Ruimtelijk structurerende effecten Westerscheldetunnel



Vergelijkbare documenten
Pendel in Zeeland

Ruimtelijk structurerende effecten Westerscheldetunnel

Effecten Westerscheldetunnel Resultaten onderzoeksproject Ruimtelijk structurerende effecten Westerscheldetunnel

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid

Arbeidsmarktontwikkelingen 2016

Werkgelegenheidsonderzoek 2011

Business Barometer. 3 e kwartaal 2005

Graydon Kwartaalmonitor. incl Kwartaal 4

Graydon Kwartaalmonitor. Kwartaal

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 7 e editie. Opzet en inhoud

Ruimtelijk structurerende effecten Westerscheldetunnel

Eerste helft 2018 & Q Graydon kwartaal monitor

Werkgelegenheid in Westfriesland Augustus 2014

Graydon Kwartaalmonitor. incl Kwartaal 4

Werkgelegenheidsonderzoek 2010

Highlights Regio in Beeld Arbeidsmarktregio Zeeland

Graydon Kwartaalmonitor Q3 2017

Resultaten Conjuntuurenquete 2018

Resultaten werkgelegenheidsonderzoek. Provinciaal Arbeidsplaatsen Register (PAR)

Pendel in Zeeland

Onderzoek werkgelegenheid en werkloosheid

Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 2014

1.1 Bevolkingsontwikkeling Bevolkingsopbouw Vergrijzing Migratie Samenvatting 12

Graydon Kwartaalmonitor Q3 2018

RESULTATEN CONJUNCTUURENQUETE 1STE HELFT 2018

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 6 e editie. Opzet en inhoud

Graydon Kwartaal Monitor. Kwartaal

Graydon Kwartaalmonitor. Kwartaal

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Zeeland, maart 2018

Fact sheet. Ondernemerschap in Oost. Ondernemerschap in Oost. Het aantal vestigingen in stadsdeel Oost groeit sterk. november 2011

Fact sheet. Ondernemerschap in Westpoort. Vestigingen en ondernemingen in Westpoort. Ondernemerschap in Westpoort. november 2011

Graydon Kwartaalmonitor Q1 2018

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

MKB-vriendelijkste gemeente van Nederland 2012/2013. Gemeente Vlissingen

Fact sheet Ondernemerschap in Zuidoost Ondernemers in Zuidoost, 2010 Ondernemers in Amsterdam, 2010

Resultaten Conjuntuurenquête jaar 2015

Willemstad, mei Resultaten Conjunctuurenquête 2016

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Zeeland, december 2016

Fact sheet. Ondernemerschap in West. gen. In stadsdeel West zijn er in Amsterdam als geheel. Zo wordt er bijvoorbeeld

Bijlage 4 Aan: portefeuillehoudersoverleg REO d.d Betreft: Aanalyse economische ontwikkelingen Voorne-Putten

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Zeeland, juli 2017

Crisismonitor Drechtsteden

Effecten van de Westerscheldetunnel Samenvatting onderzoeksresultaten en beleidsaanbevelingen

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 4 e editie. Opzet en inhoud

stad cijfers Inleiding Kerncijfers Werkgelegenheid Toename aantal banen Tabel 1: Banen en vestigingen

Onderzoek naar vervoersarmoede: BEVINDINGEN - VROUWEN VAN 60 JAAR EN OUDER

Resultaten Conjunctuurenquête jaar 2017

Graydon Kwartaalmonitor. Kwartaal

Lezen, bibliotheek en jongeren

RECREATIE EN TOERISME. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 4 e editie. Opzet en inhoud

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Zeeland, maart 2016

Eerste helft 2017 & Q Graydon kwartaal monitor

Factsheet economische crisis. 1 e kwartaal 2010

Resultaten Conjunctuurenquete 2014

CBS: Meer werkende vrouwen op de arbeidsmarkt

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 5 e editie. Opzet en inhoud. Deze factsheet is de vijfde editie van de

Fact sheet Ondernemerschap in Centrum Ondernemers in Centrum, 2010 Ondernemers in Amsterdam, 2010

Fact sheet. Ondernemers in Nieuw-West, te bestuderen kijken we eerst naar alle vesti- merschap in stadsdeel Nieuw-West zich verhoudt

TOERISME en RECREATIE. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 3 e editie. Opzet en inhoud

Van baan naar eigen baas

Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2004

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Zeeland, november 2017

M Beperkte groei werkgelegenheid in het MKB

Werkgelegenheid in West- Friesland November 2013

Werkgelegenheidsonderzoek provincie Groningen 2004

Bedrijvigheid & werkgelegenheid in Zuidoost-Brabant. Tabellenboek Vestigingsregister 2014

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

Aantal openbare schoolbesturen gehalveerd

Fluchskrift Wurkgelegenheid

Groei Haagse werkgelegenheid zet door

Vakantiewerk in het mkb 2004

Oktober Regionale Recessie Barometer Rotterdam. Economische verwachting tot 2011

MKB-index april 2017

Graydon Kwartaalmonitor

Werkgelegenheidsrapportage Haarlemmermeer Inleiding

Monitor naleving rookvrije werkplek 2006

KvK-Bedrijvendynamiek

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

KvK-Bedrijvendynamiek

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Zeeland, augustus 2015

Meting economisch klimaat, november 2013

Crisismonitor. SSC / Onderzoek en Informatie. uitgave juni Wat is in Breda veranderd ten opzichte van crisismonitor van april?

Figuur 1: Ontwikkeling nieuwe WW-uitkeringen (index: 2010 = 100)

Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid

Regionale economische prognoses 2016

Nalevingsonderzoek verkoop alcohol Zeeuwse gemeenten 2016

Analyse instroom

Fact sheet. Ondernemerschap in Noord. In stadsdeel Noord zijn er in ves gekeken of de gemiddelde bedrijfsgrootte van

Zzp ers in de provincie Utrecht Onderzoek naar een groeiende beroepsgroep

Crisismonitor Drechtsteden

in het kort OFED Arbeidsmarktmonitor elektrotechnische detailhandel 2013

Aantal medewerkers Zuidoost-Brabant

Conjunctuurenquête Nederland

Ontwikkeling R&D-uitgaven industrie 2009 en 2010

Demografische ontwikkeling Gemeente Koggenland Augustus 2014

Juni Economische Barometer Bollenstreek. Verwachting voor 2011 en 2012

Arbeidsmarktmobiliteit van ouderen

Transcriptie:

Deelrapport 2 Ruimtelijk structurerende effecten Westerscheldetunnel Deelrapport 2: Effecten op het bedrijfsleven Erik Louw Sylvia Janssen m.m.v. Martijn van Hove

Ruimtelijk structurerende effecten Westerscheldetunnel Deelrapport 2: Effecten op het bedrijfsleven. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Provincie Zeeland Auteurs: Dr. E. Louw Dr. S.J.T. Jansen m.m.v. Martijn van Hove De begeleidingscommissie vanuit de Provincie Zeeland bestond uit: Drs. A. Drijgers, Directie Ruimte, Milieu en Water, Afdeling Ruimte Drs. L.G. Kaagman, Directie Ruimte, Milieu en Water, Afdeling Ruimte Ing. H.J.G. Uitterhoeve, Projectleider Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone Drs. P. Woets, Directie Economie en Mobiliteit, Afdeling Economie April 2011 Onderzoeksinstituut OTB Technische Universiteit Delft Jaffalaan 9, 2628 BX Delft Tel. (015) 278 30 05 Fax (015) 278 44 22 E-mail e.j.meijers@tudelft.nl http://www.otb.tudelft.nl Copyright 2011 by Onderzoeksinstituut OTB, Technische Universiteit Delft No part of this report may be reproduced in any form by print, photo print, microfilm or any other means, without written permission from the copyright holder.

