ZEVEN WERKEN VAN ŚAṄKARA OVER ZELFKENNIS

Vergelijkbare documenten
SĀDHANA PAÑCAKAM स धन पञ चकम VIJF VERZEN OVER SPIRITUELE PRAKTIJK

DAŚAŚLOKĪ Śaṅkara TIEN VERZEN

ŚAṄKARA'S LEER VAN NON-DUALITEIT (ADVAITA VEDANTA)

ŚAṄKARA'S LEER VAN NON-DUALITEIT (ADVAITA VEDANTA)

Zakelijke correspondentie

Zakelijke correspondentie

Zakelijke correspondentie

Solliciteren Sollicitatiebrief

Academisch schrijven Inleiding

Solliciteren Referentie

Solliciteren Referentie

Zakelijke correspondentie Brief

Een introductie invedantisch Zelfonderzoek

Een introductie invedantisch Zelfonderzoek

UPADEŚA SĀRAM (UPADEŚA UNDIYAR)

Persoonlijke correspondentie Gelukwensen

bab.la Uitdrukkingen: Persoonlijke correspondentie Gelukwensen Hindi-Nederlands

Persoonlijke correspondentie Gelukwensen

Persoonlijke correspondentie Gelukwensen

Persoonlijke correspondentie Gelukwensen

Negocios Encabezamiento e introducción

BETEKENIS VAN DE ZIN 'DAT ZIJT GIJ'

Een kleine verhandeling door Śrī Śaṅkaracārya VĀRTTIKA

Zakelijke correspondentie Brief

Dṛg Dṛśya Viveka Over Onderscheid tussen de Kenner en het Gekende SUPPLEMENT verzen 32-46

Persoonlijke correspondentie Brief

STUDIEPROGRAMMA Modules Vedische Studies & Upanishads

SLOT DIALOOG TUSSEN ŚRĪ VĀSIṢṬHA EN PRINS RĀMA YOGA VĀSIṢṬHA BOEK VI.2 HOOFDSTUK 190

ZELFKENNIS ZONDER OMWEG

Teksten van de liederen die gospelkoor Inspiration tijdens deze Openluchtdienst zingt.

ब रह मज ञ न वल म व क

ONDERSCHEID TUSSEN DE KENNER EN HET GEKENDE

Oosterse filosofie. Filosofie in India

Bardzo formalny, odbiorca posiada specjalny tytuł, który jest używany zamiast nazwiska

DIVINE LIFE SOCIETY Sint Janslaan LN Bussum tel

ŚRĪḤ BRAHMĀNUCINTANAM

Een hoop genavelstaar. Rijmcanon van de Oosterse wijsbegeerte

ONDERRICHT IN DE WERKELIJKHEID. Tattvopedeśa. Śrī Śaṅkarācārya

De Beoefening van Meditatie

HET VERHAAL VAN DE ROTS

- - Op Gita Jayanti herdenken we de dag waarop Heer Krishna de Bhagavad Gita sprak tot zijn vriend en toegewijde Prins Arjuna

bevrijding Spontane door te zien met Naakt Gewaarzijn

श र अरव न द पव षद. śrī aravindopaniṣad

Universiteit van het leven

Odd Fellows. Milica Marinkov 9 maart 2017

HET BEGIN VAN MIJN REIS.

Corrispondenza Auguri

Corrispondenza Auguri

DEUGDZAAM LEVENSWIJZE

S e v e n P h o t o s f o r O A S E. K r i j n d e K o n i n g

Vertaling Engels Gedicht / songteksten

-17- bhakti devotie. Introductie in Vedantisch zelfonderzoek hfdst.17 bhakti devotie pag Sadhana Upasana Yoga

EEN VERKENNING NAAR DE BETEKENIS VOOR DE SPIRITUELE ZOEKER VAN DE UPANIṢADS

Grammatica overzicht Theme 5+6

ANGSTSTOORNISSEN EN HYPOCHONDRIE: DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING (DUTCH EDITION) FROM BOHN STAFLEU VAN LOGHUM

20 twenty. test. This is a list of things that you can find in a house. Circle the things that you can find in the tree house in the text.

Persoonlijke correspondentie Brief

De Moord op Śiśupāla. Deel I. Boeken I X

RECEPTEERKUNDE: PRODUCTZORG EN BEREIDING VAN GENEESMIDDELEN (DUTCH EDITION) FROM BOHN STAFLEU VAN LOGHUM

(1) De hoofdfunctie van ons gezelschap is het aanbieden van onderwijs. (2) Ons gezelschap is er om kunsteducatie te verbeteren

LIEDERENBLAD TIME 2 SING 15 AUGUSTUS 2010

L.Net s88sd16-n aansluitingen en programmering.

NAAR NEDERLAND HANDLEIDING

BEAR. Do you need protection? A bear can help you, because it is big and stands for power. BEAVER

Bhagavad Gita Hoofdstuk 13

Sadācāraḥ Deugdzaam Levenswijze Śrī Śaṅkaracārya

Jaarthema Samen bloeien. Flourish together

Puzzle. Fais ft. Afrojack Niveau 3a Song 6 Lesson A Worksheet. a Lees de omschrijvingen. Zet de Engelse woorden in de puzzel.

Liturgie 5 februari 2017

Gnosis en opstanding (265, 266, 267, 268, 269)

Interactive Grammar leert de belangrijkste regels van de Engelste spelling en grammatica aan.

Bhakti devotie. De Devotionele Houding

Bezoeker: Het is een dagelijkse ervaring dat de wereld plotseling verschijnt als we wakker worden. Waar komt die vandaan?

Vergelijken in het Engels

In the classroom. Who is it? Worksheet

Zo werkt het in de apotheek (Basiswerk AG) (Dutch Edition)

Luister alsjeblieft naar een opname als je de vragen beantwoordt of speel de stukken zelf!

Bhagavad Gita Hoofdstuk 7

Voorganger: Ds. W. Gugler Ouderling: Jan Grift Muziek: Andreasband Koster: Dimri Bruggeman Beamer: Niels Kuyt

Wat is Keuzeloos Gewaarzijn ofwel Meditatie?

Persoonlijkheids-ontwikkeling door Zelfwaarneming

Vergaderen in het Engels

TATTVA BODHA Śaṅkara WARE KENNIS

voltooid tegenwoordige tijd

Woordenlijst Nederlands Hindi

Liturgie voor de Eredienst Dienst voor jong en oud Bethel Zeist 10 juni 2018

A2 Workshops Grammatica Heden

THE LANGUAGE SURVIVAL GUIDE

M.m.v. de Cantorij o.l.v. Jos Thomassen Organist: Steef Oosterbeek

VerlichtDeWereld. KERSTACTIE november 25 december 2017

SRI SATHYA SAI BABA spreekt vanuit Zijn LICHTLICHAAM

Programma. 2 daagse conferentie over de Kosmische Kennis van de Maya. het Esseense erfgoed na 2012 Dag Buiten de Tijd 2015

Pranayama workshop DNYS

CHROMA STANDAARDREEKS

Persoonlijke correspondentie Brief

Liturgie Jongerendienst zondag 13 januari 2019 Thema: Ben jij ik?

9 daagse Mindful-leSs 3 stappen plan training

Understanding and being understood begins with speaking Dutch

Opstel Levensbeschouwing boeddhisme

De grondbeginselen der Nederlandsche spelling / Regeling der spelling voor het woordenboek der Nederlandsche taal (Dutch Edition)

Transcriptie:

ZEVEN WERKEN VAN ŚAṄKARA Over Zelfkennis

ZEVEN WERKEN VAN ŚAṄKARA OVER ZELFKENNIS

ZEVEN WERKEN VAN ŚAṄKARA OVER ZELFKENNIS 1. SĀDHANA PAÑCAKAM Vijf verzen over spirituele praktijk 2. DAŚAŚLOKĪ (Over wat ik ben) Tien verzen 3. BRAHMAJÑĀNĀVALĪMĀLĀ Een bloemenstreng van verzen over kennis van Brahman 4. DṚG DṚŚYA VIVEKA Over onderscheid tussen de kenner en het gekende 5. VĀKYAVṚITTI De betekenis van de verklaring 'Dat zijt Gij' 6. LAGHUVĀKYAVṚITTI De betekenis van de verklaring 'Ik ben Brahman' 7. APAROKṢĀNUBHŪTI (RĀJA-YOGA) Zelfkennis zonder omweg (Koninklijke Yoga)

Dit boek omvat de volgende zeven werken van Śaṅkara: 1. SĀDHANA PAÑCAKAM 2. DAŚAŚLOKĪ 3. BRAHMAJÑĀNĀVALĪMĀLĀ 4. DṚG DṚŚYA VIVEKA 5. VĀKYAVṚITTI 6. LAGHUVĀKYAVṚITTI 7. APAROKṢĀNUBHŪTI (RĀJA-YOGA) In dit boek zijn opgenomen van de bovengenoemde werken: - De Nederlandse vertaling voor recitatie - De volledige Sanskrit tekst in Devanāgarī schrift - De volledige Sanskrit tekst in transliteratie - Woord voor woord vertaling naar het Nederlands 1 - De Nederlandse vertaling met toelichtende voetnoten - De Engelse vertalingen ISBN/EAN: 978-90-816538-6-2 Eerste proefoplage 50 exemplaren, mei 2016 Tweede proefoplage 60 exemplaren, juni 2016 Afbeelding op de omslag: Śaṅkara. Olieverf door Raja Ravi Varna 50x40 cm.. 1 Met uitzondering van Sādhana Pañcakam

