ECLI:NL:RBNHO:2014:5324

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBNHO:2014:3840

ECLI:NL:RBROT:2016:1754

ECLI:NL:RBZWO:2002:AE6600

ECLI:NL:RBMNE:2016:707

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

ECLI:NL:RBNHO:2016:4509

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 September 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBNNE:2016:2911

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

ECLI:NL:RBMID:2012:BY0806

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

Uitspraak AR 2017/1525 RECHTBANK NOORD-HOLLAND. Zittingsplaats Haarlem. Bestuursrecht. zaaknummer: HAA 16/204 en 17/1260

ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8140

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBOVE:2016:1331

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

ECLI:NL:RVS:2017:1997

ECLI:NL:CRVB:2005:AT3000

ECLI:NL:CRVB:2017:1259

ECLI:NL:RBOVE:2017:721

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2099

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:RBNHO:2016:10295

ECLI:NL:RBDOR:2010:BO7430

ECLI:NL:RBZWB:2016:1839

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:RBDHA:2017:2650

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBDHA:2015:4913


ECLI:NL:RBDHA:2017:2525

ECLI:NL:RBNHO:2016:11026

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBOVE:2017:2182

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBGEL:2017:3403

ECLI:NL:RBMNE:2014:107

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBLIM:2017:466

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBNHO:2016:1408

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

ECLI:NL:CRVB:2013:2750

Zaaknummer : 2014/159 en Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 17 oktober 2014 Partijen : Verzoekster tegen Hogeschool voor de Kunsten

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:RBMAA:2012:BW2003

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

ECLI:NL:CRVB:2017:1486

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBGEL:2013:6000

ECLI:NL:RBROT:1999:AA3765

ECLI:NL:RBNNE:2016:2567

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBMNE:2016:7377

ECLI:NL:RBZWB:2015:2161

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBGEL:2015:5301

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:RBGEL:2015:699

Wetsverwijzingen Wet maatschappelijke ondersteuning , geldigheid:

ECLI:NL:RBOBR:2017:2218

ECLI:NL:RBNHO:2015:6562

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:CRVB:2017:2145

ECLI:NL:RVS:2010:BO4829

ECLI:NL:RBDHA:2017:7752

ECLI:NL:RBDHA:2016:16922

ECLI:NL:RBDHA:2017:8134

ECLI:NL:CBB:2004:AR3508

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBZWB:2017:3873

ECLI:NL:RBBRE:2011:5319

ECLI:NL:RBMAA:2000:AA7321

ECLI:NL:RBNNE:2015:389

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:CRVB:2017:2487

ECLI:NL:RBROT:2017:2054

Transcriptie:

ECLI:NL:RBNHO:2014:5324 Instantie Datum uitspraak 06-06-2014 Datum publicatie 12-06-2014 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Noord-Holland AWB-14_2185 bz Bestuursrecht Voorlopige voorziening Verwijdering van basischool Gelet op al deze omstandigheden is naar voorlopig oordeel de beslissing om tot verwijdering te komen niet in strijd met de redelijkheid en/of onbegrijpelijk. Daarbij heeft de voorzieningenrechter ook meegewogen de omstandigheid dat genoegzaam aannemelijk is geworden dat de school bij herhaling en over een lange periode van jaren, steeds heeft getracht oplossingen te vinden die zouden maken dat (x) beter ging functioneren op zijn huidige school. Wetsverwijzingen Algemene wet bestuursrecht, geldigheid: 2014-06-12 Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK NOORD-HOLLAND Zittingsplaats Haarlem Bestuursrecht zaaknummer: HAA 14/2185 uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juni 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen [verzoekster], te [woonplaats], verzoekster (gemachtigde: mr. H.J. van Gijssel), en

