Tabaksrook in de werkomgeving



Vergelijkbare documenten
Tabaksrook in de werkomgeving

Tabaksrook in de werkomgeving

Evaluatie Tabakswet. Recht op een rookvrije werkplek en overlast door tabaksrook tussen 2003 en 2005

De Tabakswet. Rapport. Onderzoek naar hinder en schadelijkheid van passief roken, houding t.a.v. en steun voor rookverboden Cyrille Koolhaas

Tabaksrook in de werkomgeving

Monitor naleving rookvrije werkplek 2006

Jongeren en de sociale druk om (niet) te roken

Roken onder volwassenen De harde feiten 2010

Meting stoppers-met-roken juni 2008

Roken onder volwassenen De harde feiten 2012

Monitor naleving rookvrije werkplek 2010

Rookverbod in de horeca dringt meeroken flink terug

Meting stoppers-met-roken juli 2008

Monitor naleving rookvrije werkplek 2006

Waarschuwende teksten op sigarettenpakjes

Meeste mensen blij met rookverbod

Houding van ouders ten aanzien van het rookgedrag van jongeren van jaar

Meting stoppers-met-roken januari 2009

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken

KERNCIJFERS ROKEN IN NEDERLAND

Kerncijfers roken in Nederland

FACTSHEET CONTINU ONDERZOEK ROOKGEWOONTEN 2013

KERNCIJFERS ROKEN IN NEDERLAND

Rookprevalentie

Rapport. Roken en Zwangerschap. Jordy van der Steen. B-1272 Juli Bestemd voor: DEFACTO voor een rookvrije toekomst Den Haag

Arbeidsmarktmobiliteit van ouderen

De veranderde kijk op tabaksproducten: Effecten van de nieuwe gezondheidswaarschuwingen

WERKNEMERS EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID

Onderzoek kopen tabak door jongeren

Werkdruk in het onderwijs

Stand van zaken jongeren en de e-sigaret en andere alternatieve rookwaren

International Tobacco Control (ITC) policy evaluation project Evaluatie In iedere roker zit een stopper campagne Tweede nameting

Centraal Kantoor Afdeling Monitoring en Beleidsinformatie LEGIONELLA. dr. P. J. M. Martens

Regionale VTV Roken. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2011 Hart voor Brabant Deelrapport Roken

Hoge werktevredenheid geen garantie voor doorwerken tot pensioen

Mannen geven veel vaker leiding dan vrouwen

Werkbelevingsonderzoek 2013

Werktijden van de werkzame beroepsbevolking

RAPPORTAGE. Evaluatie van de Echt stoppen met roken kan met de juiste hulp campagne

rokenendewet Informatie over de Tabakswet Wat staat er precies in de Tabakswet? Wat houdt het reclameverbod in? Waar moet je op letten als winkelier?

Meting tevredenheid werkgevers AANSLUITING MBO-ARBEIDSMARKT [ ]

Ouderschapsverlof. Ingrid Beckers en Clemens Siermann

Arbeidsgehandicapten in Nederland

4. SAMENVATTING. 4.1 Opzet onderzoek

KLANTTEVREDENHEIDSONDERZOEK SCHOONMAAKDIENST GEMEENTE HAREN

Benchmark Klanttevredenheid

Artikelen. Overwerken in Nederland. Ingrid Beckers en Clemens Siermann

Kom op tegen kanker Roken in het gezin Maart

1. Inleiding. 2. De analyses. 2.1 Afspraken over kinderopvang versus m/v-verdeling

Hoofdstuk 13. Arbeidsmarkt

8b. (0,5 VE) Op welke manier wordt de blootstelling aan gevaarlijke stoffen beoordeeld? Geschat Gemeten Weet niet

Ziekteverzuim het laagst bij werknemers met een hoge mate van autonomie en veel steun van collega's en leidinggevenden

icoach, een Web-based en Mobiele Applicatie voor Stoppen-met-roken: Verschillen tussen Gebruikersgroepen, Beïnvloedende Factoren voor Adherence,

Proeftuinplan: Meten is weten!

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wat motiveert u in uw werk?

Wat vinden bedrijven?

Burn-out: de rol van psychische werkbelasting

WERKGELEGENHEID REGIO WATERLAND 2012

7 Effectevaluatie: effecten van het project


Informatie over de deelnemers

Centraal Kantoor Afdeling Monitoring en Beleidsinformatie. ROKEN OP HET WERK 2000 (een herhalingsonderzoek)

18 Tabakswet Vragen en praktijkvoorbeelden Wat u moet weten 18.2 Vragen en praktijkvoorbeelden 18.3 Extra informatie

Management Summary. Auteur Tessa Puijk. Organisatie Van Diemen Communicatiemakelaars

Presentatie WAI database November Hoe ziet het werkvermogen van de Nederlandse werkende beroepsbevolking eruit?

Regionale VTV Levensverwachting en sterftecijfers. Referent: Drs. M.J.J.C. Poos, R.I.V.M.