Over dit Boek In dit boek zijn de tekst en vertaling van een zevental werken van Śaṅkara bijeengebracht. Ze zijn als volgt gerangschikt: 1. SĀDHANA PAÑCAKAM Vijf verzen over spirituele praktijk (5 verzen) 2. DAŚAŚLOKĪ Tien Verzen (over wat ik ben) (10 verzen) 3. BRAHMAJÑĀNĀVALĪMĀLĀ Een bloemenstreng van verzen over kennis van Brahman (21 verzen) 4. DṚG DṚŚYA VIVEKA Over onderscheid tussen de kenner en het gekende (31 verzen) 5. VĀKYAVṚITTI De betekenis van de verklaring 'Dat zijt Gij' (53 verzen) 6. LAGHUVĀKYAVṚITTI De betekenis van de verklaring 'Ik ben Brahman' (18 verzen) 7. APAROKṢĀNUBHŪTI (RĀJA-YOGA) Zelfkennis zonder omweg (Koninklijke Yoga) (144 verzen) Tezamen met mijn eerder uitgegeven vertaling van Vivekacūḍāmaṇi, getiteld "Het Kroonjuweel van Onderscheidingsvermogen", bevatten deze werken de essentie en uitleg van de leer van Advaita Vedanta van Śaṅkara. Met name zij die zich tot deze leer aangetrokken voelen en die nader willen bestuderen en in praktijk brengen, zullen in deze werken een goede gids vinden. Het behoeft geen betoog dat de studie en toepassing in de praktijk van de kennis, aangeboden in deze werken, het meest effect zal sorteren wanneer dat onder leiding van een competente leraar plaatsvindt. Alvorens de in dit boek opgenomen werken te bespreken is het wellicht nuttig enige aandacht aan hun ontstaan te besteden. Ze danken hun oorsprong aan de Veda's waarvan Ṛg Veda als de oudste wordt beschouwd. In de Veda's zijn drie richtingen te onderscheiden; Karma Kanda, het deel over rituelen, ceremoniën en offers, Upāsana Kanda over aanbidding en toewijding, en Jñāna Kanda over Kennis. De Upaniṣads behoren tot Jñāna Kanda, zijn beknopt in omvang en geven voornamelijk de principes. Er was een tijd waar Ṛṣi's (zieners) de verborgen diepe implicaties in deze begrippen konden uitleggen. Door het ontbreken van de voortzetting hiervan is echter de kennis in de Jñāna Kanda geleidelijk verloren gegaan, wat in onze dagen nog altijd het geval is. Dit heeft ertoe geleid dat Karma Kanda en Upāsana Kanda meer en meer plaats in het sociale leven kregen. Tegen deze ontwikkeling, die niet de bedoeling van de Veda's is, ontstond bij enkelen weerstand, zoals bij Buddha en Mahāvira. Dat heeft geleid tot een bloeiperiode van commentaren op de geschriften, zoals door Vyāsa. v

vi Toen kwam de periode waarin zes wijzen de Veda's op zes verschillende manieren hebben uitgelegd, waaruit de zes leersystemen zijn ontstaan. Deze zijn Sāṅkhya, Śaiva, Pāñcarātra, Jaina, Mīmāṃsaka en Vedanta. Śaṅkara is de vertolker van Vedanta waarvan Advaita of non-dualiteit de essentie is. Dat geen van de vijf andere leersystemen tot de hoogste waarheid (paramārtha) leidt heeft Śaṅkara in vers 4 van Daśaślokī als volgt verwoord: Noch de Sāṅkhya noch de Śaiva leer, Noch de Pāñcarātra noch de Jaina leer, Noch de Mīmāṃsaka filosofie enz. Is de kennis van Dát. Maar door onderscheidend inzicht Ben Ik wat er overblijft, Als de zuivere essentie: Het ene gelukzalige Zelf alleen. Er zijn meer dan honderd werken die aan Śaṅkara worden toegeschreven, zowel in proza als in dichtvorm, variërend van een enkel vers tot over duizend verzen. Deze werken van Śaṅkara kunnen globaal in drie categorieën ingedeeld worden: 1) Bhāṣya 2 grantha's 3. Dit zijn commentaren in de vorm van uitleggingen. De taal van de Upaniṣads is van mystieke aard en ze kunnen als zodanig niet begrepen worden door ze simpelweg te vertalen met gebruik van een woordenboek. Śaṅkara heeft uitleg gegeven bij een aantal Upaniṣads die hij als de meest belangrijke heeft aangemerkt 4. Daarnaast heeft hij ook Brahma Sutra's, Bhagavad Gītā en een aantal kleinere werken van uitleg voorzien 5. Er bestaan ook Nederlandse vertalingen van een aantal geschriften met de uitleg van Śaṅkara. 6 2 Bhāṣya staat voor uitleg, commentaar. 3 Grantha staat voor vers, verhandeling of boek. 4 Deze Upaniṣads zijn: Aitareya Upaniṣad, Bṛhadāraṇyaka Upaniṣad, Īśa Upaniṣad, Taittirīya Upaniṣad, Śvetāśvatara Upaniṣad, Kaṭha Upaniṣad, Kena Upaniṣad, Chāndogya Upaniṣad, Māṇḍūkya Upaniṣad en Gauḍapāda Kārika, Muṇḍaka Upaniṣad en Praśna Upaniṣad. 5 Zoals Viṣṇu Sahasranama, Sānatsujātiya en Gāyatri Mantraṃ 6 Bhagavad Gītā (Stichting School voor Filosofie), en de Upaniṣads Īśa, Kaṭha, Kena, Muṇḍaka en Praśna (Ars Floreat).

2) Stotra 7 grantha's. De stotra's hebben de grootste aantrekkingskracht voor de meeste mensen. In zijn onbegrensde compassie zag Śaṅkara de moeilijkheid van het gewone volk om de complexe filosofische leer van de Advaita Vedanta te begrijpen en om deze reden heeft hij de weg naar het uiteindelijke doel ook toegankelijk gemaakt door middel van bhakti, of devotie. Hij stelde verschillende heldere stotra's op om diverse goden te eren 8. Bovendien heeft Śaṅkara verschillende korte gedichten van meditatieve aard (Vedanta stotras) voor regelmatige recitatie, reflectie en meditatie opgesteld. Een voorbeeld hiervan is Bhavānī Aṣṭakaṃ waarvan het eerste vers als volgt luidt: Noch de moeder noch de vader, Noch de verwant noch de vriend, Noch de zoon noch de dochter, Noch de bediende noch de echtgenoot, Noch de echtgenote noch kennis, En noch mijn loutere bezigheid, Is mijn toevluchtsoord waar ik van afhang, Oh, Bhavānī, Zo ben jij mijn toevluchtsoord, mijn enige toevluchtsoord, Bhavānī. Hoewel de eerste drie werken in dit boek, Sādhana Pañcakam, Daśaślokī en Brahmajñānāvalīmālā overwegend tot deze categorie lijken te behoren, worden ze in het algemeen onder de prakaraṇa grantha's gerangschikt. 3) Prakaraṇa 9 grantha's. Deze werken stellen de zoeker naar zelfkennis in staat de fundamentele aspecten van Advaita Vedanta te kennen. De laatste vier werken in dit boek, Dṛg Dṛśya Viveka, Vākya Vṛitti, Laghu Vākya Vṛitti en Aparokṣānubhūti behoren heel duidelijk tot deze categorie. Enkele andere bekende werken behorende tot prakaraṇa grantha's zijn Vivekacūḍāmaṇi, Ātma Bodha, Pañcikaraṇa, Tattva Bodha, Svātmanirūpānam, Tattvopedeśa, Ātmajñānaopedeśavidhi en Upadeśa Sāhasrī. vii 7 Stotra staat voor eren, loven, lofprijzen. 8 Zijn meest bekende stotra's zijn: Ganeṣa Pancaratnam, Annapurnaṣtakam, Kalabhairavaṣtakam, Dakṣiṇamūrti Stotram, Kṛṣnashtakam, Bhaja Govindaṃ, ook bekend als Mohamuḍgara, Śivānandalahari, Saundaryalahari, Śrī Lakṣmīnṛsiṃha Karāvalamba Stotraṃ, Śāradā Bhujangaṃ, Kanakadhāra Stotraṃ, Bhavāni Aṣṭakaṃ, Śiva Mānasa Pūja, Pandurangashtakam, en Subramanya Bhujangam. 9 Een prakaraṇa spitst zich doorgaans toe op één aspect van een geschrift om het aan de bestudeerder van het geschrift te verduidelijken.

