Intelligentie, LOSO, sekseverschillen, schoolloopbaan, schools presteren

Vergelijkbare documenten
Figuur 1. Intelligentiescores (numerieke, spatiale, verbale en algemene) per geslacht

DOET DE SCHOOL ERTOE? Jan Van Damme Marie-Christine Opdenakker

Hoger onderwijs, lager onderwijs, schoolloopbaan, schoolse vertraging, secundair onderwijs, universitair onderwijs, watervalsysteem, zittenblijven

Peiling burgerzin en burgerschapseducatie in de derde graad aso, bso, kso en tso + Vergelijking met ICCS 2016

in opdracht van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming

Onderzoeksfiche e00032.pdf. 1. Referentie

EFFECTEN VAN ONDERWIJSVORMEN OP SCHOOLSE BETROKKENHEID. Dockx J, De Fraine B. & Van den Branden N.

ONDERWIJSVORMEN EN ACADEMISCH ZELFCONCEPT. Dockx J, De Fraine B. & Vandecandelaere M.

EFFECTEN VAN VERANDERING VAN ONDERWIJSVORM OP SCHOOLSE PRESTATIES & ACADEMISCH ZELFCONCEPT

peiling burgerzin en burgerschapseducatie in de derde graad aso, bso, kso en tso

Leuvens Instituut Voor Onderwijsonderzoek (LIVO) Faculteit Psychologie en pedagogische wetenschappen

Kwalitatieve prestatieverschillen in de peiling wiskunde tweede graad algemeen secundair onderwijs Daniël Van Nijlen, Hanne Damen en Rianne Janssen

ONDERWIJSVORMEN EN SCHOOLSE PRESTATIES. Dockx J., De Fraine B. & Vandecandelaere M.

Resultaten TIMSS 2015

Onderzoek De Lee & De Volder -> schriftelijke vragenlijst voor BaO (L4-5-6)

WELBEVINDEN, ACADEMISCH ZELFCONCEPT EN MOTIVATIE IN HET SECUNDAIR ONDERWIJS

ONDERWIJSVORMEN EN WERKLOOSHEID. Dockx J. & De Fraine B.

Het vierde leerjaar lager onderwijs in Vlaanderen: Resultaten van TIMSS 2011 in internationaal perspectief en in vergelijking met TIMSS 2003

PISA IN FOCUS 5: HEBBEN DE LEERLINGEN DE WIL OM TE SLAGEN? VERSCHILT DE WIL OM TE SLAGEN OVER DE ONDERWIJSVORMEN?

Vragenlijst Klastitularis - Eerste leerjaar A of B (schooljaar ): overzicht items per schaal Schaal (Dimensie) Items Itemnummer Bron item

Doorkleuteren of overvaren?

SAMEN TOT AAN DE MEET: Vormingsmoment

SCHOOLFEEDBACKRAPPORT ONDERZOEK WELBEVINDEN Bevraging van de leerlingen van het lager onderwijs

OBPWO Wiskunde in de secundaire schoolloopbaan

Diversiteit, hoger onderwijs, interculturaliteit, kansenongelijkheid, secundair onderwijs, schoolloopbanen

HET LiSO-PROJECT. Onderzoek Loopbanen in het secundair onderwijs : Een stand van zaken. Katrijn Denies

Welke klaspraktijken bevorderen begrijpend lezen bij kansarme leerlingen?

Een exploratieve studie naar de relatie tussen geïntegreerd STEM-onderwijs en STEM-vaardigheden op secundair niveau

DE ROL VAN DE EERDERE SCHOOL- LOOPBAAN BIJ DE OVERGANG NAAR HET SECUNDAIR ONDERWIJS

Diversiteitsbarometer Onderwijs. Studie-oriëntering in het secundair onderwijs

nr. 289 van KRIS VAN DIJCK datum: 23 februari 2015 aan HILDE CREVITS

ICCS-Vlaanderen 2016 Internationaal vergelijkend onderzoek burgerschapseducatie. Koninklijk Atheneum E. Hiel, Schaarbeek, 7 november 2017

Resultaten TIMSS Wiskunde & wetenschappen 4 e leerjaar in internationaal perspectief

Doen echte kerels er wel toe?

Onderzoeksfiche e00265.pdf. 1. Referentie

Wat leren we uit TIMSS over de kwaliteit en de gelijkheid van ons onderwijs?

