1 Doelstellingen unit 1 Het thema van deze unit is describing people (mensen beschrijven). De leerlingen leren mensen te beschrijven aan de hand van hun kleding en uiterlijk. vragen en vertellen hoe iemand eruitziet en welke kleding iemand aan heeft. vragen en vertellen hoe iemand zich voelt. vragen en vertellen wat iemand aan het doen is. vragen met to do maken en beantwoorden. het verschil tussen de klanken /e/ en /æ/ herkennen en de klanken correct uitspreken in woorden als head en hat. kleding uiterlijk emoties landen de verschillende vervoegingen van de ing vorm van het werkwoord to wear. de bezittelijke voornaamwoorden: my, your, his, her, our en their. het enkelvoud is en het meervoud are. 3
2 Doelstellingen unit 2 Het thema van deze unit is shopping (boodschappen doen). De leerlingen leren met een winkelbediende over prijzen te spreken, maten van kleding, het ruilen van artikelen en openingstijden van winkels. vragen en zeggen of de winkelbediende/eigenaar een artikel heeft. vragen en zeggen hoeveel iets kost. vragen en zeggen of je iets kunt ruilen of terugbrengen. vragen en zeggen of je een kassabon of een tegoedbon kunt krijgen. vragen en zeggen welke maat een kledingstuk heeft. vragen en zeggen of een kledingstuk past en of ze dit mogen passen. vragen en zeggen wanneer een winkel open is. winkels winkelen betalen ruilen de aanwijzende voornaamwoorden this en these. de zinnen How much is bij een onderwerp in het enkelvoud en How much are bij een onderwerp in het meervoud. de zinnen How much does cost. bij een onderwerp in het enkelvoud en How much do cost. bij een onderwerp in het meervoud. de uitgang s bij een aantal woorden voor winkels zoals greengrocer s en butcher s. de uitspraak van de /o/-klank in woorden als shop en clock. 15
3 Doelstellingen unit 3 Het thema van deze unit is just in time (net op tijd). De lessen gaan over data en tijden, leren klokkijken en afspraken maken. Ook komen de dagindeling en vaste activiteiten gedurende de dag (opstaan, naar bed gaan, enzovoort) aan bod. zeggen wat de datum is. zeggen hoe laat het is. een afspraak maken. over hun dagindeling praten. de /a/-klank op de juiste manier uitspreken in woorden als but en up. at en on op de juiste manier gebruiken in at a time en on a date. de lidwoorden a en an op de juiste manier gebruiken. (klok)tijden data dagindeling de uitspraak van woorden met een /a/-klank als in but en up. het verschil tussen at a time en on a date. de regel wanneer ze het lidwoord a of an moeten gebruiken. 27
4 Doelstellingen unit 4 Het thema van deze unit is travelling around (reizen). Onderwerpen in de lessen zijn op vakantie gaan, het reizen met verschillende vervoersmiddelen, zoals het vliegtuig, inchecken op het vliegveld en een vakantie boeken bij een reisbureau. vragen en zeggen waar ze naartoe gaan. vragen en zeggen met welke vervoermiddelen zij reizen. vragen en zeggen waar en wanneer het vliegtuig, de veerboot en de trein vertrekken. reizen vervoersmiddelen vliegveld reisbureau de uitspraak van woorden met een /s/-klank als in summer en sea en met een /sj/-klank als in shop en fish, die scherp klinkt in het Engels. de vervoeging van het werkwoord to go in de -ing vorm. vaste voorzetsels bij vervoersmiddelen, zoals by car en on foot. 39
5 Doelstellingen unit 5 Het thema van deze unit is school (school). De lessen gaan over de lagere en vooral over de middelbare school en de verschillende schoolvakken. Daarnaast gaat het over beroepen en de opleiding die daar voor nodig is. de verleden tijd van de onregelmatige werkwoorden is (was), go (went) en sit (sat) in zinnen gebruiken. de /th/-klank op de juiste manier uitspreken in woorden als they en the. de trappen van vergelijking in een zin gebruiken. de begrippen too, also en either in een zin gebruiken. een gesprek voeren over school, schoolvakken en huiswerk. zeggen wat ze later willen worden. schoolvakken beroepen organisatie school de vervoeging van de onregelmatige werkwoorden is, go en sit in de tegenwoordige en verleden tijd. de uitspraak van woorden met een /th/-klank als in they en the. de trappen van vergelijking van woorden als fast, beautiful en bad. de begrippen too, also en either en hun juiste plek in een zin. 51
6 Doelstellingen unit 6 Het thema van deze unit is outdoors (buitenshuis). De lessen gaan over verschillen tussen het wonen op het platteland en in de stad; het wonen in andere situaties (bijvoorbeeld in het buitenland of op vakantie) en het weer. een gesprek voeren over het weer. hun huis en woonomgeving beschrijven. vertellen over hun vakantie. van een positieve zin een negatieve zin maken. de /w/-klank op de juiste manier uitspreken in woorden als weather en water. het vraagwoord what op de juiste manier gebruiken. de woorden never, always, sometimes en often gebruiken en op de juiste plaats in een zin zetten. een tijds- en plaatsbepaling op de juiste plek in een zin zetten. woonomgeving het weer de manier waarop je van een positieve zin een negatieve zin maakt (met behulp van hulpwerkwoord to do). de uitspraak van woorden met een /w/-klank in woorden als weather en water. de begrippen never, always, sometimes en often gebruiken en hun juiste plek in een zin. de regel dat een tijdsbepaling in een zin in principe altijd voor een plaatsbepaling komt. 63