The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra

Vergelijkbare documenten
RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 29 november 2007 (04.12) (OR. en) 14449/07 JUSTCIV 281

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

Inleiding. Geen one size fits all

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 14 januari 2008 (21.01) (OR. en) 5213/08 COPEN 4

Grensoverschrijdende erkenning en tenuitvoerlegging. mr. dr. M. Freudenthal

Datum van inontvangstneming : 25/07/2014

VERKORTE INHOUDSOPGAVE

jurisprudentiële fundamenten meer dan veertig jaar geleden zijn gelegd 2, bevestigd en versterkt.

BIJLAGEN. bij de MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat

Doorwerking van Europees recht

DE GEWONE RECHTER EN DE BESTUURSRECHTSPRAAK. mr. J.A.M. van Angeren. Tweede druk

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE RAAD EN DE COMMISSIE BETREFFENDE DE WERKING VAN HET NETWERK VAN MEDEDINGINGSAUTORITEITEN

Tweede Kamer der Staten-Generaal

The Dutch Collective Settlements Act and Private International Law Aspecten van Internationaal Privaatrecht in de WCAM

ECLI:NL:HR:2004:AR2782

Hierbij gaat voor de delegaties de gederubriceerde versie van bovengenoemd document.

***I ONTWERPVERSLAG. NL In verscheidenheid verenigd NL 2013/0268(COD)

DEEL III. Het bestuursprocesrecht

DE JURIDISCHE STATUS VAN POLYGAME HUWELIJKEN BV RECHTSVERGELIJKEND PERSPECTIEF. Prof. dr. Katharina Boele-Woelki. Dr.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zaak C-540/03. Europees Parlement tegen Raad van de Europese Unie

De erkenning en uitvoerbaarverklaring van vreemde rechterlijke beslissingen en akten

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

Afdeling I. Algemene beginselen van Unierecht en de relatie met het HGEU 11. Afdeling III. Onderzoeksvragen, onderzoeksdoelstelling en beperkingen 17

III BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

GEMOTIVEERD ADVIES VAN EEN NATIONAAL PARLEMENT INZAKE DE SUBSIDIARITEIT

UITGEBREIDE INHOUDSOPGAVE

AANWIJZING VOOR DE PRAKTIJK 1 HET VORDEREN VAN BILLIJKE GENOEGDOENING

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 30 maart 2007 (13.04) (OR.en) ST 8028/07 Interinstitutioneel dossier: 2006/0135(CNS) LIMITE JUSTCIV 75

2. Soorten en verband

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Hof van Cassatie, eerste kamer, Franse afdeling, arrest van 29 maart 2001 (nr. C F)

VLAAMS GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in. de persoon van de Minister-President, met kabinet gevestigd te

Hof van Cassatie van België

InhOud Voorwoord 5 Inhoud 7 Lijst van afkortingen Verkort geciteerde literatuur

Richtsnoeren voor het beleid van de EU ten aanzien van derde landen inzake de doodstraf

Inhoud Inhoud 5 Voorwoord 13 Introductie van het onderzoek 15 I. Inleiding 15 II. Participatie als juridisch begrip 16 III. Aanleiding tot het onderzo

Datum van inontvangstneming : 30/07/2017

Voeging ad informandum in strafzaken

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

M. Cortes Jimenez e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

INHOUD. Inleiding Totstandkoming van het Verdrag Doorwerking van de rechten van het IVRPH... 5

15445/1/06 REV 1 wat/hor/mg 1 DG H 2B

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

EVRM, minderjarigheid en ouderlijk gezag

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. A.C. de Bie, secretaris)

Raad van de Europese Unie Brussel, 23 september 2014 (OR. en)

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau

Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke en handelszaken

Verdrag inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed

Mr. dr. N. Djebali. Beslechting van transfer pricing geschillen

De weigeringsgronden bij uitlevering en overlevering

Datum 24 oktober 2016 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over de uitlevering van verdachten aan Rwanda

Inleiding. 1 Strafrecht

Verzet, verstek en hoger beroep na Potpourri V

Hof van Cassatie van België

Actualia gerechtelijk recht en evaluatie Potpourri I

INHOUDSOPGAVE. Voorwoord /V. Lijst van gebruikte afkortingen / XIII. HOOFDSTUK 1 Aard en wezen van het bestuursprocesrecht /1

