ECLI:NL:RBMID:2005:AT3293 Instantie Rechtbank Middelburg Datum uitspraak 14-03-2005 Datum publicatie 06-04-2005 Zaaknummer 04/376 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Eerste aanleg - enkelvoudig Openbaarheid van wegen in de zin van de Wegenwet. Samenvatting: bij onttrekking van wegen geldt als uitgangspunt de vraag of de in geding zijnde wegen nog een functie hebben voor het openbaar verkeer. In casu het geval. Belangafweging om niet tot onttrekking over te gaan niet als onevenreding aangemerkt. Wetsverwijzingen Wegenwet, geldigheid: 2005-03-14 Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK MIDDELBURG sector bestuursrecht enkelvoudige kamer UITSPRAAK Reg.nr.: Awb 04/376 Inzake: Vakantie-eiland Braakman BV, gevestigd te Hoek, eiseres, gemachtigde: mr. H. van Ravenhorst, advocaat te Arnhem, tegen: de besliscommissie beroepschriften van de provincie Zeeland, verweerder. I. Procesverloop [verzoeker 1] heeft op 16 juli 2001 bij de raad van de gemeente Terneuzen (verder: de raad) een verzoek ingediend tot onttrekking aan het openbaar verkeer van de wegen op het recreatiegebied de Braakman te Hoek.
Bij besluit van 27 juni 2002, bekendgemaakt door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen op 10 juli 2002, heeft de raad besloten dit verzoek af te wijzen. Tegen dit besluit is [verzoeker 1] op grond van het bepaalde in artikel 11, vierde lid, van de Wegenwet in (administratief) beroep gekomen bij het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland (GS). Bij besluit van 17 februari 2003 heeft verweerder het beroep van [verzoeker 1] gegrond verklaard en daarbij bepaald dat de wegen op het recreatiegebied De Braakman worden onttrokken aan het openbaar verkeer onder de voorwaarde dat aan de bungalowerf-pachters vier sepkeys per bungalow en aan elk lid van de zeilvereniging één sepkey ter beschikking worden gesteld. De bungalowerfpachters (verder: [verzoeker 2]) en [verzoeker 1] hebben tegen dit besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. Voorts hebben zij de voorzieningen-rechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 7 april 2003 heeft de voorzieningenrechter de beroepen gegrond verklaard en het besluit van 17 februari 2003 vernietigd. Verweerder heeft bij besluit van 19 april 2004 opnieuw op het (administratieve) beroep van eiseres beslist. Daarbij is het beroep ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. In de loop van de procedure hebben [verzoeker 2] en [verzoeker 3] verzocht als derdebelanghebbende te worden aangemerkt. Dit verzoek is door de rechtbank ingewilligd. Het beroep is op 13 december 2004 behandeld ter zitting. Namens eiseres is verschenen, [verzoeker 1], bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde A.W.C. Fenijn. Verder zijn namens [verzoeker 2] verschenen [verzoeker 2] en [verzoeker 2] bijgestaan door mr. A.P.E. de Brouwer, advocaat te Roosendaal. Namens [verzoeker 3] is verschenen [verzoeker 3]. II. Overwegingen 1. Het beroep tegen het bestreden besluit is ingesteld door Vakantie-eiland Braakman BV. Blijkens het beroepschrift van eiseres is de vennootschap onder firma [verzoeker 1] bij akte van 30 mei 2003 ingebracht in de besloten vennootschap Vakantie-eiland Braakman BV. De rechtbank heeft vastgesteld dat blijkens die akte de vennoten van de vennootschap onder firma [verzoeker 1] hun aandelen in de onderneming Vakantie-eiland Braakman ingebracht hebben in Vakantie-eiland Braakman BV. Deze besloten vennootschap heeft de onderneming voortgezet per 1 januari 2003. Naar het oordeel dient eiseres onder deze omstandigheden als rechtsopvolger te worden aangemerkt van de vennootschap onder firma [verzoeker 1]. 2. De rechtbank ziet gelet hierop geen reden om te oordelen dat verweerder eiseres niet ontvankelijk in haar administratieve beroep had moeten verklaren dan wel dat het beroep van eiseres nietontvankelijk dient te worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. 3. De rechtbank overweegt verder als volgt. 4. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de wegen op het recreatiegebied De Braakman niet aan het openbaar verkeer dienen te worden onttrokken. Daartoe heeft verweerder vastgesteld dat deze wegen in ieder geval een functie hebben voor [verzoeker 2], hun bezoekers en voor de leden van [verzoeker 3]. Ten aanzien van de belangen van eiseres bij