Inhoudsopgave 1 Inleiding... 8 1.1 Inleiding... 8 1.2 Probleemschets... 8 1.3 Onderzoeksvragen en aanpak... 9 1.4 Leeswijzer... 9 2 Bedrijven, werkgelegenheid en pendel... 11 2.1 Inleiding... 11 2.2 Ontwikkelingen van het aantal vestigingen... 11 2.3 Ontwikkelingen in de werkgelegenheid... 14 2.4 Ontwikkeling van de pendel... 17 2.5 Conclusies... 19 3 Bedrijvenenquête en -interviews: opzet, respons en kenmerken van bedrijven...21 3.1 Inleiding... 21 3.2 Opzet van de enquête... 21 3.3 Respons... 22 3.4 Kenmerken van bedrijven... 23 3.5 Interviews... 24 4 Locatiekeuze en de opening van de Westerscheldetunnel... 25 4.1 Inleiding... 25 4.2 Nieuwe vestigingen... 25 4.3 Verhuisde bedrijven (enquête)... 25 4.4 Verhuisde bedrijven (interviews)... 26 4.5 Conclusies... 27 5 Afzetmarkt en omzet... 28 5.1 Inleiding... 28 5.2 Ontwikkelingen in de afzetmarkt... 28 5.3 Ontwikkelingen in de omzet... 33 5.4 Conclusies... 35 6 Toeleveranciers en werknemers... 36 6.1 Inleiding... 36 6.2 Toeleveranciers en bevoorrading... 36 6.3 Medewerkers... 40 6.4 Nieuwe medewerkers... 42 6.5 Conclusies... 44 7 Oeververbindingen: reistijden en reiskosten... 46 7.1 Inleiding... 46 7.2 Het gebruik van de oeververbindingen... 46 7.3 Verandering in reistijden... 49 7.4 Toltarieven... 50 7.5 Conclusies... 51 8 De Westerscheldetunnel en de Zeeuwse economie: meningen van bedrijven... 53 8.1 Inleiding... 53 8.2 Het belang van de tunnel voor de regionale economie... 53

8.3 Het belang van de tunnel voor individuele bedrijven... 56 8.4 Opmerkingen van ondernemers... 59 8.5 Conclusies... 61 9 Conclusies... 63 6 TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB

TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB 7

1 Inleiding 1.1 Inleiding Dit rapport presenteert de resultaten van een onderzoek naar effecten van de opening van de Westerscheldetunnel in 2003 op het Zeeuwse bedrijfsleven. Voor 2003 was Zeeuws- Vlaanderen door twee pontveren met de rest van Zeeland verbonden. Met de opening van de Westerscheldetunnel vervielen deze pontveren als autoveer en bleef het veer Vlissingen Breskens alleen als veerdienst voor voetgangers en fietsers over. Een dergelijke ingrijpende verandering in de bereikbaarheid van regio s is betrekkelijk zeldzaam en mede daarom wetenschappelijk weinig onderzocht. Op korte termijn zijn vooral mobiliteitseffecten te verwachten: verandert het verplaatsingsgedrag van bewoners en bedrijven? Op langere termijn kunnen ook veranderingen in de ruimtelijke spreiding van bedrijven en bewoners gaan optreden. Nieuwe infrastructuur kan voor bedrijven de mogelijkheid bieden om een extra vestiging te openen of juist een vestiging te sluiten omdat het marktgebied van deze vestiging nu efficiënter door andere vestigingen bediend kan worden. Over deze effecten is voor de opening van de tunnel veel gespeculeerd en na de opening is er in de Zeeuwse pers nog steeds veel aandacht voor. Voor 2003 waren de verwachtingen hoog gespannen; vooral in Zeeuws-Vlaanderen. Een in 2000 verricht onderzoek van Allaert en NEI, voorspelde dat de tunnel mogelijk 5.500 nieuwe banen kon opleveren. Daarna sloeg het beeld om en werd de toon van de berichtgeving duidelijk negatiever. In 2006 verscheen echter in dagblad Trouw een artikel met als kop Westerscheldetunnel kost banen en bedrijvigheid. 1 Vier jaar later stond in de Provinciale Zeeuwse Courant een artikel onder de kop Tunnel kost Terneuzenaren eigen banen. 2 Wat de effecten werkelijk zijn, willen we via dit onderzoek nagaan. Het is nu ruim zeven jaar nadat de tunnel werd geopend en bedrijven en bewoners zijn aan de tunnel gewend. De korte termijn effecten zullen grotendeels uitgewerkt zijn of een meer permanente status hebben gekregen en de langere termijn effecten zullen meetbaar moeten zijn. Dit deelonderzoek maakt onderdeel uit van een groter onderzoek naar de ruimtelijk structurerende werking van de Westerscheldetunnel. In deelrapport 1 zijn bereikbaarheidsanalyses gedaan en is gekeken naar de effecten van een bereikbaarheidsverandering op de ontwikkeling van de werkgelegenheid, de bevolking en het voorzieningenpeil. In deelrapport 3 wordt gekeken naar de effecten van de tunnel op bewoners, meer in het bijzonder of hun activiteiten- en verplaatsingspatroon gewijzigd is door de komst van de tunnel. In deelrapport 4 is gekeken naar de effecten van de tunnel op voorzieningen. Naast deze deelrapporten verscheen er een overkoepelende integrale samenvatting van de resultaten. 1.2 Probleemschets Een belangrijke discussie in de wetenschappelijke literatuur betreft de vraag of de aanleg van nieuwe infrastructuur tussen een kerngebied en een relatief perifeer gebied leidt tot een versterking van de kern ten koste van de periferie. De New Economic Geography stelt bijvoorbeeld, voortbouwend op Myrdal s cumulatieve causatie -model, dat een regio 1 Artikel van Peter Lieve gepubliceerd op 10 januari 2006. 2 Artikel van Harmen van der Werf gepubliceerd op 14 april 2010. 8 TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB

die een voorsprong heeft ten opzichte van een andere regio deze voorsprong alleen maar zal uitbouwen als gevolg van de relatief grotere schaalvoordelen die in de kernregio behaald kunnen worden (Krugman, 1991; Krugman en Venables, 1996; Fujita et al., 1999). Bij de aanleg van infrastructuur wordt wat dat betreft wel onderscheid gemaakt tussen generatieve en distributieve effecten. Het generatieve effect betreft de totale verandering in economische activiteiten in alle bij het infrastructuurproject betrokken regio s. Het gaat daarbij over het totale effect, bijvoorbeeld een toename van de werkgelegenheid in de betrokken regio s. Aangezien deze verandering niet in alle regio s even groot is (sommige regio s profiteren disproportioneel meer, andere minder) is er ook sprake van een intraregionaal distributief effect (Bruinsma en Rietveld, 2001). Binnen de betrokken regio s kan de totale werkgelegenheid weliswaar stijgen, maar dat wil niet zeggen dat in elke regio afzonderlijk sprake is van een stijging. In sommige regio s zal de werkgelegenheid veel stijgen, terwijl in andere sprake kan zijn van een (absolute of relatieve) daling. Met andere woorden, het economisch zwaartepunt binnen de regio kan verschuiven. Een onderzoek naar de ex-post effecten van de Westerscheldetunnel levert een bijdrage aan dit wetenschappelijke debat over de wisselwerking tussen infrastructuur (en daarmee bereikbaarheid) en het ruimtelijk patroon van activiteiten. 1.3 Onderzoeksvragen en aanpak In deze deelstudie wordt in beeld gebracht welke effecten voor bedrijven zich hebben voorgedaan als gevolg van de veranderingen in bereikbaarheid na de opheffing van de pontveren en de opening van de Westerscheldetunnel. De aandacht richt zich daarbij op de wijze waarop bedrijven zijn omgegaan met deze nieuwe situatie, de effecten op de positie van de bedrijven ten opzichte van toeleveranciers, afnemers/consumenten, werknemers en eventuele gerealiseerde en geplande relocaties. Het deelonderzoek valt in drie delen uiteen. Allereerst zijn een aantal beschikbare databronnen over de werkgelegenheid, de bedrijvigheid en het woon-werkverkeer (pendel) geanalyseerd. Daarbij is vooral gekeken of de opening van de tunnel een trendbreuk heeft veroorzaakt ten opzichte van de ontwikkeling tot 2003. Wanneer de werkgelegenheidsontwikkeling voor 2003 een duidelijk ander verloop heeft dan daarna zou dat een aanwijzing kunnen zijn voor een mogelijk effect van de Westerscheldetunnel. Het tweede deel van het onderzoek bestaat uit een enquête onder Zeeuwse bedrijven. In deze enquête werden vragen gesteld over hun afzetgebied, werkgelegenheid, werknemers en reistijden en reiskosten. Ook hier werd, zo veel als mogelijk, geprobeerd de situatie van voor en na de opening van de tunnel te vergelijken. Deze enquête werd in juni-juli 2010 gehouden. Het derde en kleinste deel van het onderzoek bestaat uit interviews met bedrijven waarvan het vermoeden bestond dat ze verplaatst waren onder invloed van de opening van de Westerscheldetunnel. 1.4 Leeswijzer In dit rapport zijn de verschillende onderwerpen zoveel mogelijk gebundeld in een hoofdstuk. In hoofdstuk 2 wordt de ontwikkeling van de werkgelegenheid, het aantal vestigingen en de pendel geanalyseerd. Dit wordt gedaan aan de hand van bestaande statistische gegevens. Hoofdstuk 3 gaat in op de opzet en uitvoering van de bedrijvenenquête en de interviews. In de hoofdstukken 4 tot en met 8 worden de resultaten van de bedrijvenenquête beschreven en geanalyseerd. Elk hoofdstuk kan apart worden gelezen. Hoofdstuk 4 gaat TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB 9

