99.12 Het onderwijs in een concurrentiestrijd. Een studie naar de positie van formele leerkanalen in een informele kennismaatschappij Promotor: Dhr K. Roe K.U. Leuven Looptijd: 01-10-1999 30-09-2001 Trefwoorden: Leertransfer, kennisverwerving, massamedia Aanleiding onderzoek: Centraal stond de vraag naar de plaats van het onderwijs het formele leren in een omgeving met steeds meer informele leerkanalen. Er werd gevraagd aan de onderzoekers om een beschrijving en analyse te geven van de informele leerkanalen van jongeren en om na te gaan of en in hoeverre deze een bedreiging vormen voor het leren dat in de school plaats vindt. Onder het formele leerkanaal verstaan de onderzoekers het gestructureerde en georganiseerde onderwijs binnen de school. Het nonformele leerkanaal omvat het georganiseerde leren buiten de school. Het informele leerkanaal betreft het dagdagelijks contact met mensen en de omgeving. Onderzoeksvragen: Uit de algemene onderzoeksvraag werden drie subvragen afgeleid: - wie is/zijn de groep(en) van jongeren voor wie het formele leerkanaal alle aantrekkingskracht verloren heeft en zich bijgevolg distantiëren van de school? Zoeken zij daarentegen hun heil in bepaalde informele leerkanalen? - welke rol spelen de verschillende leerkanalen in het formele leerproces van jongeren? - welke rol spelen niet-formele leerkanalen op lange termijn in het informele leerproces van jongeren? Onderzoeksmethode: Luik 1: Kwantitatief luik Het belangrijkste doel van dit luik is een typologie van jongeren op te stellen i.f.v. hun houding t.o.v. de school, en een zicht te geven op probleemcategorieën van jongeren die afkerig staan t.o.v. school. Er werd hiervoor een vragenlijst opgesteld die peilt naar sociaaleconomische achtergrond, mediagebruik, relaties met ouders en vrienden, vrijetijdsbesteding en houding t.o.v. de school. Na een pilootafname bij een 100-tal leerlingen uit 5 scholen, werd een aangepaste vragenlijst voorgelegd aan een steekproef van ca. 2000 leerlingen. Deze steekproef was proportioneel gestratificeerd op het niveau van de 5 Vlaamse provincies. De steekproef is representatief voor graad, geslacht, onderwijsvorm en net.
Luik 2: Kwalitatief luik Het kwalitatief luik heeft als doel verklaringen en oorzaken te vinden voor de resultaten en verbanden die vastgesteld worden in het kwantitatief onderzoek. A.h.v. 8 focusgroepsgesprekken en 19 individuele diepte-interviews wordt een antwoord gezocht op de vragen welke rol informele en nonformele leerkanalen spelen in de formele en informele leerprocessen van jongeren en hoe de school hierop kan inspelen. In totaal werden 57 jongeren geïnterviewd. Resultaten: A. Het profiel van de jongeren: hun houding t.o.v. de school, medidagebruik,... We vatten hieronder alleen een aantal opvallende vaststellingen samen. Voor een volledig samenvattend overzicht verwijzen we naar p. 563-580 van het eindrapport. Houding tegenover de school De ingesteldheid van de jongeren tegenover het formeel leren en de school wordt negatiever naarmate ze in een hogere graad komen. De schoolresultaten dalen mee met de graad en leerlingen raken steeds minder overtuigd van het belang van goede punten. Aan huiswerk en lessen wordt steeds minder tijd besteed. Ook het academisch zelfconcept wordt met de graden lager. Meisjes zijn in het algemeen positiever ingesteld en ijveriger voor schooltaken dan jongens. Ze behalen ook hogere punten. Dat jongens dan weer een hogere prestatiedrang hebben, komt niet tot uiting in de manier waarop ze met huistaken omgaan. Ze laten deze vaker dan meisjes liggen om TV te kijken of te surfen op internet. Opvallend is dat de school als plaats van aanwezigheid (plaats waar jongeren vertoeven, vrienden ontmoeten) in de derde graad hoger scoort dan voor de jongere leerlingen. Mediagebruik Muziek beluisteren, naar de bioscoop gaan en videofilms bekijken blijven over alle graden heen de favorieten. Lezen is de minst geliefde bezigheid (op de eerste plaats boeken, gevolgd door kranten en tijdschriften). Jongeren uit de derde graad waarderen de verschillende media, uitgezonderd