Bang voor de bedrijfsarts Het onderzoek moest antwoord geven op de volgende vragen. Wat zijn de specifieke behoeften en vragen van allochtone werknemers ten aanzien van de arbo-infrastructuur? Komt de huidige praktijk daaraan (voldoende) tegemoet? Welke bevorderende en belemmerende factoren treden op? Op welke wijze kan de arbo-infrastructuur worden geoptimaliseerd om in de toekomst beter aan te sluiten bij de behoeften en vragen van allochtone werknemers? Het onderzoek werd opgesplitst in zes fasen: (internationale) literatuurstudie, groepsgesprekken met allochtone werknemers, schriftelijke enquete onder arbodiensten, inventarisatie methodieken binnen en buiten de arbozorg, Delphironde en expertmeeting. Om de vragen en behoeften van de allochtone werknemers te inventariseren, zijn in samenwerking met allochtone steun- en zelforganisaties groepsgesprekken gehouden. Daaruit bleek dat een groot aantal allochtone werknemers niet bekend is met de arbozorg. Alleen degenen die ooit wegens ziekte moesten verzuimen, zijn met een functionaris van de arbodienst in aanraking geweest. Ziekteverzuimbegeleiding is voor vrijwel iedereen dan ook de enige bekende activiteit van de arbodienst. Andere, meer preventieve activiteiten, zoals periodiek onderzoek (PAGO), het arbeidsomstandighedenspreekuur en de RI&E zijn volstrekt onbekend. Kennis, ervaringen en beeldvorming weken bij mannen en vrouwen inhoudelijk niet van elkaar af. De groep vrouwen vertoonde wel een hogere drempel om naar een (mannelijke) bedrijfsarts te gaan. Belangrijke verschillen zijn gevonden tussen laag en hoger opgeleide allochtone werknemers. Laag opgeleiden hebben doorgaans een negatief beeld van de arbodienst en brengen veel negatieve ervaringen naar voren. Twee voorbeelden. Een Surinaamse vrouw formuleert het als volgt: Als je niet zo heel erg ziek bent, moet je geen slapende honden wakker maken en niet naar de bedrijfsarts gaan. Deze opvatting komt voort uit een ervaring van een collega die na het bespreken van enige klachten met een bedrijfsarts haar functie niet meer mocht uitoefenen. En een man vertelt: Toen ik mij ziek meldde op mijn werk, kwam een paar dagen later de controleur thuis langs. In mijn cultuur is het niet gepast om mensen aan de deur te laten staan, je nodigt de mensen uit om in je huis te komen, je blijft dan niet in bed liggen. Dat is een blijk van beleefdheid en gastvrijheid. De controleur interpreteerde dit echter heel anders. Hij dacht, omdat ik niet in bed lag en hem koffie aanbood, dat ik niet ziek was en weer makkelijk aan het werk kon.
Hoger opgeleiden (mbo en hoger) hebben in het algemeen een veel positiever beeld van hun arbodienst en maken weinig melding van negatieve ervaringen. In zijn algemeenheid wordt bij allochtone werknemers een groot gebrek aan informatie vastgesteld met betrekking tot functie en taken van de arbozorg. Noch de arbodiensten noch de werkgevers lijken op dit moment dit gat op te vullen. De meeste arbodiensten voeren een algemeen beleid ten aanzien van hun clienten en maken geen onderscheid in autochtone en allochtone clienten. Binnen de arbodiensten blijken tussen het management en de arboprofessionals nogal tegengestelde opvattingen te bestaan over het goed bereiken van allochtone werknemers. Het management stelt dat de allochtone werknemers steeds goed worden bereikt, terwijl een substantieel aantal arboprofessionals vindt dat dit niet zo is. Naast taalproblemen schrijven zij dit toe aan cultuurverschillen, het vaak lagere opleidingsniveau van de allochtone clienten en de onbekendheid van allochtonen met de plaats en functie van de arbodienst en de bedrijfsarts (taken, bevoegdheden, relatie ten opzichte van