Marco Cune Tijn van Dooren Willem Fennis James Huddleston Slater

Vergelijkbare documenten
Zorg bij gebitsslijtage voor een goede rapportage!

Een beoordelingssysteem voor gebitsslijtage

Overwegingen bij de behandeling van gebitsslijtage

Gebitsslijtage: een strategie voor de algemene praktijk

Knobbelvervangende composietrestauraties bij endodontisch behandelde elementen

Gebruik van PROMs individueel versus groepsniveau. Riekie de Vet

Kennislacunes NHG-Standaard Depressie

Onderscheid door Kwaliteit

De opleiding tot Restauratief Tandarts van de Nederlands Vlaamse Vereniging voor Restauratieve Tandheelkunde

Dutch Periodontal Screening Index - DPSI. Categorie B Index 3 Negatief = zonder recessies boven de diepste pocket

but no statistically significant differences

Fysiotherapie na acceleratie deceleratie trauma. Fysiotherapie na acceleratie deceleratie trauma. Fysiotherapie na acceleratie deceleratie trauma

Nederlandse samenvatting

De behandeling van algehele gebitsslijtage; een systematische review.

Conclusies Orthopedie

Contactslijtage in relatie tot kronen en bruggen


Patiëntendossier. Jac. van der Zaag

SAMENVATTING. Samenvatting

Some issues in applied statistics in clinical restorative dental research Tobi, H.

A) Behandeling van patiënten, niet vallend onder B en/of C

LUSTRUMPROGRAMMA OPLEIDING MONDZORGKUNDE UTRECHT:

25 jaar whiplash in Nederland

Kwetsbaarheid en slapen

Marike van der Schaaf Juultje Sommers. Evidence statement voor fysiotherapie op de intensive care

Is een goede communicatie van de parodontale diagnostiek de basis voor succes?

12 e Post O.N.S. Meeting. Carolien Burghout Verpleegkundig specialist Jeroen Bosch Ziekenhuis

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een. Vaste Relatie

Samenvatting. Cliëntgerichte benadering in de ergotherapie

Peer review Het elektronisch Kinesitherapeutisch dossier

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Herstel van pathologische gebitsslijtage

Nederlandse samenvatting. Het in kaart brengen en bespreken van de kwaliteit van leven van adolescenten met type 1 diabetes in de reguliere zorg

CHAPTER. Samenvatting

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and

CRITERIA EN OMVANG AANSPRAAK XEROSTOMIE

Kan het gebruik van vragenlijsten suïcide voorkomen? Prof. Dr. Ronny Bruffaerts UPC-KULeuven

Formulier voor het beoordelen van de kwaliteit van een artikel over een diagnostische test of screeningsinstrument.

HET WERKEN met GEZONDHEIDSPROFIELEN in de MANUELE THERAPIE

samenvatting 127 Samenvatting

Oral Health Assessment Tool

DIAGNOSTIEK. Hans Reitsma, arts-epidemioloog Afd. Klinische Epidemiologie, Biostatistiek & Bioinformatica Academisch Medisch Centrum

Citation for published version (APA): Verbakel, N. J. (2007). Het Chronische Vermoeidheidssyndroom, Fibromyalgie & Reuma.

Restauratieve beslissingen: een casus

Samenvatting (Summary in Dutch)

Onderzoekssessie over dementie op jonge leeftijd UKON symposium, 10 april 2018

Paro-info. mei vaststellen risicoprofiel

Een omvangrijk esthetisch probleem

Nederlandse samenvatting

Richtlijn bij het indienen van aanvragen in het kader van Bijzondere Tandheelkunde

KPR Peri-implantaire infecties SAMENVATTING

NVGPT congres inschrijving

Zonder recessie geen tandhalsgevoeligheid

Evaluatie stage extra muros

hoofdstuk 1 doelstellingen hoofdstuk 2 diagnosen


Prestatiebeschrijvingen met bijbehorende tarieven 2019*

Appendix. Nederlandstalige samenvatting (Dutch summary)

Formulier voor het beoordelen van de kwaliteit van een artikel over een interventieonderzoek (bij voorkeur een RCT)

Inhoud. Voorwoord 9. Samenstelling van de werkgroep 11

Het SNN Containermodel voor klinisch redeneren. Inhoud. Klinisch redeneren. Basis klinisch redeneren

Eindtermen Opleiding Restauratief Tandarts NVVRT Auteurs: dr. P. van der Kuij drs. H.B. Derksen

Samenvatting. Richtlijn Mondzorg voor Jeugdigen

De 7 stappen van een CAT

Paro-info december 2018

optimale meetinstrument?

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Child dental fear and quality of life Klaassen, M.A. Link to publication

DEPRESSIE, ANGST en MUCOVISCIDOSE

Inhoud. inleiding de schouder 1 9. Redactie 1 0. Auteurs 1 1. Voorwoord 1 6

Patient-Reported Outcome Measures in de fysiotherapiepraktijk. De presentatie op hoofdlijnen. Patiënt Reported Outcome (PRO) Het wat en hoe

recidiverende en aanhoudende dwanggedachten (obsessies) die duidelijke angst

Screening op cognitieve en gedragsproblemen helpt bij het personaliseren van de ALS zorg. Carin Schröder 30 september ALS congres

SaMenvatting (SUMMARy IN DUTCH)

Richtlijn voor richtlijnen in het ONCOLINE format

Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten.