muziek en krant, minder dan hun jongere collega s. Meisjes hebben grotere voorkeur voor muziek, videoclips, e-mail, tijdschriften en boeken dan jongens. Jongens houden zich meer bezig met computergerelateerde activiteiten. Leerlingen uit ASO gaan liever naar de bioscoop en lezen liever tijdschriften en boeken. Jongeren uit TSO spelen liefst met video- en computerspelletjes. Muziek Beluisteren van muziek neemt toe met de graad. Actief musiceren en muziekles volgen nemen af met de graad. De oudste leerlingen zijn dan weer meer bezig met alternatieve vormen van muziek maken. Voor alle graden heeft muziek een mood-control-functie. Meisjes scoren hoger voor muziek beluisteren, erover lezen, zingen, naar de muziekschool gaan, een klassiek instrument bespelen.
ASO-jongeren zijn vaker actief met muziek bezig (muziekschool, instrument). Televisie TV heeft de functie van ontspanning na school en huiswerk. Jongeren uit de 2de graad zijn de grootste TV-kijkers. Met de graad stijgt de belangstelling en waardering voor nieuws en praatprogramma s. Meisjes kijken liever naar romantische series, Engelstalige series, ziekenhuis- en medische series, muziekprogramma s, jeugdprogramma s en Vlaamse series. Jongens hebben een grotere voorkeur voor series m.b.t. politie- en gangsters, westernsseries, oorlog, karate en kung fu, animatie, humoristische programma s, sport, natuurdocumentaires, informatieve programma's en nieuws. Jongeren uit ASO en TSO kijken liever naar non-fictie dan hun BSO-collega s. Jongeren uit de tweede graad hebben de grootste interesse voor videclips en dat geldt meer voor meisjes dan voor jongens. Video- en computerspelletjes Naarmate de graad stijgt, spelen jongeren minder frequent én minder graag video- en computerspelletjes. Ze hebben meer aantrekkingskracht op jongens dan op meisjes. Jongens en meisjes hebben verschillende voorkeuren: jongens spelen liever en vaker spelsoorten met avontuur, snelheid, geweld en sport; meisjes verkiezen puzzels en platformspelletjes waarbij logisch en snel redeneren toegepast wordt. Computer- en Internetgebruik Gezien de hoge beleidsrelevantie van dit onderzoek voor het ICT-beleid gaan we hier dieper in op de resultaten rond computer- en internetgebruik. Bij jongeren uit de eerste graad is de computer als medium meer geliefd dan TV kijken. Het effectief werken met de PC scoort bij hen hoger dan zomaar wat rondsurfen op internet of e- mailen. Internet is veruit het belangrijkste medium voor het opzoeken van informatie. Er zijn significante verschillen tussen jongens en meisjes op het vlak van surfen en met de PC werken. In beide gevallen doen jongens dit liever dan meisjes. In de tweede graad winnen chatten en op internet surfen aan belang. Het grootste deel van de jongeren gebruikt internet om ideeën op te doen voor een spreekbeurt of info op te zoeken voor school. Er worden significante genderverschillen gevonden: meisjes e-mailen liever dan jongens, terwijl jongens liever werken met de PC. Leerlingen uit ASO en TSO werken eveneens liever met computer dan leerlingen BSO. Dezelfde tendens zet zich door in de derde graad. Chatten en surfen blijven populairder dan TV kijken. Voor surfen op internet en e-mailen zijn er geen significante verschillen per onderwijsvorm maar wel voor chatten: leerlingen uit BSO doen dit liever dan leerlingen ASO en TSO. Er zijn geen significante genderverschillen voor chatten en met de PC werken, wel voor e-mail (meisjes doen dit liever dan jongens) en vrij rondsurfen (voorkeur jongens). Bijna alle leerlingen uit het secundair onderwijs hebben al met een computer gewerkt. Gemiddeld beschikken 9/10 leerlingen in het secundair onderwijs thuis over een computer. Ongeveer één op de drie leerlingen heeft bovendien een PC op zijn/haar kamer. 1/10 van de leerlingen heeft geen PC thuis. De helft van de leerlingen gebruikt de PC thuis voor schooltaken. In de eerste graad gebruikt een zesde van hen de PC wekelijks om huistaken voor school te maken of schoolopdrachten voor te bereiden. In de tweede en derde graad loopt dit op tot ruim een vierde.