Inventarisatie naleefniveau rookvrije horeca najaar 2014

BIJLAGEN. Wel of niet aan het werk. Achtergronden van het onbenut arbeidspotentieel onder werkenden, werklozen en arbeidsongeschikten

Inventarisatie naleefniveau rookvrije horeca najaar 2013

Inventarisatie naleefniveau rookvrije horeca najaar 2012

Coderingen variabelen WAI database

Meer of minder uren werken

Monitor Werkgeversbijdragen Kinderopvang

INFOKAART OUDEREN EN ROKEN

Erratum Jaarboek onderwijs 2008

AFM Consumentenmonitor Q Kredietwaarschuwingszin


Vergrijzing MKB-ondernemers zet bedrijfsprestaties onder druk

Samenvatting (Summary in Dutch) Het proefschrift. Hoofdstuk 2

Opzet van het onderzoek. A.1 Achtergrond van het AVP. A.2 Beoogde onderzoekspopulatie

ROOKBELEID De Lichtenvoorde. Lichtenvoorde, februari P.R. Stroeve, adviseur personeelszaken

Cijfers. Tatoeages. Een analyse van OBiN-gegevens

Evaluatie hinder bij wegwerkzaamheden

Inventarisatie naleefniveau rookvrije horeca najaar 2015

A.J.E. de Veer, R. Verkaik & A.L. Francke. Stagiairs soms slecht voorbereid op praktijk. Zorgverleners over de aansluiting

Rookvrij Opgroeien. Roken? Houd kinderen er buiten. Het bespreken van (mee)roken binnen de JGZ 4-19 jaar jaar

hoofdstuk 1 hoofdstuk 2 hoofdstuk 3

Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders

Check Je Kamer Rapportage 2014

Vacatures West-Brabant 2009

KERNCIJFERS ROKEN 2017

Bijlage. Behoeftepeilingen Haven- en Transportdagen Maasbracht en Nijmegen

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

belang van de ondernemingsraad. Om die reden geeft de kantonrechter voor dit deelbesluit wel vervangende toestemming.

Je kunt al: -de centrummaten en spreidingsmaten gebruiken -een spreidingsdiagram gebruiken als grafische weergave van twee variabelen

Hiv op de werkvloer 2011

Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid

Nationale monitor Social media in de Interne Communicatie

Het rendement van taaltrajecten: casus gemeente Amsterdam. Augustus 2015

Transcriptie:

Tabaksrook in de werkomgeving Resultaten van het PARA-meter onderzoek onder werknemers Ir. D. Segaar & Dr. M. C. Willemsen Dit is een publicatie van STIVORO voor een rookvrije toekomst Correspondentieadres Postbus 16070 2500 BB Den Haag Telefoon + 31 (0)70.312 04 00 Internet www.stivoro.nl www.rokenendewerkplek.nl Den Haag, 2003 Overname van gegevens met bronvermelding is toegestaan

Leeswijzer In dit rapport zijn de resultaten weergegeven van het werknemersdeel van het PARA-meter onderzoek (inventarisatie Planmatige Aanpak Roken op de Arbeidsplaats). Het rapport is bedoeld om een beeld te krijgen van de huidige situatie op het gebied van rookbeleid in de werkomgeving van Nederlandse werknemers en van de manier waarop werknemers tegen roken op het werk aankijken. Er is speciaal aandacht besteed aan verschillen tussen bedrijfssectoren en tussen bedrijfsgrootten. Lezers die geïnteresseerd zijn in de verschillen tussen bedrijfssectoren of tussen bedrijfsgrootten kunnen dit vinden in de paragrafen 3.1 t/m 3.5. Lezers die op zoek zijn naar een specifiek onderwerp kunnen hiervoor gebruik maken van de inhoudsopgave of van de vragenlijst die in BIJLAGE II is opgenomen. In deze vragenlijst is per vraag aangegeven in welke paragraaf de resultaten voor deze vraag zijn terug te vinden. Paragraaf 2.3 kan hierbij als leidraad gebruikt worden, aangezien in deze paragraaf de vragen zijn gegroepeerd naar bijbehorende onderzoeksvraag. PARA-meter onderzoek werknemers 1

Inhoudsopgave Leeswijzer 1 Management Summary 4 1 Inleiding 6 1.1 Het probleem 6 1.2 Aanleiding van het onderzoek 6 1.3 Wettelijk kader 7 1.4 Theoretisch kader 7 1.5 Rookbeleid 9 1.6 Stappenplan 9 1.7 Sectorindeling 9 1.8 Doelstelling 10 1.9 Onderzoeksvragen 11 2 Materialen en methoden 12 2.1 Dataverzameling 12 2.2 Steekproef 12 2.3 Instrument: Vragenlijst 13 2.4 Determinantenanalyse 15 2.5 Statistische-analyse 16 3 Resultaten 18 3.1 Achtergrondkenmerken 18 3.1.1 Kenmerken respondenten 18 3.1.2 Bedrijfs- en functiekenmerken 24 3.2 Overlast 30 3.2.1 Blootstelling 30 3.2.2 Hinder 34 3.3 Rookbeleid 36 3.3.1 Rookbeleid 36 3.3.2 Planmatige aanpak 41 3.4 Kennis werknemers 44 3.4.1 Wettelijke bepalingen 44 3.4.2 Schadelijkheid tabaksrook 47 3.5 Assertiviteit 48 3.5.1 Gedrag 48 3.5.2 Betrokken partijen 50 2 PARA-meter onderzoek werknemers