WORKSHOP 21ste symposium voor verpleegkundigen en paramedici Donderdag 11 juni 2015

Herstel van tandslijtage

Kennislacunes NHG-Standaard Diverticulitis

Bio Impedantie Spectroscopie. Medisch Centrum Zuid (Oedeem) fysiotherapie 2013

REFLUXSCREENINGSLIJST: ontwikkeling & (implementatie) kwaliteitsproject AVG-opleiding

DIAGNOSTIEK. Shandra Bipat, klinisch epidemioloog Afd. Radiologie Academisch Medisch Centrum

VAN ZORG NAAR PREVENTIE

Preffi 2.0: Preventie Effectmanagement Instrument. Ontwikkeling,validiteit, betrouwbaarheid en bruikbaarheid

Schema Afasie. 1 De logopedist neemt bij het vermoeden van een afasie de ScreeLing af, bij voorkeur binnen een week na de beroerte.

Spitzer quality of life index

Inhoudsopgave Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

NMT-praktijkrichtlijn Verticale verwijzing

E3 Rehabilitatie met brugwerk op implantaten

SCHEMA AFASIE. Stap Methodisch handelen nr. Uitgangsvraag nr. Aanbeveling

DIRECTE TOEGANKELIJKHEID MANUELE THERAPIE VANUIT WETENSCHAPPELIJK PERSPECTIEF

Samenvatting Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie

uitnodiging NVvE najaarscongres 21 november 2015 Hotel Okura Amsterdam

Bedoeling van dit werkcollege:

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten?

Samen met de kinderartsen

Meten van lichaamsbeleving

Centre for. Care Research (WOK, KWAZO) (CEBP) Universiteit Maastricht. Centre for Evidence Based Physiotherapy

Molenpoortstraat 2A 7041 BG s-heerenberg (0314) Tarievenlijst 2019

FYSIOTHERAPIE en het behandelen van patiënten met SCHOUDERKLACHTEN. Januari 2014, blok 3, Gerard Koel.

Transcriptie:

Consensusvorming behandelstrategieën bij niet-cariogeen tandweefselverlies. Verslag en beschouwingen van een workshop tijdens de BNS dagen Cobijt, 27 september 2008 Marco Cune Tijn van Dooren Willem Fennis James Huddleston Slater Aanleiding In de tandheelkundige praktijk lijkt sprake te zijn van een toenemend aanbod van patiënten waarbij vergevorderd niet-cariogeen tandweefselverlies als bedreiging voor gebitsbehoud kan worden beschouwd. Een recente systematische review van prevalentie-studies gaf aan dat het percentage patiënten met occlusale slijtage oploopt van 3 % voor 20-jarigen tot 17 % voor 70-jarigen (Van 't Spijker et al, 2009). Een complicerende factor in deze is dat er geen eenduidige visie over de diagnostiek en behandeling lijkt te bestaan. Het Cobijt bestuur is in de afgelopen jaren vanuit diverse gremia benaderd met betrekking tot haar visie inzake gegeneraliseerd niet-cariogeen tandweefselverlies. Er is behoefte aan een inventarisatie van vermeende oorzaak, gevolg, restauratieve aanpak, honorering en doelmatigheid van tandheelkundig handelen. Dit laatste mede in het licht van de aanspraken in het kader van artikel 2.7 lid 1 van het Besluit zorgverzekering. Om consensus over genoemde punten te bereiken vond op initiatief van het Cobijt bestuur een workshop plaats tijdens hun bij- en nascholingsdagen om de visie en benadering van ter zake deskundigen (uit verschillende hoeken, individuen en universiteiten) te peilen en in kaart te brengen. Doel van de workshop Het inventariseren van de huidige inzichten met betrekking tot de diagnostiek en behandeling van patiënten met tandweefselverlies dat niet primair het gevolg is van iatrogeen ingrijpen of cariës, verder te noemen niet-cariogeen tandweefselverlies. Te denken valt aan erosie, attritie, abfractie en abrasie. Deze workshop zou een eerste aanzet kunnen vormen voor een toekomstige praktijkrichtlijn. Definities (2005) Attritie 1. The act of wearing or grinding down by friction. 2. The mechanical wear resulting from mastication or parafunction. Abrasie 1. The wearing away of a substance or structure (such as the skin or the teeth) through some unusual or abnormal mechanical process. 2. An abnormal wearing away of the tooth substance by causes other than mastication. Erosie The progressive loss of tooth substance by chemical processes that do not involve bacterial action producing defects that are sharply defined, wedge-shaped depressions often in facial and cervical areas. Abfractie* The pathologic loss of hard tooth tissue caused by biomechanical loading forces. Such loss is thought to be due to flexure and chemical degradation of enamel and/or dentin at some location distant to the point of loading. *Valt buiten het aandachtsgebied van de workshop omdat deze in het bijzonder over occlusaal tandweefselverlies gaat. Opzet van de workshop De workshop werd voorbereid door de penvoerders van dit document en geleid door twee van hen (Fennis / van Dooren). In de workshop werd casuïstiek van niet-cariogeen tandweefselverlies gepresenteerd aan de hand waarvan drie werkgroepen werden geformeerd die elk de volgende vragen bespraken: 1. Waaruit bestaat het diagnostisch spectrum en wanneer wordt welk diagnosticum ingezet? 2. Wanneer is ingrijpen geïndiceerd (zowel qua tijdspad als qua klinisch beeld/verloop)? 3. Welke therapeutische mogelijkheden zijn er en wat is er bekend over hun prognose?