In het onderzoek zijn ook de schoolresultaten van de onderzochte leerlingen nagegaan. In de eerste en derde graad maakt het voor de schoolresultaten niets uit of een jongere thuis wel of niet over een computer beschikt en dit voor zowel jongens als meisjes. In de tweede graad worden wel een aantal significante verschillen geconstateerd: jongens uit TSO mét PC halen betere resultaten dan jongens uit TSO zonder. Daarnaast werd ook onderzocht of een frequent gebruik van de PC voor huistaken een effect heeft op de schoolresultaten. Dit leverde voor de eerste graad een opvallend resultaat op: jongens die meerdere keren per week de PC gebruiken voor huistaken halen significant lagere schoolresultaten dan jongens die bijna nooit de PC voor huistaken gebruiken. Mogelijke verklaringen voor dit opmerkelijke resultaat zijn: (1) het PC-gebruik van de jongeren (ook voor huistaken maken) sluit niet aan bij het verwachtingspatroon van de leerkracht; (2) het PC-gebruik creëert een vals gevoel van orde en overzichtelijkheid, (3) de verleiding kan groot zijn om de PC te gaan gebruiken voor spelletjes of surfen. Houding tegenover PC Jongeren zijn duidelijk op hun gemak wanneer ze een PC gebruiken, alhoewel in de eerste graad een vijfde van de jongeren meent dat dit niet altijd het geval is. Meer dan de helft van de jongeren ervaren computers als iets gewoons, ze onderkennen ook het belang van de computer in de samenleving. In de tweede en derde graad stijgt dat aantal nog tot bijna 80%. Deze jongeren vinden dat iedereen met een computer zou moeten kunnen omgaan. Wat betreft computergebruik op school besluiten de onderzoekers dat de meeste leerlingen uit de eerste graad voorstander zijn van een grotere integratie van de PC op school. Drie vierde van de leerlingen krijgt graag les over computers en evenveel geven aan dat ze het leuk zouden vinden om de computer in de les te gebruiken. Meer dan 90% van de leerlingen vindt dat de lessen aangenamer (minder saai) zouden zijn indien ze daarbij aan de computer konden werken. Maar de meesten twijfelen of ze hierdoor de lessen ook effectief beter zouden begrijpen. Slechts een vierde meent van wel. Gelijkaardige cijfers vinden we terug in de tweede graad. Hier is de voorkeur voor computergebruik nog iets meer uitgesproken. Meer dan 80% van de leerlingen in de tweede graad vinden dat er op school te weinig met computers wordt gewerkt. In de derde graad is er een grotere relativering van het ICT-gebruik. Op de vraag of lessen met PC toffer zijn dan lessen zonder antwoorden minder leerlingen positief dan in de eerste en tweede graad. Houding ten aanzien van internet Leerlingen zijn gemiddeld 4u20min per week met internet bezig in de eerste graad en ongeveer 6u15min in de tweede en derde graad. Internet wordt voor tal van verschillende zaken gebruikt: het meest voor vrij rondsurfen, online spelletjes te spelen, informatie opzoeken voor school en downloaden van teksten, afbeeldingen en muziek. In de eerste graad chat bijna drie vierde regelmatig en 70% gebruikt regelmatig e-mail. Uit de resultaten blijkt ook dat internet een vaste plaats gevonden heeft als vrije tijdsbesteding. Twee derde van de jongeren in de eerste graad geeft aan te surfen omdat men dat gewoon leuk vindt. Bijna de helft van de jongeren vindt surfen ontspannend. De leerlingen staan erg verwachtingsvol tegenover internet op school. Meer dan 90% wil graag les krijgen over internet op school. Bijna vier vijfde zou graag tijdens de pauzes op internet kunnen werken. Drie vierde van de leerlingen meent dat ze meer kunnen leren van internet dan uit boeken. In de tweede graad is het aantal chatters minder groot dan het aantal leerlingen dat frequent e-mail gebruikt. Qua gebruik vertoont de tweede graad gelijkaardige tendensen als de eerste. Het ontspannende karakter van internet wordt hier nog meer benadrukt. Bijna iedereen (94,3%) wil graag les krijgen over internet op school. Iets minder leerlingen, maar toch nog drie vierde zou graag tijdens de pauzes op internet kunnen werken. De inschatting van
