Een uitgebreide uitgeschreven aanpak vindt u in de Instapmodules (zie ww.nieuwsrekenen.nl bij Basismateriaal ).

Transcriptie

1 Handleiding en opgaven niveau A1 Thema: Minder zout in vleeswaren Een uitgebreide uitgeschreven aanpak vindt u in de Instapmodules (zie ww.nieuwsrekenen.nl bij Basismateriaal ). Benodigd materiaal - Voor alle leerlingen een exemplaar van Opgavenblad A1 (zie pagina 4) - Voor alle leerlingen drie exemplaren van Werkblad Stappenplan (zie pagina 5) Opgave 1: Samen Voorkennis ophalen over het onderwerp Met enkele vragen haalt u voorkennis op over het onderwerp van deze week: Minder zout in vleeswaren. Vraag de leerlingen of ze iets gehoord hebben over dit onderwerp. Zowel volwassenen als kinderen gebruiken meer zout dan gezond is. Weten de leerlingen misschien waar teveel zout slecht voor (hart, nieren, bloeddruk)? Weten de leerlingen hoeveel gram zout ze per dag ongeveer gebruiken? En weten ze hoeveel je eigenlijk mag hebben? In welke producten zit veel zout en in welke juist weinig? Laat vervolgens eventueel het Nieuwsbegripfilmpje zien, dat hoort bij dit onderwerp. Zie (week 22, 2013, niveau A, digibordfilmpje). Stappenplan Nieuwsrekenen s(b)o Laat het Werkblad Stappenplan op het digibord zien. Vertel nog een keer wat het doel van het Stappenplan is en wat de pictogrammen betekenen. De pictogrammen staan voor de drie stappen die je moet nemen om tot een oplossing van een rekenvraag van Nieuwsrekenen te komen: Stap 1: Ik begrijp het verhaaltje en de rekenvraag Stap 2: Ik bedenk hoe ik de rekenvraag oplos Stap 3: Ik beantwoord de rekenvraag Stap 1: Ik begrijp het verhaaltje en de rekenvraag U laat het opgavenblad op het bord zien (zorg ervoor dat de rekenopgaven nog even bedekt zijn en dat alleen de tekst te zien is) terwijl het papieren Opgavenblad en het Werkblad Stappenplan worden uitgedeeld. Laat de leerlingen op het Werkblad Stappenplan hun naam invullen en een kruisje zetten bij Samen. Ook op het Opgavenblad moeten ze hun naam zetten. Tekst en schema lezen U leest de tekst voor terwijl de leerlingen met u meelezen. Tijdens het lezen geeft u hardop denkend aan wat u te binnen schiet. Na het lezen van 6 gram zout per dag merkt u op dat dat ongeveer evenveel is als twee theelepeltjes. De leeftijden in de linkerkolom van het schema leest u als: kinderen van 0 tot 1 jaar, van 1 tot 3 jaar, enzovoort. 1