Iedere werkgroep rapporteerde en er vond een plenaire discussie plaats. De workshop werd verslagen en voorzien van een beschouwing door de penvoerders. Het resultaat werd aan de deelnemers voorgelegd en hun suggesties en commentaar werden in tweede ressort verwerkt. Het uiteindelijke verslag vormt het product van dit proces. Opbrengst van de workshop 1. Waaruit bestaat het diagnostisch spectrum en wanneer wordt welk diagnosticum ingezet? De werkgroepleden memoreren dat, niet specifiek voor niet-cariogeen tandweefselverlies, het diagnostisch spectrum bestaat uit de anamnese en het klinisch intraoraal onderzoek, zo nodig aangevuld met aanvullende diagnostiek en inschakeling van andere disciplines. Met onderstaand overzicht wordt gepoogd aan te geven welke onderdelen van het diagnostisch spectrum specifiek van belang kunnen zijn bij de constatering van niet-cariogeen tandweefselverlies. Anamnese - Het inventariseren van de hulpvraag - Medische anamnese. Specifiek voor niet-cariogeen tandweefselverlies is een verminderde speekselsecretie van belang. Er zal in de anamnese dan ook aandacht moeten zijn voor het gebruik van medicamenten (zoals antidepressiva), ziektegeschiedenis en therapie (zoals radiotherapie bij oncologie) die de speekselsecretie negatief kunnen beinvloeden. - Tandheelkundige anamnese, die kan worden aangevuld met een voedingsanamnese. Daarvoor lijkt een dagboek en een specifieke vragenlijst naar gewoontes en levensstijl aangewezen. Als een dergelijk dagboek bestaat zou het goed zijn om allemaal dezelfde te gebruiken. Als zoiets niet bestaat, is het gewenst deze te ontwikkelen. Ook inventarisatie van parafunctionele activiteiten (knarsen/klemmen) zoals ervaren door de patiënt vormt onderdeel van de tandheelkundige anamnese. Dit wordt van belang geacht vanwege de oorzakelijke factor van tandweefselverlies en omdat zulks pijn in het kauwstelsel kan veroorzaken. Volgens werkgroepleden kan dit aanleiding zijn tot het eerder instellen van actieve behandeling. - Psychosociale anamnese Klinisch onderzoek Intraoraal klinisch onderzoek heeft een aantal doelen namelijk het vaststellen van de aard van het tandweefselverlies (erosie, abrasie/attritie of abfractie, of een combinatie) en het vaststellen van de ernst van het tandweefselverlies. Analoog aan het gebruik van de DPSI (Dutch Periodontal Screenings Index) in de parodontologie lijkt een objectief, reproduceerbaar en eenvoudig toepasbaar instrument gewenst. Hierbij kan worden gedacht aan een gebitsslijtage index (Lobbezoo en Naeije, 2001; Wetselaar et al, 2009). Inmiddels is deze index geëvolueerd tot een zogenaamde Dutch Tooth Wear Index (DTWI) (de Baat et al, 2009). Bij deze index wordt de mate van tandweefselverlies als volgt gescoord: 0 = geen slijtage 1 = slijtage beperkt tot glazuur 2 = slijtage tot in het dentine, tot 1/3 verlies klinische kroonhoogte 3 = slijtage tot in het dentine, van 1/3 tot 2/3 verlies klinische kroonhoogte 4 = slijtage tot in het dentine, meer dan 2/3 verlies klinische kroonhoogte Per sextant wordt de hoogste score genoteerd, wat leidt tot een totaalscore. Deze score kan worden gebruikt om aanvullende diagnostiek in te zetten. De vraag is of daarbij een grenswaarde kan worden aangegeven. Het vaststellen van de progressie van het tandweefselverlies. Analoog aan het aan het vaststellen van de ernst van de slijtage, is een eenduidig en eenvoudig scoringssysteem gewenst om veranderingen te kunnen vaststellen. Naast de ernst van het tandweefselverlies lijkt vooral het beloop (bijvoorbeeld omslagpunt score 1-2) bepalend om aanvullende diagnostiek in te zetten. Aanvullende diagnostiek Aanvullende diagnostiek kan bestaan uit het vervaardigen van studiemodellen, lichtfoto s en röntgenonderzoek. Hierbij valt ook te denken aan laterale schedelprofielfoto s voor detectie van beethoogteverlies. Over de meerwaarde van speekselonderzoek als diagnosticum bij niet-cariogeen tandweefselverlies bestaat discussie. Enerzijds is het resultaat beperkt beïnvloedbaar. Anderzijds kan een onvoldoende flow en/of buffercapaciteit iets zeggen over de te verwachten progressie wanneer de