internet als medium is hier nog groter: meer dan 80% van de leerlingen meent dat ze meer kunnen leren van internet dan uit boeken. In de derde graad zijn er een aantal verschuivingen qua gebruik van internet. Informatie opzoeken voor school ligt hier beduidend hoger dan in de eerste en tweede graad, evenals het downloaden van teksten, chatten en e-mailen. Het spelen van online spelletjes neemt sterk af. In de derde graad wordt internet veel minder beschouwd als een leuk tijdverdrijf. Men surft minder voor de loutere ontspanning of uit verveling. Het belang van internet wordt in de derde graad iets meer gerelativeerd. 85,7% wil graag les krijgen over internet op school. Twee op drie zou graag tijdens de pauzes op internet kunnen werken en drie van de vier menen dat ze meer kunnen leren van internet dan uit boeken. In de derde graad werd ook naar de kennis van en preferentie voor internet gepeild. Twee derde van de jongeren zegt meer van internet te kennen dan hun leraars. Meer dan de helft surft liever op internet dan TV te kijken en bijna drie vierde geeft de voorkeur aan surfen boven het lezen van een boek. De onderzoekers besluiten daaruit dat de school vaak erg veraf staat van de mediapreferenties van de jongeren. B. Een typologie van probleemcategorieën van jongeren In een tweede deel van het kwantitatief luik vinden we de uitwerking van een typologie van probleemcategorieën van jongeren. Deze clustering is zeer relevant voor het onderwijsveld. De onderzoekers konden op basis van hun resultaten inzake de houding van jongeren tegenover en hun gedrag in de school via clusteranalyse voor elke graad vier categorieën van jongeren onderscheiden. Deze clusters werden verder geanalyseerd i.f.v. sociaaleconomische achtergrond, mediagebruik, relatie met ouders en vrienden, vrijetijdsbesteding, mediavoorkeuren en informatievoorziening. Op die manier komen we groepen van jongeren op het spoor die beduidend grote risico s lopen op een ongunstige schoolloopbaan en krijgen we inzicht in de vraag of mediagebruik daar al dan niet een rol in speelt. We stelden op basis van de resultaten per graad een paspoort voor de verschillende groepen op. De onderzoekers onderscheiden telkens 4 categorieën van jongeren per graad. C. Welke rol spelen informele en nonformele leerkanalen in de formele en informele leerprocessen van jongeren en hoe kan de school hierop inspelen? Het kwalitatief luik van het onderzoeksproject reikt een aantal mogelijke verklaringen aan die in gesprekken door de leerlingen zelf naar voren werden geschoven. De selectie van de jongeren voor een groepsgesprek of een individueel interview gebeurde conform de hierboven beschreven clustering van types. Jongeren blijken in de gesprekken niet zozeer kennisoverdracht als dusdanig, en de school als belangrijkste plaats daarvoor, af te wijzen. Evennmin wijzen ze de materie af die in de school aan bod komt. Het is op de eerste plaats de wijze waarop de school en het schoolleven gestructureerd worden, alsook de manier van werken van bepaalde leerkrachten, die voor de jongeren problematisch zijn. Beginuur van de lessen, tijd tussen de lessen, spreiding van de vakken, schoolreglement, huiswerk en lessen worden als belangrijkste redenen van ongenoegen met de school aangehaald. De jongeren werd ook naar hun mening gevraagd over het gebruik van informele leerkanalen binnen de school. Ze antwoorden daar genuanceerd op en pleiten zeker niet zonder meer voor integratie van alle informele kanalen op school. Wel opvallend is het algemene pleidooi om op school veel meer tijd te besteden aan informatica. De jongeren vinden dat ze op school met de computer moeten leren werken.