viii Śaṅkara's leer Śaṅkara onderscheidt drie waarheidsniveaus: pratibhāsika satya, vyavahārika satya en paramārtha satya. Pratibhāsika satya staat voor illusie of verbeelding zoals hallucinaties, dromen, luchtkastelen enz. die, wanneer ze zich voordoen voor waar worden gehouden. Een klassiek voorbeeld is het zien van een slang in een stuk touw. Vyavahārika satya is de wakende staat van het dagelijks leven die als waar wordt ervaren en waarin de onwerkelijkheid van de ervaringen in pratibhāsika satya erkend wordt, zoals 'het was slechts een droom' of 'het is een stuk touw maar geen slang'. Kenmerkend voor deze twee waarheidsniveaus is de dualiteit, 'ik' en 'de ander'. Paramārtha satya staat voor de hoogste of volledige waarheid en onderscheidt zich van de eerste twee door afwezigheid van dualiteit. Er is noch slang noch touw, noch ik noch de wereld, maar één ondeelbaar, non-duaal, bewustzijn. Deze opperste waarheid kan alleen gerealiseerd worden door het zoeken naar de antwoorden op de vragen 'wie ben ik?' en 'wat is de wereld?'. Dit onderzoek leidt uiteindelijk tot het zien en laten vallen van identificaties met illusoire bedekkingen zoals individualiteit (wat ik geloof te zijn) en het wereldbeeld bestaande uit namen en vormen. Dan blijkt dat, wanneer deze identificaties wegvallen, wat er overblijft één en hetzelfde onbegrensd en ondeelbaar bewustzijn is, dat door verklaringen in de Veda's (de mahāvākya's) zoals Ahambrahmāsmi (Ik ben Brahman) en Tattvamasi (Dat zijt Gij) wordt bevestigd. Hiermede wordt Advaita of non-dualiteit voltooid. Volgens Śaṅkara is onderzoek (vicāra) de enige methode om dat te realiseren en het enige middel daarbij is het gebruik van onderscheidingsvermogen (viveka). Dit vormt de rode draad die in de werken van Śaṅkara steeds te herkennen is. De onwerkelijkheid van de talrijke illusoire bedekkingen en identificaties heeft Śaṅkara in legio werken herhaaldelijk als de eerste stap van zelfonderzoek uitgelegd en herkenbaar gemaakt. Een greep uit deze bedekkingen en identificaties zijn de vijf sluiers, de grofstoffelijke elementen, de fysieke, subtiele en causale lichamen, de drie bewustzijnstoestanden waken, dromen en diepe slaap, de zinnen en zintuigen, de persoonlijkheidskenmerken als vader, leerling enz., en het doener zijn van handelingen. Korte bespreking van de in dit boek opgenomen werken van Śaṅkara. Sādhana Pañcakam bestaat uit een vijftal verzen inhoudende middelen en oefeningen om in het dagelijks leven in praktijk te worden gebracht. Elk vers telt vier regels en elke regel twee aansporingen, tezamen 40 aansporingen die de zoeker naar zelfkennis eerst de eigenschappen doen verwerven om het pad te betreden dat leidt tot de uiteindelijke bestemming van het menselijk bestaan: bevrijding van saṁsāra. Sādhana Pañcakam is ook bekend onder de namen Upadeśa Pañcakam, Sopāna Pañcakam en Advaita Pañcakam.

Daśaślokī betekent 'tien verzen' en in deze tien verzen verwoordt Śaṅkara wat Ik Ben door eliminatie van wat ik niet ben, gebruik makend van puur en direct onderscheid. Wanneer de zoeker naar het antwoord op de vragen wie ben ik?, wat is de wereld? de inhoud van deze verzen in zich herkent, houdt hij uiteindelijk alleen puur bewustzijn over. In Daśaślokī wordt dit in de laatste regel van vele verzen telkens herhaald: Ben Ik wat er overblijft: het ene gelukzalige Zelf alleen. Hoewel deze staat zich niet laat beschrijven, verwoordt Śaṅkara in Brahmajñānāvalīmālā de essentie van Brahman, van wat Ik Ben op zo'n manier dat de zoeker zijn ware identiteit, Brahman, kan herkennen. In de laatste regel van de verzen wordt dit telkens herhaald als: Ik alleen ben, het onveranderlijke Zelf'. Nu de zoeker het onderscheid tussen wat ik niet ben en wat Ik ben (het niet- Zelf en het Zelf, of illusie en Brahman) kent, staat hij voor de opgave om zich voorgoed te bevrijden van wat hij niet is, en op deze wijze een eind te maken aan gebondenheid en hergeboorten. Vers 17 van Brahmajñānāvalīmālā luidt: De principes van de ziener en het geziene, Zijn verschillend van elkaar. De ziener is Brahman, het geziene is illusie. Dit is de uitroep van Vedānta. Om zich van de illusie van het geziene, de individualiteit en het wereldbeeld, te bevrijden, wijst Śaṅkara nu de zoeker de weg in verschillende andere werken. Het eerste vereiste aan het begin van deze weg is het vermogen tot juist waarnemen en van onderscheid maken. In Dṛg Dṛśya Viveka legt Śaṅkara het onderscheid tussen de ziener en het geziene, zoals genoemd in vers 17 hierboven, nader uit. Tevens wordt stapsgewijze wat ik niet ben in kaart gebracht en worden meditatiemethoden aangereikt om zich van de onwerkelijkheid te bevrijden, zodat alleen wat Ik ben, de enige werkelijkheid of Brahman, overblijft. De Tamil vertaling van Dṛg Dṛśya Viveka door Śrī Ramaṇa Maharṣi wordt vooraf gegaan door een kort eerbetoon aan Śaṅkara in de vorm van een inleidend vers dat de essentie van dit werk in enkele regels weergeeft en dat ik hier graag citeer: O, Gij, verheven Śaṅkara, Gij zijt het subject Dat kennis heeft Van subject en object. Laat het subject in mij vernietigd worden ix

x Als subject én object. Want dan rijst in mijn geest Het licht van de Heer alleen. In Vākya Vṛitti legt Śaṅkara de impliciete betekenis uit van een van de grote verklaringen van de Veda's: 'Dat zijt Gij'. De belangrijkheid van dit onderwerp moge blijken uit het feit dat Śaṅkara dit ook in enkele andere werken diepgaand heeft behandeld, n.l. in Vivekacūḍāmaṇi, Svātmanirūpānam, Tattvopedeśa en Upadeśa Sāhasrī. 'Vākya Vṛitti' staat voor 'impliciete betekenis van de zin' in zijn algemene betekenis en 'uitleg van Vedische verklaringen' in zijn specifieke betekenis. Letterlijk heeft het klaarblijkelijk geen direct verband met de behandelde verklaring. Woorden en zinnen kunnen verschillende betekenissen hebben. Bij uitspraken als 'Dat zijt Gij' kan alleen een Leraar de werkelijk bedoelde betekenis op heldere wijze uitleggen. Deze uitleg is wat met vṛitti wordt bedoeld. Vākya staat voor 'verklaring'. Door de methode van overeenstemming en tegenstrijdigheid (anvayavyatireka) op basis van logisch redeneren wordt de werkelijk bedoelde betekenis van de Vedische verklaring 'Dat zijt Gij' in dit werk uitgelegd. Dit kan globaal als volgt worden toegelicht; wanneer iemand een oude bekende tegenkomt die hij al jaren niet gezien heeft, herkent hij hem toch, ondanks het feit dat zijn uiterlijke kenmerken, zoals zijn voorkomen en kleding, veranderd zijn. Dat komt omdat men voorbij gaat aan de uiterlijke kenmerken van toen en nu die niet met elkaar overeenstemmen (vyatireka). Wat er dan, na het achterwege laten van de tegenstrijdige uiterlijke kenmerken, gezien wordt is dat het in beide gevallen om één en dezelfde persoon gaat (anvaya). Dit voorbeeld kan nader uitbreid worden waarbij het niet om een kennis gaat maar om twee willekeurige mensen, beiden in het nu. Wanneer men voorbij gaat aan al hun ogenschijnlijke kenmerken als geslacht, kleding, huidskleur, maar ook karakter, geloof, gedrag enz., blijft er voor beiden niets anders over dan 'mens'. Al deze veranderlijke en vergankelijke kenmerken zijn slechts beperkende en veranderlijke toevoegingen op de 'mens' die vrij van elk kenmerk is. Zo is het ook met de uitspraak 'Dat zijt Gij'. 'Dat' staat voor Brahman, de enige werkelijkheid, of puur bewustzijn, ontdaan van zijn bedekking, namelijk het universum, de Māyā van Īśvara (God of de Schepper), dat het individu als iets onafhankelijks van hem beschouwt. 'Gij' staat voor het Zelf, Ātman, of het individu ontdaan van zijn bedekkingen, d.i. van alles wat hij zelf gelooft te zijn. Wanneer beiden op deze wijze van hun ongelijke bedekkingen worden bevrijd, is wat er overblijft één en hetzelfde ondeelbare bewustzijn, of Brahman, alleen.