3.5.3 Attitude 52 3.5.4 Subjectieve norm 53 3.5.5 Eigen effectiviteit 54 3.6 Determinantenanalyses 57 3.6.1 Blootstelling 57 3.6.2 Hinder 58 3.6.3 Assertiviteit ten aanzien van rokende collega s 59 4 Conclusie en discussie 62 Literatuur 66 Bijlage I: Sectoren 68 Bijlage II : Vragenlijst 72 PARA-meter onderzoek werknemers 3

Management Summary Het in dit rapport beschreven onderzoek onder werknemers naar roken en de werkplek is het eerste onderzoek in Nederland dat alle bedrijfssectoren omvat en waarin ook bedrijven die onder de tabakswet vallen zijn opgenomen. Een tweede uniek element aan dit onderzoek is dat er onderscheid is gemaakt tussen bedrijfssectoren én tussen kleine (1-10), middelgrote (10-100) en grote (100+) bedrijven. Er zijn veel significante verschillen gevonden in de werknemerssamenstelling van bedrijven uit verschillende sectoren. Ook tussen bedrijven van verschillende grootte zijn significante verschillen gevonden, echter aanzienlijk minder dan tussen sectoren. Bedrijven uit verschillende sectoren verschillen sterk wat betreft personeelssamenstelling. Zowel wat betreft de persoonlijke eigenschappen van werknemers als het soort werk dat werknemers uitvoeren. Ook de bedrijfskenmerken verschillen sterk per sector. Verder zijn er sterke sectorverschillen in blootstelling van werknemers aan tabaksrook en rookbeleid. De bedrijfsgrootten verschillen vooral sterk in het rookbeleid. Belangrijkste resultaten: Het percentage werknemers dat tijdens zijn of haar werk in aanraking komt met tabaksrook varieert van 46% in het onderwijs tot 84% in de horeca en in de bouwnijverheid. Het probleem van tabaksrook op de werkplek is momenteel het grootst in de sectoren horeca, bouwnijverheid en vervoer, opslag en communicatie en het kleinst in de sectoren onderwijs en financiële instellingen. De kans op een lage blootstelling voor een werknemer is groter naarmate het rookbeleid strenger is en het beter wordt nageleefd en als de werknemer zelf niet rookt. 55% van de werknemers in het onderzoek ondervonden wel eens hinder van tabaksrook in de werkomgeving. Van de niet rokers was dit 67% en van de rokers 30%. Of een werknemer tabaksrook in de werkomgeving als hinderlijk ervaart, hangt voor een groot deel af van de mate waarin een werknemer denkt dat roken en meeroken schadelijk zijn voor de gezondheid. Slechts 32% van de werknemers werkt in een bedrijf waar een adequaat rookbeleid wordt gevoerd, variërend van 9% in de bouwnijverheid tot 74% in het onderwijs. Een adequaat rookbeleid is gedefinieerd als een rookbeleid waarbij de getroffen regelingen zodanig zijn dat geen enkele niet-rokende werknemer wordt blootgesteld aan tabaksrook. Dit rookbeleid is conform de gewijzigde tabakswet. Het gemiddelde ideale rookbeleid van werknemers is strenger dan het gemiddelde huidige rookbeleid in bedrijven. Bijna alle werknemers zien, voor de ontwikkeling en invoering van een succesvol rookbeleid, het belang in van het creëren van draagvlak, het houden van een enquête onder personeel en 4 PARA-meter onderzoek werknemers