Bijlage: De houding van jongeren t.o.v. de school en hun gedrag op school: De onderzoekers onderscheiden telkens 4 categorieën van jongeren per graad: Voor de eerste graad Negatieve mediagerichte middelmatigen Geslacht: 50/50 Sociaal-economisch: arbeidersklasse / lagere middenklasse Resultaten: gemiddeld Inzet/tijd voor taken/lessen: minder en met meer tegenzin dan gemiddeld Controle huistaken ouders: meer dan gemiddeld TV/muziek tijdens huiswerk: meer dan gemiddeld TV/internet versus huiswerk: meer dan gemiddeld Belang van goede resultaten: weinig Academisch zelfconcept: laag Houding t.o.v. school: vrij negatief School als ontmoetingsplaats: negatief Prestatiedrang: gemiddeld Mediagebruik: meer dan gemiddeld Positieve slechtpresteerders Geslacht: 50/50 Sociaal-economisch: arbeiders-, lagere en hogere middenklasse Resultaten: onder het gemiddelde Inzet/tijd voor taken/lessen: meer en liever dan gemiddeld Controle huistaken ouders: meer dan gemiddeld TV/muziek tijdens huiswerk: minder dan gemiddeld TV/internet versus huiswerk: minder dan gemiddeld Belang van goede resultaten: hoog
Academisch zelfconcept: zeer laag Houding tegenover school: zeer positief School als ontmoetingsplaats: neutraal Prestatiedrang: meer dan gemiddeld Mediagebruik: niet uitgesproken Positieve presteerders Geslacht: 2/3 meisjes, 1/3 jongens Sociaal-economisch: vooral lage tot hoge middenklasse Resultaten: hoger dan gemiddeld Inzet/tijd voor taken/lessen: zeer veel en zeer graag Controle huistaken ouders: gemiddeld voor huiswerk; meer voor lessen TV/muziek tijdens huiswerk: zelden of nooit TV/internet versus huiswerk: zelden of nooit Belang van goede resultaten: zeer hoog Academisch zelfconcept: zeer hoog Houding tegenover school: zeer positief School als ontmoetingsplaats: zeer positief Prestatiedrang: minder dan gemiddeld Mediagebruik: niet veel tijd voor informele leerkanalen Negatieve presteerders Geslacht: 50/50 Sociaal-economisch: vooral uit arbeidersklasse Resultaten: hoger dan gemiddeld Inzet/tijd voor taken/lessen: gemiddeld; maar niet graag Controle huistaken ouders: iets minder dan gemiddeld TV/muziek tijdens huiswerk: soms TV/internet versus huiswerk: zelden Belang van goede resultaten: neutraal Academisch zelfconcept: gemiddeld Houding tegenover school: negatief
School als ontmoetingsplaats: zeer negatief Prestatiedrang: gemiddeld Mediagebruik: niet uitgesproken In de eerste graad vormen de negatieve presteerders en de negatieve mediagerichte middelmatigen probleemcategorieën wat betreft hun houding tegenover de school. We zien dat enkel bij de negatieve mediagerichte middelmatigen de informele leerkanalen een belangrijke plaats innemen. Een negatieve houding tegenover school in de eerste graad kan dus zeker niet alleen vanuit mediagebruik verklaard worden. Opvallend is ook dat behalve bij de positieve presteerders de geslachten gelijk verdeeld zijn. Inspanningen om de houding tegenover de school positief te beïnvloeden mogen dus zeker niet alleen op jongens gericht zijn. Voor de tweede graad Negatieve slechtpresteerders Geslacht: meer jongens dan meisjes Onderwijsvorm: evenredig verdeeld