etiologische factoren niet kunnen worden uitgeschakeld. Dit kan aanleiding zijn om eerder preventief of restauratief in te grijpen. Interdisciplinaire consultatie kan worden ingezet bij ernstige gevallen, onduidelijke etiologie of bij progressie zonder dat een oorzakelijke factor kan worden gevonden. Te denken valt aan overleg met een klinisch psycholoog (bij verdenking op psychopathologie in de vorm van anorexia, boulimia et cetera), een diëtist (beïnvloeding van de etiologie als er sprake is van gebitsweefselverlies door endogeen zuur) of huisarts (bij verdenking op reflux en daardoor endogeen zuur) Aanvullende overwegingen/vragen van de werkgroepleden - Zijn er voorspellende indicatoren voor het beloop van de slijtage? - Hoeveel energie/middelen moet worden ingezet ten behoeve van diagnostiek? Is het niet nuttiger om op preventie in te steken? - Analoog aan (de behandeling van) cariës moet de etiologie duidelijk zijn. Zo niet: aanvullende diagnostiek. - Kan een intern onderzoek (gastroscopie) meerwaarde hebben als diagnosticum bij niet-cariogeen tandweefselverlies? - Kan een slaaponderzoek meerwaarde hebben als diagnosticum bij niet-cariogeen tandweefselverlies? Beschouwing Over het belang van diagnostiek bij niet-cariogeen tandweefselverlies bestaat onder de werkgroepleden geen discussie. Minder eenduidig is waaruit het diagnostisch spectrum moet bestaan, wanneer welk diagnosticum moet worden ingezet en hoe de diagnostiek moet worden gewogen, mede met het oog op de tweede vraag van de workshop, namelijk wanneer ingrijpen geïndiceerd is. Anamnese Centraal in het diagnostisch spectrum staat de anamnese. In eerste instantie is deze gericht op de hulpvraag van patiënt, in tweede instantie op het verkrijgen van inzicht in oorzakelijke factoren. Hierbij kan worden gedacht aan (parafunctionele) gewoontes en stress-geraleteerde psycho-sociale factoren. De oorzakelijke factoren zijn doorgaans niet of niet eenvoudig detecteer- en kwantificeerbaar (bijv. slaaponderzoek bij nachtelijk bruxisme). Een interessante uitzondering wordt gevormd door de voedingsgewoontes die met een voedingsdagboek wel eenvoudig zijn vast te leggen. Het bestaan van een standaard Nederlandstalig voedingsdagboek is niet bekend. In de internationale literatuur wordt melding gemaakt van een zogenaamd 3-day food diary (Habibian et al, 2001; Bradbury et al, 2008). Hierbij wordt een voedingsdagboek bijgehouden gedurende twee achtereenvolgende doordeweekse dagen en een dag in het weekend. Onduidelijk is of bij deze 3-day food diary een standaard instructie en/of format hoort. Ten behoeve van de vergelijkbaarheid en uitwisselbaarheid van informatie, lijkt het gewenst om aan te sluiten bij het gebruik van 3-daagse voedingsdagboeken, met een uniforme instructie en format. Klinisch onderzoek Met betrekking tot het klinisch onderzoek is informatie over de aard, de ernst en de progressie van het tandweefselverlies van belang. De aard van het tandweefselverlies is veelal multi-factorieel. Desondanks kan er op grond van het klinische beeld in de regel worden gedifferentieerd (Gandara BK en Truelove EL, 1999; Versteegh en van Dooren, 2006, de Baat et al, 2009). Afhankelijk van de etiologie kunnen onderstaande tekenen worden vastgesteld (uit Gandara BK en Truelove, 1999. Kan worden vervangen door aanpassing Wetselaar, zoals zal verschijnen in de Baat et al, 2009). - Attritie - matching wear on occluding surfaces - shiny facets on amalgam contacts - enamel and dentin wear at the same rate - possible fracture of cusps or restorations - Abrasie - usually located at cervical areas of teeth - lesions are more wide than deep - premolars and cuspids are commonly affected - Erosie - broad concavities within smooth surface enamel