2 Tekst arceren U geeft aan dat u in de tekst de getallen en de woorden die met rekenen te maken hebben, arceert. U begint met getallen en hoeveelheden en de woorden die erbij horen. In dit geval zijn dat: 6 gram zout per dag, 9 gram zout per dag. U arceert deze woorden terwijl u toelicht waarom u deze woorden gekozen hebt. Verder staan er nog andere rekenbegrippen in: hoeveel zout per week, te veel zout (3 x), vaak, de meeste mensen, hoeveel gram zout per dag. Arceer al deze rekenbegrippen ook en geef aan waarom u die arceert. De leerlingen arceren de woorden ook. De getallen in het schema arceert u niet, omdat het hele schema uit getallen bestaat. Nadat u de tekst en het schema besproken en de rekenwoorden gearceerd heeft, zegt u dat u nu het verhaaltje en het schema begrepen heeft. En u zet een kruisje op het Werkblad Stappenplan bij het verhaaltje en het schema. De leerlingen doen dat ook. De eerste rekenvraag Op het bord laat u opgave 1 zien en u leest deze voor: Een kind van 15 jaar mag meer zout per week dan een kind van 8. Hoeveel gram zout per week meer? Ze willen dus weten hoeveel meer zout een ouder kind mag hebben dan een jonger kind, maar dan niet per dag, maar per week. We snappen nu de rekenvraag en zetten dus een kruisje op het Werkblad Stappenplan bij de rekenvraag. Stap 2: Ik bedenk hoe ik de rekenvraag oplos Wijs op het pictogram: Ik ga nu bedenken hoe ik deze rekenvraag oplos. Leg uit dat er vaak meer manieren zijn om tot een oplossing te komen. U vertelt nu welke manier u kiest. Terwijl u hardop denkt, schrijft u die manier op het bord (zie voorbeeld). U vertelt: Ik kijk eerst in de tabel hoeveel gram zout een 15-jarige per dag mag hebben en een 8-jarige. Dat schrijf ik alvast op. Als ik wil weten hoeveel dat per week is, dan doe ik het keer 7. Dat schrijf ik ook op. Daarna gewoon van elkaar aftrekken, dan weet ik hoeveel de 15-jarige per week meer mag hebben. Stap 3: Ik beantwoord de rekenvraag Wijs op het derde pictogram. Het beantwoorden van de rekenvraag is nu eigenlijk niet zo moeilijk meer: 42 gram 35 gram = 7 gram. Schrijf nu het antwoord op het bord op het Opgavenblad. Doe dat in de context van het verhaal. Het antwoord is dus: 7 gram meer. Daarna schrijven de leerlingen het antwoord bij opgave 1 op het Opgavenblad. 2

3 Opgave 2: Proberen In tweetallen gaan de leerlingen aan de slag met opgave 2. Ze gebruiken hierbij weer het Stappenplan. U houdt de tweetallen in de gaten, u loopt rond en geeft zo nu en dan hulp. Bij Stap 1 lezen ze samen nog eens het verhaaltje door en ook de nieuwe rekenvraag. Begrijpen ze wat er gevraagd wordt? Bij Stap 2 lossen ze ieder voor zich de nieuwe rekenvraag op. Ze noteren hun berekening en maken eventueel een tekening. Hierna vergelijken ze hun aanpak. Antwoord opgave 2: 8 gram te veel Opgave 3: Zelf De leerlingen gaan zelfstandig (individueel of in tweetallen) aan de gang met opgave 3, ook weer met behulp van het Stappenplan. Terwijl de leerlingen aan het werk zijn, loopt u rond. Zo nodig geeft u de leerlingen aanwijzingen. Antwoord opgave 3: 21 gram te veel 3

4 OPGAVENBLAD A1 NAAM: Hoeveel zout per week? Het is ongezond om te veel zout te eten. Toch eten we vaak te veel zout. Bijna overal zit zout in. Eigenlijk mag een volwassene maar 6 gram zout per dag eten. Maar de meeste mensen eten wel 9 gram zout per dag. Ook kinderen gebruiken te veel zout. En dat is ongezond. Hieronder staat hoeveel gram zout je per dag mag hebben. leeftijd gram zout 0-1 jaar jaar jaar jaar jaar 6 15 jaar en ouder 6 Bron: Een kind van 15 jaar mag meer zout per week dan een kind van 8. Hoeveel gram zout per week meer? Een kind van 13 jaar gebruikt 50 gram zout per week. Hoeveel gram is dat te veel? Hoeveel gram zout eet een volwassene per week te veel? 4

5 WERKBLAD STAPPENPLAN NAAM: SAMEN PROBEREN ZELF Stap 1 Ik begrijp het verhaaltje en de rekenvraag het verhaaltje het schema de rekenvraag Stap 2 Ik bedenk hoe ik de rekenvraag oplos Stap 3 Ik beantwoord de rekenvraag 5