Stichting Openbaar Primair en Speciaal Onderwijs Purmerend (OPSO), verweerder, (gemachtigde: mr. G.J. Heussen). Procesverloop Bij email van 19 mei heeft de directeur van Openbare Basisschool [school] (hierna: de directeur) aangegeven dat voor zover hier aan de orde het voor de zoon van eiseres, [naam zoon], niet meer is toegestaan te voetballen tijdens de tussen de middag opvang (hierna: TMO). Bij brief van 20 mei 2014 heeft de directeur aangegeven de verwijderingsprocedure voor [naam zoon] in gang te zetten. Verzoekster heeft hiertegen bij brief van 27 mei 2014 een klacht ingediend. Daarin richt zij zich ook tegen de (mondelinge) mededeling van de directeur van 15 mei 2014 waarin is aangegeven dat [naam zoon] niet mee mag op schoolkamp. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2014. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde die is vergezeld door [naam 1], directeur, [naam 2], intern begeleidster en [naam 3]. Overwegingen 1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op een verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2. Verzoekster vraagt om schorsing van de beslissing [naam zoon] niet meer toe te staan te voetballen tijdens de TMO, [naam zoon] niet mee te laten gaan op schoolkamp op [datum] 2014 en de beslissing om [naam zoon] te verwijderen van zijn huidige basisschool. 3. Inzet van deze procedure is de positie van [naam zoon] tijdens het nog lopende schooljaar. Nu daarnaast ook het schoolkamp op zeer korte termijn plaatsvindt, alsmede de verwijderingsprocedure reeds in gang is gezet, acht de voorzieningenrechter spoedeisend belang gegeven. 4. Het betoog van verweerder dat het verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu geen sprake is van een geldig bezwaarschrift, volgt de voorzieningenrechter niet. Gelet op de brief van verzoekster van 27 mei 2014, alsmede het verzoekschrift waarin verzoekster uitdrukkelijk aangeeft dat de (schriftelijke) klacht van 27 mei 2014 tevens dient te worden aangemerkt als

bezwaarschrift, is naar voorlopig oordeel sprake van een geldig bezwaar dat binnen de termijnen die daar voor staan is ingediend. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat verweerder de brief ook als zodanig in behandeling zal nemen. 5. Ten aanzien van de door verzoekster genoemde beslissingen, dient de voorzieningenrechter allereerst de vraag te beantwoorden of sprake is van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 5.1 De beslissing om [naam zoon] niet mee te laten gaan op schoolkamp is mondeling gegeven en staat derhalve niet op schrift. Reeds hierom kan deze beslissing niet worden aangemerkt als een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. Ook indien deze beslissing op schrift zou worden gesteld kan van een besluit in de zin van de artikel 1:3 van de Awb geen sprake zijn nu deze beslissing gezien moet worden als ordemaatregel. Van een publiekrechtelijke rechtshandeling is pas sprake indien het bestuur de bevoegdheid daartoe ontleent aan een speciaal voor het openbaar bestuur (bij wet) geschapen bevoegdheid. Daarvan is bij een dergelijke ordemaatregel geen sprake. 5.2 De beslissing om [naam zoon] niet te laten voetballen tijdens de TMO dient eveneens te worden aangemerkt als ordemaatregel. Zoals onder rechtsoverweging 5.1 is overwogen is ook hier geen sprake van een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing. 5.3 Nu ten aanzien van de beslissingen betreffende het schoolkamp en voetballen tijdens de TMO geen sprake is van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, zal het bezwaarschrift voor zover het daartegen is gericht, door verweerder niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Gelet hierop wijst de voorzieningenrechter het verzoek voor zover tegen deze twee beslissingen gericht af. Indien verzoekster hiertegen wil opkomen dient zij zich te wenden tot de burgerlijke rechter. 6. Het besluit van verweerder om over te gaan tot verwijdering van [naam zoon], is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wel een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing. De voorzieningenrechter zal het verzoek voor zover dat is gericht tegen de verwijderingsbeslissing dan ook inhoudelijk behandelen. 6.1. In tegenstelling tot hetgeen door verzoekster is betoogd is de Wet op het primair onderwijs (Wpo) zoals deze heden geldt van toepassing op het onderhavige geschil. In artikel 40 van de Wpo is bepaald: 1. De beslissing over toelating en verwijdering van leerlingen berust bij het bevoegd gezag. ( ) 5. 6. Voordat wordt besloten tot verwijdering hoort het bevoegd gezag de betrokken groepsleraar. Definitieve verwijdering van een leerling vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere school, een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs bereid is de leerling toe te laten. Indien aantoonbaar gedurende 8 weken zonder succes is gezocht naar een zodanige school of instelling waarnaar kan worden verwezen, kan in afwijking van de vorige volzin tot definitieve verwijdering worden overgegaan. Indien tegen het besluit, bedoeld in het eerste lid, van het bevoegd gezag van een openbare school bezwaar is gemaakt, besluit het bevoegd gezag in afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht binnen 4 weken na ontvangst van het bezwaarschrift. 6.2. Zoals door verweerder ter zitting ook is erkend volgt uit artikel 40, vijfde lid, van de Wpo dat

