Instapmodule Instapmodule ter voorbereiding op het werken met Nieuwsrekenen september 2013 www.nieuwsbegrip.nl
Inleiding De instapmodule is bedoeld als voorbereiding op het werken met Nieuwsrekenen. Het Stappenplan Als u met uw leerlingen begint met werken met Nieuwsrekenen moet u hen leren om te werken met het Stappenplan. Aan te raden is om tijdens een aantal lessen via hardopdenken voor te doen hoe met het Stappenplan gewerkt moet worden. Vervolgens proberen leerlingen in tweetallen opgaven op te lossen aan de hand van het Stappenplan. Tenslotte kunnen de leerlingen er zelfstandig mee aan de slag. Het Stappenplan: hardopdenkend voordoen Start u met Nieuwsrekenen, dan moeten de leerlingen leren met het Stappenplan te werken. Een goede manier hiervoor is het hardopdenken door de leerkracht. U begint met het hele Stappenplan Nieuwsrekenen op het digibord te laten zien. Vertel wat het doel van het Stappenplan is en wat de stappen betekenen. Het zijn de vier stappen die je moet nemen om tot een oplossing van een rekenvraag van Nieuwsrekenen te komen: Hierna volgt een uitgewerkt voorbeeld van een Nieuwsrekenles. In dit voorbeeld is uitgewerkt hoe de leerkracht het werken met het Stappenplan hardop denkend kan voordoen. En hoe vervolgens leerlingen daar met begeleiding en uiteindelijk zelfstandig mee aan de slag gaan. 2
Uitgewerkt voorbeeld Deze uitgewerkte Nieuwsrekenles gaat over het bestuderen van de planeten en manen met een telescoop. Het betreft een Nieuwsrekenopgave waarin aan de hand van één context drie rekenvragen moeten worden beantwoord. Dit is een van de drie opgaven van de Nieuwsrekenles voor niveau AA (groep 4) uit week 12 van 2013. De les begint met een uitgebreide bespreking van de context. Vervolgens doet u hardop denkend voor hoe u met het Stappenplan de eerste rekenvraag beantwoordt. Vervolgens gaan de leerlingen begeleid aan de slag met de tweede rekenvraag. En tot slot maken ze zelfstandig de laatste rekenvraag bij deze context. Het bespreken van de context Voorkennis ophalen over het onderwerp Met enkele vragen haalt u voorkennis op over het onderwerp. Wie weet wat planeten zijn? Welke ken je? Hoe kun je naar planeten en sterren kijken? Hebben de leerlingen weleens van een telescoop gehoord? Er is een hele grote nieuwe telescoop in Chili neergezet. Dat is in Zuid-Amerika. Met deze telescoop kunnen ze misschien wel planeten en sterren ontdekken die we nog niet kennen. Laat vervolgens eventueel het Nieuwsbegripfilmpje zien, dat hoort bij dit onderwerp. Zie www.nieuwsbegrip.nl (week 12, 2013, Jeugdjournaal). Stel eventueel nog een paar vragen over het Nieuwsbegripfilmpje. Stappenplan Nieuwsrekenen Laat het Stappenplan op het digibord zien. Vertel wat het doel van het Stappenplan is en wat de stappen betekenen. De vier stappen moet je nemen om tot een oplossing van een rekenvraag van Nieuwsrekenen te komen: U laat het opgavenblad op het bord zien (zorg ervoor dat de rekenopgaven nog even bedekt zijn en dat alleen de tekst te zien is) terwijl het papieren Opgavenblad en het Stappenplan worden uitgedeeld. 3
Tekst en schema lezen U leest de tekst voor terwijl de leerlingen met u meelezen. Tijdens het lezen geeft u hardop denkend aan wat u te binnen schiet. U zegt bijvoorbeeld na het lezen van de titel dat deze tekst over planeten en manen gaat en dat u wel een aantal planeten kent: Mars en Saturnus bijvoorbeeld. Daar hebben we het net over gehad. U kent echter maar één maan. Dat is de maan die je elke avond ziet. Blijkbaar zijn er nog meer manen. Geef aan dat u eerst maar eens verder leest. Na de eerste zin vertelt u wat u weet over een telscoop. Dat hij lijkt op een grote verrekijker. Na het lezen van de tekst bespreekt u het schema: hoe moet je het schema lezen en wat staat er precies in? Rekenbegrippen arceren U geeft aan dat u in de tekst de getallen en de woorden