het betrekken van rokers en niet-rokers. Dit zijn onderdelen van het 7-stappenplan voor invoering van rookbeleid. 50% van alle werknemers die niet (op het werk) roken vragen wel eens aan een rokende collega om niet te roken. Hiervan doet slechts 7% dit regelmatig tot vaak. 10% van de werknemers heeft wel eens een probleem dat te maken had met roken bij een leidinggevende of ander aanspreekpersoon aangekaart. De kans dat een werknemer aan een rokende collega vraagt om niet te roken is het grootst als collega s dit ook vaak doen, de werknemer het goed vindt als aan iemand gevraagd wordt om niet te roken, hij het niet moeilijk vindt om dit te vragen en hij verwacht dat de collega z n sigaret uitmaakt als dit gevraagd wordt. Verschillen op deze aspecten verklaren voor 31,4% de verschillen in assertiviteit tussen werknemers. Aanbevelingen Aangezien zelfs in de sector die er momenteel het beste voor staat (onderwijs) nog bijna de helft van de werknemers in zijn/haar werkomgeving in aanraking komt met tabaksrook en slechts 23% van alle werknemers in een bedrijf werkt dat een adequaat rookbeleid heeft, is voorlichting nodig om meer werkgevers ertoe te brengen een adequaat rookbeleid in te voeren. Werkgevers zullen de grootste rol spelen bij het invoeren van een adequaat rookbeleid in bedrijven. Zij zijn verantwoordelijk voor en bevoegd om een rookbeleid in te voeren. Om deze reden is het verstandig dat STIVORO zich in de eerste plaats richt op het voorlichten en stimuleren van werkgevers tot het invoeren van een adequaat rookbeleid. Indien werknemers tegelijkertijd kunnen worden aangespoord om rookbeleid bij de werkgever aan te kaarten zal het effect van de voorlichting nog groter kunnen worden. Het vergroten van assertiviteit van werknemers is echter een zaak die gepaard gaat met een verandering van zowel de attitude en eigen effectiviteit als van de subjectieve norm. Hier gaat veel inspanning mee gepaard. Een hoger bewustzijn van de schadelijkheid van tabaksrook vergroot de assertiviteit. Kennis over de schadelijkheid kan vergroot worden door voorlichting. Bij het stimuleren van assertiviteit moet rekening worden gehouden met ongewenste neveneffecten, zoals polarisatie van rokers en niet-rokers. Deze neveneffecten dienen voorkomen te worden. Om werkgevers te motiveren tot het op een planmatige wijze invoeren van een adequaat rookbeleid dient naar de werkgevers te worden gecommuniceerd dat de meerderheid van de werknemers achter een adequaat rookbeleid staat en dat de stappen van het stappenplan ook door de meeste werknemers belangrijk worden gevonden. Aangezien de sectoren sterk van elkaar verschillen is het verstandig in het voorlichtingstraject onderscheid te maken tussen sectoren. Dan kan beter worden aangesloten bij de huidige situatie met betrekking tot blootstelling en rookbeleid. Verder kan rekening gehouden worden met de personeelssamenstelling van een bedrijf en specifieke bedrijfskenmerken. Daardoor zal de voorlichting beter aansluiten bij de situatie in een bedrijf en werkgevers en werknemers meer aanspreken. PARA-meter onderzoek werknemers 5

1 Inleiding 1.1 Het probleem Tabaksrook bestaat uit een grote hoeveelheid chemische verbindingen. Ruim 50 van deze verbindingen in tabaksrook behoren tot de carcinogenen (Repace J, et al., 1999). Door de toxische componenten kan tabaksrook ernstige gezondheidsproblemen veroorzaken. Jaarlijks ontwikkelen duizenden mensen door het roken van tabak longziekten, kanker en hart- en vaatziekten (Jaarverslag STIVORO, 2002). Ook passief roken kan negatieve gevolgen hebben voor de gezondheid (Janssen DF, et al., 1994; White C., 1998). Per jaar sterven in Nederland ongeveer 200 mensen aan longkanker door het inademen van rook van anderen (Janssen DF, et al.,1994). Verder zijn er sterke aanwijzingen dat meeroken van invloed is op het ontstaan van hart- en vaatziekten (Repace J., et al., 1999, Bonita R., et al., 1999). Tabaksrook veroorzaakt in het bijzonder problemen voor mensen met astma en COPD (Withers N.J., et al.; 1998; Oryszczyn M., et al., 2000; Rasmussen F., et al., 2000) en voor mensen die om andere redenen overgevoelig zijn voor tabaksrook. Met name bij deze mensen zal een rokerige omgeving dikwijls ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid tot gevolg hebben (Jacobs-van der Bruggen M.A.M., et al., 2002). Aangezien veel mensen een groot deel van hun tijd doorbrengen op hun werk is het van belang dat ze daar beschermd worden tegen ongewenste blootstelling aan tabaksrook. Omdat tabaksrook een direct risico voor de gezondheid betekent kan het niet worden vergeleken met andere vormen van ongemak zoals lawaai of stank. Een groot deel van de Nederlandse werknemers komt tijdens het werk in aanraking met tabaksrook. Dit kan komen door het ontbreken van een rookbeleid of door het op onjuiste wijze voeren van rookbeleid. 1.2 Aanleiding van het onderzoek Aanleiding voor het onderzoek was de constatering in het najaar van 2001 dat veel bedrijven nog geen afdoende maatregelen hadden genomen ter bescherming van de gezondheid van werknemers tegen de schadelijke gevolgen van tabaksrook. Om werkgevers te stimuleren tot en te helpen bij het ontwikkelen, invoeren en handhaven van een rookbeleid is STIVORO voornemens om in 2003 een voorlichtingscampagne te voeren. Deze campagne kan op verschillende groepen worden gericht: werkgevers, werknemers en intermediairs als Arbo-diensten en belangenverenigingen. Om de campagne nauwer aan te laten sluiten bij de doelgroepen is differentiatie binnen de doelgroepen noodzakelijk. Er zijn aanwijzingen dat bedrijfssector en bedrijfsgrootte een belangrijke rol spelen bij de situatie in een bedrijf ten aanzien van tabaksrook op de werkplek. Ten behoeve van het afstemmen van de voorlichtingscampagne op de situatie in het veld heeft STIVORO twee onderzoeken uitgevoerd: een onderzoek onder werkgevers en één onder werknemers. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen bedrijven uit verschillende bedrijfssectoren en bedrijven van verschillende bedrijfsgrootte. De onderzoeken kunnen tevens dienen als voormeting om op een later tijdstip campagneeffecten te meten. Het onderhavige rapport heeft betrekking op het onderzoek onder werknemers. De 6 PARA-meter onderzoek werknemers