Śaṅkara stelt dat het begrijpen van de impliciete betekenis van deze verklaring de mens onmiddellijk tot verlichting leidt: "De verklaring 'Dat zijt Gij' bewerkstelligt de onmiddellijke kennis van Zelf-Brahman zoals de uitspraak 'Jij bent de tiende' 10." 11 Voor dit direct begrijpen van de betekenis van de verklaring 'Dat zijt Gij' is echter het kennen van het onderscheid tussen het Zelf en niet-zelf een vereiste 12. Dit geldt voor alle mahāvākya's die de eenzelvigheid van Ātman en Brahman verkondigen. Simpelweg herhalen van deze zinnen leidt niet tot het begrijpen van de bedoelde betekenis en directe zelfkennis 13,14. De kennis van 'Ik ben Brahman' is een voorwaarde voor het opdagen van de betekenis van de uitspraak 'Dat zijt Gij'. Het verwerven van de kennis van 'Ik ben Brahman' heeft Śaṅkara in zijn 18 verzen tellende korte werk Laghu Vākya Vṛitti behandeld. Letterlijk betekent Laghu Vākya Vṛitti 'een korte uitleg van Vedische verklaringen'. Hiermede wordt het duidelijk voor wie Śaṅkara Vākya Vṛitti heeft bedoeld. Het volgen van de voorgeschreven verplichtingen van de Veda's is bestemd voor hen die het onderscheid tussen het Zelf en niet-zelf niet kennen en derhalve in xi 10 Dit verwijst naar het verhaal van de tien mensen die naar de andere oever van een rivier hebben gezwommen. Daar aangekomen telt een van hen alle anderen maar vergeet daarbij zichzelf mee te tellen. 11 Upadeśa Sāhasrī, 18. 172. 12 Upadeśa Sāhasrī, 18. 90: "De leer 'Dat zijt Gij' zal zeker nutteloos zijn bij het ontbreken van de kennis 'Ik ben Brahman'. Deze leer is van betekenis alleen voor hen die het onderscheid tussen het Zelf en niet-zelf kennen.", en vers 181: "De betekenis van zinnen zoals 'Dat zijt Gij' (d.w.z. men is Brahman, altijd vrij) komt niet tot manifestatie vanwege het niet onderscheiden van de impliciete betekenis van het woord 'Gij'". 13 Upadeśa Sāhasrī, 18. 208: "De herhaling van de verklaring 'Ik ben Brahman' zou zinvol kunnen zijn indien er een verschil zou zijn tussen de luisteraar en waarnaar geluisterd wordt. De gewenste betekenis (dat het individuele Zelf Brahman is) zou dan in dit geval onjuist zijn. Daarom wordt de verklaring onaannemelijk (d.i. hij verliest autoriteit volgens deze visie)." Hoe de verklaring 'Ik ben Brahman' wel steekhoudend is wordt in vers 109 verwoord: "Zoals bij de reflectie van een gezicht het lijkt alsof de spiegel zelf het gezicht is (niet verschillend van het gezicht), zo zorgt ook de reflectie van het Zelf in de spiegel van het ego ervoor dat het ego het Zelf schijnt te zijn (niet verschillend van het Zelf). Zo is de betekenis van de verklaring 'Ik ben Brahman' steekhoudend." 14 Brahma Sūtra Bhāsya of Śaṅkaracārya, 4.2: "Als een uitspraak als Dat zijt Gij, wanneer hij eenmaal gehoord is, niet direct de ware kennis van Brahman voortbrengt, welke hoop is er dan dat het gewenste effect zal bereikt worden door het te herhalen?"

xii onwetendheid verkeren. Door gehoor te geven aan de aanwijzingen en voorschriften van de Veda's in de vorm van offers, leefwijze, oefeningen, meditatie, ritueel, pelgrimstochten enz. en door het bestuderen van Vedische teksten e.d. wordt hun geest gezuiverd. Alleen bij hen met een gezuiverde geest, d.i. vrij van alle beperkende toevoegingen, neigingen, identificaties, conditionering enz., is de ervaring van het pure Zelf mogelijk. Aparokṣānubhūti: De letterlijke betekenis van Aparokṣānubhūti is nietindirecte zelfkennis wat ik als Zelfkennis zonder omweg heb vertaald. Opgemerkt mag worden dat Śaṅkara voor deze titel kiest en niet voor pratyakṣa ānubhūti, ofwel directe zelfkennis. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat Śaṅkara al vanaf het begin de nadruk legt op de meditatie op Brahman die de kandidaat rechtstreeks naar het doel leidt, terwijl soms door anderen, zoals door Patañjali, disciplines als lichaamshouding, ademhaling- en concentratieoefeningen worden voorgeschreven voorafgaand aan de praktijk van meditatie. Dergelijke oefeningen bestempelt Śaṅkara als indirect en omslachtig. De praktijk van meditatie op Brahman noemt Śaṅkara de Koninklijke Yoga (rāja-yoga) omdat dit andere Yoga disciplines, zo te zien ook de achtvoudige pad van Patañjali, overtreft. Aparokṣānubhūti is de directe kennis van het Zelf (Ātman) dat altijd in elke gedachte aanwezig is. Iedereen heeft enige kennis van het Zelf, want het ontkennen van het Zelf betekent het ontkennen van je eigen bestaan. Aanvankelijk wordt de ware aard van het Zelf niet gekend. Later, wanneer de geest gezuiverd is door studie en praktijk, verdwijnt de sluier van onwetendheid geleidelijk waardoor de ware natuur van het Zelf zich begint te openbaren. Een hogere kennis zal in een gevorderd stadium volgen wanneer het Zelf als pure getuige zal worden ervaren waarin alle andere gedachten zijn opgelost. Maar het einde is nog niet bereikt. Het idee van dualiteit, zoals ik ben de getuige ( ik én getuige zijn ) houdt steeds aan. Alleen in het laatste stadium, wanneer de kenner en het gekende in het uit zichzelf stralende Zelf ineensmelten, wordt het opperste bereikt: dat wat alleen IS en waarnaast niets anders bestaat. Deze realisatie van het niet-duale is de vervolmaking van Aparokṣānubhūti. In Aparokṣānubhūti benadrukt Śaṅkara allereerst het belang van het bereikt hebben van een zekere rijpheid om de spirituele weg naar vervolmaking van het menselijk bestaan in te gaan. Door simpele redeneringen illustreert hij daarna dat het permanente ik-gevoel, het Zelf of Ātman, nooit gelijk kan zijn aan het tijdelijke en vergankelijke lichaam. Vervolgens wordt de eenheid van het Zelf en Brahman aangetoond. Nadat afscheid is genomen van allerlei als waar veronderstelde begrippen zoals het lichaam, de wereld en karma, wordt de zoeker een vijftiental praktische aanwijzingen, die de meer gangbare yoga

xiii disciplines overtreffen, aangereikt ten einde de volmaaktheid van het menselijk bestaan te bereiken. Hij noemt deze weg De Koninklijke Yoga en verzuimt niet te waarschuwen dat deze weg alleen begaanbaar is voor de rijpe zielen met grote toewijding en bereidheid tot uitzonderlijk grote inspanning. Over de vertaling Van de in dit boek opgenomen werken van Śaṅkara is eerst de vertaling in versvorm zonder enige toelichting weergegeven, kort en bondig net als de oorspronkelijke tekst van Śaṅkara. Om recitatie in de Nederlandse taal te vergemakkelijken zijn de Sanskrit woorden zoveel mogelijk vervangen door Nederlandse begrippen. Daarna volgt telkens een Sanskrit vers in het Devanāgarī schrift, de transliteratie, de woord-voor-woord vertaling 15 en de Nederlandse vertaling van elk vers, nu echter met inbegrip van de specifieke Sanskrit woorden, en toelichtingen in voetnoten. Hierbij heb ik in ruime mate dankbaar gebruik gemaakt van de beschikbare Engelse vertalingen hoewel ik me voornamelijk door de betekenissen van de oorspronkelijke Sanskrit woorden heb laten leiden. De woord-voor-woord vertaling bewijst zijn nut wanneer men behoefte heeft dieper in de betekenis van de verzen door te dringen, ondanks de beperkingen die de vertaling van Sanskrietwoorden in de gangbare talen met zich meebrengt. Waar nodig heb ik om deze reden de vrijheid genomen de inhoud van een vers naar eigen inzicht te verwoorden en dit zo nodig nader toegelicht. Een aantal begrippen behorende tot de leer van Vedānta, waar de lezer mogelijk onvoldoende mee vertrouwd is, heb ik eveneens in de voetnoten toegelicht. Voor zover mogelijk is hierbij gebruik gemaakt van informatie uit de andere werken van Śaṅkara zoals Vivekaūḍāmaṇi. Eventuele toevoegingen aan de oorspronkelijke tekst is tussen vierkante haakjes geplaatst. Tenslotte, de meest gebruikte Engelse vertaling is tevens achter elk werk toegevoegd. Door de steeds sterker wordende herkenning van de aangeboden kennis in de werken van Śaṅkara, was het werken aan de vertalingen zeer leerzaam en vreugdevol. Moge dit boek ook voor allen van betekenis zijn bij hun zoektocht naar zelfkennis. Marjolein van den Houten dank ik voor haar onmisbare bijdrage in de taalkundige controle en verbeteringen van de tekst. Ferit Arav, april 2016 15 Met uitzondering van Sādhana Pañcakam