Profilering derde graad

De peilingsresultaten PAV in internationaal perspectief Colloquium peiling PAV, Brussel, 11 juni 2014

Seminarie vroege schoolverlaters 11 mei 2011

Wetenschappen in het basisonderwijs, hoe ondersteunen?

De aanvangsjaren in het secundair onderwijs. Een eerste bundeling van resultaten van het LOSO-project

Zorgverbreding, buitengewoon onderwijs, basisonderwijs, samenwerking gewoon en buitengewoon onderwijs


De relatie tussen geboortekwartaal en schools succes in de eerste jaren van het lager onderwijs

De invloed van de zomervakantie op het leren van jonge kinderen. Pieter Verachtert, Jan Van Damme, Patrick Onghena & Pol Ghesquière

Het welbevinden van leerlingen Een vragenlijst

Peiling wiskunde in de derde graad secundair onderwijs

Ijkingstoets voor toekomstige

Hoofdstuk 3 : Secundair onderwijs. Deel 1 SCHOOLBEVOLKING Gewoon secundair onderwijs

De belangstelling van leerlingen en hun studiekeuze in het S.O.

GROEPSSAMENSTELLINGS- EFFECTEN IN HET LAGER ONDERWIJS Een propensity score matching onderzoek. Barbara Belfi, Carla Haelermans & Bieke De Fraine

Profilering derde graad

Een nieuwkomer onder de toetsen

Gezondheid, onderwijs, politie & justitie, vrije tijd Drugbeleid, druggebruik, drugspreventie, klasklimaat, school, schoolklimaat

INHOUD Woord vooraf... I Dankwoord... III Inhoud... V Lijst van variabelen... XII Inleiding... 1

Peiling wereldoriëntatie: natuur en techniek in het basisonderwijs. dr. Eef Ameel Colloquium 16 juni 2016

DE KRACHT VAN LEERKRACHTEN

ALVAST HEEL ERG BEDANKT VOOR UW MEDEWERKING!

Peiling natuurwetenschappen eerste graad A-stroom. dr. Daniël Van Nijlen Colloquium 16 juni 2016

Van de TIMSS papieren toets naar de TIMSS tablet toets, zijn er verschillen? Eva Hamhuis Universiteit Twente Faculteit BMS Afdeling OMD

Een praktijkreviewstudie naar het motiveren van leerlingen met verschillende prestatieniveaus en sociale en etnische achtergrond

Colloquium Katholiek Onderwijs Vlaanderen BASISONDERWIJS 30 November 2018

> VSK-PEILING OVER STRESS OP SCHOOL 5964 leerlingen over de oorzaken en gevolgen van schoolstress Scholierencongres (18 februari 2017)

Onderwijs en vorming leerlingen. Streekpact Cijferanalyse

Klasbetrokkenheid bij jongens en meisjes bij de start van het secundair onderwijs: de cruciale rol van leerkrachtstijl

Onderzoeksrapport MASS. Fase 1

Vlaamse Onderwijsinspectie 17/02/17

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Het LiSO-project. Inhoud presentatie. 1. LiSO-project: wat, waar, hoe? 2. Instrumenten 3. Mei Opmerkingen, suggesties & vragen

STUDIERICHTINGEN DERDE GRAAD

Voorstelling SiBO-databank

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Profilering derde graad

Allochtone ex-biculturele leerlingen, zelfs kansarmen, slagen te Brussel op school even goed als de leerlingen in Vlaanderen!

Onderwijs SAMENVATTING

1 ste graad Industriële wetenschappen en Mechanica - elektriciteit

Jongeren en Gezondheid 2014 : Studie

DE SOCIAAL-EMOTIONELE ONTWIKKELING VAN LEERLINGEN IN DE EERSTE GRAAD SECUNDAIR ONDERWIJS

Profilering derde graad

INFOPAKKET SECUNDAIR ONDERWIJS ASO KSO TSO BSO

Welk beeld heeft Vlaanderen over de leraar? J.C. Verhoeven (KuLeuven), A. Aelterman (UGent), I. Buvens (KuLeuven), I. Rots (UGent)

DEEL 1. code in te vullen door student: invullen bij 0_1_groepsnr (groepsnr.) +

Kwaliteit en kansen voor elke leerling

githo Lentetombola 2017

STEM. Visietekst van het GO! onderwijs van de. 28 november Vlaamse Gemeenschap

Het LOVS rekenen-wiskunde van het Cito

Krachtige leeromgevingen. Groepssessie 1: Curriculum Versie groep 1

afkortingen VGO Gesubsidieerd Vrij Onderwijs

SCHOLEN, DE PLAATS BIJ UITSTEK OM JONGEREN TE BEVRAGEN?