- cupping of occlusal surfaces, (incisal grooving) with dentin exposure - increased incisal translucency - wear on non-occluding surfaces - raised" amalgam restorations - clean, non-tarnished appearance of amalgams - loss of surface characteristics of enamel in young children - preservation of enamel "cuff" in gingival crevice is common - hypersensitivity - pulp exposure in deciduous teeth Om de ernst van het tandweefselverlies vast te stellen kan gebruik worden gemaakt van indices, op het niveau van de vlakken, de gebitselementen of de hele mond. Idealiter zou een index eenvoudig te begrijpen en toepasbaar moeten zijn, eenduidig voor wat betreft de criteria en reproduceerbaar. Daarnaast zou de index zowel bruikbaar moeten zijn voor de kliniek als voor epidemiologisch onderzoek (Bardsley, 2008). Er zijn vele indices beschikbaar, die hun oorsprong vinden in de indices van Eccles en van Smith & Knight (Eccles, 1979; Smith en Knight, 1984). Specifiek voor erosie hebben Lussi et al een aangepaste index ontwikkeld die uitgebreid is toegepast (Lussi et al, 1991). Ondanks de beschikbaarheid van vele indices lijkt er geen index te zijn die zowel geschikt is voor toepassing in de kliniek als voor epidemiologisch onderzoek (Bardsley, 2008). Daarnaast blijkt het niet eenvoudig om visueel vast te stellen of er sprake is van dentine expositie of niet (Ganss et al, 2006). Voor de dagelijkse praktijk is het wellicht een grotere beperking van de bestaande slijtage indices dat onduidelijk is of is of ze geschikt zijn om de progressie van tandweefselverlies vast te stellen. De schaalverdeling van de indices is over het algemeen grof en de consequentie daarvan is dat subtiele veranderingen niet kunnen worden vastgelegd. In dit kader brengt de index zoals die wordt voorgesteld door Wetselaar et al verbetering door een detaillering van score 1 en 3 (Wetselaar et al, 2009): 0 = geen slijtage 1a = slijtage beperkt tot het glazuur van de knobbeltoppen of de incisale tips 1b = slijtage beperkt tot het glazuur met facetten evenwijdig aan de oorspronkelijke contour 1c = slijtage beperkt tot het glazuur met waarneembare afvlakking van de knobbels of de incisale tips 2 = slijtage tot in het dentine, tot 1/3 verlies van de oorspronkelijke klinische kroonhoogte 3a = slijtage tot in het dentine, van 1/3 tot 1/2 verlies van de oorspronkelijke klinische kroonhoogte 3b = slijtage tot in het dentine, van 1/2 tot 2/3 verlies van de oorspronkelijke klinische kroonhoogte 4 = slijtage tot in het dentine, meer dan 2/3 verlies van de oorspronkelijke klinische kroonhoogte De indruk bestaat dat het gebruik van indices voor het vaststellen van de ernst en progressie van tandweefselverlies tot nu toe beperkt is gebleven tot onderzoekspopulaties. Daarnaast zou een ideale indeling een reflectie moeten zijn van de etiologische factor die aan het probleem ten grondslag lig, of aan de restauratieve aanpak die erop volgt. Het is dan ook de vraag of brede toepassing in de algemene praktijk op dit moment moet worden aanbevolen. Een overweging kan zijn om het gebruik van een instrument als de DTWI in eerste te beperken tot Centra voor Bijzondere Tandheelkunde en/of academische klinieken. Afhankelijk van de evaluatie kan bredere toepassing een volgende stap zijn. Overigens is de verwachting dat specifiek bij Centra voor Bijzondere Tandheelkunde vooral de hogere scores zullen worden gevonden. Aanvullende diagnostiek Het ligt voor de hand dat de vervaardiging van studiemodellen de meest toegepaste vorm van aanvullende diagnostiek is. Met gebitsmodellen kan de mate van tandweefselverlies worden vastgelegd en de modellen kunnen als referentie dienen waarmee op een later moment kan worden vergeleken. Om dezelfde reden kan de vervaardiging van mondfoto s nuttig zijn, waarbij de tevens de klinische presentatie kan worden vastgelegd. Overigens kunnen studiemodellen het klinisch onderzoek niet vervangen, aangezien de klinische beoordeling van tandweefselverlies betrouwbaarder is dan het beoordelen van modellen (Wetselaar et al, 2009). Het besluit om, naast de vervaardiging van gebitsmodellen en/of dia s, andere aanvullende diagnostiek in te zetten zal over het algemeen worden genomen op individuele basis. De uiteenlopende aard van de diagnostische middelen maakt dat hiervoor geen eenduidige criteria kunnen worden genoemd. Wel kan worden opgemerkt dat in de anamnese en/of de klinische presentatie aanleiding moet worden gevonden om andere vormen van aanvullende diagnostiek in te zetten.

