Lkr.: R. De Wever Naam: Nummer: HT3: Vraag en aanbod Klas: 3 ECA1 28 oktober 2016 25 Vraag 1: (6 ptn) Noteer voor elk van onderstaande uitspraken door welke grafiek (1 tot en met 8) ze worden weergegeven. Je moet geen uitleg geven. a. Zowel de consumenten als de producenten verwachten een prijsstijging. Vraag stijgt en aanbod daalt. Grafiek 1. b. De prijs van een belangrijk complementair goed is gedaald en het gemiddelde inkomen van de bevolking is gestegen. Het gaat hier over een noodzakelijk goed. Vraag stijgt. Grafiek 4. c. Ondernemingen van de betreffende sector krijgen een overheidssubsidie en de loonkosten binnen deze sector zijn gedaald. Het gaat hier over een inferieur goed. Aanbod stijgt. Met de vraag gebeurt er niets. De loonkosten zijn gedaald, maar dit betekent niet dat de nettolonen/salarissen zijn veranderd. Grafiek 7. Vraag 2: (5 ptn) Gegeven is een grafiek met vraag- en aanbodrechten van een bepaald product. De hoeveelheden op de X-as zijn telkens (x 1000), dat wil zeggen dat 1 = 1000 eenheden.
a. (3p) Vul in onderstaande tabel de hoeveelheden in op basis van de gegeven grafiek (op opgavenblad!). Maximumprijs die de kopers Prijs (EUR) Minimumprijs die de verkopers wensen te betalen wensen te ontvangen 1000 8 (2000) 1000 7 2000 1000 6 2000 1000 5 2000 1000 4 2000 b. (2p) Veronderstel dat de overheid een belasting aan de producenten oplegt van 3 EUR per eenheid (rode dubbele pijl). Zal de evenwichtsprijs hierdoor veranderen? Zo ja, hoeveel bedraagt de (eventueel) nieuwe evenwichtsprijs. Illustreer grafisch (op opgavenblad!) Evenwichtsprijs zal toenemen met 2 euro (van 5 euro naar 7 euro per eenheid). Vraag 3: (4 ptn) Gisteren was de recordprijs voor tarwe alweer goed voor grote koppen in de kranten. De Vlaamse akkerboer krijgt vandaag dubbel zoveel voor zijn graan als anderhalf jaar geleden. Eén van de oorzaken van de opwaartse tarweprijs is een kleinere productie in Oekraïne. Maar ook het Verre Oosten speelt een belangrijke rol in de prijsstijging. Het inkomen van de Chinezen groeit almaar en dat uit zich in een hogere voedselconsumptie. De Chinezen voeren ze massaal graan in. Eigenlijk moet je zeggen dat de Chinezen boterhammetjes leren eten. a. Illustreer door middel van een grafiek met vraag en aanbod (afgesproken vormvoorschriften) de huidige situatie op de tarwemarkt. (2p) 1. Minder productie in Oekraïne zorgt voor daling aanbod. 2. Inkomen in China stijgt, waardoor vraag naar tarwe stijgt.
b. Is tarwe voor de Chinezen een normaal, neutraal of inferieur goed? Leg bondig uit. (2p) Inkomen in China stijgt, waardoor vraag naar tarwe stijgt => tarwe is een normaal goed Vraag 4: (10 ptn) Los onderstaande meerkeuzenvragen op. Slechts 1 antwoord is steeds het correcte. We redeneren zoals afgesproken steeds ceteris paribus. GEEN UITLEG! Correct: +2 Foutief antwoord: -0,67 Blanco: 0 OPMERKING: Maak steeds de nodige grafieken om je redenering op de bouwen! 1. Veronderstel dat goed A en goed B complementaire goederen zijn. Op de markt van goed A is de technologie sterk verbeterd, waardoor men eenzelfde hoeveelheid kan produceren tegen een lagere prijs. Welke van volgende uitspraken is fout? Aanbod van goed A stijgt => prijs goed A daalt => vraag naar goed B stijgt Goed A Goed B a. De evenwichtsprijs van goed A zal dalen. b. De vraag naar goed B zal stijgen. c. De evenwichtshoeveelheid van goed A zal dalen. d. De gevraagde hoeveelheid naar goed A zal toenemen. 2. Veronderstel dat goed A en goed B substitueerbare goederen zijn. De producenten van goed B krijgen van de overheid een subsidie. Welke van volgende uitspraken is fout? Aanbod van goed B zal toenemen => prijs van goed B zal dalen => vraag naar goed A zal dalen
Goed B Goed A a. De evenwichtsprijs van goed A zal dalen. b. De evenwichtshoeveelheid van goed B zal stijgen. c. De evenwichtsprijs van goed B zal dalen. d. De aangeboden hoeveelheid van goed A zal toenemen. (zie groene pijl) 3. Indien de loonkosten in een bepaalde sector dalen, zal hierdoor: Aanbod stijgt. a. de gevraagde hoeveelheid van het betrokken goed stijgen. b. de verhandelde hoeveelheid van het betrokken goed dalen. c. het aanbod van het betrokken goed dalen. d. de aangeboden hoeveelheid van het betrokken goed stijgen. 4. Veronderstel dat goed A en goed B complementaire goederen zijn. Indien de prijs van goed A daalt, zal dit voor gevolg hebben dat er van goed B Vraag naar goed B zal stijgen. a. minder verkocht wordt, tegen een lagere prijs. b. minder verkocht wordt, tegen een hogere prijs. c. meer verkocht wordt, tegen een lagere prijs. d. meer verkocht wordt, tegen een hogere prijs.
5. Welke uitspraak is fout? a. Als de prijs beneden de evenwichtsprijs ligt, hebben we te maken met een vraagoverschot. b. Als bij een welbepaalde prijs de aangeboden hoeveelheid kleiner is dan de gevraagde hoeveelheid, zal de prijs stijgen. c. Als bij een welbepaalde prijs de gevraagde hoeveelheid kleiner is dan de aangeboden hoeveelheid zal de prijs stijgen. d. Bij een vraagtekort zal de prijs dalen.