xiv Inhoudsopgave Over dit boek Sādhana Pañcakam 17 (Vijf verzen over spirituele praktijk) - De Nederlandse vertaling voor recitatie 18 - Sanskrit tekst, transliteratie en vertaling 20 - De Engelse vertaling door Swami Chinmayananda 22 Daśaślokī 25 (Tien verzen) - De Nederlandse vertaling voor recitatie 26 - Sanskrit tekst, transliteratie en vertaling 28 - De Engelse vertaling door S. N. Sastri 38 - Literatuur 40 Brahmajñānāvalīmālā 41 (Een bloemenstreng van verzen over kennis van Brahman) - De Nederlandse vertaling voor recitatie 42 - Sanskrit tekst, transliteratie en vertaling 45 - De Engelse vertaling door S. N. Sastri 57 - Literatuur 56 Dṛg Dṛśya Viveka 58 (Over onderscheid tussen de kenner en het gekende) - De Nederlandse vertaling voor recitatie 60 - Sanskrit tekst, transliteratie en vertaling 64 - Bijlage 1: Schematische weergave van de verzen 6,8 en 9 95 - Bijlage 2: Gradaties en soorten van meditatie / (samādhi) 95 - De Engelse vertaling door Swami Tejomayananda 97 - Literatuur 100 Vākya Vṛitti 101 (Over de betekenis van de verklaring 'Dat zijt Gij) - Inhoud van de verzen 102 - De Nederlandse vertaling voor recitatie 103 - Sanskrit tekst, transliteratie en vertaling 110 - De Engelse vertaling door Swami Chinmayananda 158 - Chāndogya-Upaniṣad 6.8 164 - Literatuur 168 v

xv Laghu Vākya Vṛitti 168 (Over de betekenis van de verklaring 'Ik ben Brahman') - De Nederlandse vertaling voor recitatie 170 - Sanskrit tekst, transliteratie en vertaling 172 - De Engelse vertaling door M Rajaopalan 181 - Literatuur 183 Aparokṣānubhūti: 185 (Zelfkennis zonder omweg (Koninklijke Yoga) - Inhoud van de verzen 186 - De Nederlandse vertaling voor recitatie 189 - Sanskrit tekst, transliteratie en vertaling 206 - De Engelse vertaling door Swami Vimuktananda 333 - Literatuur 343

xvi Eer aan Śrī Śaṅkara die de weg naar zelfkennis stap voor stap verlicht.

17 स धन पञ चकम SĀDHANA PAÑCAKAM Vijf verzen over spirituele praktijk Voor toelichting over dit werk zie de inleidende woorden vanaf pagina v.

18 SĀDHANA PAÑCAKAM Sādhana Pañcakam (Vijf verzen over spirituele praktijk) Bestudeer dagelijks spirituele teksten (Veda s) en breng hun leringen in praktijk. Draag al je daden op aan het Opperste Zelf en neem afstand van begeerten in de geest. Wis de opgehoopte zonden in je hart uit en besef de vergankelijkheid van wereldse geneugten. Zoek telkens de eenheid met het Zelf op en neem afstand van je identificatie met het beperkte. 1. 2. Neem je toevlucht tot het gezelschap van wijzen en blijf gevestigd in toewijding tot het Opperste Zelf. Cultiveer deugden als vrede en geduld, en vermijd zelfzuchtige handelingen. Zoek het gezelschap van een leermeester op en wees hem dagelijks dienstbaar. Richt je tot het Onveranderlijke alleen en luister met aandacht naar verklaringen in geschriften. 3. Reflecteer op de betekenis van verklaringen in geschriften en zoek je toevlucht tot de waarheid verwoord daarin. Mijd zinloze twistgesprekken maar volg de onderscheidende inzichten in de geschriften. Wees onafgebroken gewaar van jezelf als Ik ben het Absolute, Brahman en doe afstand van trots. Geef de illusoire gedachte Ik ben het lichaam op en geef de neiging om met wijzen te redetwisten op.

SĀDHANA PAÑCAKAM 19 4. Honger heelt kwalen, wees matig met voedsel. Hunker niet naar kostelijk voedsel en wees tevreden met wat ongevraagd tot je komt. Doorsta alle paren der tegenstellingen zoals hitte en kou, en mijd onnodig praten. Wees altijd onaangedaan, reken niet op vriendelijkheid van anderen en bega geen wreedheid jegens anderen. 5. Leef eenzaam in blijdschap en bedaar je geest door je aandacht op het Opperste Zelf te houden. Wees het alles doordringende Zelf gewaar en besef de vergankelijkheid van de wereld als een projectie daarin. Laat door gevestigd te blijven in het Zelf oude karma zich oplossen en geen nieuw karma zich vormen. Leef op deze wijze volledig in het pure gewaarzijn van het Opperste Zelf, Brahman, alleen. * * *

20 SĀDHANA PAÑCAKAM स धन पञ चकम sādhana pañcakam व द ननत यमध यत तद नदत कमम स वन ष ठ यत त न शस य नवध यत मपन नत क म य मनतस ज यत म प प घ पन ध यत भवस ख द ष ऽन सन ध यत आत म च छ व यवस यत ननजग ह त त र ण नवननगमम यत म १ vedo nityamadhīyatāṁ taduditaṁ karma svanuṣṭhīyatāṁ teneśasya vidhīyatāmapacitiḥ kāmye matistyajyatām pāpaughaḥ paridhūyatāṁ bhavasukhe dośo nusandhīyatāṁ ātmecchā vyavasīyatāṁ nijagṛhāttūrṇaṁ vinirgamyatām 1 सङ ग सत स नवध यत भगवत भन र दमढ ऽऽध यत श न त य नद पन यत र दढत कम मश सन त यज यत म सन न पस प यत प रनतनदन तत प द क स व यत ब रह म क क ष मर थ मत श र नतनश व क य सम कर णयमत म २ saṅgaḥ satsu vidhīyatāṁ bhagavato bhaktirdṛḍhā dhīyatāṁ śāntyādiḥ paricīyatāṁ dṛḍhataraṁ karmāśu santyajyatām sadvidvānupasṛpyatāṁ pratidinaṁ tatpādukā sevyatāṁ brahmaikākṣaramarthyatāṁ śrutiśirovākyaṁ samākarṇyatām 2 व क य र मश च नव यमत श र नतनश पक ष सम श र यत द स तक मत स नव म यत श र नतमतस तक ऽन सन ध यत म ब रह म स म नत नवभ व यत मह हगमवम पन त यज यत द ह ऽह मनतर झ यत ब धजन व मद पन त यज यत म ३ vākyārthaśca vicāryatāṁ śrutiśiraḥ pakṣaḥ samāśrīyatāṁ dustarkātsuviramyatāṁ śrutimatastarko nusandhīyatām brahmāsmīti vibhāvyatāmaharahargarvaḥ parityajyatāṁ dehe haṁmatirujhyatāṁ budhajanairvādaḥ parityajyatām 3

SĀDHANA PAÑCAKAM 21 क ष द व य नधश च न नकत स यत प रनतनदन नभक ष षध भ ज यत स व न न न त य च यत नवनधवश त प र प त न सन त ष यत म श त ष ण नद नवषह यत न त व र व क य सम च च यमत औद स न यमभ प स यत जनक प न ष ठ यमम त स ज यत म ४ kṣudvyādhiśca cikitsyatāṁ pratidinaṁ bhikṣauṣadhaṁ bhujyatāṁ svādvannaṁ na tu yācyatāṁ vidhivaśātprāptena santuṣyatām śītoṣṇādi viṣahyatāṁ na tu vṛthā vākyaṁ samuccāryatāṁ audāsīnyamabhīpsyatāṁ janakṛpānaiṣṭhuryamutsṛjyatām 4 एक न त स खम स यत प त त सम ध यत प र ण मत म स सम क ष यत जगनदद तद ब नधत र दश यत म प र क कमम प रनवल प यत न नतबल न न प य त त न ष यत प र ब ध न ह भ ज यत मर प ब रह म त मन स थ यत म ५ ekānte sukhamāsyatāṁ paratare cetaḥ samādhīyatāṁ pūrṇātmā susamīkṣyatāṁ jagadidaṁ tadvādhitaṁ dṛśyatām prākkarma pravilāpyatāṁ citibalānnāpyuttaraiḥ śliṣyatāṁ prārabdhaṁ tviha bhujyatāmatha parabrahmātmanā sthīyatām 5 * * * * *

22 SĀDHANA PAÑCAKAM SADHANA PANCHAKAM Translated by Swami Chinmayananda Published by Chinmaya Mission, Mumbai 1. Study the Vedas daily. Perform diligently the duties (karmas) ordained by them. Dedicate all those actions (karmas) as worship unto the Lord. Renounce all desires in the mind. Wash away the hoards of sins in the bosom. Recognise that the pleasures of sense-objects (samsara) are riddled with pain. Seek the Self with consistent endeavour. Escape from the bondage of home. 2. Seek companionship with Men of Wisdom. Be established in firm devotion to the Lord. Cultivate the virtues such as Shanti etc., Eschew all desire-ridden actions. Take shelter at a Perfect Master (Sat-Guru). Everyday serve His Lotus feet. Worship Om the Immutable. Listen in depth, the Upanishadic declarations. 3. Reflect ever upon the meaning of the Upanishadic commandments, and take refuge in the Truth of Brahman. Avoid perverse arguments but follow the discriminative rationale of the Sruti (Upanishads). Always be absorbed in the attitude (bhavana) I am Brahman. Renounce pride. Give up the delusory misconception I am the body. Give up totally the tendency to argue with wise men.