over de locatieverandering en locatiekeuze van de bedrijven onder invloed van de Westerscheldetunnel. Hoofdstuk 5 gaat in op de ruimtelijke omvang van de afzetmarkt en de ontwikkeling van de omzet van bedrijven. In hoofdstuk 6 komen de relaties van bedrijven met toeleveranciers aan de orde. Ook wordt ingegaan op mogelijke veranderingen van herkomst van werknemers van de bedrijven. Het gebruik dat bedrijven maakten en maken van oeververbindingen komt in hoofdstuk 7 aan de orde. Ook wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de toltarieven van de Westerscheldetunnel. In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op stellingen die de bedrijven zijn voorgelegd over het effect van de Westerscheldetunnel op de Zeeuwse economie. Dit rapport wordt afgesloten met een concluderend hoofdstuk 9. Hierin worden de belangrijkste conclusies uit de voorgaande hoofdstukken samengevoegd. In dit rapport maken we gebruik van de regio indeling zoals aangegeven in afbeelding 1.1. Afbeelding 1.1 Gemeenten en regio indeling. 10 TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB

2 Bedrijven, werkgelegenheid en pendel 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk gaan we in op de ontwikkeling van het aantal vestigingen (paragraaf 2.2), de werkgelegenheid bij deze vestigingen (paragraaf 2.3) en de pendel (paragraaf 2.4). Daarbij wordt zowel de ontwikkeling voor als na de opening van de tunnel in beeld gebracht. Hiermee proberen we na te gaan of de opening van de tunnel voor een verandering heeft gezorgd. De vraag die daarbij centraal staat is of de opening van de tunnel een bestaande trend heeft versterkt of verzwakt, of dat er misschien geen invloed valt waar te nemen. Bij de ontwikkeling van het aantal vestigingen en de werkgelegenheid is het daarbij moeilijk om op basis van statistische informatie vast te stellen of een bepaalde ontwikkeling valt toe te schrijven aan de tunnel of niet. Om hier toch inzicht in te krijgen is o.a. de enquête uitgevoerd die in de hoofdstukken drie en vier zal worden behandeld. Bij de ontwikkeling van de pendel is het wat eenvoudiger om direct de invloed van de opening van de tunnel te vermoeden. Het gaat immers om een direct effect van de tunnel, namelijk een toename van het woon-werkverkeer door de tunnel. De data over vestigingen en werkgelegenheid die in dit hoofdstuk worden geanalyseerd zijn primair afkomstig uit de ABF Vastgoed Monitor. De gegevens over de pendel zijn ontleend uit publicaties van de provincie Zeeland. 2.2 Ontwikkelingen van het aantal vestigingen In 1996 bedroeg het aantal vestigingen van bedrijven en instellingen in Zeeland 23.600. In 2003, het jaar waarin de Westerscheldetunnel werd geopend, bedroeg dit aantal 26.400. In 2008 was dit aantal verder opgelopen tot 28.700. Tussen 1996 en 2008 steeg het aantal vestigingen met 22%. In dezelfde periode steeg het aantal vestigingen in Nederland met bijna 37%. De stijging van het aantal vestigingen is niet in alle delen van Zeeland even groot geweest. Op de Bevelanden is het aantal vestigingen met 25% het meest gestegen. Op Walcheren en Schouwen-Duiveland / Tholen lag de stijging met 23% net iets boven het Zeeuws gemiddelde. In Zeeuws-Vlaanderen was de groei met 16% het laagst. Qua absolute omvang van het aantal vestigingen ontlopen de regio s Zeeuws-Vlaanderen, de Bevelanden en Walcheren elkaar niet veel. Het aantal vestigingen is op de Bevelanden met ruim 8.000 het hoogst, gevolgd door Zeeuws-Vlaanderen met 7.700 en Walcheren met 7.500 vestigingen. De regio Schouwen-Duiveland / Tholen heeft bijna 5.500 vestigingen (cijfers uit 2008). Tot 2007 was Zeeuws-Vlaanderen de regio met de meeste vestigingen, maar door de relatief lage groei in het aantal vestigingen heeft zij deze positie in 2007 verloren. Wanneer we de groei van het aantal vestigingen in de Zeeuwse regio s wat nader bekijken blijken er duidelijk verschillen te zijn tussen de regio s (zie figuur 2.1). Wat allereerst opvalt, is dat de groei in Zeeuws-Vlaanderen zeer constant is in vergelijking met de andere Zeeuwse regio s. De conjunctuur lijkt op de ontwikkeling van het aantal vestigingen nauwelijks invloed te hebben, terwijl dat in de andere regio s wel het geval is. De recessie van 2001 en de economische hoogtijdagen van 2005-2008 zijn duidelijk in de ontwikkeling van het aantal vestigingen te zien. Voor Zeeuws-Vlaanderen betekent dit dat de groei in het aantal vestingen na 2005 duidelijk achter blijft bij deze in de andere Zeeuwse regio s. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB 11

Figuur 2.1 Ontwikkeling van het aantal vestigingen per regio tussen 1996 en 2008 (1996=100). 130 125 120 index (1996=100) 115 110 105 100 95 90 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Zeeuws-Vlaanderen Walcheren Zeeland De Bevelanden Schouwen-Duiveland en Tholen Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009. Uit figuur 2.1 komt geen duidelijke invloed van de tunnel op het aantal vestigingen tot uiting. De ontwikkeling van het aantal vestigingen vertoont voor en na 2003 dezelfde trendmatig ontwikkeling die vooral door de conjunctuur lijkt te zijn veroorzaakt. Het feit dat de groei in Zeeuws-Vlaanderen sinds 2003 beduidend onder dat van de andere Zeeuwse regio s ligt kan niet worden geïnterpreteerd als zijnde een duidelijk effect van de opening van de Westerscheldetunnel omdat voor 2003 de ontwikkeling van aantal vestigingen zich in Zeeuws-Vlaanderen al veel stabieler toonde. Dit heeft zich na 2003 voortgezet. De relatief lage groei van het aantal vestigingen in Zeeuws-Vlaanderen wordt veroorzaakt door een relatief lager aantal oprichtingen van bedrijven per jaar en een relatief iets hoger aantal bedrijfsbeëindigingen in vergelijking tot de andere Zeeuwse regio s met een vergelijkbare grootte (Walcheren en de Bevelanden). Het saldo tussen bedrijfsoprichtingen en bedrijfsbeëindigingen valt voor Zeeuws-Vlaanderen daardoor steeds iets minder positief uit dan voor de andere regio s (zie figuur 2.2). 12 TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB

Figuur 2.2 Saldo van het aantal bedrijfsoprichtingen en bedrijfsopheffingen per regio in de periode 2001-2008.* 450 400 350 300 250 200 150 100 50 0 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Zeeuws Vlaanderen Walcheren De Bevelanden Schouwen-Duiveland en Tholen * Het gaat hier uitsluitend om bij de KvK ingeschreven bedrijven en instellingen. Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009. De Zeeuwse gemeente met de meeste vestigingen is Schouwen-Duiveland (zie figuur 2.3). 3 In 2008 waren er 3.530 vestigingen. Terneuzen is de tweede gemeente in de ranglijst met aantal vestigingen, gevolgd door Middelburg en Goes. Uit de figuur blijkt tevens dat in alle gemeenten het aantal vestigingen tussen 1996 en 2008 is toegenomen. Wanneer gekeken wordt naar de gemiddelde groei per jaar in de tijdvakken 1996-2003 en 2003-2008 dan blijken er aanzienlijke verschillen per gemeente te zijn (zie figuur 2.4). In Goes, Borsele, Vlissingen en Reimerswaal is het groei tempo in de periode na 2003 veel groter dan daarvoor. Opvallend is dat alleen in de drie Zeeuws-Vlaamse gemeenten het groeitempo na 2003 is teruggevallen. Vooral de terugval van Terneuzen is opmerkelijk. In de periode 1996-2003 was het groeitempo met een stijging van gemiddeld 52 vestigingen per jaar daar nog het hoogste van Zeeland. Na 2003 viel dit terug tot gemiddeld 20 per jaar. 3 De figuur 2.2 kan niet zondermeer worden vergeleken met de figuren 2.3 en 2.4 omdat deze tot stand zijn gekomen op basis van andere bronnen. Bij de figuren 2.3 en 2.4 is de bron het zogenaamde LISAbestand waarin alle vestigingen (commercieel en niet-commercieel) zijn opgenomen. Figuur 2.2 is gebaseerd op gegevens van de Kamers van Koophandel waarin niet alle vestigingen met werkgelegenheid zijn opgenomen. Een ander punt dat de vergelijking bemoeilijkt is dat de lengte van de tijdreeksen tussen de grafieken verschilt. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB 13

Figuur 2.3 Totaal aantal vestigingen per gemeente in 1996, 2003 en 2008. Schouwen-Duiveland Terneuzen Middelburg Goes Sluis Vlissingen Veere Tholen Hulst Borsele Reimerswaal Kapelle Noord-Beveland 2008 2003 1996 0 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000 aantal vestigingen Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009. Figuur 2.4 Gemiddelde jaarlijkse stijging van het aantal vestigingen per gemeente in de perioden 1996-2003 en 2003-2008. Terneuzen Schouwen-Duiveland Middelburg Goes Sluis Tholen Vlissingen Reimerswaal Hulst Veere Kapelle Noord-Beveland Borsele 1996-2003 2003-2008 Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009. 0 10 20 30 40 50 60 70 2.3 Ontwikkelingen in de werkgelegenheid Het totaal aantal banen in Zeeland is tussen 1996 en 2008 met 11% gestegen tot een totaal van bijna 174.000. In dezelfde periode groeide in Nederland het aantal banen met 24%. 14 TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB

De stijging is niet in alle delen van Zeeland even groot geweest. De regio s de Bevelanden en Schouwen-Duiveland / Tholen groeiden iets harder dan het Zeeuwse gemiddelde en Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen groeiden minder hard dan dit gemiddelde (zie figuur 2.5). Wel maakten de Zeeuwse regio s dezelfde conjuncturele ontwikkeling door. Afgaande op figuur 2.5 heeft de opening van de tunnel in 2003 geen duidelijke invloed gehad op het aantal banen in de verschillende regio s. Voor en na 2003 maken de regio s min of meer dezelfde ontwikkeling door en verandert er weinig in hun relatieve positie. Eén uitzondering hierop lijkt de banengroei in Walcheren die sinds 2005 verhoudingsgewijs groot is. In absolute aantallen is Walcheren sinds 2006 de grootste regio met in 2008 53.000 banen. Tot 2006 was Zeeuws-Vlaanderen de regio met de meest banen. Daar zijn nu 48.500 banen. Figuur 2.5 Ontwikkeling van het aantal banen in de Zeeuwse regio s tussen 1996 en 2008 (1996=100). 120 115 index (1996=100) 110 105 100 95 90 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Zeeuws-Vlaanderen Walcheren Zeeland De Bevelanden Schouwen-Duiveland en Tholen Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009. Qua aantal banen is Terneuzen de grootste gemeente. Terneuzen had deze positie in 1996 en heeft die in 2008 nog steeds (zie figuur 2.6). Wel neemt de voorsprong van Terneuzen op nummer twee (Middelburg) en de meeste overige gemeenten af omdat het aantal banen minder snel groeit dan elders. Tussen 1996 en 2008 is het aantal banen sterk gegroeid in de gemeenten Goes en Middelburg, maar ook in de veel kleinere gemeenten Reimerswaal en Kapelle. Deze laatste twee gemeenten kenden een vrij gestage werkgelegenheidsgroei, dit in tegenstelling tot de groei in Goes en Middelburg. In Goes groeide het aantal banen vooral voor 2003, daarna stagneerde de groei. In Middelburg zien we juist een groei versnelling na 2003 (vooral in de periode 2005-2007). TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB 15

Figuur 2.6 Totaal aantal banen per gemeente in 1996, 2003 en 2008. Terneuzen Middelburg Goes Vlissingen Schouwen-Duiveland Hulst Sluis Reimerswaal Tholen Veere Borsele Kapelle Noord-Beveland 2008 2003 1996 0 5000 10000 15000 20000 25000 30000 Aantal banen Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009. Het verschil in groeitempo blijkt ook uit de gemiddelde jaarlijkse stijging van het aantal banen per gemeente voor en na 2003 (zie figuur 2.7). Vooral Goes valt daarbij op. Voor 2003 nam het aantal banen met gemiddeld 470 per jaar toe, terwijl na 2003 er een afname met gemiddeld 13 per jaar was. De grootste groei na 2003 doet zich voor in Middelburg met gemiddeld bijna 600 banen per jaar. In Zeeuws-Vlaanderen valt op dat voor 2003 in alle drie de gemeenten het aantal banen groeide. Na 2003 is de gemiddelde groei in het aantal banen in Terneuzen slechts een fractie gedaald (van gemiddeld 87 naar 72), terwijl in Sluis en Hulst de groei bijna geheel is weggevallen. In Hulst groeide het aantal banen voor 2003 nog met gemiddeld 122 per jaar, daarna daalde het met gemiddeld 6 per jaar. In Sluis groeide het aantal banen tot 2003 met gemiddeld 85 per jaar. Na 2003 was de groei gereduceerd tot gemiddeld 9 banen per jaar. 16 TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB

Figuur 2.7 Gemiddelde jaarlijkse stijging van het aantal banen per gemeente in de perioden 1996-2003 en 2003-2008. Goes Middelburg Schouwen-Duiveland Tholen Reimerswaal Hulst Terneuzen Sluis Vlissingen Veere Borsele Kapelle Noord-Beveland 1996-2003 2003-2008 -200-100 0 100 200 300 400 500 600 Bron: ABF-research Vastgoed Monitor 2009. 2.4 Ontwikkeling van de pendel Al eerder is geconstateerd dat de opening van de Westerscheldetunnel het woonwerkverkeer in Zeeland aanzienlijk heeft beïnvloed (Geertman et al., 2010). Tussen 2003 en 2008 bleek de pendel tussen Zeeuws-Vlaanderen en Overig Zeeland bijna te zijn verdubbeld. De pendel vanuit Zeeuws-Vlaanderen naar Overig Zeeland steeg van 1.176 personen naar 1.705 (een groei van 45%). In tegengestelde richting is de groei nog groter namelijk van 673 naar 1.735 (groei 158%). Hiermee was de groei van het woonwerkverkeer over de Westerschelde veel groter dan de groei van de pendel tussen alle Zeeuwse regio s die in dezelfde periode 11% bedroeg. De vraag is of deze ontwikkeling alleen aan de Westerscheldetunnel kan worden toegeschreven, of dat het een trend is die al langer gaande is, maar door de tunnel versterkt is. Daarom vergelijken we de ontwikkeling vóór de opening van de tunnel met de ontwikkeling ná de opening. We kijken dan alleen naar de ontwikkeling tussen de regio s Zeeuws- Vlaanderen, Walcheren en de Bevelanden, omdat de pendelrelaties tussen Schouwen- Duivenland en Tholen enerzijds en Zeeuws-Vlaanderen anderzijds in absolute aantallen dermate klein zijn, dat aan de verandering daarin geen conclusies te verbinden zijn. In tabel 2.1 zijn de procentuele veranderingen in de pendelstromen tussen de Zeeuwse regio s voor en na de opening van de tunnel in 2003 weergegeven. Uit deze tabel is een aantal duidelijke ontwikkelingen te concluderen. Allereerst blijkt duidelijk dat voor de opening van de tunnel de stijging van de pendel tussen de regio s aan weerszijden van de Westerschelde achterbleef bij de stijging van de pendel tussen alle Zeeuwse regio s. Alleen de pendel van de Bevelanden naar Zeeuws-Vlaanderen steeg meer dan het Zeeuwse gemiddelde. De pendel van Zeeuws-Vlaanderen naar de Bevelanden daalde zelfs. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB 17

Tabel 2.1 Procentuele verandering in pendelstromen tussen Zeeuwse regio s aan weerszijden van de Westerschelde in de periode 1997-2003 en 2003-2008. Woonregio - Werkregio 1997-2003 2003-2008 Walcheren - Zeeuws-Vlaanderen 25% 179% Zeeuws-Vlaanderen - Walcheren 12% 21% De Bevelanden - Zeeuws-Vlaanderen 42% 126% Zeeuws-Vlaanderen - De Bevelanden -28% 73% Totaal pendel tussen Zeeuwse regio s 31% 11% Bron: Geertman et al. (2010) en Ausems (z.j.). Na de opening van de tunnel steeg in Zeeland als geheel de pendel nog steeds, maar minder dan daarvoor. De pendel tussen de regio s aan weerszijden van de Westerschelde steeg na 2003 echter veel sterker dan het Zeelands gemiddelde. De pendel tussen alle regio s groeide, maar vooral de pendel van Walcheren en de Bevelanden naar Zeeuws- Vlaanderen. In omgekeerde richting groeide de pendel ook maar aanzienlijk minder. Het patroon dat de pendel richting Zeeuws-Vlaanderen sterker groeide dan de pendel vanuit Zeeuws-Vlaanderen is ook al voor 2003 herkenbaar. Dit duidt erop dat de opening van de Westerscheldetunnel een trend heeft versterkt die al voor 2003 aanwezig was. 4 De stijging van de pendel naar Zeeuws-Vlaanderen is bijna geheel gericht op Terneuzen. De pendel vanuit Overig Zeeland naar Sluis en Hulst is beperkt en vertoont slechts kleine schommelingen. Dat de pendel naar Terneuzen is gestegen is niet vreemd wanneer men bedenkt dat Terneuzen qua werkgelegenheid de grootste gemeente is en er verhoudingsgewijs weinig inkomende pendel was en is (zie figuur 2.8). Het aandeel werkenden in Terneuzen dat daar niet woont (de inkomende pendel), is tussen 2003 en 2008 weliswaar gestegen van 25% naar 31%, maar ligt daarmee nog steeds onder het Zeeuwse gemiddelde (36%) en onder dat van de andere Zeeuwse steden als Middelburg (47%) en Vlissingen (46%). In de andere twee gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen ligt de inkomende pendel op een nog lager niveau dan in Terneuzen. 4 Doordat we slechts een relatief korte periode voor de opening van de tunnel kunnen overzien is het in theorie ook mogelijk dat mensen en bedrijven in hun vestigingsgedrag al rekening hebben gehouden met de opening van de tunnel, en dat daardoor de trend al voor de daadwerkelijke opening van de tunnel zichtbaar is. 18 TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB

Figuur 2.8 Ontwikkeling van de inkomende pendel: buiten de werkgemeente wonende personen als aandeel van het totaal aantal werkenden per gemeente. 60% 50% 1997 2003 2008 40% 30% 20% 10% 0% Borsele Goes Hulst Kapelle Middelburg Noord-Beveland Reimerswaal Sluis Terneuzen Veere Vlissingen Totaal Zeeland Bron: Geertman et al. (2010) en Ausems (z.j.). 2.5 Conclusies Op basis van onze analyse van de ontwikkeling van het aantal vestigingen en banen is het moeilijk een duidelijke waarneembare invloed (in termen van causale relaties) van de Westerscheldetunnel te constateren. Aan weerszijden van de Westerschelde doen zich weliswaar verschillende ontwikkelingen voor, maar een aantal daarvan zijn ook al voor de opening van de tunnel in 2003 waarneembaar. Bovendien maken de regio s aan beide zijden van de Westerschelde dezelfde conjuncturele ontwikkeling door. Wel zijn er enkele ontwikkelingen na 2003 waarbij de opening van de tunnel mogelijk een rol heeft gespeeld: 1. De afname in de stijging van het aantal vestigingen in Zeeuws-Vlaanderen na 2003, terwijl in de andere Zeeuwse regio s de groei van het aantal vestigingen na 2003 groter was dan daarvoor. 2. Op de rechter Westerschelde oever is het zwaartepunt van de groei (in vestigingen en banen) verplaatst van de Bevelanden voor 2003 naar Walcheren na 2003. 3. In Zeeuws-Vlaanderen is de groei in het aantal banen na 2003 in de gemeenten Hulst en Sluis bijna geheel weggevallen, terwijl in Terneuzen de groei in aantal banen wel doorzet (in een iets lager tempo). De opening van de Westerscheldetunnel heeft een duidelijk effect gehad op de pendelstromen. Lag de groei van de pendel voor de opening van de tunnel onder het Zeeuws gemiddelde, na de opening lag de groei boven dit gemiddelde. Dit duidt er op dat de barrière die de Westerschelde was voor het volgen van de trendmatige ontwikkeling van de pendel door de opening van de tunnel is geslecht. Na 2003 heeft een duidelijke inhaalslag plaatsgevonden. Zeer opvallend is de verandering in de (netto) richting van de pendel. Tot TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB 19

2003 pendelden er meer mensen van Zeeuws-Vlaanderen naar Overig Zeeland dan andersom. Na de opening van de tunnel is vooral de pendel naar Zeeuws-Vlaanderen gegroeid, waardoor in 2008 de pendel naar Zeeuws-Vlaanderen in absolute aantallen iets groter was dan de pendel naar Overig Zeeland. Dit is opvallend omdat de groei van de pendel meestal gericht is op gebieden waar de werkgelegenheid sterk groeit. Dit is echter in Zeeuws-Vlaanderen niet het geval. Dit alles duidt erop dat de tunnel ervoor gezorgd heeft dat de voorheel vrij geïsoleerde arbeidsmarkt van Zeeuws-Vlaanderen beter toegankelijk is geworden. De grote stijging van de pendelstromen is hiervan een duidelijk gevolg. 20 TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB

3 Bedrijvenenquête en -interviews: opzet, respons en kenmerken van bedrijven 3.1 Inleiding Om de statistische gegevens over de ontwikkeling van het aantal vestigingen en de omvang van de werkgelegenheid beter te begrijpen is in de periode juni-juli 2010 een enquête onder bedrijven uitgevoerd. Aanvullend zijn een aantal interviews met bedrijven gehouden om meer achtergronden te achterhalen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van de enquête (paragraaf 3.2), de respons op de enquête (paragraaf 3.3.), de kenmerken van de responderende bedrijven (3.4) en de opzet van de interviews (paragraaf 3.5). De resultaten van de enquête worden in de daarna volgende hoofdstukken besproken. 3.2 Opzet van de enquête De enquête is gehouden onder bedrijven en vestigingen die ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel. Er is voor deze aanpak gekozen omdat we primair zijn geïnteresseerd in het effect van de opening van de Westerscheldetunnel op het bedrijfsleven. Voor het enquêteren van niet-commerciële instellingen (bijvoorbeeld overheidsinstellingen) zou een andere vragenlijst moeten worden gemaakt, voor een betrekkelijk kleine groep respondenten. Gezien de te verwachten respons van om en nabij de 10% zou dit bovendien geen effectief onderzoeksmiddel zijn. De enquête is gehouden in de regio s Zeeuws-Vlaanderen, de Bevelanden en Walcheren onder bedrijven die voor 2005 zijn opgericht. De veronderstelling hierbij was dat de bedrijven in deze regio s de effecten van de tunnel het duidelijkst hebben kunnen waarnemen. Het is niet uitgesloten dat ook bedrijven op Tholen en Schouwen-Duivenland door de tunnel worden beïnvloed, maar de kans daarop is kleiner door de relatief grote afstand tot de tunnel, het feit dat het kleinbedrijf in aantal overheerst en deze bedrijven over het algemeen een zeer lokaal afzetgebied hebben. De kans dat hun functioneren door de opening van de tunnel is beïnvloed is daarom klein. 5 De bedrijven die in 2005 en daarna zijn opgericht zijn niet in de enquête meegenomen, omdat wordt aangenomen dat deze bedrijven te kort bestaan om effecten van de tunnel waar te nemen (voor hen is de tunnel een fact-of-life ) en de overlevingskans van beginnende bedrijven klein is, waardoor de respons zeer klein zou zijn. De andere criteria waarmee de doelgroep is afgebakend zijn: Bedrijven moeten minimaal 1 fte aan medewerkers hebben. Bedrijven met alleen parttimers zijn dus niet benaderd. Landbouwbedrijven en holdings zijn niet benaderd. Filiaal winkelvestigingen waarvan het correspondentieadres het hoofdkantoor is, zijn niet benaderd. In de enquête waren vragen opgenomen die zowel naar feitelijke informatie vroegen als vragen en stellingen die een vergelijking maakten tussen de periode voor en na de opening van de Westerscheldetunnel. Bij deze laatste vragen werd er veel van het geheugen van de 5 Deze veronderstelling is met de gekozen opzet te onderzoeken. Immers, in de regio s waar de enquête werd gehouden zijn ook kleine bedrijven aanwezig. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB 21

respondenten gevraagd. Daarom werd er gevraagd in de richting van veranderingen (bijvoorbeeld een toe- of afname van de omzet) in plaats van de omvang van de verandering. 3.3 Respons In totaal zijn 8.958 vestigingen van bedrijven voor deelname aan de enquête benaderd. In totaal werden 603 bruikbare enquêtes ontvangen. Dit is een respons van 6,7%. Dit is een laag percentage maar voor digitale enquêtes onder bedrijven niet ongewoon. Het is op een aantal manieren mogelijk na te gaan of de respons representatief is voor de totale populatie. We kijken eerst naar de vestigingsgemeente (zie tabel 3.1). Een chikwadraat toets geeft een statistisch significant verschil aan tussen de twee groepen (p < 0.01). Bestudering van de percentages laat zien dat Terneuzen met 5 procentpunten is oververtegenwoordigd. De verschillen bij de andere gemeenten zijn niet groot. Wat opvalt is dat alle drie gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen in de enquête zijn oververtegenwoordigd. Dit is een indicatie dat het onderwerp Westerscheldetunnel daar meer leeft dan in de andere gemeenten. Met uitzondering van Kapelle zijn alle gemeenten ten noorden van de Westerschelde iets ondervertegenwoordigd. Tabel 3.1 Vergelijking tussen populatie en responsgroep op basis van vestigingsgemeente in procenten (N=603). Populatie Respondentengroep Borsele 6,8% 5,2% Goes 13,5% 13,2% Hulst 7,9% 9,1% Kapelle 3,6% 4,1% Middelburg 12,6% 10,7% Noord-Beveland 3,2% 2,7% Reimerswaal 6,7% 5,2% Sluis 10,6% 12,4% Terneuzen 16,0% 21,8% Veere 8,8% 5,6% Vlissingen 10,5% 9,8% Anders 0% 0,2% Een andere mogelijkheid om de representativiteit te controleren is de antwoorden op de enquêtevraag Is uw bedrijf voor of na de opening van de Westerscheldetunnel, te vergelijken met de inschrijvingsdatum bij de Kamer van Koophandel. Op deze vraag heeft 9,1% van de respondenten geantwoord dat het bedrijf na de opening van de tunnel is opgericht. Van de populatie blijkt 11,0% na de opening van de tunnel bij de Kamer van Koophandel te zijn ingeschreven. Een derde mogelijkheid om de representativiteit te controleren is de vraag naar het aantal medewerkers te vergelijken met de bedrijfsgrootte klasse waarmee de bedrijven bij de Kamer van Koophandel bekend staan. Een probleem wat zich hierbij voordoet is de hoge non-respons op deze vraag (18,9%) in de enquête. Ondanks dit hoge aandeel is duidelijke dat naarmate bedrijven groter worden de respons omhoog gaat (zie tabel 3.2). In de populatie heeft bijna de helft van de bedrijven een grootte van 1 wp, terwijl dit in de responsgroep slechts 25% is. Daar staat tegenover dat bedrijven groter dan 9 wp 11% van de po- 22 TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB

pulatie uitmaken, maar bijna een kwart van de responderende bedrijven vertegenwoordigen. Qua bedrijfsgrootte is de enquête dus niet representatief voor de populatie. Tabel 3.2 Vergelijking tussen populatie en responsgroep op basis van vestigingsgrootte in werkzame personen (wp) in procenten (N=603). Populatie Responsgroep 1 wp 49,0% 25,7% 2 4 wp 29,0% 22,7% 5 9 wp 10,8% 10,6% Meer dan 9 wp 11,1% 23,6% Onbekend 0% 17,4% 3.4 Kenmerken van bedrijven Onder de responderende bedrijven is de detailhandel met bijna 22% de grootste groep. Daarna volgt de zakelijke dienstverlening met 20%. De overige sectoren zijn met veel kleinere aandelen in de onderzoeksgroep vertegenwoordigd (zie tabel 3.3). De meerderheid van de geënquêteerde vestigingen behoort tot bedrijven met één vestiging, namelijk 83%. De overige vestigingen (in totaal 104) behoort tot een bedrijf met meerdere vestigingen. Van deze groep werd de geënquêteerde vestiging 68 keer als hoofdvestiging gekarakteriseerd. Bedrijven met meerdere vestigingen worden relatief vaak aangetroffen in de industrie en de groot- en detailhandel (zie tabel 3.3). Tabel 3.3 Sector samenstelling en aandeel meer vestigingsbedrijven per sector in procenten (N=603). Aandeel in populatie Aandeel bedrijven met meerdere vestigingen Industrie 7,3% 29,5% Bouwnijverheid 10,1% 14,8% Groothandel 5,8% 25,7% Detailhandel (incl. autobranche) 21,7% 22,9% Horeca 4,1% 12,0% Recreatie en toerisme 4,6% 0% Transport en logistiek 6,3% 13,5% Financiële dienstverlening 4,3% 19,2% Zakelijke dienstverlening 20,1% 13,2% Anders 13,9% 13,1% Onbekend 1,7% 0% Totaal 100% 17,2% Bedrijven met meerdere vestigingen treffen we relatief veel aan in Vlissingen en Sluis. 22% van de daar geënquêteerde vestigingen behoort tot een bedrijf met meerdere vestigingen. Andere gemeenten met relatief veel van dit soort bedrijven zijn Terneuzen (21%), Goes (21%) en Kapelle (18%). De vestigingen in Terneuzen en Sluis zijn overwegend hoofdvestigingen (in beide gevallen 81% van de daar gevestigde meer vestigingsbedrijven ). In Vlissingen en Goes ligt dit aandeel rond de 50%. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB 23