onttrekking aan de openbaarheid van de wegen, welke zich richten op het waarborgen van verkeersveiligheid en het weren van criminaliteit en vandalisme, is verweerder van mening dat nog niet alle middelen om deze te dienen zijn benut. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat bij een onttrekking van de wegen aan de openbaarheid slechts [verzoeker 2] de vrije toegang tot de openbare weg zouden houden door middel van de op eiseres rustende (erfpacht)verplichting hiertoe. 5. Eiseres heeft aangevoerd dat de onttrekking aan de openbaarheid van de wegen op de Braakman haar in staat zal stellen alle verkeersmaatregelen te treffen die nodig zijn om de verkeersveiligheid te waarborgen. Ook het tegengaan van criminaliteit zou hiermee gebaat zijn. Volgens eiseres zijn de criminaliteitscijfers hoger dan de politie suggereert. Daarnaast is eiseres van mening dat verweerder niet heeft aangeduid welke middelen zij zou moeten aanwenden om de kwaliteit en de beheersbaarheid van het recreatieterrein te handhaven indien de wegen openbaar zouden blijven. Eiseres concludeert dat aan de belangen van [verzoeker 2] en van [verzoeker 3] teveel gewicht is toegekend. Eiseres wijst erop dat [verzoeker 2] en de leden van [verzoeker 3] weinig tot geen parkeerruimte hebben op hun erfpachtperceel, hetgeen leidt tot parkeren in de berm. Op drukke dagen kan het recreatieterrein zodanig verstopt raken dat hulpdiensten niet voldoende toegang hebben. Eiseres meent dat zij als verantwoordelijke de mogelijkheid moet hebben auto s naar het parkeerterrein bij de ingang te leiden, hetgeen zij mogelijk acht met de plaatsing van een slagboominstallatie. Eiseres is bereid om door middel van een kaart [verzoeker 2], hun bezoekers en de leden van [verzoeker 3] de mogelijkheid tot vrije toegang te verschaffen. 6. De rechtbank overweegt het volgende. 7. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wegenwet is een weg openbaar: I. wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest; II. wanneer hij, na het tijdstip van tien jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende tien achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende die tijd is onderhouden door het Rijk, provincie, gemeente of een waterschap; III. wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming van openbare weg heeft gegeven. In artikel 9 van de Wegenwet is bepaald dat een weg, voorzover niet onderhouden door het rijk, provincie of waterschap, aan het openbaar verkeer kan worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente waarin de weg is gelegen. Iedere belanghebbende kan, ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wegenwet aan de raad van de gemeente waarin de weg is gelegen verzoeken toepassing te geven aan voornoemd artikel. Weigert de raad hieraan te voldoen dan staat op grond van het vierde lid van dit artikel beroep open op Gedeputeerde Staten. 8. Ingevolge vaste jurisprudentie kan in het algemeen tot onttrekking van een weg aan het openbaar verkeer worden overgegaan indien daarvoor overwegende redenen bestaan en het algemeen belang zich daar niet tegen verzet. De Wegenwet verzet zich er niet tegen dat particuliere belangen als een gewichtige reden voor onttrekking aan het openbaar verkeer kunnen worden beschouwd. Een besluit hiertoe dient te zijn gebaseerd op een zelfstandige belangenafweging. 9. Naar aanleiding van het door eiseres gestelde belang bij een controleerbaar en beheersbaar recreatieterrein, waarbij zij met name heeft gewezen op de beteugeling van criminaliteit en het verbeteren van de verkeersveiligheid, heeft verweerder informatie ingewonnen. Uit die informatie is gebleken dat het aantal inbraken op recreatieterrein Braakman niet verontrustend hoog is en in ongunstige zin uitsteekt boven cijfers van andere recreatieterreinen. Uit de infor-matie van Rijkswaterstaat blijkt dat geen sprake is van een bijzondere verkeersontwikkeling op de langs het recreatieterrein gelegen N61. Plaatsing van een slagboominstallatie zou dit niet anders maken.