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

OUDERS IN JEUGDBESCHERMINGSPROCEDURES RECHTSBIJSTAND IN HET LICHT VAN EHRM-JURISPRUDENTIE

» Samenvatting. » Uitspraak. 1. Het geding in eerste aanleg. 2. Het geding in hoger beroep. 3. De beoordeling

Rolnummer Arrest nr. 9/2010 van 4 februari 2010 A R R E S T

REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING

2 Omschrijving van enkele begrippen

3 Onrechtmatige overheidsdaad

ECHTSCHEIDINGEN KENNEN GEEN GRENZEN (regels van internationaal privaat recht)

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

HOOFDSTUK 1: INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING 1

BELGISCH INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

OTA het voorzitterschap de delegaties Routekaart voor een betere bescherming van verdachten en beklaagden in strafprocedures

INHOUD. Voorwoord... v. Hoofdstuk I. De toetsing van sancties door de rechter: algemeen kader Beatrix Vanlerberghe... 1

De nieuwe Belgische arbitragewet

Hof van Cassatie van België

PUBLIC. Brussel, 29 oktober 2003 (05.11) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE 13967/03 LIMITE JUSTCIV 208 TRANS 275

Inhoudstafel. Deel I De fiscale strafvervolging naar Belgisch recht

Rolnummer Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag. Datum 9 maart 2018 Betreft Staatsaansprakelijkheid MH17

Rechtsbescherming van uithuisgeplaatsten

Hoofdstuk 1 Inleiding 1

Datum van inontvangstneming : 23/10/2015

ONTBINDING, SCHADEVERGOEDING EN NAKOMING. De remedies voor wanprestatie in het licht van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit

Kern van het internationaal publiekrecht

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

1 Kent u het bericht Hof Antillen: erkenning homohuwelijk niet verplicht? Is dit bericht waar? 1)

Hof van Cassatie van België

Raad van de Europese Unie Brussel, 11 oktober 2016 (OR. en)

MEDEDELING AAN DE LEDEN

A26a Overheidsprivaatrecht

WODC-onderzoek Tenuitvoerlegging van buitenlandse civielrechtelijke vonnissen in Nederland buiten verdrag en verordening (art.

DE POSITIE VAN HET ZEESCHIP IN HET INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT.» mr. W. van der Vekte

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 *

Datum van inontvangstneming : 09/09/2013

BEGINSELEN VAN BELGISCH PRIVAATRECHT I. Walter VAN GERVEN

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

1.1 De noodzakelijke algemeenheid van wettelijke voorschriften, en billijkheidsuitzonderingen

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar C/ nr. 6 BRIEF VAN DE VICEVOORZITTER VAN DE EUROPESE COMMISSIE

Vademecum voor de toepassing van de nieuwe verordening Brussel II.

Hof van Cassatie van België

VERKORTE INHOUDSOPGAVE

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

Transcriptie:

The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra

Samenvatting Dit onderzoek heeft als onderwerp de invloed van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) op het internationaal privaatrecht. De invloed van dit verdrag op het internationaal privaatrecht wordt in dit onderzoek geanalyseerd door middel van het onderzoeken van zowel de relevante jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het Hof) als de jurisprudentie van geselecteerde nationale rechtssystemen. De studie heeft zich met betrekking tot het internationaal privaatrecht beperkt tot de drie hoofdonderdelen van het internationaal privaatrecht, te weten het jurisdictie- of bevoegdheidsrecht, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen. In hoofdstuk I vindt men verder een korte inleiding tot het onderwerp van het onderzoek en een nadere afbakening hiervan. In hoofdstuk II van deze studie treft men een introductie van belangrijke onderwerpen van het internationaal privaatrecht. Deze inleiding is niet uitputtend, maar is vooral bedoeld voor de lezer die minder bekend is met dit onderwerp. In dit hoofdstuk komen voor het onderzoek van belang zijnde onderwerpen, zoals de verscheidenheid van de bronnen van het internationaal privaatrecht, aan de orde. Ook komt men hier een eerste aanzet tot het daadwerkelijke onderwerp van deze studie tegen, aangezien de rol van de openbare orde exceptie in het internationaal privaatrecht hier besproken wordt. De openbare orde exceptie is van oudsher het instrument dat in het internationaal privaatrecht wordt ingezet ter bescherming van fundamentele rechten. Hoofdstuk III van dit onderzoek betreft een inleiding tot het EVRM en behandelt dit verdrag voor zover van belang voor het verdere onderzoek. Er komen in dit hoofdstuk derhalve verschillende onderwerpen aan de orde, zoals bijvoorbeeld de status van het EVRM in de nationale en internationale rechtsorde en de structuur en inhoud van het EVRM. De aard van de verplichtingen van de verschillende Lidstaten, die voortvloeien uit het verdrag is hier ook aan de orde gekomen. Een belangrijk onderwerp dat wordt besproken in dit hoofdstuk is de vraag of, en de manier waarop de verschillende rechten die neergelegd zijn in het verdrag beperkt kunnen worden. Een belangrijk vraagstuk in dit onderzoek is namelijk in hoeverre het 1