Visie op zorg voor leerlingen in het secundair onderwijs

Inhoud. 3.1 Een richting kiezen 3.2 Een school kiezen. 1. Huidige structuur secundair onderwijs 2. Herstructurering secundair onderwijs 3. Hoe kiezen?

Het Vlaams Onderwijsonderzoek verkend. Jef C. Verhoeven Roland Vandenberghe Onderwijsonderzoek 1

Hoeveel vroege schoolverlaters heeft deze school?

Kans verkeken! Statistisch redeneren bij universiteitsstudenten vóór en na een inleidende cursus statistiek.

PERSBERICHT Peiling wiskunde in de tweede graad algemeen secundair onderwijs

Het LOVS rekenen-wiskunde van het Cito

Hebben mannen en vrouwen gelijke kansen. bij selectieproeven met intelligentietests? Samenvatting

Iedere student gelijk aan de start?

Positive Education Psychology

PIRLS 2016 Begrijpend lezen 4 e leerjaar

Transcriptie:

1. Referentie Referentie Van de Gaer, E., Van Damme J. & De Munter, A. (2002). Onderzoek naar verschil in school presteren tussen jongens en meisjes. Eindrapport van het KULeuven-luik. Onuitgegeven onderzoeksrapport, K.U. Leuven, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, Centrum voor Onderwijseffectiviteit en -evaluatie. Taal ISBN / Publicatievorm Onderzoeksrapport 2. Abstract Doen jongens het in Vlaanderen minder goed dan meisjes en zo ja, hoe kan de achterstand van jongens worden verklaard? In dit eindrapport wordt een onderzoek beschreven naar het verschillend presteren van jongens en meisjes in het secundair onderwijs. De twee centrale vragen die in het onderzoeksrapport gesteld worden, zijn ten eerste, welke zijn de sekseverschillen in presentaties op school in Vlaanderen en ten tweede, hoe kunnen deze sekseverschillen in prestaties worden verklaard. Om hierop een antwoord te geven werd gebruik gemaakt van een databank die gedurende het LOSO-project is opgebouwd. Het LOSO-project (Longitudinaal Onderzoek Secondair Onderwijs) is een onderzoeksproject dat in 1989 startte en gefinancierd werd door het Departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Het doel van dit project bestaat in het beschrijven en verklaren van studieloopbanen van een steekproef leerlingen uit het secundair onderwijs in Vlaanderen en hiervoor werden vanaf september 1990 zowel gegevens verzameld op leerling- als op ouder- en op schoolniveau. 3. Trefwoorden Thema( s) Trefwoord(en) Onderwijs Intelligentie, LOSO, sekseverschillen, schoolloopbaan, schools presteren 4. Onderzoeker Opdrachtgever Onderzoeker(s) Departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap Eva Van de Gaer, prof. Dr. Jan Van Damme & prof. Dr. Agnes De Munter 5. Onderzoeksvraag Centrum voor Onderwijseffectiviteit en evaluatie Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen K.U.Leuven Vesaliusstraat 2 3000 Leuven Tel: 016/ 32 57 58 Fax: 016/ 32 58 59 http://www.psy.kuleuven.ac.be/coe/ Onderzoeksvraag 1. Welke zijn de sekseverschillen in prestaties in Vlaanderen Welke sekseverschillen zijn er in intelligentie Welke sekseverschillen zijn er in prestaties voor en wiskunde Welke sekseverschillen zijn er in schoolloopbanen 2. Hoe kunnen we de sekseverschillen in prestaties voor wiskunde en verklaren. Verschil door bepaalde eigenschappen van jongens en meisjes? (leerlingvariabelen) Verschil door de verschillende lesgroepen voor wiskunde en? (lesgroepvariabelen) www.jeugdonderzoeksplatform.be 1