op verweerder een inspanningsverplichting rust van acht weken, in plaats van zoals in het bestreden besluit is vermeld zes weken. Deze fout kan tijdens de bezwaarfase worden hersteld. 6.3. Voornoemd artikel kent aan het bevoegd gezag een discretionaire bevoegdheid toe. De wijze waarop het bevoegd gezag van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt kan de bestuursrechter slechts terughoudend toetsen. Derhalve is aan de orde de vraag of het bevoegd gezag zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen de verwijderingsprocedure in gang te zetten. Bij deze beoordeling acht de voorzieningenrechter de volgende omstandigheden van belang: i. Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat zich over een reeks van jaren bij voortduring conflicten en incidenten hebben afgespeeld tussen [naam zoon], zijn medeleerlingen, en de school. Aan te nemen valt dat deze voorvallen een negatieve invloed hebben op het ordentelijk functioneren van de school waaronder ook het functioneren van leerlingen en leraren. ii. Daarnaast lijkt de relatie tussen de moeder van [naam zoon] (verzoekster) en de school ernstig verstoord. Dit maakt de voorzieningenrechter op uit onder meer de recente emailcorrespondentie tussen verzoekster en de directeur, maar ook uit de omstandigheid dat verzoekster en de school fundamenteel van mening verschillen over hoe met het gedrag van [naam zoon] moet worden omgegaan. Voor de verdere ontwikkeling van een kind op de basisschool is het noodzakelijk dat leerkrachten en de directie van de school met ouders afspraken kunnen maken en de ouders de professionele inzichten en handelingen van de school respecteren. De verstoorde verhouding tussen verzoekster en de school, maken aannemelijk dat aan de hiervoor genoemde voorwaarden niet meer wordt voldaan. iii. Tot slot hebben externe deskundigen, de voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar het rapport van [instantie] en het rapport van Spel psychologen, onafhankelijk van elkaar geadviseerd om [naam zoon] op een andere school te plaatsen. 6.4. Gelet op al deze omstandigheden is naar voorlopig oordeel de beslissing om tot verwijdering te komen niet in strijd met de redelijkheid en/of onbegrijpelijk. Daarbij heeft de voorzieningenrechter ook meegewogen de omstandigheid dat genoegzaam aannemelijk is geworden dat de school bij herhaling en over een lange periode van jaren, steeds heeft getracht oplossingen te vinden die zouden maken dat [naam zoon] beter ging functioneren op zijn huidige school. 6.5. In het licht van de komende zomervakantie is de zoektocht naar een andere school wellicht lastig, maar mede gelet op het zeer uitgebreide voortraject met zorg voor [naam zoon] kan deze omstandigheid niet leiden tot een andere conclusie. Daarbij acht de voorzieningenrechter ook van belang dat het incident dat aanleiding gaf tot het opleggen van het voetbalverbod aan [naam zoon], naar onweersproken is gesteld door de school, een zeer forse impact heeft gehad op de medeleerlingen en dat daarmee ook het welbevinden van de medeleerlingen in het geding is. 7. De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in haar standpunt dat de permanente commissie leerlingenzorg, waarin is voorzien in artikel 23 van de Wpo, ten onrechte niet in de procedure is betrokken. Het gaat in deze stand van de procedure immers niet om plaatsing van [naam zoon] op een speciale school voor basisonderwijs, maar om verwijdering van [naam zoon] van zijn huidige school. Aan de beslissing de verwijderingsprocedure in gang te zetten ligt dan ook niet een mogelijke indicatie voor speciaal onderwijs ten grondslag, maar incidenten met [naam zoon] en de verstoorde verhouding tussen school en verzoekster. Voor het zoeken van een andere school voor [naam zoon] is het type onderwijs echter wel van belang. De voorzieningenrechter heeft er kennis van genomen dat verweerder onlangs het rapport van Spel Psychologen uit 2012 waarin (anders dan het [instantie] eerder adviseerde) regulier basisonderwijs wordt geadviseerd van verzoekster heeft gekregen en dit voor nader advies aan [instantie] zal voorleggen.

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek voor zover dat is gericht tegen de verwijderingsbeslissing eveneens af. 9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra - van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2014. griffier voorzieningenrechter Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.