. Over het beroep met procedurenummer 11 / 685 WOB JAN 1 deel ik u het volgende mee.

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBDHA:2017:6247

ECLI:NL:RBDHA:2014:10326

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:RBZLY:2012:BX0557

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RVS:2013:BY8851

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2099

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBDHA:2016:16586

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RVS:2010:BO8934

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

ECLI:NL:RBDHA:2015:7835

ECLI:NL:RBDHA:2016:7104

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RVS:2006:AY3839

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBAMS:2014:3035

ECLI:NL:RBROT:2017:2113

ECLI:NL:RBDHA:2013:14334

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBGRO:2007:BD6812

ECLI:NL:RVS:2016:2861

ECLI:NL:RBDHA:2017:3176

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBAMS:2016:8771

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RBMAA:2000:AA7321

ECLI:NL:RVS:2005:AU2988

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBGEL:2017:11

ECLI:NL:RBDHA:2013:10770

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:RVS:2017:1997

ECLI:NL:RBDHA:2016:12117

ECLI:NL:CRVB:2016:3051

ECLI:NL:OGEAM:2016:86

Uitspraak. RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht Registratienummer: Awb 10/895. uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBGEL:2014:4543

ECLI:NL:RBSGR:2009:BM8181

ECLI:NL:RBDHA:2016:2145

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:RBNHO:2016:4509

ECLI:NL:RBGEL:2015:7831


ECLI:NL:RBARN:2012:BW7413

ECLI:NL:RBNNE:2016:2911

Transcriptie:

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9565 Instantie Datum uitspraak 30-08-2007 Datum publicatie 12-12-2007 Rechtbank 's-gravenhage Zaaknummer AWB 07/1945 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Vreemdelingenrecht Eerste aanleg - enkelvoudig Medische toestand / verblijf COA Het COA heeft eiser overgeplaatst naar AZC Schagen en bepaald dat geen Rvavoorzieningen meer worden verstrekt op de huidige locatie. Eiser heeft tijdens het zienswijzegesprek aan het COA meegedeeld dat hij op de wachtlijst staat voor een dubbele longtransplantatie en dagelijks naar het AMC moet voor controle. Eiser heeft aan verweerder tijdens dit gesprek stukken met betrekking tot zijn medische toestand en zijn behandeling in het AMC ter inzage aangeboden. In het procesdossier bevindt zich een medisch advies van de Medische Opvang Asielzoekers (MOA) over uitplaatsing en een brief van de MOA waaruit blijkt dat hij geregeld afspraken heeft in het AMC. Ter zitting is een afsprakenkaart van het AMC overgelegd, waaruit blijkt dat eiser veel contacten heeft gehad met verschillende specialisten in het AMC. Gelet hierop is het standpunt in het besluit dat eiser niet dagelijks ter controle naar het AMC gaat feitelijk onjuist en berust dit niet op zorgvuldig onderzoek naar de feiten, maar slechts op de enkele stelling, die volgens COA gebaseerd is op informatie verkregen van het AMC, dat eiser zijn laatste afspraak in het AMC heeft gehad op 30 augustus 2006 en de afspraak van januari 2007 heeft afgezegd. Nu uit de brieven van de MOA blijkt dat eiser in 2005 regelmatig afspraken heeft in het AMC met verschillende specialisten of afdelingen en dat in de eerste helft van 2007 nog steeds zo is, gaat de rechtbank, gelet op de aard van eisers medische problemen, er vanuit dat dit voorafgaand aan het bestreden besluit in 2006 niet anders zal zijn geweest. Daarnaast heeft verweerder door slechts te overwegen dat eiser geen medische verklaring heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij maximaal 20 kilometer van een ziekenhuis geplaatst dient te worden en niet in een caravan kan wonen, de medische geschiedenis zoals die blijkt uit het procesdossier en de ernst van de ziekte van eiser niet op zorgvuldige wijze in de belangenafweging betrokken. Beroep gegrond wegens strijd met artikel 3:2 Awb. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK s-gravenhage Sector bestuursrecht

Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 07 / 1945 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 augustus 2007 in de zaak van: [Eiser], geboren op [geboortedatum] 1963, van Surinaamse nationaliteit, eiser, tegen: het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), gevestigd te Rijswijk, gemachtigde: mr. G. Turksema, werkzaam bij het COA te Rijswijk, verweerder. 1. Procesverloop 1.1 Verweerder heeft bij besluit van 22 december 2006 op grond van artikel 11, eerste lid, Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) bepaald dat eiser overgeplaatst wordt naar asielzoekerscentrum (AZC) Schagen en bepaald dat met onmiddellijke ingang geen Rva-voorzieningen meer worden verstrekt op de huidige locatie. Eiser heeft tegen dit besluit op 8 januari 2007 beroep ingesteld. 1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. 1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 7 juni 2007. Eiser is ter zitting verschenen. De gemachtigde van verweerder is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. 2. Overwegingen 2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. 2.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit medegedeeld dat eiser, vanwege het sluiten van eisers huidige opvangcentrum AZC Heemskerk, wordt overgeplaatst naar AZC Schagen. De medische problemen van eiser bieden geen aanleiding om hiervan af te zien. Daartoe voert verweerder aan dat het onjuist is gebleken dat eiser dagelijks ter controle naar het Academisch Medisch Centrum (AMC) gaat. Uit informatie verkregen van het AMC, is verweerder gebleken dat eiser laatstelijk op 30 augustus 2006 het AMC heeft bezocht. Eiser heeft voorts geen medische verklaring overgelegd waaruit blijkt dat hij maximaal twintig kilometer van een ziekenhuis geplaatst dient te worden en geen medische verklaring overgelegd waaruit blijkt dat hij niet in een caravan kan wonen.

2.3 Eiser heeft hiertegen in beroep - kort weergegeven en voor zover van belang - aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische situatie en zodoende artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden. 2.4 Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift nog op het standpunt gesteld dat hem ten aanzien van de overplaatsing van asielzoekers een discretionaire bevoegdheid toekomt. De rechtbank overweegt als volgt 2.5 Ingevolge artikel 9, eerste lid, Rva omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval de in dat artikel opgesomde verstrekkingen. 2.6 Ingevolge artikel 11, eerste lid, Rva is het COA bevoegd een asielzoeker naar een andere voorziening over te plaatsen. Ingevolge artikel 11, tweede lid, Rva worden de in artikel 9, eerste lid, Rva bedoelde verstrekkingen in deze andere voorziening aangeboden. 2.7 De bevoegdheid van verweerder tot overplaatsing van een asielzoeker naar een ander AZC is, gelet op de tekst van artikel 11 Rva, inderdaad een discretionaire bevoegdheid. De wijze waarop van deze bevoegdheid gebruikt wordt gemaakt kan door de rechter slechts marginaal worden getoetst. Beoordeeld dient te worden of verweerder, na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot overplaatsing van eiser naar AZC Schagen heeft kunnen besluiten. Het gebruik maken van een discretionaire bevoegdheid ontslaat een bestuursorgaan echter niet van haar verplichting bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (artikel 3:2 Awb). 2.8 Eiser heeft tijdens het zienswijzegesprek op 21 december 2006 aan verweerder medegedeeld dat hij op de wachtlijst staat voor een dubbele longtransplantatie en dagelijks naar het AMC moet voor controle. Eiser heeft aan verweerder tijdens dit zienswijzegesprek stukken met betrekking tot zijn medische toestand en zijn behandeling in het AMC ter inzage aangeboden. 2.9 In het procesdossier bevindt zich onder meer een medisch advies over uitplaatsing van de Medische Opvang Asielzoekers (MOA) van 13 juli 2005 waarin, voor zover van belang, het volgende is vermeld: (...) De heer heeft een zeer ernstige aandoening van een inwendig orgaan. Hij is i.v.m. deze aandoening onder behandeling in een academisch ziekenhuis in Amsterdam. Continuïteit van de behandeling/controles is aangewezen. Er is een zeer frequent contact. (...) Het volgende acht ik noodzakelijk: - De heer plaatsen in een locatie op een met behulp van openbaar vervoer bereisbare afstand van Amsterdam Zuidoost. Gezien de totale frequentie van behandelcontacten in Amsterdam en de ernst van de aandoening de afstand tot Amsterdam zo kort mogelijk laten zijn. - Aandachtspunten bij plaatsing: maximaal één trap, nabijheid opstappunt openbaar vervoer. Opmerkingen: De heer zo mogelijk plaatsen in een éénpersoonskamer. (...) 2.10 Voorts bevindt zich in het procesdossier een brief van de MOA van 10 augustus 2005 waarin, voor zover van belang, het volgende is vermeld: (...) Dhr. [eiser] (...) heeft ivm een ernstige longaandoening geregeld afspraken in het AMC te Amsterdam. Voor de poliklinische afspraken kan hij een afsprakenkaart overleggen. Naast deze afspraken bezoekt dhr 1x per week het laboratorium in het AMC. Voor dit bezoek is geen afspraak nodig en kan hij geen afsprakenkaart overleggen (inloopspreekuur). Uit correspondentie met het AMC blijkt dhr 1x per week een laboratorium of röntgencontrole te hebben, waarbij geen afspraak noodzakelijk is. (...) 2.11 Ter zitting is uit onder meer afsprakenkaarten van het AMC gebleken dat eiser veel contacten heeft en heeft gehad met verschillende medische specialisten in het AMC. Eiser heeft in het jaar 2007