voor de Lidstaten mogelijk is om de rechten, die zij garanderen in het verdrag, te beperken in zaken van internationaal privaatrecht. In hoofdstuk IV komt de rol van artikel 1 EVRM ter sprake. In artikel 1 EVRM wordt onder meer de reikwijdte van dit instrument bepaald. In dit hoofdstuk wordt aangetoond dat de rol van artikel 1 EVRM een belangrijke voorvraag van dit onderzoek behelst. Zaken van internationaal privaatrecht kenmerken zich door de introductie van een vreemd element in de nationale rechtsorde. Dit kan bijvoorbeeld het toepassen van het recht van een ander land zijn, of de erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis. In sommige zaken zal dit vreemde element afkomstig zijn uit een land dat niet aangesloten is bij het EVRM, een niet- Lidstaat. Dit roept de vraag op of het EVRM wel van toepassing kan zijn in een dergelijk geval. Het land van herkomst van het buitenlandse recht of vonnis heeft dan immers nooit het EVRM getekend. Het is in dergelijke zaken interessant om te zien wat de rol van artikel 1 EVRM is. Uit de jurisprudentie van het Hof inzake artikel 1 EVRM volgt dat het EVRM in beginsel van toepassing is wanneer een rechter uit een Lidstaat bij het EVRM vreemd recht toepast of een buitenlands vonnis erkent en ten uitvoer legt. Dit geldt ongeacht de vraag of het buitenlandse recht of vonnis afkomstig is uit een Lidstaat of een niet-lidstaat en of de zaak een nauwe verbondenheid heeft met de nationale rechtsorde. Deze constatering is in het bijzonder van belang met betrekking tot het gebruik van de openbare orde exceptie in het internationaal privaatrecht, hetgeen verder uitgewerkt wordt in de volgende hoofdstukken die zich specifiek richten op respectievelijk de vraag van het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen. Het onderwerp van hoofdstuk V is de invloed van het EVRM op jurisdictie in het internationaal privaatrecht. Uit het onderzoek in dit hoofdstuk blijkt dat de invloed van het EVRM op deze hoofdvraag van het internationaal privaatrecht vrijwel beperkt is tot artikel 6 (1) EVRM, het recht op een eerlijk proces. Dit recht kan echter ingeroepen worden door zowel de eiser als de verweerder in zaken van internationaal privaatrecht. Eisers kunnen een beroep doen op het recht tot toegang tot de rechter. Dit recht is door het Hof afgeleid uit het recht op een eerlijk proces. Dit recht tot toegang tot een rechter speelt duidelijk een belangrijke rol in zaken waar er sprake is van een negatief conflict van jurisdictie zaken 2