SĀDHANA PAÑCAKAM 23 4. In hunger diseases get treated. Daily take the medicine of Bhiksha-food. Beg no delicious food. Live contentedly upon whatever comes to your lot as ordained by Him. Endure all the pairs of opposites: heat and cold, and the like. Avoid wasteful talks. Be indifferent. Save yourself from the meshes of other peoples kindness. 5. In solitude live joyously. Quieten your mind in the Supreme Lord. Realise and see the All-pervading Self every where. Recognise that the finite Universe is a projection of the Self. Conquer the effects of the deeds done in earlier lives by the present right action. Through wisdom become detached from future actions (Agami). Experience and exhaust Prarabdha the fruits of past actions. Thereafter, live absorbed in the bhavana - I am Brahman!

DAŚAŚLOKĪ 25 दश क DAŚAŚLOKĪ Tien verzen Voor toelichting over dit werk zie de inleidende woorden vanaf pagina v.

26 DAŚAŚLOKĪ Tien Verzen (Daśaślokī) 1 Ik ben niet aarde, ik ben niet water, Ik ben niet vuur, ik ben niet wind, Ik ben niet ruimte, ik ben niet zintuigen, Noch een verzameling van dit alles ben Ik. Want dit alles is voorbijgaand. Maar zoals in diepe droomloze slaap Ben Ik wat er overblijft: Het ene gelukzalige Zelf alleen. 2. Noch rangen van de samenleving, Noch leefwijzen en gedragregels, Noch plichten en geestelijke discipline, Noch meditatie en Yoga gelden voor Mij. Door de kennis van het Zelf En de afwezigheid van ik, mij en mijn Ben Ik wat er overblijft: Het ene gelukzalige Zelf alleen. 3. Ik ben vader noch moeder, Noch goden noch werelden. Noch de Veda s noch offers, Noch heilige oorden ben Ik. Noch ben Ik absolute leegte, Maar zoals in diepe droomloze slaap Ben Ik wat er overblijft: Het ene gelukzalige Zelf alleen. 4. Noch een filosofie noch een dogma, Noch een doctrine noch een geloof, Noch een andere leerstelling Is de kennis van Dát. Maar door onderscheidend inzicht Ben Ik wat er overblijft, Als de zuivere essentie: Het ene gelukzalige Zelf alleen. 5. Noch boven noch onder, Noch binnen noch buiten, Noch middenin noch aan de rand, Noch voor noch achter, Alles doordringend als de ruimte Van onvermengde essentie, Eén en ondeelbaar ben Ik: Het ene gelukzalige Zelf alleen.

6. Noch wit noch zwart, Noch rood noch geel, Noch krom noch dik, Noch klein noch groot, Aldus geheel zonder gedaante, Ben Ik van de essentie van Het uit zichzelf stralende licht: Het ene gelukzalige Zelf alleen. 7. Er is leraar noch lering, Leerling noch leren, Noch Gij noch ik, Noch deze wereldverschijning. Daar kennis van Mijzelf Geen verscheidenheid toelaat, Ben Ik wat er overblijft: Het ene gelukzalige Zelf alleen. 8. Voor Mij is er waken, Noch dromen, noch diepe slaap, Noch ben Ik diegene Die deze drie staten ondergaat. Daar deze drie verbeeldingen zijn Ben Ik Dát wat deze staten overstijgt En als het enige overblijft: Het ene gelukzalige Zelf alleen. 9. Uit het oogpunt van waarheid, Ben Ik het Zelf, het ultieme doel, Alles doordringend En uit zichzelf bestaand. Terwijl deze wereld Een onbeduidende illusie is, Ben Ik het enige wat overblijft: Het ene gelukzalige Zelf alleen. 10. Het is zelfs niet eens één Daar er geen tweede kan zijn. Het staat op Zichzelf alleen En Het staat niet op Zichzelf alleen. Het is leegte noch niet-leegte Daar Het vrij is van dualiteit, Hoe kan Ik Dát omschrijven Wat de essentie van Vedānta is? * * * DAŚAŚLOKĪ 27

28 DAŚAŚLOKĪ Tien Verzen (Daśaślokī) न भ नमनम त य न त ज न व य न ख न न य व न त ष सम ह अन क नन तक त स ष प त य कनसद द तद क ऽवनशष ट नशव क वल ऽहम १ na bhūmirna toyaṁ na tejo na vāyuḥ na khaṁ nendriyaṁ vā na teṣāṁ samūhaḥ anekāntikatvāt suṣuptyekasiddaḥ tadeko'vaśiṣṭaḥ śivaḥ kevalo'ham 1 na: (Ik ben) niet, noch; bhūmiḥ: aarde, grond; na: niet, noch; toyaṁ: water; na: niet, noch; tejaḥ: hitte, vuur, straling, schittering; na: niet, noch; vāyuḥ: wind; na: niet, noch; khaṁ: ether, ruimte; na: niet, noch; indriyaṁ: zintuiglijke organen, vermogen tot zintuiglijk gewaarworden; vā: of; na: noch; (vā na: ook niet); teṣāṁ: van deze; samūhaḥ: verzameling; anaika: al deze; antikatvāt: onvast, onstandvastig, niet gestadig; suṣupti: diepe slaap; eka: een, enkel, unieke (ervaring van); siddaḥ: gevestigd; tadekaḥ: dat ene (tat: dat, staat voor het opperste Zelf, Brahman; ekaḥ: een, alleen, enkel); avaśiṣṭaḥ: overblijvende, resterende; śivaḥ: gelukzalig, welgezind; kevalaḥ: alleen, enkel, één, puur, onvermengd; aham: Ik (ben). 1 Ik ben niet aarde, ik ben niet water, Ik ben niet vuur, ik ben niet wind, Ik ben niet ruimte, ik ben niet zintuigen, Noch een verzameling van dit alles ben Ik. Want dit alles is voorbijgaand. Maar zoals in diepe droomloze slaap Ben Ik wat er overblijft: Het ene gelukzalige Zelf alleen.

न वर ण म न वर ण मश रम धम म न म ध र ण ध य नय ग दय नप अन त म श रय ह मम ध य सह न त तद क ऽवनशष ट नशव क वल ऽहम २ na varṇā na varṇāśramācāradharmā na me dhāraṇādhyānayogādayopi anātmāśrayāhaṁmamādhyāsahānāt tadeko'vaśiṣṭaḥ śivaḥ kevalo'ham 2 DAŚAŚLOKĪ 29 na: niet, noch; varṇāḥ: rangen, rassen, soorten, klassen, kasten; na: niet, noch; aśramāḥ: leefwijzen; acaraḥ: gedragregels, gedrag, cultuur; dharmāḥ: plichten, voorschriften, wetten; na: niet, noch; me: voor mij; dhāraṇāh: zich houden aan, discipline; concentratie; dhyāna: meditatie; yoga: Yoga; ādayaḥ: enz. (andere praktijken); api: ook, zelfs; anātma: anātman, het niet-zelf; āśrayāh: gezeteld in, verblijfplaats, verblijven; aham: Ik (ben); mama: ik, mij, mijn; adhyāsa: (valse) oplegging; hānāḥ: verlaten, ontsnappen, vrij zijn (door de kennis van het Zelf); tadekaḥ: dat ene (tat: dat, staat voor het opperste Zelf, Brahman; ekaḥ: één, alleen, enkel); avaśiṣṭaḥ: overblijvende, resterende; śivaḥ: gelukzalig, welgezind; kevalaḥ: alleen, enkel, één, puur, onvermengd; aham: Ik (ben). 2. Noch rangen van de samenleving 1, Noch leefwijzen 2 en gedragregels 3, Noch plichten 4 en geestelijke discipline 5, Noch meditatie en Yoga gelden voor Mij. Door de kennis van het Zelf En de afwezigheid van ik, mij en mijn Ben Ik wat er overblijft: Het ene gelukzalige Zelf alleen. 1 Rangen: varṇa: de vier klassen van de samenleving: brahmāṇa (priester), kṣatriya (krijger), vaiśya (koopman), śūdra (arbeider). 2 Leefwijzen: aśrama: de verschillende leefwijzen: brahmacārin (Brahmaan student), gṛhastha (gezinshoofd), vānaprastha (heremiet) en saṁyāsin (asceet). 3 Gedragregels: ācāra. 4 Plichten: dharma, met name wereldse plichten. 5 Geestelijke discipline: dhāraṇa.