3.5 Interviews Om meer informatie over bedrijfsverplaatsingen die onder invloed van de opening van de Westerscheldetunnel hebben plaatsgevonden te verkrijgen, zijn aanvullend op de enquête ook een aantal interviews met bedrijven gehouden. Deze interviews zijn uitgevoerd door student Martijn van Hove en zijn gehouden in juli 2010. Voor de interviews is in overleg met de Kamer van Koophandel een groslijst van mogelijk te benaderen bedrijven en instellingen samengesteld. Het betrof in alle gevallen verplaatsingen naar de andere kant van de Westerschelde. Van deze bedrijven bestond het vermoeden dat hun verhuizing beïnvloed is door de opening van de tunnel. Uiteindelijk zijn er vijf telefonische interviews gehouden. 24 TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB

4 Locatiekeuze en de opening van de Westerscheldetunnel 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk behandelen wij de (mogelijke) invloed die de opening van de Westerscheldetunnel op de locatie van bedrijven heeft gehad. Over dit onderwerp zijn in de enquête vragen opgenomen. Allereerst wordt ingegaan op de locatiekeuze van de bedrijven die na de opening van de Westerscheldetunnel zijn gestart (paragraaf 4.2). Daarna is er aandacht voor de bedrijven die na de opening van de tunnel zijn verhuisd (paragraaf 4.3). De resultaten van de vijf interviews met bedrijven die zijn verhuisd worden behandeld in paragraaf 4.4. We sluiten het hoofdstuk af met enige conclusies. 4.2 Nieuwe vestigingen Van de bedrijven in de enquête zijn er 54 na de opening van de tunnel en voor 2006 opgericht. Het betreft vooral bedrijven in de sectoren zakelijke dienstverlening en anders (in iedere sector 15). Van de opgerichte vestigingen vestigden er zich 25 in Zeeuws-Vlaanderen, 17 op de Bevelanden en 12 op Walcheren. De vestigingslocatie van deze vestigingen wijkt statistisch niet significant af van de overige bedrijven in de enquête. Dit is opvallend omdat op basis van de analyse van het aantal bedrijfsoprichtingen in paragraaf 2.2 mocht worden verwacht dat het aantal starters in Zeeuws-Vlaanderen lager zou liggen dan in de andere regio s. Tabel 4.1 Vestigingsregio van bedrijven die voor en na de opening van de Westerscheldetunnel zijn opgericht (in procenten)(n=592). De Bevelanden Zeeuws- Walcheren Totaal Vlaanderen Oprichting voor opening tunnel 30% 43% 27% 100% Oprichting na opening tunnel 32% 46% 22% 100% Totaal 31% 43% 26% 100% Van de 54 starters zeggen er slechts twee dat de opening van de tunnel hun locatiekeuze heeft beïnvloed. Het gaat daarbij om een bedrijf in Goes en een bedrijf in Terneuzen. De motieven die daarbij een rol speelden waren de betere bereikbaarheid van Zeeuws- Vlaanderen (bedrijf in Terneuzen) en de nabijheid van klanten en personeel (bedrijf in Goes). 4.3 Verhuisde bedrijven (enquête) Van de geënquêteerde bedrijven zijn er 62 na de opening van de tunnel verhuisd. Als we kijken naar de sectoren van deze bedrijven, dan komen het uit de literatuur bekende patronen naar voren: de zakelijke dienstverlening verhuist het meeste en de detailhandel is het meest honkvast. Ook verhuizen bedrijven minder naarmate ze groter zijn. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB 25

Een kleine meerderheid van de verhuisde bedrijven (36) is verhuisd binnen de (huidige) vestigingsgemeente. De andere 25 bedrijven zijn naar een andere gemeente verhuisd. 6 Van deze laatste groep hebben er vijf de sprong over de Westerschelde gemaakt. Twee bedrijven zijn van Walcheren naar Zeeuws-Vlaanderen verhuisd en één bedrijf van Zeeuws- Vlaanderen naar Walcheren. Twee bedrijven vestigden zich in Zeeuws-Vlaanderen maar kwamen van elders (niet uit Walcheren of de Bevelanden). Binnen de groep verhuisde bedrijven geven acht bedrijven aan dat bij hen de opening van de tunnel de verhuizing heeft beïnvloed. Dit betekent dat de opening van de tunnel niet van invloed is geweest bij de overgrote meerderheid van de bedrijfsverplaatsingen. Tot deze acht bedrijven behoren de drie bedrijven die binnen Zeeland naar de andere kant van de Westerschelde zijn verhuisd, maar niet de bedrijven die van elders zijn gekomen. De veranderingen in bereikbaarheid die de Westerscheldetunnel heeft veroorzaakt zijn duidelijk terug te vinden in de motivering van de bedrijven. Van de acht bedrijven geven er vijf aan dat de oude locatie slechter bereikbaar werd. Bij vier bedrijven speelde de betere bereikbaarheid van de nieuwe locatie een rol. Twee bedrijven gaven aan dat het niet meer nodig was een vestiging aan de andere kant van de Westerschelde te hebben. Aan de bedrijven is ook gevraagd of zij naar aanleiding van de opening van de tunnel een vestiging aan de overkant hebben geopend of gesloten. Vier bedrijven gaven aan dat ze een vestiging hadden geopend en vier andere bedrijven gaven aan dat ze een vestiging hadden gesloten. Drie van de vier opgerichte vestigingen bevinden zich op de rechter Westerschelde oever (de Bevelanden en Walcheren). Bij de sluiting van vestigingen gaat het om dezelfde verhoudingen, echter nu zijn het drie vestigingen die in Zeeuws- Vlaanderen worden opgeheven. Hoewel het dus om kleine aantallen gaat, wijst het effect wel in dezelfde richting: Zeeuws-Vlaanderen verliest iets en de Bevelanden en Walcheren winnen iets. 4.4 Verhuisde bedrijven (interviews) De geïnterviewde vijf bedrijven behoorden tot het midden- en grootbedrijf. Bij vier bedrijven betrof de verplaatsing het samenvoegen van vestigingen of delen daarvan. Bij één bedrijf ging het om het openen van een vestiging. Dit bedrijf heeft in Terneuzen een vestiging geopend om de markt in Zeeuws-Vlaanderen en België beter te kunnen bedienen. De opening van de tunnel heeft voor dit bedrijf geen rol gespeeld bij de locatiekeuze. Wel ervaart het bedrijf voordelen van de tunnel. Het gaat daarbij vooral om kortere verplaatsingsafstanden en reistijden voor zowel personeel als klanten die op bezoek komen. Ook bij de vier bedrijven die vestigingen hebben samengevoegd, heeft de Westerscheldetunnel nauwelijks invloed gehad op de verhuizingen. Het ging in alle vier de gevallen om verplaatsingen van Zeeuws-Vlaanderen naar de Bevelanden of Walcheren. De aanleiding tot het samenvoegen van vestigingen was altijd gelegen in interne motieven (kostenbesparingen, integratie en samenwerking van bedrijfsonderdelen). Drie van de bedrijven zeggen wel dat de tunnel voor reistijdwinst of een betere bereikbaarheid (voor klanten en personeel) heeft gezorgd. Bij één bedrijf werd alleen een administratieve eenheid verplaatst en samengevoegd, terwijl de baliefuncties in Zeeuws-Vlaanderen achterbleven. Hiermee werden bedrijfsinterne voordelen behaald, terwijl het klantencontact gehandhaafd werd. 6 Bij één bedrijf was de oude vestigingslocatie onbekend. 26 TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB

4.5 Conclusies Op basis van de resultaten van zowel de enquête als de interviews kan geconcludeerd worden dat de Westerscheldetunnel maar bij een zeer klein deel van de bedrijven de locatiekeuze bij de bedrijfsoprichting of bedrijfsverplaatsing heeft beïnvloed. Bij de bedrijven waar deze invloed er wel was speelde de verslechterde bereikbaarheid van de oude locatie of de betere bereikbaarheid van de nieuwe locatie een rol. Het geringe aantal bedrijven dat aangeeft dat de Westerscheldetunnel een rol heeft gespeeld bij hun bedrijfsverplaatsing of locatiekeuze kan aan de hand van drie factoren worden verklaard: Veel bedrijven zijn klein en werken vooral voor de lokale markt. Een bereikbaarheidsverandering op de schaal van de regio zal op deze bedrijven maar een beperkt effect hebben. Bij grotere bedrijven speelt het proces van concentratie van vestigingen vaak op landelijke schaal. Dit is een autonoom proces waarbij regionale situaties (bijvoorbeeld de bereikbaarheidsveranderingen door de Westerscheldetunnel) vaak een bescheiden rol spelen. Uit de wetenschappelijke literatuur over bedrijfsverplaatsingen is bekend dat het overgrote deel van de bedrijfsverplaatsingen wordt veroorzaakt door groei van de onderneming (ruimtegebrek) en bedrijfsinterne factoren (vooral fusies en reorganisaties). Een verandering in de bereikbaarheid (zoals veroorzaakt door de komst van de Westerscheldetunnel) kan dan alleen van invloed zijn op de locatiekeuze van de nieuwe vestiging. Concluderend kunnen we zeggen dat de komst van de Westerscheldetunnel een geringe rol heeft gespeeld bij de bedrijfsverplaatsingen en dat deze rol vooral indirect is geweest. De rol van de Westerscheldetunnel is daarbij vooral faciliterend geweest. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB 27

5 Afzetmarkt en omzet 5.1 Inleiding Veranderingen in de infrastructuur kunnen niet alleen de locatiekeuze van bedrijven beïnvloeden, maar hebben ook invloed op het functioneren van bedrijven die niet verhuizen. Doordat een bedrijf beter of slechter bereikbaar wordt, kan de afzetmarkt en daardoor de omzet veranderen. Van een bedrijf dat beter bereikbaar wordt, wordt verwacht dat de afzetmarkt en omzet zullen toenemen. Van een slechtere bereikbaarheid wordt het omgekeerde verwacht. In dit hoofdstuk zullen we eerst kijken naar de ontwikkelingen in de omvang en locatie van de afzetmarkt (paragraag 5.2) en daarna naar de veranderingen in de omzet (paragraaf 5.3). Daarna worden in de conclusie beide met elkaar in relatie gebracht. 5.2 Ontwikkelingen in de afzetmarkt Voor het analyseren van de afzetmarkt zijn in de enquête vragen opgenomen over de herkomst van de klanten van de bedrijven. Op basis van herkomst van de klanten kan omvang en locatie van de afzetmarkt worden bepaald. Een meerderheid van de bedrijven geeft aan dat de omvang van het gebied waaruit hun klanten komen sinds de opening van de tunnel gelijk is gebleven (64%). Tien procent zegt dat dit gebied kleiner is geworden en bij 19% is het groter geworden. Zeven procent weet het niet. Om na te gaan of de afzetmarkt zich in ruimtelijke zin heeft veranderd, is aan de bedrijven gevraagd uit welke gebieden zij meer of minder klanten hebben gekregen. De resultaten daarvan zijn weergegeven in tabel 5.1. Hieruit blijkt dat het aantal klanten dat uit Zeeuws-Vlaanderen komt zowel meer dan gemiddeld is toegenomen als meer dan gemiddeld is afgenomen. Er hebben dus relatief veel verschuivingen in de relatie met Zeeuws-Vlaanderen plaatsgevonden. Het minst lijkt er gebeurd te zijn met de klanten uit de rest van Zeeland. Er lijken ook meer klanten uit België te zijn gekomen. Tabel 5.1 Aandeel bedrijven dat aangeeft dat het aantal klanten uit de verschillende regio s is toegenomen, gelijk gebleven of is afgenomen.* Toegenomen Gelijk gebleven Afgenomen De Bevelanden 20% 70% 10% Walcheren 20% 68% 11% Zeeuws-Vlaanderen 26% 59% 15% Rest van Zeeland 16% 74% 10% Rest van Nederland 22% 69% 9% België 30% 60% 10% Gemiddeld 22% 67% 11% * Totale populatie exclusief n.v.t. en geen antwoord. Door naar de drie regio s afzonderlijk te kijken, kan worden nagegaan hoe de afzetmarkt voor de bedrijven in deze regio s is veranderd na de opening van de tunnel. In tabel 5.2 geven we eerst de wijziging in de omvang van het herkomst gebied van de klanten weer. 28 TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB

Het blijkt dat de verschillen tussen de drie onderzochte regio s klein zijn. De grootste verschillen zijn te vinden tussen de Bevelanden en Zeeuws-Vlaanderen. Op de Bevelanden vinden we meer bedrijven die zeggen dat hun afzetgebied groter is geworden en minder bedrijven waarvan het afzetgebied kleiner is geworden dan in Zeeuws-Vlaanderen. Walcheren lijkt heel sterk op het totaalbeeld. Tabel 5.2 Antwoorden op de vraag of gebied waaruit de klanten komen, groter of kleiner is geworden per (huidige) vestigingsregio na de opening van de Westerscheldetunnel.* De Bevelanden Walcheren Zeeuws- Totaal Vlaanderen Kleiner geworden 8% 9% 11% 10% Hetzelfde gebleven 64% 64% 65% 64% Groter geworden 23% 19% 16% 19% Weet niet 5% 9% 8% 7% Totaal 100% 100% 100% 100% * Totale populatie exclusief n.v.t. en geen antwoord. Op basis van tabel 5.2 kan verwacht worden dat voor bedrijven op de Bevelanden het aantal klanten in veel regio s zal zijn toegenomen. Tabel 5.3 bevestigt dit vermoeden. Er is een tendens dat het aantal klanten voor de meeste gebieden meer dan gemiddeld is toegenomen. De bedrijven op de Bevelanden trekken vooral meer klanten uit Zeeuws- Vlaanderen en België. In verhouding is de groei van het aantal klanten in Walcheren het kleinst. Tabel 5.3 Antwoorden op de vraag of het gebied waaruit de klanten komen, groter of kleiner is geworden voor bedrijven op de Bevelanden na de opening van de Westerscheldetunnel.* Gebied klanten Toegenomen Gelijk gebleven Afgenomen De Bevelanden 22% 76% 3% Walcheren 19% 77% 4% Zeeuws-Vlaanderen 34% 54% 11% Rest van Zeeland 22% 73% 5% Rest van Nederland 27% 68% 5% België 32% 58% 10% Gemiddeld de Bevelanden 25% 69% 6% Gemiddeld overall 22% 67% 11% * Totale populatie bedrijven op de Bevelanden, exclusief n.v.t. en geen antwoord. Voor de bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen geldt in zekere zin het omgekeerde dan voor de bedrijven op de Bevelanden (zie tabel 5.4). Er is een tendens dat het aantal klanten voor de meeste gebieden minder dan gemiddeld is toegenomen. Een uitzondering vormen de Bevelanden en België waar het aantal klanten meer dan gemiddeld is toegenomen. Het aantal bedrijven uit Zeeuws-Vlaanderen dat aangeeft dat het aantal klanten uit de verschillende gebieden is afgenomen, is hoger dan gemiddeld. Het geldt vooral voor klanten uit de Bevelanden, Walcheren en de rest van Zeeland. TU Delft - Onderzoeksinstituut OTB 29