10. Eiseres heeft omtrent het onderzoek van verweerder gesteld dat alle in aanmerking komende belangen zijn afgewogen en voorts dat de consequenties van een onttrekking van de wegen op de Braakman voldoende zijn onderzocht. De rechtbank verbindt hieraan de conclusie dat de inventarisatie van de relevante belangen niet meer in geschil is. Ook [verzoeker 2] en [verzoeker 3] hebben dit niet betwist. 11. In de uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 april 2003 is vastgesteld dat tussen partijen niet meer in geschil is dat de wegen op recreatiegebied De Braakman openbaar zijn in de zin van de Wegenwet. De rechtbank is van oordeel dat bij de beoordeling van het beroep van dit uitgangspunt dient te worden uitgegaan. Destijds is niet bestreden dat de wegen in het recreatiegebied gedurende alle seizoenen van het jaar in gebruik zijn voor gemotoriseerd verkeer, fietsen en voetgangers. Voorts is gebleken dat de bungalows van de erfpachthouders niet langs een andere weg dan langs de hoofdweg van het park, de Fazantenlaan, te bereiken zijn. 12. Uit de gedingstukken is niet gebleken dat in die situatie een wijziging is opgetreden. De rechtbank stelt gelet hierop vast dat de wegen op De Braakman nog steeds een functie hebben voor het openbaar verkeer, hetgeen meebrengt dat in beginsel het belang dat hiermee is gemoeid dient te prevaleren. 13. Verweerder heeft ten aanzien van de door eiseres geschetste problematiek, welke door verweerder op zichzelf wordt erkend, betoogd dat door middel van minder vergaande maatregelen, zoals verkeersmaatregelen, cameratoezicht, extra surveillance maatregelen en het weer in werking stellen van reeds aanwezige slagbomen bij de afzonderlijke campinggedeelten op het recreatieterrein, tegemoet kan worden gekomen. Blijkens het bestreden besluit zijn de mogelijkheden op deze punten nog niet uitgeput. Ook het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen ziet in haar reactie van 26 januari 2004 aan verweerder mogelijkheden hiertoe. Naar het oordeel van de rechtbank dient derhalve effectiviteit van deze maatregelen dan ook te worden beproefd. Zij ziet daarom geen grond voor de stelling van eiseres dat het nut van deze maatregelen twijfelachtig moet worden geacht. 14. Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder in het licht van het bepaalde in artikel 9 van de Wegenwet niet tot een onevenredige afweging van belangen in de zin van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht is gekomen. De rechtbank betrekt hierbij dat het gezien de standpunten van de betrokken overheden het niet uitgesloten is dat eiseres de medewerking van deze overheden, binnen de wettelijke kaders en voor zover nodig, bij het treffen van bovengenoemde maatregelen zal kunnen verkrijgen. 15. De rechtbank is gezien het vorenstaande van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Het beroep van eiseres dient daarom ongegrond verklaard te worden. III. Uitspraak De Rechtbank Middelburg, verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2005 door mr. T. Damsteegt, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis, griffier. Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-gravenhage, binnen zes
weken na de dag van verzending van deze uitspraak.