Hypothesen Verschillen afhankelijk van de leerkracht? (leerkrachtvariabelen) Kan de school een verschil betekenen? (schoolvariabelen) Jongens zullen het beter doen op onderdelen van intelligentietests waarin spatiale percepties, mentale rotaties en/of transformaties van visueel spatiale informatie belangrijk zijn en op onderdelen waarin het abstract redeneren centraal staat. Meisjes zullen hogere scores halen op taken die een beroep doen op taal en meer algemeen op fonologische en semantische informatie. Meisjes doen het zowel in taal als in wiskunde en wetenschappen beter dan jongens. Meer jongens dan meisjes halen zowel de zeer hoge als de zeer lage scores voor wiskunde. In het begin van het secondair onderwijs zullen meisjes het beter doen dan jongens in talen, maar weinig verschillen in de prestaties voor wiskunde en wetenschappen. De voorsprong van jongens in wiskunde en wetenschappen zou pas vanaf de adolescentie vorm krijgen Opvoeders hebben lagere verwachtingen ten aanzien van meisjes met betrekking tot hun prestaties in exacte vakken. Leerkrachten hebben andere verwachtingen ten opzichte van jongens en meisjes met betrekking tot hun prestaties voor bepaalde vakken. Deze verwachtingen zullen de manier waarop leerkrachten interageren met jongens en meisjes in de klas beïnvloeden. Jongens en meisjes met dezelfde vaardigheden krijgen andere adviezen. Stereotype verwachtingen over jongens en meisjes spelen een rol in het tot stand komen van deze adviezen. Negatieve attitudes ten opzichte van een vak of ten opzichte van de school in het algemeen hebben een negatief effect op prestaties. Het gebrek aan mannelijke rolmodellen op school heeft als gevolg dat jongens zich op school minder goed voelen dan meisjes, minder gemotiveerd zijn en het minder goed doen dan meisjes. Analoog voor vrouwelijke leerkrachten als rolmodel voor meisjes. De stijl van onderwijzen van de meeste exacte vakken zou meer aansluiten bij de leerstijl van jongens en op die manier de prestaties van meisjes in exacte vakken op een negatieve manier beïnvloeden. Een doceerstijl waarin er meer nadruk gelegd zou worden op groepswerk en weinig nadruk op competitie en waarin de relatie van wiskunde of natuurkunde met de omgeving en de toepasbaarheid op de omgeving duidelijk is, lijkt meisjes meer aan te spreken. In gemengde scholen zou er een grotere druk bestaan om de eigen sekse-identiteit te manifesteren dan in niet-gemengde scholen. De subcultuur in gemengde scholen zou de schoolbetrokkenheid van meisjes verlagen door een grotere gerichtheid op het nastreven van populariteit en het verzorgen van het eigen uiterlijke. Een andere hypothese richt zich meer op het klasklimaat dat zou verschillen tussen gemengde en niet-gemengde klassen. In meisjesklassen zou er een gunstiger academisch klimaat heersten dan in gemengde klassen. Het is mogelijk dat bij wiskunde en wetenschappen meisjes op gestandaardiseerde toetsen lagere scores halen, maar dat zij voor die vakken hoger schoolcijfers halen door verschillen in de eigenschappen van beide soorten metingen. 6. Methode Onderzoeksmethode Onderzochte groep Bereik Hypothesen geformuleerd op basis van literatuurstudie Secondaire analyse op bestaande data (LOSO-project) Onderzoeksvraag 1: inteligentietests (GETLOV en BERENSCHOT-G), schoolvorderingstoetsen voor en, Onderzoeksvraag 2: Multilevelanalyse op data van het LOSO-project Data uit LOSO-project Regionaal (Vlaanderen) 7. Resultaten www.jeugdonderzoeksplatform.be 2

