Thema: Halloween. Handleiding en opgaven niveau A2. Opgave 1: Samen

Transcriptie

1 Handleiding en opgaven niveau A2 Thema: Halloween Een uitgebreide uitgeschreven aanpak vindt u in de Instapmodules: Download & prints Instapmodules Nieuwsrekenen. materiaal Benodigd materiaal - Voor alle leerlingen een exemplaar van Opgavenblad A2 (zie pagina 4 en 5) - Voor alle leerlingen een exemplaar van het Stappenplan (zie pagina 6) en een kladblaadje Opgave 1: Samen Voorkennis ophalen over het onderwerp Introduceer het onderwerp van deze les: Halloween. Vraag de leerlingen of ze weleens gehoord hebben van Halloween. Kunnen ze er iets over vertellen? Wat hoort er allemaal bij? Vertel de leerlingen dat Halloween vooral in Amerika, Engeland en Ierland gevierd wordt. In Amerika gaan kinderen, vaak zo eng mogelijk, verkleed langs de huizen en roepen dan hard trick or treat. De bewoners kunnen er dan voor kiezen of ze een grapje willen uithalen en hen willen laten schrikken (trick) of dat ze hen wat lekkers geven (treat). Pompoenen horen ook echt bij Halloween. Kennen de leerlingen pompoenen? Hoe zien ze eruit? Ze worden vaak uitgehold en dan wordt er een lichtje in gedaan. Dan worden het een soort lantaarns. Ook in Nederland vieren steeds meer mensen Halloween. Hebben de leerlingen weleens meegedaan aan Halloween? Het Nieuwsbegripfilmpje bij dit onderwerp geeft goede aanvullende informatie. Zie (week 44, 2014, Jeugdjournaal). Stappenplan Nieuwsrekenen s(b)o Laat het Stappenplan op het digibord zien. Vertel nog een keer wat het doel van het Stappenplan is en wat de verschillende stappen betekenen. De vier stappen moet je nemen om tot een oplossing van een rekenvraag van Nieuwsrekenen te komen: Stap 1: Ik begrijp het verhaaltje en de rekenvraag Stap 2: Ik bedenk hoe ik de rekenvraag oplos Stap 3: Ik beantwoord de rekenvraag Stap 4: Ik controleer of mijn antwoord kan kloppen Stap 1: Ik begrijp het verhaaltje en de rekenvraag U laat het opgavenblad op het bord zien (zorg ervoor dat de rekenopgaven nog even bedekt zijn en dat alleen de tekst en het schema te zien zijn), terwijl het papieren Opgavenblad, het Stappenplan en de kladblaadjes worden uitgedeeld. Tekst en schema lezen U leest de tekst voor terwijl de leerlingen met u meelezen. Voordat u gaat lezen wijst u op de foto. Vertel dat daarop een uitgeholde pompoen te zien is met een 1

2 lichtje erin. Vertel dat zo n pompoen echt bij Halloween hoort. Tijdens het lezen geeft u hardop denkend aan wat u te binnen schiet. Na de eerste zin geeft u aan dat dat aanstaande vrijdag al is. Na de zin En dan roepen ze hard trick or treat vertelt u dat ze daar aan het begin van de les al even over gepraat hebben. Mensen kunnen dan kiezen: Maak ik de kinderen bang? Of geef ik ze een snoepje? Na de laatste zin vertelt u dat het wel duidelijk is dat de pompoen heel erg bij Halloween hoort. En u vertelt dat er heel veel verschillende dingen met pompoenen te koop zijn. Wijs vervolgens op de tabel waarin dat ook te zien is: Van links naar rechts staan spullen die met Halloween te maken hebben en eronder staat hoeveel die spullen kosten. Een pompoenpak kost bijvoorbeeld 18. (De gebruikte bron bij de tekst is: Tekst arceren U geeft aan dat u in de tekst de getallen en de woorden die met rekenen te maken hebben, arceert. U begint met getallen en hoeveelheden en de woorden die erbij horen. In dit geval is dat er maar één: Vrijdag 31 oktober. Deze woorden arceert u en de leerlingen arceren ze ook. Vertel dat u nu op zoek gaat naar andere woorden in de tekst die met rekenen te maken hebben: veel kinderen, sommige mensen en hoeveel. Geef aan wat deze met rekenen te maken hebben en arceer ze in de tekst. De leerlingen arceren de woorden ook. Wijs vervolgens op de tabel. Daarin staan ook getallen, maar geef aan dat u die niet allemaal gaat arceren, omdat de hele tabel met rekenen te maken heeft. Geef wel aan dat u weet dat het allemaal prijzen zijn, omdat er voor staat. Nadat u de tekst en het schema op deze manier besproken heeft, kijkt u samen nog even naar het Stappenplan bij Stap 1. U concludeert dat u nu het verhaaltje en het schema begrepen heeft. Nu bekijkt u eerst samen de rekenvraag (zie hierna). De eerste rekenvraag Op het bord laat u opgave 1 zien en u leest deze voor: Je koopt een masker. Je betaalt met 5. Hoeveel geld krijg je terug? Ze willen dus weten hoeveel geld je over houdt van die 5 euro als je een masker gaat kopen en betalen. U kijkt samen weer even naar Stap 1 van het Stappenplan en concludeert: Ik snap nu ook de rekenvraag en ik kan door naar Stap 2. Stap 2: Ik bedenk hoe ik de rekenvraag oplos Wijs op Stap 2: Ik ga nu bedenken hoe ik deze rekenvraag kan oplossen. U zegt dat er meer manieren zijn om het op te lossen, maar dat u kiest voor de volgende. U vertelt: Ik heb dus 5. Dat schrijf ik eerst even op het bord (zie afbeelding op de bladzijde hierna). Ik herinner me 2