Sociaal-economisch: arbeiders- of lagere middenklasse Prestaties: ver onder gemiddelde Tijd aan lessen/huiwerk: minder dan gemiddeld TV/muziek tijdens huiswerk: soms muziek; weinig TV TV/internet versus huiswerk: niet frequent Controle huistaken ouders: minder dan gemiddeld Belang van goede resultaten: neutraal; neiging tot negatief Academisch zelfconcept: laag Houding tegenover school: negatief School als ontmoetingsplaats: zeer negatief Prestatiedrang: eerder hoog Mediagebruik: gemiddeld gebruik van informele leerkanalen Positieve presteerders Geslacht: 50/50 Onderwijsvorm: meer dan de helft ASO
Sociaal-economisch: vooral lage middenklasse Prestaties: meer dan gemiddelde Tijd aan lessen/huiwerk: meer dan gemiddeld; doen het graag TV/muziek tijdens huiswerk: zelden TV/internet versus huiswerk: zelden Controle huistaken ouders: meer dan gemiddeld Belang van goede resultaten: hoog Academisch zelfconcept: hoog Houding tegenover school: positief School als ontmoetingsplaats: positief Prestatiedrang: net onder gemiddelde Mediagebruik: positief tov bepaald ( brave ) informele leerkanalen Negatieve mediagerichte presteerders Geslacht: vooral meisjes Onderwijsvorm: vooral BSO en ASO Sociaal-economisch: arbeiders- of lagere middenklasse Prestaties: boven gemiddelde Tijd aan lessen/huiwerk: minder dan gemiddeld en niet graag TV/muziek tijdens huiswerk: zeer frequent TV/internet versus huiswerk: frequent voor TV (niet voor internet) Controle huistaken ouders: houden zich niet bezig met schoolwerk Belang van goede resultaten: negatief Academisch zelfconcept: net iets hoger dan gemiddeld Houding tegenover school: zeer negatief School als ontmoetingsplaats: net iets boven gemiddelde Prestatiedrang: zeer laag Mediagebruik: geen opvallend patroon, met uitzondering van TV die heel belangrijke plaats heeft Negatieve mediagerichte slechtpresteerders Geslacht: vooral jongens Onderwijsvorm: vooral TSO
Sociaal-economisch: vooral arbeiders- of lagere middenklasse Prestaties: sterk onder gemiddelde Tijd aan lessen/huiwerk: sterk onder gemiddeld en niet graag TV/muziek tijdens huiswerk: meestal TV/internet versus huiswerk: zeer frequent Controle huistaken ouders: meer dan gemiddeld Belang van goede resultaten: negatief Academisch zelfconcept: net onder gemiddelde Houding tegenover school: zeer negatief School als ontmoetingsplaats: negatief Prestatiedrang: zeer hoog Mediagebruik: opvallend enthousiaste computer- en internetgebruikers Voor de tweede graad vormen alle clusters met uitzondering van de positieve presteerders een probleem in de mate dat ze zeer negatief staan tegenover de school. Opnieuw gaat dat niet noodzakelijk gepaard met opvallend mediagebruik of een hang naar informele leerkanalen. In de tweede graad zijn de geslachten enkel gelijk verdeeld bij de positieve presteerders. De negatieve slechtpresteerders en de negatieve mediagerichte slechtpresteerders zijn vooral jongens, terwijl de negatieve mediagerichte presteerders vooral meisjes zijn. Slecht presteren is een jongenszaak; een negatieve houding komt in gelijke mate bij meisjes voor. Opvallend is dat de presteerders (al dan niet negatief of mediagericht) zich vooral in ASO en BSO bevinden. De jongeren met een positieve houding zijn vooral in ASO te vinden. Jongeren met een negatieve instelling komen vooral uit de arbeiders- of lagere middenklasse. Voor de derde graad Positieve presteerders Geslacht: 50/50 Onderwijsvorm: vooral ASO (en in mindere mate BSO) Sociaal-economisch: alle klassen