resultaten van het onderzoek onder werkgevers worden in een ander rapport beschreven (Segaar D., Willemsen M.C., 2003). 1.3 Wettelijk kader Op 16 april 2002 is een wetsvoorstel tot wijziging van de tabakswet door de Eerste Kamer aangenomen (Stb. 2002, 201). Het onderdeel van de wet dat betrekking heeft op de werkplek luidt als volgt: Werkgevers zijn verplicht zodanige maatregelen te treffen dat werknemers in staat worden gesteld hun werkzaamheden te verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden. Dit onderdeel van de wet zal met ingang van 1 januari 2004 in werking treden (Stb. 2002, 362). Bij algemene maatregelen van bestuur kunnen beperkingen op deze verplichting worden aangebracht voor bepaalde categorieën van werkgevers, ruimten in gebouwen of andere plaatsen waar werkzaamheden worden verricht. Wanneer de Tabakswet niet wordt nageleefd, kunnen er bestuurlijke boetes worden opgelegd. De Tabakswet vóór de wetswijziging (Stb.342 aangenomen op 10 maart 1988), gaf een rookverbod aan voor openbare en gemeenschappelijk gebruikte ruimten in alle openbare gebouwen die door het Rijk, de provincies of de gemeenten worden beheerd. Onder deze wet vielen lang niet alle arbeidsorganisaties. De vraag naar een rookvrije werkplek werd echter al wel ondersteund door andere vormen van wetgeving, namelijk, het recht op bescherming van de lichamelijke integriteit uit de Grondwet; Artikel 7: 658 lid 1 BW, de Arbeidsomstandighedenwet; Artikel 3 en het Arbeidsomstandighedenbesluit; Artikel 4.9. Deze wetten kenden echter geen sancties op het niet naleven. Door de nieuwe wet zullen veel bedrijven hun rookbeleid ingrijpend moeten veranderen. Werknemers spelen hierbij een belangrijke rol in die zin dat hun steun belangrijk is om het rookbeleid op een soepele wijze te kunnen invoeren en handhaven. 1.4 Theoretisch kader Het probleem waar het in dit onderzoek om draait is blootstelling aan tabaksrook van werknemers. Als theoretisch kader voor het onderzoek is gebruik gemaakt van het probleemoplossingmodel (Van Woerkum C.M.J. & Kuiper D., 1995) en van het ASE-model ter voorspelling van gedrag (De Vries H., 1993). In het probleemoplossingsmodel worden de volgende 6 fasen onderscheiden: Fase 1: Bewustwording van een probleem Fase 2: Vaststelling en analyse van oorzaken Fase 3: Inventarisatie van mogelijke oplossingen Fase 4: Keuze maken voor een oplossing Fase 5: Toepassen van de gekozen oplossing Fase 6: Evaluatie van de gekozen oplossing PARA-meter onderzoek werknemers 7

Werknemers kunnen het probleemoplossingmodel doorlopen. Zodra werknemers zich in fase 1 bewust worden van het probleem van tabaksrook in de werkomgeving, zullen ze de blootstelling als hinder gaan ervaren. De belangrijkste oorzaak (fase 2) is dat er in de werkomgeving wordt gerookt. Mogelijke oplossingen (fase 3) hiervoor zijn het invoeren van een adequaat rookbeleid door de werkgever of het vrijwillig niet of op een andere plaats roken door de rokers. Deze oplossingen liggen voor een groot gedeelte buiten de werknemers zelf. Het enige dat de werknemer hierin zou kunnen doen is het aansporen van de omgeving tot de gewenste actie. Dit kan door iets van zich te laten horende aan rokende collega s of aan de werkgever die een rookbeleid kan invoeren. Beide gedragingen zullen in dit rapport worden aangeduid met de term assertiviteit. In figuur 1 is het hierboven beschreven proces van blootstelling via hinder naar assertiviteit weergegeven. Dit proces zal in het onderzoek nader worden bekeken. Nagegaan wordt wat de belangrijkste determinanten zijn van blootstelling, wat de belangrijkste bepalers zijn voor het feit of blootstelling ervaren wordt als hinder en wat de belangrijkste determinanten zijn van assertiviteit, naast hinder. Determinanten? Hinder Determinanten? Blootstelling Assertiviteit Determinanten? Figuur 1 Onderzoeksmodel Assertiviteit is gedrag. Een model om te voorspellen of dit gedrag wordt uitgevoerd is het ASE-model (De Vries H., 1993).Volgens het ASE-model zijn de redenen die mensen geven voor hun gedrag, of gedragsintentie, te verdelen in drie componenten, namelijk (1) de attitude, ofwel wat iemand zelf van het gedrag vindt, (2) de sociale invloeden, ofwel invloeden afkomstig van anderen in de omgeving en (3) de eigen effectiviteit, ofwel het vertrouwen van de persoon in het eigen kunnen met betrekking tot het gedrag. Het model ter voorspelling van assertiviteit is weergegeven in figuur 2. Attitude Achtergrondvariabelen Sociale invloeden Intentie tot assertiviteit Assertiviteit Eigen effectiviteit Figuur 2 Model ter voorspelling van assertiviteit 8 PARA-meter onderzoek werknemers