3 dat in de tabel spullen voor Halloween stonden met de prijzen erbij. Ik zoek dus in de tabel naar het masker. Als ik het masker gevonden heb, kijk ik hoeveel die kost en dat schijf ik ook even op het bord. Het masker kost 2,15. Nu moet ik dus uitrekenen hoeveel geld ik terugkrijg van die 5 als ik het masker koop. Dat kan ik het best uitrekenen door aan te vullen tot 5. Eerst bedenk ik met hoeveel cent ik bij 3 uitkom. Ik doe eerst 5 cent erbij, dat is 2,20 en dan nog 80 cent erbij is 3. Bij elkaar dus 85 cent, dus 0,85. Nu hoef ik alleen nog maar uit te rekenen hoeveel er nu nog bij moet tot 5. Dat is makkelijk, namelijk 2. Het oplossen van de rekenvraag is nu niet moeilijk meer. Stap 3: Ik beantwoord de rekenvraag Wijs op Stap 3: Het beantwoorden van de rekenvraag is nu niet zo moeilijk meer: cent = 2 euro en 85 cent. Schrijf nu het antwoord op het bord. Doe dat in de context van het verhaal. Het antwoord is: 2,85. Stap 4: Ik controleer of mijn antwoord kan kloppen Kijk nu samen met de leerlingen nog even naar Stap 4 van het Stappenplan. U gaat nu controleren of uw antwoord goed kan zijn. Lees de eerste rekenvraag nog eens voor en herhaal die in eigen woorden. Kijk vervolgens kritisch naar het antwoord dat u geformuleerd hebt bij Stap 3. Zou dit antwoord kunnen kloppen? Is het antwoord niet opvallend groot of juist heel klein? Concludeer dat het er goed uitziet en dat uw antwoord dus kan kloppen. Daarna schrijven de leerlingen het antwoord bij opgave 1 op hun Opgavenblad. Opgave 2: Proberen In tweetallen gaan de leerlingen aan de slag met opgave 2. Ze gebruiken hierbij weer het Stappenplan. U houdt de tweetallen in de gaten, u loopt rond en geeft zo nu en dan hulp. Bij Stap 1 lezen ze samen nog eens het verhaaltje door en ook de nieuwe rekenvraag. Begrijpen ze wat er gevraagd wordt? Bij Stap 2 lossen ze ieder voor zich de nieuwe rekenvraag op. Ze noteren hun berekening en maken eventueel een tekening. Hierna vergelijken ze hun aanpak. Antwoord opgave 2: 32. Opgave 3: Zelf De leerlingen gaan zelfstandig (individueel of in tweetallen) aan de gang met opgave 3, ook weer met behulp van het Stappenplan. Terwijl de leerlingen aan het werk zijn, loopt u rond. Zo nodig geeft u de leerlingen aanwijzingen. Antwoord opgave 3: Nee, je hebt te weinig geld. (Het kost 10,25 dus je hebt 0,25 cent te weinig.) 3

4 OPGAVENBLAD A2 NAAM: Halloween vieren Vrijdag 31 oktober is het zover, dan is het weer Halloween. Vooral in Amerika vieren veel kinderen dat feest. Ze gaan dan verkleed langs de huizen in de buurt. Bijvoorbeeld verkleed in een kostuum van een pompoen. En dan roepen ze hard trick or treat. De bewoners kunnen dan kiezen. Laat ik de kinderen griezelen of geef ik ze een snoepje? Ook in Nederland vieren sommige mensen Halloween. Hieronder zie je spullen voor Halloween die je in een feestwinkel kunt kopen. Het zijn maskers, verkleedkleren en ook tasjes om het snoep in te doen. Je ziet ook hoeveel ze kosten. masker pompoenpak lampion snoepemmer 2, ,75 pompoenjurk pompoentas pompoen T-shirt pompoen-diadeem 22 6, ,40 Je koopt een masker. Je betaalt met 5. Hoeveel geld krijg je terug? Je koopt een pompoenpak en een T-shirt. Hoeveel moet je betalen? Je wilt een pompoentas en een lampion kopen. Je hebt 10. Kan dat? Waarom? 4

5 5