Prestaties: boven gemiddelde Tijd aan lessen/huiwerk: meer dan gemiddeld en graag TV/muziek tijdens huiswerk: zelden TV/internet versus huiswerk: zelden Controle huistaken ouders: meer dan gemiddeld Belang van goede resultaten: licht positief Academisch zelfconcept: licht positief Houding tegenover school: positief School als ontmoetingsplaats: positief Prestatiedrang: licht positief Mediagebruik: geen uitgesproken patronen Negatieve mediagerichte presteerders Geslacht: voornamelijk jongens Onderwijsvorm: vooral BSO Sociaal-economisch: vooral arbeidersklasse Prestaties: boven gemiddelde Tijd aan lessen/ huiswerk: minder dan gemiddeld en meestal met tegenzin TV/muziek tijdens huiswerk: vrijwel altijd TV/internet versus huiswerk: dikwijls Controle huistaken ouders: zelden Belang van goede resultaten: niet belangrijk Academisch zelfconcept: net onder gemiddelde Houding tegenover school: negatief School als ontmoetingsplaats: negatief Prestatiedrang: hoog Mediagebruik: geen uitgesproken patroon, maar opvallend veel TV Negatieve slechtpresteerders Geslacht: voornamelijk jongens
Onderwijsvorm: vooral BSO Sociaal-economisch: vooral arbeidersklasse Prestaties: onder gemiddelde Tijd aan lessen/ huiswerk: weinig en met tegenzin TV/muziek tijdens huiswerk: dikwijls TV/internet versus huiswerk: dikwijls voor TV; weinig voor internet Controle huistaken ouders: zelden Belang van goede resultaten: niet belangrijk Academisch zelfconcept: net onder gemiddelde Houding tegenover school: zeer negatief School als ontmoetingsplaats: zeer negatief Prestatiedrang: net onder gemiddelde Mediagebruik: negatieve houding tov informele leerkanalen Negatieve mediagerichte slechtpresteerders Geslacht: voornamelijk jongens Onderwijsvorm: vooral BSO en TSO Sociaal-economisch: vooral arbeidersklasse Prestaties: ver onder gemiddelde Tijd aan lessen/ huiswerk: weinig en met tegenzin TV/muziek tijdens huiswerk: zeer frequent TV/internet versus huiswerk: dikwijls Controle huistaken ouders: soms Belang van goede resultaten: niet belangrijk Academisch zelfconcept: zeer positief Houding tegenover school: zeer negatief School als ontmoetingsplaats: negatief Prestatiedrang: net boven gemiddelde Mediagebruik: zeer sterk bezig met internet en PC; belangrijke rol voor informele leerkanalen
Volgens de onderzoekers zijn ook in de derde graad alle groepen met uitzondering van de positieve presteerders problematisch: ze staan (zeer) negatief tegenover het formele leren en achten het niet belangrijk voor hun toekomst. Ook hier blijkt er geen rechtstreeks en eenduidig verband te bestaan tussen presteren, houding en de plaats die het informele leren inneemt. Wel duidelijk is dat de jongeren met een negatieve instelling vooral jongens zijn, in het BSO zitten en uit de arbeidersklasse komen.