2. Wanneer is ingrijpen geïndiceerd? Voor de werkgroepleden is in het algemeen een (dreigend) verlies van orale functies een reden om in te grijpen. Als veel voorkomende indicaties worden pijn of temperatuurgevoeligheid, matige esthetiek en chronisch restauratief falen genoemd. Voor wat betreft de behandelbehoefte kunnen zich drie mogelijkheden voordoen: 1. De patiënt heeft een hulpvraag en de tandarts ziet een reden om in te grijpen. In dat geval worden de therapeutische mogelijkheden geïnventariseerd. 2. De patiënt heeft geen hulpvraag, maar de tandarts ziet een reden om in te grijpen. Kan een index (met beloop) worden gebruikt om de behandelnoodzaak te kwantificeren en helpen om de patiënt van die noodzaak te overtuigen? Een situatie van (dreigend) functieverlies met progressief tandweefselverlies kan een overweging zijn om vroeg in te grijpen. Vroeg ingrijpen kan over het algemeen voorspelbaar en met eenvoudige middelen. Laat ingrijpen kan een uitgebreid behandeltraject betekenen met hoge kosten en een onduidelijke prognose. De werkgroepleden vragen zich af of er kwantificeerbare criteria bestaan op grond waarvan aan de patiënt kan worden geadviseerd om in te grijpen. Gesuggereerd wordt dentine exponatie, afhankelijk van leeftijd, betrokken elementen en aantal vlakken. 3. De patiënt heeft een hulpvraag, maar de tandarts herkent deze niet of ziet geen behandelingsmogelijkheden (moeilijke, zeldzame categorie). In dit geval zou het probleem kunnen zijn dat de behandeling te arbeidsintensief is of dat er zorgen zijn over de voorspelbaarheid en de duurzaamheid van het behandelresultaat. Wanneer behandel je niet? Als zowel patiënt als tandarts geen reden zien om in te grijpen. Er zal over het algemeen geen sprake zijn van progressie van het tandweefselverlies en/of (dreigend) functieverlies. In dit soort situaties is monitoren wel van belang om het gekozen beleid zo nodig bij te kunnen sturen. Aanvullende overwegingen/vragen - De werkgroepleden vragen zich af er ook moet worden behandeld als de etiologie niet duidelijk of niet onder controle (boulimia) is? Analoog aan de behandeling van cariës lijkt het antwoord ja, om erger te voorkomen. - Hoe te beslissen in geval van niet-cariogeen tandweefselverlies bij de wilsonbekwame patiënt? Hangt dit af van de uitgebreidheid van de behandeling en de mogelijkheden om zonder narcose te behandelen? Beschouwing De juiste behandeling in de juiste situatie op het juiste moment inzetten zou het uitgangspunt moeten zijn. Maar wanneer is het moment daar en is actief restauratief ingrijpen geïndiceerd en wanneer kan worden volstaan met het geven van advies en met monitoren? Hoewel in de literatuur diverse beschouwingen kunnen worden gevonden over de technische aard van het ingrijpen, is over de timing ervan weinig zinnigs gesuggereerd (Johansson et al, 2008). De werkgroepleden hebben, zij het in algemene termen, wel een richting aangegeven. Met name pijn en herhaald restauratief falen lijken niet te veronachtzamen, onmiskenbare aanleidingen tot restauratief (en dus uitgebreider) ingrijpen. Aan louter klinische, objectiveerbare veranderingen op elementniveau kan het gewenste moment van behandeling waarschijnlijk niet worden ontleend, maar kan de progressie mogelijk wel worden gevolgd. Een belangrijk uitgangspunt, ook uit doelmatigheidsoverwegingen zal zijn om ingrijpen niet zo lang uit te stellen totdat complexe, uitgebreide en kostbare rehabilitatie die de hele dentitie omvat, nodig zal zijn (supervised neglect). Daarbij zal dan ook beethoogteherstel plaats moeten vinden en hoewel patiënten dat in de regel goed verdragen, lijkt het toch verstandiger dit voor te zijn. Kun je ook te vroeg ingrijpen? Daarmee zou iatrogene biologische schade worden toegebracht. Het behandelen draagt niet bij aan (behoud) van de orale functies en een restauratiecyclus wordt ingezet. Dat dit ongewenst is, is evident. 3. Welke therapeutische mogelijkheden zijn er en wat is er bekend over hun prognose? De werkgroepleden stellen dat behandeling in de regel gericht zal zijn op herstel van vorm en functie (occlusale stabiliteit). Ook is het voorstelbaar dat wordt ingegrepen ten behoeve van nadere