waarin geen enkele rechter in een internationale zaak bereid is bevoegdheid aan te nemen. Het is echter denkbaar dat dit recht onder omstandigheden ook een rol kan spelen in zaken, waarbij er in beginsel reeds een bevoegde rechter is voor de eisende partij. In dit onderzoek wordt uiteengezet dat het goed beargumenteerd kan worden dat dit recht op toegang tot de rechter van de eiser niet slechts de toegang tot een rechter inhoudt, maar ook dat deze rechtsgang aan enige procedurele vereisten voortvloeiend uit artikel 6 (1) EVRM dient te voldoen. Verweerders in internationale gedingen kunnen eveneens een beroep doen op artikel 6 (1) EVRM. Het recht op een eerlijk proces kan namelijk ook ingeroepen worden tegen het aannemen van bevoegdheid door een rechter in het geval dat deze bevoegdheid door de rechter is aangenomen op basis van een exorbitante of ongepaste bevoegdheidsgrond. In dit onderzoek wordt de stelling verdedigd dat de interpretatie van het Hof van het recht op een eerlijk proces het toestaat dat dit recht geïnterpreteerd wordt op een wijze die vergeleken kan worden met het zogenaamde due process begrip, zoals dat door het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten wordt erkend in zaken omtrent jurisdictie. Tot slot kan artikel 6 (1) EVRM ook nog een rol spelen met betrekking tot strategische procesvoering in het geval dat er bij een dergelijke procesvoering misbruik wordt gemaakt van procesrecht. Het is in internationale gedingen gebruikelijk voor partijen om in zaken waarin er een keuze bestaat tussen meerdere bevoegde rechters te kiezen voor de rechter die het meest gunstig is voor hun zaak. Het is echter mogelijk dat een dergelijke strategische procesvoering leidt tot misbruik. Er wordt in dit hoofdstuk aangetoond dat het verdedigbaar is dat artikel 6 (1) EVRM als een rem op dergelijke praktijken kan werken. In hoofdstuk VI is de invloed van het EVRM op het toepasselijke recht onder de loep genomen. De mogelijkheid van het inroepen van het EVRM tegen het toepasselijke buitenlandse recht dat één van de rechten gegarandeerd in het EVRM schendt, is het belangrijkste aspect van de invloed van het EVRM op het toepasselijke recht. Het wordt in dit onderzoek aangetoond dat het algemeen geaccepteerd is dat het toepassen van buitenlands recht dat strijdig is met één van de in het EVRM neergelegde rechten door een rechter van een Lidstaat zou kunnen leiden tot een schending van het EVRM door die Lidstaat. Echter, het Hof heeft tot op heden nog nooit een schending gevonden in een dergelijke zaak. Hier dient 3

wel bij vermeld te worden dat het Hof slechts een handvol ontvankelijkheidbeslissingen op dit gebied heeft genomen. Het moge duidelijk zijn dat belangrijke vragen over dit onderwerp nog niet beantwoord zijn door het Hof. Een belangrijke vraag op dit vlak is welke norm het Hof in dergelijke zaken zou moeten hanteren. Zou het Hof bij de beoordeling van de vraag of het buitenlandse toepasselijke recht strijdig is met het EVRM streng of juist marginaal moeten toetsen? Deze vraag wordt nader uitgewerkt in dit hoofdstuk. Ook de enigszins gerelateerde vraag naar de manier waarop het EVRM kan worden ingeroepen tegen het toepasselijke vreemde recht het al dan niet gebruiken van de openbare orde exceptie wordt hier besproken. De vraag of het EVRM ook tegen het recht van het forum, de zogenaamde lex fori, kan worden ingeroepen, wordt eveneens besproken in dit hoofdstuk. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de vraag of het EVRM tevens kan worden ingeroepen tegen de lex fori ten faveure van de toepassing van buitenlands recht. Een laatste aspect van de invloed van het EVRM op het toepasselijke recht dat in dit hoofdstuk aan de orde komt is de invloed van dit verdrag op vragen omtrent de vaststelling door de rechter van de inhoud van het buitenlandse recht. De bespreking van de invloed van het EVRM op het laatste hoofdonderdeel van het internationaal privaatrecht, de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen, valt uiteen in twee delen. In hoofdstuk VII wordt de verplichting, die onder omstandigheden volgt uit het EVRM, tot het erkennen en ten uitvoer leggen van buitenlandse vonnissen besproken. In het volgende hoofdstuk wordt gekeken naar de mogelijkheid tot het inroepen van het EVRM tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis. In hoofdstuk VII wordt aangetoond dat artikel 6 (1) EVRM, artikel 1 van het eerste Protocol bij het EVRM en artikel 8 EVRM een verplichting voor de autoriteiten van de Lidstaten kunnen inhouden om de erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis te faciliteren. Deze verplichting is evenwel niet absoluut, hetgeen alleen al volgt uit het feit dat het EVRM eveneens de verplichting tot weigeren van de erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis kan inhouden, zoals in het volgende hoofdstuk wordt uiteengezet. De precieze betekenis van de uit het EVRM voortvloeiende verplichting tot het erkennen en ten uitvoer leggen van buitenlandse vonnissen wordt in dit hoofdstuk nader uitgewerkt. 4