werkgever en werknemer, relatie tot huisarts). Verder is een aantal arboprofessionals van mening dat zij zelf tekortschieten vanwege onvoldoende kennis van en ervaring met het omgaan met allochtone werknemers. Vraag en aanbod binnen de eerstelijns-arbo-infrastructuur ten aanzien van allochtone werknemers zijn niet optimaal afgestemd. Allochtone werknemers maken onvoldoende gebruik van de (preventieve) mogelijkheden die de arbozorg biedt. Oorzaken zijn gebrek aan kennis en informatie en een negatieve beeldvorming van de arbozorg. De arbodiensten hebben onvoldoende kennis, ervaring en vaardigheden om (achtergronden van) klachten van allochtone werknemers te doorgronden, situaties juist in te schatten en op grond daarvan adequaat te handelen. De gezondheidszorg ziet in dat allochtonen specifieke gezondheidsproblemen hebben. Om tot een meer gedifferentieerde en daarmee efficientere zorg te komen zijn tal van initiatieven genomen. Voorbeelden zijn het inzetten van voorlichters in eigen taal en cultuur en allochtone zorgconsulenten in de huisartsenzorg, thuiszorg, ggz en ziekenhuizen. Daarnaast ziet men steeds vaker benaderingswijzen, methodieken en instrumenten die meer op de maat van allochtone clienten en patienten zijn geschreven of de communicatie daarmee kunnen verbeteren. Binnen de eerstelijns-arbozorg is er nog geen structurele ontwikkeling op gang gekomen om de geconstateerde problemen aan te pakken.
Op het niveau van de tweedelijns-arbo-infrastructuur zijn initiatieven gaande. Zo heeft NSPOH/Forum voor de bijscholing van huisartsen, bedrijfsartsen en verzekeringsartsen een module samengesteld voor de sociaal-medische begeleiding van allochtonen. Om discussie op gang te brengen heeft het kenniscentrum STECR voor bedrijfsartsen een Assist ontwikkeld. De onderzoekers komen met de volgende aanbevelingen. Voorlichtingsacties moeten aandacht besteden aan houdings- en gedragsaspecten met betrekking tot ziekte en gezondheid in relatie tot arbeid, arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen. Om zo n voorlichtings-campagne effectief te laten zijn, moet deze goed worden voorbereid en systematisch worden uitgevoerd. Samenwerking met landelijke, provinciale en lokale steunen zelforganisaties van allochtonen is daarbij een vereiste. De werkgever is verantwoordelijk voor het ontwikkelen en uitvoeren van een optimaal arbo-, verzuim- en reintegratiebeleid binnen de organisatie. In het kader van de nieuwe wetgeving op het gebied van ziekteverzuim en reintegratie (WVP) zal hij intensief moeten samenwerken met de betrokken (allochtone) werknemers. De arbodienst kan daarbij ondersteuning bieden. Bij de arbodienst moet voorlichtingsmateriaal beschikbaar zijn en dient de deskundigheid van het personeel op peil te zijn. Voor groepsvoorlichting aan groepen allochtone werknemers kan gebruik worden gemaakt van voorlichters in eigen taal en cultuur (VETC ers) of allochtone zorgconsulenten zoals dat momenteel in de reguliere zorg met veel succes wordt gedaan. De overheid heeft een verantwoordelijkheid voor het infor-meren van werknemers over (nieuwe) regelgeving met betrekking tot sociale zekerheid en het voorlichten van werknemers op het gebied van ziektepreventie in verband met werk en arbeidsomstandigheden. Ze zal haar voorlichtingscampagnes zo veel mogelijk moeten laten aansluiten bij de belevings-wereld van die doelgroepen die een verhoogde kans op WAO-toetreding hebben (zoals allochtone groepen). De werkgevers- en werknemersorganisaties hebben een verantwoordelijkheid ten aanzien van hun aangesloten leden om hen voor te lichten over gezonde arbeidsomstandigheden en preventie van ziekteverzuim, bedrijfsongevallen en beroepsziekten.