diagnostiek. De werkgroepleden opperen verschillende therapieën passend bij de behandeling van niet-cariogeen gebitsweefselverlies: Monitoring en gericht volgen van progressie, bv door documentatie en in handen van preventieassistente kan een vorm van therapie zijn. Afhankelijk van de etiologie (parafunctionele activiteit?) kan een protectiesplint meerwaarde hebben bij het monitoren. Bij het restauratief herstel van slijtage lijkt een voorkeur te bestaan voor plastische materialen (in het bijzonder composiet). De keuze tussen occlusieopbouw of afbouw lijkt in grote mate te worden bepaald door de grenzen van composiet. Voor de overkappingsprothese wordt een beperkte indicatie gezien vanwege ruimtegebrek. Ook bij/na restauratief handelen lijkt er een rol weggelegd voor de protectiesplint. Bij lokaal tandweefselverlies in het front lijkt op grond van de ervaringen van de werkgroepleden het Dahl-principe een verantwoorde modaliteit te zijn (die wordt geschaard onder orthodontie). Aanvullende overwegingen/vragen - Is er plaats voor restauratief ingrijpen met kroon- en brugwerk? - Er lijken geen EBD behandelstrategieën te bestaan. - Het lijkt goed om toe te werken naar een beslisboom. - Is er een plek voor fysiotherapie? - Is er een plek voor psychotherapie? - Wanneer behandeling op CBT? (vgl edentoproblematiek) -bereikbaarheid zorg -weefselverlies in combinatie met complicerende factoren (niet-limitatieve lijst maken) -afhankelijk van indexscore? Beschouwing Door de werkgroepleden worden drie therapeutische mogelijkheden, te weten expectatief, beschermend en restauratief ingrijpen genoemd bij de preventie van gebitsslijtage, maar er is ook een plaats voor de primaire preventie van gebitsslijtage. Deze primaire preventie, die gericht op het voorkómen dat niet fysiologische slijtage überhaupt optreedt, speelt zich feitelijk af buiten de gezondheidszorg, in de samenleving. Primaire preventie van gebitsslijtage kan onder meer bereikt worden door voorlichting, hetzij via de tandarts (en huisarts), hetzij via landelijke campagnes (Ivoren Kruis). De effecten van deze maatregelen op het voorkómen van niet fysiologische slijtage zijn weliswaar niet onderzocht, maar het lijkt niet onlogisch dat deze manier van preventie op zijn minst enige vorm van effect zouden kunnen sorteren. Secundaire preventie is erop gericht om gebitsslijtage op te sporen als het proces nog asymptomatisch is en als de slijtage nog min of meer gestopt kan worden. Te denken valt aan gerichte voedingsadviezen, gedragsverandering, splints, of medicatie (maagzuurremmers, anti-emetica etc.) Essentieel is dat voor de follow-up er betrouwbare, valide en met name responsieve * meetmethoden (screeningstesten) bestaan. Tot op heden zijn er echter alleen onderzoeken uitgevoerd naar de betrouwbaarheid van meetinstrumenten voor gebitsslijtage, terwijl er voor de prognose duidelijk behoefte bestaat aan een responsief meetinstrument. Met andere woorden er ontbreekt een wetenschappelijke onderbouwing van wat nu een behoorlijke methode is om gebitsslijtage op te sporen en daarnaast ontbreken de middelen om gebitsslijtage over de tijd te vervolgen (Johansson et al, 2008). Tertiaire preventie richt zich op het voorkomen van de verdere teloorgang van het gebit en de kauwfuncties of voorkomt dat er complicaties ontstaan. Deze vorm van preventie kenmerkt zich bij gebitsslijtage vaak door restauratief ingrijpen, waarin de mate van ingrijpen zal afhangen van de ernst van de aandoening. Bij lokaal tandweefselverlies in het front lijkt op grond van de ervaringen van de werkgroepleden composietrestauraties in combinaties met het Dahl-principe een verantwoorde modaliteit te zijn. Bij uitgebreider herstel van slijtage is er eveneens een duidelijke plaats voor plastisch restauratiemateriaal, met name direct aangebracht composiet. Toch is het niet zo dat elke uitgebreide vorm van gebitsslijtage automatisch vraagt om restauratief ingrijpen: bij patiënten die nachtelijk bruxeren en een behoorlijke tot ernstige mate van gebitslijtage tonen, kan het in voorkomende gevallen voldoende zijn om het gebit te beschermen met een splint. Ernstige vormen van gebitsslijtage, waarbij de oriëntatie van het occlusievlak en/of andere referentiepunten verdwenen zijn, kunnen een reden zijn om indirect vervaardigde restauraties te overwegen. Te denken valt aan indirect vervaardigd plastisch materiaal (composiet), of indirect vervaardigde niet plastische materialen, zoals onlays en kronen. Toch kan in voorkomende gevallen ook met direct aangebracht