Zoals hierboven reeds werd aangehaald, is de mogelijkheid tot het inroepen van het EVRM tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen het onderwerp van hoofdstuk VIII. Het is in beginsel algemeen geaccepteerd dat de erkenning en tenuitvoerlegging kan - en onder omstandigheden moet - worden geweigerd op basis van artikel 6 (1) EVRM, het (procedurele) recht op een eerlijk proces. Dit kan het geval zijn wanneer bijvoorbeeld de procedure in het buitenland oneerlijk is verlopen of wanneer de verweerder nimmer fatsoenlijk is opgeroepen voor het proces in het buitenland. Er is echter geen duidelijkheid omtrent de norm die het Hof in dergelijke zaken dient aan te leggen. Het Hof heeft in zijn rechtspraak in dergelijke zaken ogenschijnlijk verschillende standaarden gehanteerd met betrekking tot de toets van artikel 6 (1) EVRM. In deze discussie wordt eveneens aandacht geschonken aan de manier waarop het EVRM ingeroepen kan worden door nationale rechters en de gevolgen hiervan. Uit dit onderzoek blijkt dat er met betrekking tot het inroepen van de materiële rechten gegarandeerd in het EVRM tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen vanuit het perspectief van het Hof een onderscheid gemaakt dient te worden op grond van de herkomst van het buitenlandse vonnis. Het volgt namelijk uit de rechtspraak van het Hof dat het moeilijk zal zijn om materiële rechten uit het EVRM succesvol in te roepen tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis afkomstig uit een andere Lidstaat. Het Hof houdt in dergelijke zaken vast aan de verplichting dat een klacht binnen zes maanden na het uitputten van de nationale rechtsmiddelen in Straatsburg aanhangig moet zijn gemaakt op straffe van niet niet-ontvankelijkheid van de klacht. Klachten over de strijdigheid van het buitenlandse vonnis met één van de materiële rechten gegarandeerd in het EVRM zouden derhalve moeten worden gericht tegen de Lidstaat van herkomst van het vonnis. Het lijkt dus onmogelijk om de erkenning en tenuitvoerlegging in een andere Lidstaat af te wachten en pas daarna een klacht in te dienen in Straatsburg. In dit onderzoek is evenwel ook betoogd dat dit niet noodzakelijkerwijs betekent dat de nationale rechters van de Lidstaten dit voorbeeld dienen te volgen en dergelijke argumenten automatisch opzij dienen te schuiven. Het dient tot slot vermelding dat het onderscheid tussen vonnissen afkomstig uit Lidstaten en niet-lidstaten ook een bezwaar zou kunnen vormen met betrekking tot het inroepen van de procedurele rechten uit artikel 6 (1) EVRM, hoewel hier echter uitzonderingen op zijn. 5

In hoofdstuk IX treft men de conclusie van dit onderzoek. Er wordt in dit onderzoek kort gezegd geconcludeerd dat de exacte invloed van het EVRM op verschillende onderdelen van het internationaal privaatrecht niet uitgekristalliseerd is. Dit komt doordat de hoeveelheid rechtspraak van het Hof op het vlak van het internationaal privaatrecht nog altijd enigszins beperkt is. Echter, het is wel duidelijk geworden dat het internationaal privaatrecht niet immuun is voor de invloed van het EVRM. Sterker nog, het is aangetoond dat de rechten neergelegd in het EVRM een aanzienlijke invloed hebben op de drie hoofdonderdelen van het internationaal privaatrecht. Het volgt uit dit onderzoek dat het zeker denkbaar is dat verschillende aspecten van de privaatrechtelijke systemen van de Lidstaten aangepast dienen te worden, zodat de Lidstaten kunnen voldoen aan hun verplichtingen volgend uit het EVRM in zaken van internationaal privaatrecht. 6