1.5 Rookbeleid Onder rookbeleid werd in het onderzoek verstaan: een combinatie van alles wat er door een bedrijf geregeld is rond roken. Een adequaat rookbeleid is gedefinieerd als een rookbeleid waarbij de getroffen regelingen zodanig zijn dat geen enkele niet-rokende werknemer wordt blootgesteld aan tabaksrook. Een adequaat rookbeleid laat oplossingen niet afhangen van onderlinge afspraken. Indien ergens in het gebouw gerookt mag worden, mag dit alleen in afgesloten separaat geventileerde rookruimten. In dit onderzoek zijn vijf varianten gedefinieerd, waarvan er theoretisch twee aan deze eis voldoen, namelijk het algemene rookverbod met speciale rookruimten (er mag alleen gerookt worden in afgesloten, speciaal voor roken bestemde rookruimten, waar niet-rokers nooit hoeven te komen) en het volledige rookverbod (er mag zonder uitzondering nergens in het bedrijf worden gerookt). De overige drie vormen van rookbeleid voldoen niet aan de eis dat geen enkele niet-rokende werknemer wordt blootgesteld aan tabaksrook, tenzij het bedrijf geen enkele medewerker heeft die op het werk rookt. De eerste is geen rookbeperkingen (het wordt volledig aan de werknemers zelf overgelaten waar en wanneer ze op het werk willen roken),de tweede is een beperkt rookverbod (alleen in bepaalde (delen van) openbare ruimten mag niet gerookt worden, verder mag overal gerookt worden) en de derde is een algemeen rookverbod met uitzonderingen (er mag alleen gerookt worden op plaatsen die zijn aangewezen om te mogen roken, dit zijn bestaande plaatsen in het bedrijf waar gewoonlijk ook niet-rokers gebruik van maken, bijvoorbeeld de koffiehoek of een deel van de gang). 1.6 Stappenplan Om zoveel mogelijk problemen bij de invoer van rookbeleid te voorkomen en om de naleving van het rookbeleid te bevorderen wordt gestreefd naar het (in)voeren van een rookbeleid door bedrijven op een planmatige manier. Een model voor planmatige aanpak is het door Zeeman, Willemsen en Haartsen ontwikkelde 4-fasenplan (Willemsen et al, 1996). Dit model is afgeleid van organisatieveranderingsmodellen (Cummings & Huse, 1989) en vervolgens uitgewerkt tot een 7- stappenplan, gebaseerd op praktijkervaring en theoretische overwegingen (De Vries et al., 1996, Willemsen et al., 1993, Willemsen et al., 1995). Het 7-stappenplan bestaat uit de volgende stappen: het creëren van draagvlak voor rookbeleid, het opzetten van structuren voor rookbeleid, een probleeminventarisatie, het ontwikkelen van een plan, het uitvoeren van het plan, het evalueren van het rookbeleid en het aanpassen en verankeren van het plan (Stivoro, 1999). Er is in Nederland inmiddels veel ervaring met het stappenplan opgedaan. In de praktijk is gebleken dat bedrijven die door middel van het stappenplan een rookbeleid invoeren succesvoller zijn en minder problemen met handhaving hebben, hoewel uitzonderingen mogelijk zijn afhankelijk van de besluitvormingsstijl (Willemsen et al, 1999). 1.7 Sectorindeling In het onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijfssectoren. De sectoren zijn afgeleid uit de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het CBS. Deze indeling is de Nederlandse afleiding van de Classificatie PARA-meter onderzoek werknemers 9