plastisch materiaal (composiet) behandeld worden, maar deze vorm van behandeling is arbeidsintensief. De keuze van de behandeling hangt af van de wensen van de patiënt en de ervaringen en capaciteiten van de tandarts. Bij extreme slijtage kan gekozen worden voor een overkappingsprothese. Primair is bij de behandeling van gebitsslijtage geen directe indicatie voor fysiotherapeutische interventie, noch voor psychologische interventie, omdat niet is aangetoond dat deze interventies verdere gebitsslijtage kunnen voorkomen. Indien blijkt dat bij patiënt met gebitsslijtage zich aandoeningen voordoen waarbij fysiotherapeutische interventie of psychologische interventie (of interventie op andere gebieden) dan kan het zinvol zijn om patiënten met gebitsslijtage naar een CBT te verwijzen. Feit is dat uit de praktijk blijkt dat heden ten dagen veel patiënten naar het CBT worden verwezen voor de behandeling van ernstige gebitsslijtage, zonder dat er sprake is van bijkomende, interfererende aandoeningen op fysiotherapeutisch gebied of psychologisch gebied en waarbij de behandeling van de gebitsslijtage heel goed in de huispraktijk uitgevoerd zou kunnen worden ware het niet dat de verwijzer zich onbekwaam acht. Deze gang van zaken pleit voor betere (na-)scholing van de tandarts. * Betrouwbaarheid is de mate waarin de gemeten waarde bij herhaalde meting steeds (vrijwel) hetzelfde is. Validiteit is de mate waarin de gemeten waarde overeenkomt met de werkelijkheid en responsiviteit is de mate waarin veranderingen over de tijd waargenomen kunnen worden en kan in dit verband worden beschouwd als de lange termijn validiteit. Responsiviteit is dus eigenlijk het vermogen om veranderingen te detecteren ten opzichte van de achtergrondruis. Conclusie In antwoord op het doel van de workshop kan worden vastgesteld dat een goed beeld is verkregen van de huidige inzichten met betrekking tot de diagnostiek en behandeling van niet-cariogeen tandweefselverlies. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat deze inzichten slechts in beperkte mate als evidence-based kunnen worden getypeerd. Eenduidige gegevens om het diagnostisch spectrum samen te kunnen stellen ontbreken, evenals objectiveerbare informatie om het moment van (restauratief) ingrijpen te kunnen bepalen. Daarnaast is er behoefte aan responsieve meetinstrumenten, zowel om de progressie van tandweefselverlies in de loop van de tijd te kunnen vervolgen, als om het effect van (restauratief) ingrijpen te kunnen beoordelen. Vanwege bovenstaande beperkingen van de huidige inzichten in relatie tot niet-cariogeen tandweefselverlies kan een overweging zijn om via een gestructureerde procedure te komen tot de ontwikkeling van een richtlijn. Wanneer een richtlijnontwikkeling als wenselijk wordt ingeschat gaan de gedachten uit naar het zoeken van samenwerking van Cobijt met beroepsorganisaties (zoals de NMT) en verzekeraars voor de facilitering, en andere wetenschappelijke verenigingen (zoals de NVGPT) en universitaire centra voor de daadwerkelijke ontwikkeling van de richtlijn. Vooruitlopend op de mogelijke ontwikkeling van een richtlijn worden de volgende mogelijkheden gezien om een beter beeld te krijgen van de omvang van de problematiek in relatie tot niet-cariogeen tandweefselverlies in de verschillende Centra voor Bijzondere Tandheelkunde: -bijhouden aantal verwijzingen en aantal patiënten dat voor consult is gezien -scoren ernst tandweefselverlies met de DTWI -vastleggen behandelvoorstel Om deze informatie te kunnen verzamelen is bijgaand formulier ontworpen. Per patiënt kan één formulier worden ingevuld. Om het verzamelen van de informatie te vereenvoudigen is een overweging om dit formulier te koppelen aan de website van Cobijt, conform het formulier zoals dat wordt gebruikt voor het vastleggen van gegevens over oligodontie patiënten. Literatuur The glossary of prosthodontic terms. J Prosthet Dent 2005; 94: 10-92. Bardsley PF. The evolution of tooth wear indices. Clin Oral Investig 2008; 12 Suppl 1: S15-S19.

Bradbury J, Thomason JM, Jepson NJ et al. Perceived chewing ability and intake of fruit and vegetables. J Dent Res 2008; 87: 720-725. de Baat C, Lobbezoo F, van Nieuw Amerongen A. Gebitsslijtage; Een praktische handreiking voor diagnostiek, behandeling en preventie. Houten: Prelum, 2009. Eccles JD. Dental erosion of nonindustrial origin. A clinical survey and classification. J Prosthet Dent 1979; 42: 649-653. Gandara BK, Truelove EL. Diagnosis and management of dental erosion. J Contemp Dent Pract 1999; 1: 16-23. Ganss C, Klimek J, Lussi A. Accuracy and consistency of the visual diagnosis of exposed dentine on worn occlusal/incisal surfaces. Caries Res 2006; 40: 208-212. Habibian M, Roberts G, Lawson M, Stevenson R, Harris S. Dietary habits and dental health over the first 18 months of life. Community Dent Oral Epidemiol 2001; 29: 239-246. Johansson A, Johansson AK, Omar R, Carlsson GE. Rehabilitation of the worn dentition. J Oral Rehabil 2008; 35: 548-566. Lobbezoo F, Naeije M. A reliability study of clinical tooth wear measurements. J Prosthet Dent 2001; 86: 597-602. Lussi A, Schaffner M, Hotz P, Suter P. Dental erosion in a population of Swiss adults. Community Dent Oral Epidemiol 1991; 19: 286-290. Smith BG, Knight JK. An index for measuring the wear of teeth. Br Dent J 1984; 156: 435-438. Van 't Spijker A, Rodriquez JM, Kreulen JM, Bronkhorst EM, Bartlett DW, Creugers NH. Prevalence of tooth wear in adults. Int J Prosthodont 2009;22:35-42. Versteegh PAM, van Dooren MACH. Behandeling van tandslijtage. Nederlands Tandartsenblad 2006; 61: 22-25. Wetselaar P, Lobbezoo F, Koutris M, Visscher CM, Naeije M. Reliability of an occlusal and non-occlusal tooth wear grading system: clinical use versus dental cast assessment. Int J Prosthodont 2009; acccepted for publication.