30 DAŚAŚLOKĪ न म त नपत व न द व न ल क न व द न यज ञ न त र म ब र वनन त स ष प त नन स त नतश न य त मक त तद क ऽवनशष ट नशव क वल ऽहम ३ na mātā pitā vā na devā na lokā na vedā na yajñā na tīrtha bruvanti suṣuptau nirastātiśūnyātmakatvāt tadeko'vaśiṣṭaḥ śivaḥ kevalo'ham 3 na: niet, noch; mātā: moeder; pitā: vader; vā: of, en; na: noch; (vā na: ook niet); devāḥ: goden, goddelijken; na: niet, noch; lokāḥ: de werelden; na: niet, noch; vedāḥ: de Veda s, Vedische geschriften; na: niet, noch; yajñāḥ: offers, offeren; na: niet, noch; tīrtham: heilige oorden, sacrale objecten of plaatsen; bruvanti: ze zeggen, gezegd wordt; suṣuptau: in diepe slaap; nirasta: verbannen, verjaagd; atiśūnyā: absolute niet-bestaan, [voorbij] uiterste leegte; ātmakatvāt: bestaand uit de essentie van het Zelf; tadekaḥ: dat ene (tat: dat, staat voor het opperste Zelf, Brahman; ekaḥ: een, alleen, enkel); avaśiṣṭaḥ: overblijvende, resterende; śivaḥ: gelukzalig, welgezind; kevalaḥ: alleen, enkel, één, puur, onvermengd; aham: Ik (ben). 3. Ik ben vader noch moeder, Noch goden noch werelden. Noch de Veda s noch offers, Noch heilige oorden ben Ik. Noch ben Ik absolute leegte, Maar zoals in diepe droomloze slaap Ben Ik wat er overblijft: Het ene gelukzalige Zelf alleen.

DAŚAŚLOKĪ 31 न स ख य न श व न तत प ञ च त र न ज न न म म सक द मतम व त य नवशद ध त मक त नवनशष ट नभ तद क ऽवनशष ट नशव क वल ऽहम ४ na sāṁkhyaṁ na śaivaṁ na tatpāñcarātraṁ na jainaṁ na mīmāṁsakādermataṁ vā viśiṣṭānubhūtyā viśuddhātmakatvāt tadeko'vaśiṣṭaḥ śivaḥ kevalo'ham 4 na: niet, noch; sāṁkhyaṁ: de sāṁkhya filosofie; na: niet, noch; śaivaṁ: saiva, een van de grote richtingen van modern Hindoeïsme; na: niet, noch; tat: dat; pāñcarātraṁ: de doctrine van pāñcarātra s; na: niet, noch; jainaṁ: de jaina religie; na: niet, noch; mīmāṁsaka: de mīmāṁsaka geloof; ādeh: enz; mataṁ: een idee, gedachte, geloof, zienswijze, doctrine; vā: en, of; viśiṣṭa: onderscheidend, speciaal; anubhūtyā: door realisatie als puur bewustzijn, spontaan gewaarzijn, inzicht; viśuddha: absoluut zuiver; ātmakatvāt: van mijn essentie; tadekaḥ: dat ene (tat: dat, staat voor het opperste Zelf, Brahman; ekaḥ: een, alleen, enkel); avaśiṣṭaḥ: overblijvende, resterende; śivaḥ: gelukzalig, welgezind; kevalaḥ: alleen, enkel, één, puur, onvermengd; aham: Ik (ben). 4. 1 Noch de Sāṅkhya1 noch de Śaiva leer2, Noch de Pāñcarātra3 noch de Jaina leer4, Noch het Mīmāṃsaka geloof5 enz. Is de kennis van Dát. Maar door onderscheidend inzicht Ben Ik wat er overblijft, Als de zuivere essentie: Het ene gelukzalige Zelf alleen. Sāṅkhya is een van zes klassiek-orthodox hindoe filosofische systemen Śaiva: Een van vier meest gevolgde richtingen van Hindoeïsme. 3 Pāñcarātra: een traditie betreffende aanbidding van beelden i.p.v. rituelen en offers. 4 Jaina: een oude Indiase religie. 5 Mīmāṃsaka: een Hindoeïstisch filosofische school. 2

32 DAŚAŚLOKĪ न र ध म न ध न न तनम ब ह य न मध य न नतय न प व मऽप नदक नवयद व य पक दखर णड कर प तद क ऽवनशष ट नशव क वल ऽहम ५ na cordhva na cādho na cāntarna bāhyaṁ na madhyaṁ na tiryaṁ na pūrvā'parā dik viyadvyāpakatvādakhaṇḍaikarūpaḥ tadeko'vaśiṣṭaḥ śivaḥ kevalo'ham 5 na: niet, noch; ca: en, beiden, ook; ūrdhvam: boven, omhoog; na: niet, noch; ca: en, beiden, ook; adhaḥ: beneden, omlaag, onder; na: niet, noch; ca: en, beiden, ook; antaḥ: binnen, midden; na: niet, noch; bāhyaṁ: buiten; na: niet, noch; madhyaṁ: middenin; na: niet, noch; tiryaṁ: dwars, aan de rand; na: niet, noch; pūrvā: voor, oost; parā dik: andere richting (west); viyadvyāpakatvād: alles doordringend als de ruimte; akhaṇḍa: [Ik ben] ondeelbaar; eka-rūpaḥ: van onvermengde essentie; tadekaḥ: dat ene (tat: dat, staat voor het opperste Zelf, Brahman; ekaḥ: een, alleen, enkel); avaśiṣṭaḥ: overblijvende, resterende; śivaḥ: gelukzalig, welgezind; kevalaḥ: alleen, enkel, één, puur, onvermengd; aham: Ik (ben). 5. Noch boven noch onder, Noch binnen noch buiten, Noch middenin noch aan de rand, Noch voor noch achter, Alles doordringend als de ruimte Van onvermengde essentie, Eén en ondeelbaar ben Ik: Het ene gelukzalige Zelf alleen.

न श क ल न क ष ण न न प त न क ब ज न प न न ह रस व न द घमम अर प तर ज य नत क क त तद क ऽवनशष ट नशव क वल ऽहम ६ na śuklaṁ na kṛṣṇaṁ na raktaṁ na pītaṁ na kubjaṁ na pīnaṁ na hrasvaṁ na dīrgham arūpaṁ tathā jyotirākārakatvāt tadeko'vaśiṣṭaḥ śivaḥ kevalo'ham 6 DAŚAŚLOKĪ 33 na: niet, noch; śuklaṁ: wit, na: niet, noch; kṛṣṇaṁ: zwart, donker; na: niet, noch; raktaṁ: rood; na: niet, noch; pītaṁ: geel; na: niet, noch; kubjaṁ: krom, gebogen; na: niet, noch; pīnaṁ: dik, corpulent; na: niet, noch; hrasvaṁ: smal, kort, klein; na: niet, noch; dīrgham: groot, lang; arūpaṁ: vormloos, zonder gedaante; tathā: zo, aldus, en; jyotiḥ: licht, helderheid; ākārakatvāt: van de essentie zijn, verschijning hebben; tadekaḥ: dat ene (tat: dat, staat voor het opperste Zelf, Brahman; ekaḥ: een, alleen, enkel); avaśiṣṭaḥ: overblijvende, resterende; śivaḥ: gelukzalig, welgezind; kevalaḥ: alleen, enkel, één, puur, onvermengd; aham: Ik (ben). 6. Noch wit noch zwart, Noch rood noch geel, Noch krom noch dik, Noch klein noch groot, Aldus geheel zonder gedaante, Ben Ik van de essentie van Het uit zichzelf stralende licht: Het ene gelukzalige Zelf alleen.

34 DAŚAŚLOKĪ न श स त न श स त र न नशष य न नशक ष न न ह न य प रपञ च स वर प वब ध नवकल प सनहष ण तद क ऽवनशष ट नशव क वल ऽहम ७ na śāstā na śāstraṁ na śiṣyo na śikṣā na ca tvaṁ na cāhaṁ na cāyaṁ prapañcaḥ svarūpāvabodho vikalpāsahiṣṇuḥ tadeko'vaśiṣṭaḥ śivaḥ kevalo'ham 7 na: niet, noch; śāstā: leraar, instructeur; na: niet, noch; śāstraṁ: lering, instructie; na: niet, noch; śiṣyaḥ: leerling, discipel; na: niet, noch; śikṣā: leren, studie; na ca: bovendien, en ook, noch; tvaṁ: jij (Gij), (de luisteraar); na: niet, noch; na ca: en ook; aham: ik, (de spreker) na: niet, noch; cāyam: deze; prapañcaḥ: wereldverschijning; svarūpaḥ: (mijn) eigen verschijning, natuur, essentie; avabodhaḥ: kennis van: vikalpaḥ: onderscheiding, verscheidenheid, afgescheidenheid; asahiṣṇuḥ: niet dulden, niet toelaten; tadekaḥ: dat ene (tat: dat, staat voor het opperste Zelf, Brahman; ekaḥ: een, alleen, enkel); avaśiṣṭaḥ: overblijvende, resterende; śivaḥ: gelukzalig, welgezind; kevalaḥ: alleen, enkel, één, puur, onvermengd; aham: Ik (ben). 7. Er is leraar noch lering, Leerling noch leren, Noch Gij noch ik, Noch deze wereldverschijning. Daar kennis van Mijzelf Geen verscheidenheid toelaat, Ben Ik wat er overblijft: Het ene gelukzalige Zelf alleen.