van Economische activiteiten in de Europese Gemeenschap (NACE). De SBI onderscheidt de volgende 15 sectoren: A. Landbouw B. Visserij C. Delfstofwinning D. Industrie E. Openbare voorzieningsbedrijven F. Bouwnijverheid G. Reparatie consumentenartikelen, handel H. Horeca I. Vervoer, opslag en communicatie J. Financiële instellingen K. Verhuur, zakelijke dienstverlening L. Openbaar bestuur; sociale verzekeringen M. Onderwijs N. Gezondheids- en welzijnszorg O. Cultuur, recreatie en overige dienstverlening De sectoren landbouw en visserij zijn samengevoegd in verband met het sterk overeenkomstige karakter van de twee sectoren. Aangezien de delfstofwinning in 2000 slechts werk verschafte aan 8.600 werknemers ofwel 0,1% van alle Nederlandse werknemers, is deze sector in het onderzoek buiten beschouwing gelaten. Bovendien is van deze sector bekend dat er in de meeste gevallen een streng rookbeleid heerst, omdat men er vaak met brandbare stoffen werkt. In BIJLAGE I: Sectoren is van iedere sector een beschrijving gegeven om een beter beeld te kunnen vormen van de verschillende sectoren. Hierin is een typering gegeven van de bedrijven die tot de sector behoren. Verder is het aantal bedrijven, het aantal vestigingen (een bedrijf kan meerdere vestigingen hebben) en het aantal werknemers per sector aangegeven. 1.8 Doelstelling De doelstelling van het onderzoek is op te splitsen in drie delen. Het eerste doel was het inventariseren van de huidige stand van zaken met betrekking tot rookbeleid en blootstelling, hinder en assertiviteit in kaart brengen, voor de verschillende sectoren en bedrijfsgrootten. Het tweede doel was de meningen van werknemers inventariseren met betrekking tot rookbeleid en een planmatige aanpak bij de invoering hiervan. Het derde doel was bepalen wat de belangrijkste determinanten zijn van de mate van blootstelling van werknemers aan tabaksrook in de werkomgeving, van de ondervonden hinder van tabaksrook in de werkomgeving en van de assertiviteit van werknemers. 10 PARA-meter onderzoek werknemers

1.9 Onderzoeksvragen Met het onderzoek is geprobeerd de onderzoeksvragen die hierna genoemd worden te beantwoorden. Bij beantwoording van de eerste 8 onderzoeksvragen zal onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende sectoren en bedrijfsgrootten. Overlast: 1. Hoe groot is de blootstelling aan tabaksrook in de werkomgeving? 2. Hoeveel hinder is er van tabaksrook in de werkomgeving? Rookbeleid: 3. Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot rookbeleid? 4. Wat vinden werknemers een goed rookbeleid? 5. Wat vinden werknemers van een planmatige aanpak bij de invoering van rookbeleid? Kennis werknemers: 6. Zijn werknemers op de hoogte van de wettelijke stand van zaken op het gebied van roken en de werkplek? 7. Wat weten werknemers over de schadelijkheid van (mee)roken? Assertiviteit: 8. Hoe assertief zijn werknemers ten aanzien van roken op hun werkplek? Determinanten: 9. Wat zijn determinanten voor blootstelling? 10. Wat zijn determinanten van hinder? 11. Welke determinanten spelen een rol bij de assertiviteit van werknemers ten aanzien van het roken in hun werkomgeving? PARA-meter onderzoek werknemers 11

2 Materialen en methoden 2.1 Dataverzameling De dataverzameling is uitbesteed aan NIPO-het marktonderzoekinstituut en heeft plaatsgevonden van 10 januari tot 5 februari 2002. Voor de dataverzameling is gebruik gemaakt worden van de NIPO Capi@home. Capi@home is een database van ruim 22.500 huishoudens met samen ruim 60.000 personen die via de computer vragenlijsten invullen. Via hun eigen PC werken deze huishoudens mee aan allerlei vormen van onderzoek. Vragenlijsten over de meest uiteenlopende onderwerpen worden via modem of internet naar de respondenten verstuurd. Van de personen uit huishoudens die deelnemen aan NIPO Capi@home zijn zeer veel gegevens bekend, waaronder de sector waarin men werkzaam is. Dit gegeven is van ruim 14.000 huishoudens van alle personen bekend. Hierdoor was het mogelijk zonder screening een steekproef te trekken uit werknemers van de verschillende sectoren. 2.2 Steekproef De onderzoekspopulatie bestond uit werknemers uit de 13 verschillende sectoren. Deze personen moesten 18 jaar of ouder zijn en minimaal 2 dagen per week betaald werkzaam zijn. De steekproef is op een gestratificeerde disproportionele wijze getrokken. Hiervoor is gekozen aangezien de aantallen mensen die per sector werkzaam zijn te ver uit elkaar liggen om middels een representatieve steekproef uit de gehele Nederlandse beroepsbevolking voldoende gegevens per sector te krijgen om een uitspraak te doen over elke afzonderlijke sector. De steekproef is per sector getrokken uit de werknemers in de Capi@home die in de betreffende sector werkzaam waren. Er is gestreefd naar 150 werknemers per sector. Uiteindelijk hebben 1.971 werknemers de vragenlijst ingevuld. Wegens de lage penetratie van de sectoren openbare voorzieningsbedrijven en landbouw en visserij is het niet gelukt om voor die sectoren het aantal van 150 respondenten te realiseren. In tabel 2.1 is het aantal respondenten per sector én bedrijfsgrootte weergegeven. Tabel 2.1 Aantal respondenten per sector per bedrijfsgrootte klein middelgroot groot onbekend totaal Bouwnijverheid Cultuur, recreatie, overige dienstverlening Financiële instellingen Gezondheids- en welzijnszorg Horeca Industrie Landbouw, visserij Onderwijs Openbaar bestuur/sociale verzekeringen Openbare vz.bedrijven 40 91 18 1 150 53 66 30 4 153 11 49 94 0 154 19 71 83 1 174 46 69 24 1 140 14 55 103 0 172 65 42 16 0 123 8 94 52 1 155 6 42 101 1 150 7 26 62 0 95 12 PARA-meter onderzoek werknemers