1. Sekseverschillen Intelligentie Scores en wiskunde Schoolloopbaan Jongens doen het beter qua spatiale en numerieke intelligentie. Meisjes hebben geen voordeel m.b.t. verbale intelligentie. Een mogelijke verklaring is de aard van het verbale onderdeel van de test. Alle items van deze test zijn immers meerkeuzevragen en in de literatuur is aangetoond dat meisjes het minder goed doen op meerkeuzevragen dan jongens. Meisjes scoren gedurende het secondair onderwijs bijna steeds hoger dan jongens wat betreft. Jongens presteren beter voor wiskunde in de tweede en derde graad, maar de sekseverschillen in de eerste graad zijn niet altijd in het voordeel van de jongens In de eerste graad lijken de sekseverschillen zowel voor als voor wiskunde minder stabiel dan in de tweede en derde graad. Meisjes blijken in de eerste graad beter te vorderen dan jongens. Zolang het leerplan algemeen is blijken meisjes meer vorderingen te maken dan jongens. Naarmate er meer gedifferentieerd onderwijs wordt aangeboden ziet men in alle duidelijkheid de typische sekseverschillen. Minder meisjes dan jongens stromen af naar deeltijdse vormen van het onderwijs, naar het buitengewoon onderwijs of verlaten de school om zich aan te bieden op de arbeidsmarkt. Meisjes behalen meer het diploma voltijds secundair onderwijs en doen er tevens minder lang over. Meer meisjes dan jongens studeren af in het ASO en het KSO, terwijl meer jongens in het TSO en BSO afstuderen. Deze resultaten tonen aan dat meisjes het op school beter doen dan jongens. 2. Verklaring leerling De vaststelling waarom jongens minder bijleren gedurende het tweede leerjaar hangt samen met het feit dat ze zich minder goed voelen op school en dat ze zich minder goed aan de regels houden. Het lijkt echter even waarschijnlijk dat jongens zich niet goed voelen op school en zich minder houden aan de regels ten gevolge van het feit dat ze minder goed presteren. De inzet en de concentratie in de klas spelen ook een rol. Relatief meer jongens zetten zich minder in voor leertaken en ze zijn minder geconcentreerd bezig in de klas dan meisjes. Een meisje met een zelfde sociaal-culturele en cognitieve achtergrond als een jongen zal meer vorderingen boeken dan die jongen wanneer hun leerkracht basisonderwijs en hun ouders hoge verwachtingen ten aanzien van hun schoolloopbaan hebben. Een meisje met een zelfde sociaal-culturele en cognitieve achtergrond als een jongen zal daarentegen minder vooruitgang dan die jongen boeken wanneer hun leerkrachten en hun ouders lage verwachtingen ten aanzien van hun schoolloopbaan hebben. Jongens die interesse hebben voor wiskunde, die zich meer inzetten, die het gevoel hebben de leertaken aan te kunnen en die hoge verwachtingen hebben over hun toekomstige schoolloopbaan doen het beter voor wiskunde. Meisjes die meer interesse hebben voor het vak wiskunde en die zich beter voelen op school doen het ook beter voor wiskunde. Op motivationeel gebied zijn meisjes meer prestatiegemotiveerd, zetten ze zich meer in voor leertaken en besteden ze meer tijd aan hun huiswerk dan jongens. Meisjes kunnen makkelijker aarden op school dan jongens. Gedragsmatig hebben meisjes minder moeite om zich te houden aan de regels op school. Bovendien hebben meisjes meer interesse voor talen. Deze eigenschappen hangen positief samen me de prestaties voor het vak. De kloof tussen jongens en meisjes wordt kleiner naarmate jongen en meisjes meer gemotiveerd zijn, een betere relatie hebben met de leerkrachten op school, zich makkelijker kunnen concentreren in de klas, zich meer inzetten voor leertaken, meer het gevoel hebben de leertaken aan te kunnen, meer belangstelling hebben voor leertaken, meer geïnteresseerd zijn in de klas, zich beter voelen op school, meer tijd besteden aan hun huistaken en zich makkelijker houden aan de regels. Jongens die zich goed voelen op school, die zich houden aan de regels en die het gevoel hebben de leertaken aan te kunnen doen het beter op school dan andere jongens. Bovendien presteren jongens beter naarmate de leerkracht hogere verwachtingen heeft over hun toekomstige schoolloopbaan. Jongens van wie de ouders niet gescheiden zijn doen het eveneens beter op school voor het vak dan andere jongens. Wat betreft de meisjes stellen we vast dat meisjes die zich aan de regels houden en die zich goed geïntegreerd voelen in de lesgroep op school beter presteren. Bovendien maakt het voor een meisje uit welke verwachtingen haar ouders en leerkrachten over haar toekomstige schoolloopbaan hebben. Lesgroep Het verschil tussen jongens en meisjes is afhankelijk van de lesgroep. De kloof tussen jongens en meisjes is ten eerste afhankelijk van het aantal leerlingen in de lesgroep. Voor jongens www.jeugdonderzoeksplatform.be 3