die met rekenen te maken hebben, arceert. U zegt dat het altijd goed is om met de getallen en hoeveelheden te beginnen: acht planeten, één van die planeten, één maan, één of meer manen. U zegt dat er ook andere rekenwoorden in staan: allemaal, sommige andere planeten. U legt uit waarom u de betreffende woorden arceert: het gaat om woorden die met een hoeveelheid te maken hebben. De leerlingen arceren de woorden ook. Geef aan dat er in het schema ook een heleboel getallen staan. Die hebben allemaal te maken met hoeveelheid. Die arceert u niet, omdat het hele schema eigenlijk met rekenen te maken heeft. Nadat u de tekst en het schema besproken heeft, vertelt u dat u nu het verhaaltje en het schema begrepen heeft. Rekenvraag 1a: Samen Op het bord laat u opgave 1 zien en u leest deze voor: Welke planeten hebben meer manen dan Neptunus? Ze willen dus de namen weten van de planeten die meer manen hebben dan de planeet Neptunus. Ik snap nu ook de rekenvraag. Ik kan dus door naar Stap 2. Wijs op Stap 2: Ik ga nu kijken of ik erachter kan komen welke planeten dat zijn. Leg uit dat er vaak meer manieren zijn om tot een oplossing te komen. U vertelt nu hardop denkend welke manier u kiest. Terwijl u hardop denkt, schrijft u de manier op het bord (zie voorbeeld hiernaast). U zegt dat u nog weet dat in het schema onder de tekst te vinden was hoeveel manen elke planeet heeft en dat u daar dus eerst gaat kijken. Ik zoek eerst de planeet 4
Neptunus op. Ik zie dat die 13 manen heeft. Daar zet ik even een rondje om. En dan is de vraag welke planeten meer manen hebben. Dan moet ik dus in de rechterrij zoeken naar getallen die groter zijn dan 13. Die getallen vink ik even aan en dan bekijk ik welke namen van planeten daarbij horen. De getallen die groter zijn dan 13, zijn: 27, 62 en 63. En dan is het antwoord niet moeilijk meer. Wijs op de derde Stap. Het beantwoorden van de rekenvraag is nu eigenlijk niet zo moeilijk meer: de namen van de planeten die horen bij de aantallen manen 27, 62 en 63, zijn: Schrijf nu het antwoord op het bord op het Opgavenblad. Doe dat in de context van het verhaal. Het antwoord is dus: de planeten Uranus, Saturnus en Jupiter. Daarna schrijven de leerlingen het antwoord bij opgave 1a. Kijk nu samen met de leerlingen nog even naar Stap 4 van het Stappenplan. U gaat nu controleren of uw antwoord goed kan zijn. Lees de eerste rekenvraag nog eens voor en herhaal die in eigen woorden. Kijk vervolgens kritisch naar het antwoord dat u geformuleerd hebt bij Stap 3. Zou dit antwoord kunnen kloppen? Concludeer dat het er goed uitziet en dat uw antwoord dus kan kloppen. Rekenvraag 1b: Proberen Bij de tweede rekenvraag werken de leerlingen in tweetallen onder begeleiding van de leerkracht. Het betreft een nieuwe rekenvraag bij de context die al besproken is bij de eerste rekenvraag. Bij Stap 1 lezen ze samen nog eens het verhaaltje door en ook de nieuwe rekenvraag. Begrijpen ze wat er gevraagd wordt? Bij Stap 2 lossen ze ieder voor zich de nieuwe rekenvraag op. Ze noteren hun berekening en maken eventueel een tekening. Hierna vergelijken ze hun aanpak. Bij Stap 3 noteren ze hun antwoord op het opgavenblad. Bij Stap 4 controleren ze of hun antwoord kan kloppen. Is de uitkomst misschien opvallend groot of juist heel klein? Antwoord opgave 1b: 60 manen minder Rekenvraag 1c: Zelf De leerlingen gaan zelfstandig (individueel of in tweetallen) aan de gang met de derde rekenvraag 1c, ook weer met behulp van het Stappenplan. Terwijl de leerlingen aan het werk zijn, loopt u rond. Zo nodig geeft u de leerlingen aanwijzingen. Ter afronding inventariseert u de aanpakken en antwoorden van de leerlingen en bespreekt die nog even kort. Let erop dat de antwoorden vertaald zijn naar de context. Evalueer ook de manier van (samen)werken en het zelfstandig werken. Antwoord opgave 1c: 25 manen meer 5