Mogelijk kunnen gezamenlijke acties van werkgevers- en werknemersorganisaties en de overheid in het kader van het Arboplatform hier tot grotere effecten leiden. De brancheorganisatie (BOA) en de beroepsverenigingen (NVAB en NVVG) kunnen een deel van de informatietaak van de arbodiensten en arboprofessionals overnemen. Het is van belang dat daarbij rekening wordt gehouden met de behoeften en vragen die er bij de allochtone doelgroepen leven. De minimale contracten die sommige werkgevers in de sectoren met veel allochtone werknemers hebben gesloten met de arbodiensten, leiden er vaak toe dat er onvoldoende zorg aan groepen allochtone werknemers kan worden geboden. Het is daarom zaak dat werkgevers en arbodiensten bij het maken van contracten rekening houden met de aard van het werk, de samenstelling van de werknemerspopulatie en de knelpunten die uit de RI&E naar voren komen. Op deze wijze kan de arbodienst een adequaat en op de organisatie toegespitst contract opstellen en daarmee betere arbozorg bieden. Voor arboprofessionals die met allochtone werknemers werken, is het nood-zakelijk dat zij zich bijscholen op dit gebied. Dit geldt dus niet alleen voor bedrijfsartsen en verzekeringsartsen, maar ook voor bijvoorbeeld arbo-adviseurs, arbeids- en organisatiedeskundigen en bedrijfsmaatschappelijk werkers. Met name bedrijfsmaatschappelijk werkers zouden kunnen fungeren als vaste contactpersonen tussen arbodienst en bedrijf en als vertrouwenspersoon van het allochtone personeel. Binnen de arbozorg is preventie een belangrijke doelstelling. Het lijkt zinvol om de bestaande preventieve instrumenten inclusief de daarbij te hanteren vragenlijsten, checklists en materialen kritisch te onderzoeken en aan te passen op de situaties, problemen en mogelijkheden van allochtone werknemers. Mogelijk is het ontwikkelen van geheel nieuwe instrumenten op zijn plaats. Er valt ook te denken aan het ontwikkelen van een richtlijn voor de intake en sociaal-medische begeleiding van allochtone werknemers. Een eerste aanzet daartoe is de eerder genoemde Assist. SAMENVATTING
Uit onderzoek blijkt dat vraag en aanbod van arbozorg aan allochtone werknemers niet optimaal op elkaar is afgestemd. Arbodiensten weten met name lager opgeleide allochtonen niet te bereiken. Veel allochtonen hebben geen weet van arbozorg; voor zover zij er bekend mee zijn denken zij dat het voornamelijk met ziekteverzuim te maken heeft. Laag opgeleide allochtonen hebben doorgaans een negatief beeld van de arbodienst en brengen veel negatieve ervaringen naar voren. De onderzoekers bevelen werkgevers, arbodiensten en de overheid aan om meer aan voorlichting te doen. Daarnaast lijkt het ze wenselijk dat werkgevers met veel allochtone werknemers in dienst niet langer minimumcontracten met hun arbodiensten afsluiten. Ruimere contracten geven arbodiensten de armslag voor een allochtoonspecifieke benadering. Ten slotte zouden arboprofessionals bijgeschoold moeten worden voor het werken met allochtonen. De onderzoekers zien ook mogelijkheden op het gebied van de preventie. Zij adviseren om bestaande preventie-instrumenten kritisch te onderzoeken en waar mogelijk aan te passen aan de specifieke arboproblematiek van allochtonen. MEER INFO? P. Kamphuis, J. van Poppel, A. Hijmans van den Bergh, m.m.v. J. van Bladel, Arbozorg voor allochtone medewerkers. Onderzoek naar de toerusting van de Nederlandse arboinfrastructuur voor de multi-etnische samenleving, uitgave ministerie van SWZ, serie Werkdocumenten, nr. 295 (2003). J. van Poppel en P. Kamphuis, Sociaal-medische begeleiding en reintegratie van allochtone werknemers, een literatuurstudie naar de invloed van sociaal-culturele aspecten op de sociaal-medische begeleiding en reintegratie van allochtonen, ZonMw, Den Haag, januari 2002.