en meisjes is ten eerste afhankelijk van het aantal leerlingen in de lesgroep. Voor jongens blijkt het niet veel uit te maken of ze in een sterke of een zwakke lesgroep zitten. Voor meisjes daarentegen zijn sterke lesgroepen beter. Hoe sterker de lesgroep, hoe meer meisjes vooruitgang boeken voor wiskunde. De kloof tussen jongens en meisjes is ook afhankelijk van het leerklimaat in de lesgroep. Lesgroepen met een gunstig leerklimaat zijn lesgroepen met studiegerichte leerlingen, zijn rustige lesgroepen en zijn leesgroepen waarin de leerlingen een gevoel van samenhorigheid hebben. Zowel voor jongens als voor meisjes geldt dat ze meer bijleren in een lesgroep met een gunstig leerklimaat. Meisjes blijken echter afhankelijker te zijn van het leerklimaat. De kloof tussen jongens en meisjes is afhankelijk van het gemiddeld welbevinden in de lesgroep. In lesgroepen met een hoog gemiddeld welbevinden doen meisjes het beter terwijl in lesgroepen met een laag gemiddeld welbevinden jongens het beter doen. De prestaties van meisjes blijken dus afhankelijker te zijn van hun omgeving. Jongens zullen meer vooruitgang boeken voor indien ze in lesgroepen zitten die rustig, studiegericht, samenhangend, gemotiveerd zijn en die gekenmerkt worden door een hoog welbevinden, hetzelfde geldt voor meisjes Voor jongens maakt het bovendien uit of er veel of weinig meisjes in hun lesgroep zitten. De aanwezigheid van meisjes in de lesgroep heeft een positieve invloed op de prestaties van jongens. Voor de prestaties van het vak bij meisjes maakt het niet uit of ze in een gemengde of in een meisjes-lesgroep zitten. De prestaties van meisjes hangen wel samen met de mate waarin de leerkrachten overleg plegen inzake didactiek en leerlingen. De prestaties zijn gemiddeld lager als er veel overleg gepleegd wordt. Lesgroepen waarover er door de leerkrachten veel overleg gepleegd wordt zijn voornamelijk lesgroepen waarin er zich veel probleemgedrag stelt. Meisjes blijken gevoeliger te zijn voor deze problematische context dan jongens. Het verschil tussen jongens en meisjes verschilt ook van lesgroep tot lesgroep. De grootste verschillen vonden we in zwakke lesgroepen. Sterke lesgroepen zijn vaak lesgroepen met een hoog welbevinden. Leerkracht Het maakt noch voor jongens, noch voor meisjes uit, wat betreft de resultaten voor wiskunde, van welke leerkracht wiskunde ze binnen een zelfde school les krijgen. Ook het geslacht van de leerkrachten doet er niet toe. Meisjes presteren even goed voor wiskunde bij leerkrachten die tijdens hun lessen wiskunde enerzijds weinig en anderzijds veel nadruk leggen op het vinden van allerhande toepassingen van de leerstof. Zowel voor jongens als voor meisjes geldt dat ze meer bijleren voor wiskunde wanneer ze les krijgen van een leerkracht die in het algemeen hoge positieve verwachtingen heeft ten aanzien van zijn/haar leerlingengroepen. Voor jongens, maar niet voor meisjes, vonden we dat ze het beter deden wanneer ze les kregen van leerkrachten die proportioneel meer les geven aan meisjes dan aan jongens. Dit doet vermoeden dat jongens het beter zullen doen voor wiskunde in scholen waarvan de leerlingen voornamelijk uit meisjes bestaan. Jongens maken meer vooruitgang voor indien ze, binnen een bepaalde school, les krijgen van een leerkracht die positievere verwachtingen heeft ten aanzien van zijn/haar leerlingengroepen. Bovendien maakt het voor een jongen uit of hij van leerkrachten les krijgt die proportioneel meer aan meisjes les geven dan aan jongens. Deze bevinding hangt samen met het feit dat jongens meer vooruitgang maken in lesgroepen die proportioneel gezien meer uit meisjes dan uit jongens bestaan. Voor meisjes bleken ook de positieve verwachtingen van de leerkracht, maar niet de geslachtssamenstelling van het leerlingenpubliek samen te hangen met de prestaties. De mate waarin leerkrachten overleg plegen met andere leerkrachten over leerlingen bleek een effect te hebben op de prestaties. Hoe meer overleg, hoe slechter de prestaties voor meisjes. Het lijkt aannemelijk dat leerkrachten die meer moeilijkheden tegenkomen in hun lessen (zwakkere lesgroepen) meer nood hebben aan overlg met ander leerkrachten. Meisjes blijken meer effect te ondervinden van de context dan jongens. De kloof tussen jongens en meisjes hangt af van de leerkracht. Noch het geslacht of de leeftijd van de leerkracht, noch de verwachtingen of de didactische aanpak van leerkrachten konden deze variatie verklaren. Leerkrachten die binnen een zelfde school les geven aan eerder zwakke leerlingen krijgen te maken met grotere verschillen tussen jongens en meisjes dan leerkrachten die binnen een www.jeugdonderzoeksplatform.be 4