न ज ग रन न म स वप नक व स ष नप त न नवश व न व त जस प र ज ञक व अनवद य त मक त त रय र ण त य तद क ऽवनशष ट नशव क वल ऽहम ८ na jāgran na me svapnako vā suṣuptiḥ na viśvau na vā taijasaḥ prājñako vā avidyātmakatvāt trayāṇaṁ turīyaḥ tadeko'vaśiṣṭaḥ śivaḥ kevalo'ham 8 DAŚAŚLOKĪ 35 na: niet, noch; jāgrat: waken; me: voor mij; svapnakaḥ: dromen; vā: of; suṣuptiḥ: slapen; na: niet, noch; viśvaḥ: viśva, dat wat de wakende staat ervaart; na vā: ook niet, noch; taijasaḥ: taijasa, dat wat de dromende staat ervaart; prājñaḥ: prājña, dat wat de staat van diepe slaap ervaart; vā: of, en; avidya: onwetendheid, verbeelding, illusie; ātmakatvāt: bestaande uit de essentie van; trayāṇaṁ: van deze drie staten; turīyaḥ: de vierde [staat], het Opperste Zelf, Brahman; tadekaḥ: dat ene (tat: dat, staat voor het opperste Zelf, Brahman; ekaḥ: een, alleen, enkel); avaśiṣṭaḥ: overblijvende, resterende; śivaḥ: gelukzalig, welgezind; kevalaḥ: alleen, enkel, één, puur, onvermengd; aham: Ik (ben). 8. Voor Mij is er waken, Noch dromen, noch diepe slaap, Noch ben Ik diegene Die deze drie staten ondergaat 1. Daar deze drie verbeeldingen zijn Ben Ik Dát wat deze staten overstijgt En als het enige overblijft: Het ene gelukzalige Zelf alleen. 1 Viśva: dat wat de wakende staat ervaart, taijasa: dat wat de dromende staat ervaart, prājña: dat wat de staat van diepe slaap ervaart.

36 DAŚAŚLOKĪ अनप व य पक त नहत प रय ग त स वत नसद धभ व दनन य श रय त जगत त च छम तत समस त तदन यत तद क ऽवनशष ट नशव क वल ऽहम ९ api vyāpakatvāt hitatvaprayogāt svataḥ siddhabhāvādananyāśrayatvāt jagat tucchametat samastaṁ tadanyat tadeko'vaśiṣṭaḥ śivaḥ kevalo'ham 9 api: ook, zelfs; vyāpakaṁ: alles doordringend; ka: stopwoord; tvāt: vanwege de aard van; hi: stopwoord; tatva: pure, ware staat; prayogāt: uit het oogpunt van; svataḥ: je eigen zelf, vanzelfsprekend; siddha: volbracht, verkregen, geheiligd; bhāvāt: van worden, worden tot, verschijning; ananyāśrayatvāt: uit zichzelf bestaand; jagat: de wereld, het universum; tuccham: onbeteke-nend, onbeduidend; etad: deze (staat voor de wereld); samastaṁ: alles doordringend; tat: dat; anyam: een andere, iets anders; tadekaḥ: dat ene (tat: dat, staat voor het opperste Zelf, Brahman; ekaḥ: een, alleen, enkel); avaśiṣṭaḥ: overblijvende, resterende; śivaḥ: gelukzalig, welgezind; kevalaḥ: alleen, enkel, één, puur, onvermengd; aham: Ik (ben). 9. Uit het oogpunt van waarheid, Ben Ik het Zelf, het ultieme doel, Alles doordringend En uit zichzelf bestaand. Terwijl deze wereld Een onbeduidende illusie is, Ben Ik het enige wat overblijft: Het ene gelukzalige Zelf alleen.

न क तदन यद न त य क त स य त न व क वल न ऽक वल म न श न य न श न यम तक त कर सवमव द न तनसद ध ब रव नम १० na caikaṁ tadanyad dvitīyaṁ kutaḥ syāt na va kevalatvaṁ na cā'kevalatvam na śunyaṁ na cāśūnyamadvaitakatvāt kathaṁ sarvavedāntasiddhaṁ bravīmi 10 DAŚAŚLOKĪ 37 na: niet, noch; ca: en, bovendien, ook; ekaṁ: één, enkel, alleen; tat: dat; anyam: een andere, iets anders; dvitīyaṁ: tweede; kutaḥ: waarvan?; syāt: kunnen, mogelijk zijn; na: niet, noch; kevalatvaṁ: op zichzelf bestaan, absoluutheid; na: niet, noch; ca: en, bovendien, ook; akevalatvam: niet op zichzelf bestaan, niet-absoluutheid; na: niet, noch; śunyaṁ: leegte, niet-bestaan; ca: en, bovendien, ook; aśunyaṁ: niet leegte, bestaan, entiteit; advaitakatvāt: van de aard van niet-duaal zijn; kathaṁ: hoe; sarvavedāntasiddhaṁ: gevestigd in de gehele Vedānta (Upaniṣads); bravīmi: zeg ik van. 10. Het is zelfs niet eens één Daar er geen tweede kan zijn. Het staat op Zichzelf alleen En Het staat niet op Zichzelf alleen. Het is leegte noch niet-leegte Daar Het vrij is van dualiteit, Hoe kan Ik Dát omschrijven Wat de essentie van Vedānta is?

38 DAŚAŚLOKĪ Dasa Sloki or Nirvana Dasakam Translated by S. N. Sastri 1. I am not the element earth, nor water, nor fire, nor air, nor ether, nor any of the organs individually, nor all the elements or organs together as a whole. Because of variability (of the limiting adjuncts in the states of waking and dream), the self exists by itself only in deep sleep (without the limiting adjuncts in the form of the senses, mind, etc.). I am that most auspicious, attributeless, non-dual entity who alone remains (when all duality is negated). 2. Neither the division into castes and stages of life, nor the rules of conduct and duties of the various castes and stages of life apply to me. I have no need for dharana, dhyana or yoga, etc. Since the notions of I and mine which are due to identification with the not-self (body, mind and organs) have gone, I remain as the one auspicious self free from all attributes. 3. The srutis say that in deep sleep there is no mother, nor father, nor gods, nor the worlds, nor the Vedas, nor sacrifices, nor holy places. Nor is there total void, since I exist then as the one auspicious self free from all attributes. Since the notions of caste, stage of life, etc., are based only on false knowledge (which results in identification with the body, etc.,), it is pointed out that when that (false knowledge) is not there, such notions also do not exist, as in the state of deep sleep. This sloka is based on the Brihadaranyaka upanishad which says that in the state of deep sleep the father cease to be a father, the mother ceases to be a mother, a thief is no thief, etc. 4. Neither the Sankhya view, nor the Saiva, nor the Pancharatra, nor the Jaina nor the Mimamsaka view, etc., is tenable. Because of the realization of the partless Brahman generated by the Mahavakya, Brahman is absolutely pure (untainted). I remain as the one auspicious self free from all attributes. 5. Brahman has no such thing as upper or lower (part), it has no inside or outside, it has no middle or any across, and it has no eastern or western direction, because it is all-pervading like space (or pervades space also). It is one and without parts. I remain as the one auspicious self free from all attributes. 6. Brahman is not white, nor black, nor red, nor yellow; it is not tiny, nor big. It is neither short nor long. It is not knowable since it is of the nature of effulgence. I remain as the one auspicious self free from all attributes. 7. There is neither teacher nor scriptures, neither student nor instruction, neither you nor I, nor this world. The knowledge of one s real nature does not admit of

DAŚAŚLOKĪ 39 different perceptions. I remain as the one auspicious self free from all attributes. 8. I do not have the state of waking, nor of dream, nor of deep sleep. I am not Visva, or Taijasa, or Praajna. Because all these three states are only the products of ignorance, I am the fourth (beyond these three states). I remain as the one auspicious self free from all attributes. Note: Visva is the name given to the jiva in the waking state, Taijasa in the dream state, and Praajna in the deep sleep state. 9. The Atma is all-pervading, is the desired goal, is self-existent, and is not dependent on any thing else, while the entire universe which is different from it is unreal. I remain as the one auspicious self free from all attributes. 10. It is not one; how can there be a second different from it? It has neither absoluteness nor non-absoluteness. It is neither void nor non-void since it is devoid of duality. How can I describe that which is the essence of the entire Vedanta!