afspraken gehad met de nierspecialist op 4 april, 12 april, 24 mei en 7 juni. Met de longarts, de heer Jonkers, had eiser in 2007 afspraken onder andere op 14 februari en 19 februari en nog op 20 juni. In verband met problemen aan zijn ogen heeft eiser op 5 maart het AMC bezocht en heeft hij op 15 juni een afspraak. Voorts bezoekt eiser regelmatig het AMC voor bloedprikken, het afstaan van materiaal zoals longweefsel en voor het maken van scans en röntgenfoto s, waarvoor zoals eiser ter zitting heeft toegelicht en zoals ook blijkt uit de brief van de MOA van 10 augustus 2005, geen afspraak nodig is. 2.12 Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het standpunt in het bestreden besluit dat eiser niet dagelijks ter controle naar het AMC gaat, feitelijk onjuist is en niet berust op zorgvuldig onderzoek naar de relevante feiten, maar slechts op de enkele stelling dat eiser zijn laatste afspraak in het AMC heeft gehad op 30 augustus 2006 en de afspraak van januari 2007 heeft afgezegd. Nu uit de brieven van de MOA blijkt dat eiser in 2005 regelmatig afspraken heeft in het AMC met verschillende specialisten of afdelingen en dat in de eerste helft van 2007 nog steeds zo is, gaat de rechtbank, gelet op de aard van eisers medische problemen, er vanuit dat dit voorafgaand aan het bestreden besluit in 2006 niet anders zal zijn geweest. Daarnaast heeft verweerder door slechts te overwegen dat eiser geen medische verklaring heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij maximaal twintig kilometer van een ziekenhuis geplaatst dient te worden en niet in een caravan kan wonen, de medische geschiedenis zoals die blijkt uit het procesdossier en de ernst van de ziekte van eiser niet op zorgvuldige wijze in de belangenafweging betrokken. Eisers beroep op artikel 3:2 Awb slaagt derhalve. 2.13 Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden, wat daar ook van zij, geen bespreking meer. 2.14 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 Awb. Verweerder zal worden opgedragen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt het bestreden besluit van 22 december 2006; 3.3 bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, en op 30 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier. afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, s-gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer

grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.