maken met grotere verschillen tussen jongens en meisjes dan leerkrachten die binnen een zelfde school les geven aan sterke lesgroepen. School We hebben geen evidentie gevonden dat in sommige scholen de kloof kleiner of groter zou zijn dan in andere scholen. Voor jongens en meisjes afzonderlijk maakt het wel uit naar welke school ze gaan. In ASOscholen maken jongens meer vooruitgang dan in TSO/BSO scholen en eveneens in scholen waar de leerlingenpopulatie voor het merendeel uit meisjes bestaat. Dit laatste effect bleek echter sterk samen te hangen met het effect van het type van school. TSO/BSO scholen zijn immers scholen waarvan het merendeel van de leerlingen uit jongens bestaat. Ook meisjes doen het beter in ASO scholen dan in TSO/BSO scholen. Meisjes in het Gemeenschapsonderwijs maken minder vooruitgang voor wiskunde dan in het vrij onderwijs, maar dit komt omdat dit net voornamelijk wordt vertegenwoordigd door TSO/BSO scholen. Meisjes maken minder vooruitgang in scholen waar de nadruk ligt op de leerstof en de vakkennis en waar de leerlingen meer betrokken worden bij het lesgebeuren. Algemeen Jongens blijken meer vooruitgang te boeken voor in ASO scholen, in autonome middenscholen en in multilaterale scholen dan in TSO/BSO scholen. Voor meisjes geldt hetzelfde. Het vrij onderwijs bleek effectiever te zijn voor meisjes dan gemeenschapsonderwijs. Meisjes deden het ook beter op scholen met een groter leerlingenaantal en op scholen waar leerlingen weinig betrokken worden bij het lesgebeuren. Kleine scholen zijn in de steekproef echter voornamelijk TSO/BSO scholen en scholen die tot het gemeenschapsonderwijs behoren. Meisjes presteren beter op scholen waar leerlingen minder betrokken zijn omdat dit voornamelijk scholen zijn met een sterk leerlingenpubliek. In elke school maken meisjes meer vooruitgang dan jongens, maar sommige scholen bleken kleinere sekseverschillen voort te brengen dan andere. Dit is niet te wijten aan het schoolnet, het schooltype, de regio of het leerlingenaantal. Jongens doen het niet beter in scholen waar er meer meisjes zitten, noch in scholen waar het leerkrachtenkorps voornamelijk uit vrouwen bestaat. Noch bestaat er enig verband tussen bepaalde onderwijs- en beleidskenmerken van scholen en verschillen tussen jongens en meisjes. Het is niet onmogelijk dat het uitblijven van deze samenhangen te wijten is aan het feit dat het onderzoek de prestaties en wiskunde aan het eind van het eerste leerjaar gecontroleerd heeft en eventuele schooleffecten die betrekking hebben op de prestaties in het eerste leerjaar buiten beschouwen werden gelaten. De verschillen tussen scholen beperkten zich wel voornamelijk tot de zwakkere scholen. Voor een jongen maakt het meer uit of hij zich al dan niet inzet voor leertaken op school. Een jongen die zich meer inzet boekt meer vooruitgang. Voor meisjes speelt het zich goed voelen op school een belangrijke rol.voor jongens maakt het bovendien uit of ze het gevoel hebben de leertaken aan te kunnen en of ze hoge verwachtingen ten aanzien van hun toekomstige schoolloopbaan hebben, ook indien ze een zelfde cognitieve, sociaal-economische en culturele achtergrond hebben. Voor jongens, maar niet voor meisjes vonden we een effect van de mate waarin de lesgroepen op basis van de lessen wiskunde in staat zijn om de vragen uit de LOSO-toets op te lossen. Jongens bevinden zich immers meer in de zwakkere lesgroepen dan meisjes en het zijn juist die zwakke lesgroepen die minder voorbereid zijn om de vragen uit de LOSO-toets op te lossen. 8. Publicaties op basis van hetzelfde onderzoek / 9. Beleidsaanbevelingen Ja www.jeugdonderzoeksplatform.be 5

10. Samenvatting In het onderzoeksrapport geven we in de eerste plaats een overzicht van de verschillen in schoolse prestaties tussen jongens en meisjes in het secundair onderwijs in Vlaanderen. Aan de hand van een databank die gedurende het LOSO-project is opgebouwd, zijn we gaan kijken naar verschillen tussen jongens en meisjes in intelligentiescores, in prestaties voor en wiskunde en tenslotte naar verschillen in schoolloopbanen van jongens en meisjes. In de tweede plaats zijn we de verschillen in prestaties tussen jongens en meisjes gaan verklaren. Hiervoor hebben we ons toegespitst op de prestaties voor en wiskunde aan het einde van de eerste graad van het secundair onderwijs. De resultaten tonen aan dat ondanks het feit dat jongens in het algemeen hoger scoren op een intelligentietest dan meisjes, ze het er minder goed van afbrengen dan meisjes in het onderwijs. Meer jongens dan meisjes blijven zitten in het secundair onderwijs, minder jongens dan meisjes studeren af in het gewoon voltijds secundair onderwijs en jongens studeren bovendien meer af in studierichtingen die een minder goede voorbereiding vormen op hogere studies. Wat betreft de prestaties voor stellen we vast dat meisjes het in alle graden van het secundair onderwijs beter doen dan jongens. Wat betreft de prestaties voor wiskunde vinden we dat meisjes het in de eerste graad meer vorderen dan jongens maar dat jongens daarna (in de tweede en derde graad) hun achterstand inhalen. Waarschijnlijk heeft dit te maken enerzijds met maturatieprocessen en anderzijds met het feit dat in de bovenbouw meer jongens dan meisjes kiezen voor studierichtingen met meer uren wiskunde. - Onderzoek naar de verklaring van de verschillen tussen jongens en meisjes in prestaties voor en wiskunde aan het einde van de eerste graad leverde onder meer de volgende resultaten op: - Er werd geen effect gevonden van het geslacht van de leerkrachten: voor de prestaties van jongens en meisjes maakt het niet uit of ze van een mannelijke of vrouwelijke leerkracht of wiskunde krijgen. Bovendien heeft het percentage vrouwelijke leerkrachten op school geen effect op de prestaties van jongens en meisjes. Wat wel belangrijk bleek was de geslachtssamenstelling van de klas: jongens doen het meestal beter in gemengde klassen dan in jongensklassen. Voor meisjes stelden we een trend vast dat ze het beter doen in meisjesklassen dan in gemengde klassen. - De lesgroep waarin jongens en meisjes terechtkomen heeft een effect op hun prestaties. In sterke lesgroepen, in lesgroepen met een hoog gemiddeld welbevinden en met een goed leerklimaat zijn de verschillen in prestaties voor tussen jongens en meisjes het kleinst. Voor zijn de goede lesgroepen dus vooral voor jongens belangrijk. Voor wiskunde is het eerder andersom. Wat betreft de wiskundeprestaties vinden we immers dat in sterke lesgroepen, in lesgroepen met een goed leerklimaat en een hoog gemiddeld welbevinden meisjes meer vorderen dan jongens, maar dat in zwakke lesgroepen, in lesgroepen met een ongunstig leerklimaat en met een laag gemiddeld welbevinden jongens meer vorderen. Meisjes blijken wat betreft hun prestaties voor wiskunde meer beïnvloed te worden door hun (klas)omgeving dan jongens. - Tenslotte blijkt dat meisjes in het algemeen positievere attitudes hebben ten opzichte van de school en het huiswerk dan jongens en dat deze verschillen mede verklaren waarom meisjes het beter doen in en wiskunde. Daarenboven blijkt dat de verschillen tussen jongens en meisjes kleiner worden en soms volledig verdwijnen naargelang de leerlingen (met een zelfde cognitieve en sociaaleconomische achtergrond) meer gemotiveerd zijn. De verschillen in prestaties tussen jongens en meisjes zijn het grootst onder de minst gemotiveerden. Zo heeft een gebrek aan concentratie en inzet meer nadelen voor de jongens dan voor de meisjes. - Aanvullend vermelden we nog dat de verwachtingen van de ouders ten aanzien van de schoolloopbaan nog steeds verschillen naargelang het om hun zoon of dochter gaat, in die zin dat de verwachtingen hoger zijn voor de zoon. Leerkrachten daarentegen hebben hogere verwachtingen ten aanzien van de schoolloopbanen van de meisjes. Deze verwachtingen hebben een groter effect op de prestaties voor wiskunde van meisjes dan op de prestaties voor wiskunde van jongens. Meisjes blijken dus gevoeliger te zijn voor de verwachtingen van ouders en leerkrachten. http://www.ond.vlaanderen.be/berichten/2003pers/prestaties_beknopte_voorstelling.htm www.jeugdonderzoeksplatform.be 6