klein middelgroot groot onbekend totaal Reparatie consumenten artikelen/handel Verhuur/zakelijke dienstverlening Vervoer, opslag, communicatie Onbekend Totaal 59 85 25 0 169 34 77 51 0 162 12 76 71 2 161 3 5 5 0 13 377 848 735 11 1.971 2.3 Instrument: Vragenlijst De steekproef van werknemers is ondervraagd door middel van een vragenlijst. In deze vragenlijst zijn vragen gesteld waarmee de eerder genoemde onderzoeksvragen beantwoord kunnen worden. De vragenlijst is bijgevoegd als bijlage II. In deze bijlage is per vraag weergegeven in welke paragraaf deze aan de orde komt. De vragen in de vragenlijst zijn op basis van de onderzoeksvragen ingedeeld in een aantal categorieën, namelijk persoonskenmerken, kenmerken van bedrijf waar men werkt, overlast, rookbeleid, kennis werknemers en assertiviteit. De onderzoeksvragen die geen betrekking hebben determinanten konden rechtstreeks beantwoord worden uit (een combinatie van) vragen uit de vragenlijst. In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven waarin per onderzoeksvraag is weergegeven welke vragen in de vragenlijst daarop betrekking hebben. Overlast: 1. Hoe groot is de blootstelling aan tabaksrook in de werkomgeving? Om de blootstelling aan tabaksrook in de werkomgeving te meten is gevraagd of er in de werkomgeving werd gerookt (vraag 17) en hoeveel tabaksrook er gemiddeld gedurende dag in de werkomgeving aanwezig was (vraag 18). Ook is gevraagd in welke ruimte de werknemers wel eens in aanraking kwamen met tabaksrook (vraag 21). De resultaten hiervan zijn weergegeven in 3.2.1. 2. Hoeveel hinder is er van tabaksrook in de werkomgeving? Om de mate van ervaren hinder te bepalen is gevraagd hoe hinderlijk werknemers tabaksrook in de werkomgeving vonden (vraag 19) en hoe vaak men hinder van tabaksrook ondervond (vraag 20). De resultaten voor deze vragen zijn weergegeven in 3.2.2. Met betrekking tot blootstelling en hinder is bij de weergave van de resultaten ook een splitsing gemaakt naar rokers en niet-rokers. Rookbeleid: 3. Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot rookbeleid? Om een beeld te krijgen van de huidige stand van zaken met betrekking tot rookbeleid is naar een aantal aspecten van rookbeleid in het bedrijf gevraagd. In de eerste plaats is gevraagd wat voor rookbeleid er in het bedrijf was (vraag 29), verder is gevraagd wat volgens de werknemers in het bedrijf waar zij werkten de belangrijkst reden voor het hebben van rookbeleid was (vraag 30). Ook is gevraagd naar de naleving van het rookbeleid (vraag 31)en naar de partijen die betrokken zijn bij de ontwikkeling, invoering en handhaving van het rookbeleid (vraag 32). De resultaten zijn weergegeven in 3.3.1. PARA-meter onderzoek werknemers 13

4. Wat vinden werknemers een goed rookbeleid? Aan werknemers is gevraagd welk rookbeleid volgens hen het meest ideale rookbeleid is (vraag 33). Het antwoord op deze vraag is ook weergegeven in 3.3.1. Met betrekking tot het meest ideale rookbeleid van werknemers is ook een splitsing gemaakt naar rokers en niet-rokers. 5. Wat vinden werknemers van een planmatige aanpak bij de invoering van rookbeleid? Om achter de houding van werknemers ten aanzien van een planmatige aanpak te komen is ze een aantal stellingen voorgelegd met betrekking tot de stappen van het stappenplan (vraag 35 t/m 37). Hiervan moesten de werknemers aangeven in hoeverre ze het ermee eens waren. Ook is gevraagd naar de verwachte tijd die het kost om een succesvol rookbeleid in te voeren (vraag 34 ), dit is een indicatie voor het beeld dat werknemers hebben van de complexiteit van het invoeren van een succesvol rookbeleid. De resultaten voor deze vragen zijn weergegeven in 3.3.2. Kennis werknemers: 6. Zijn werknemers op de hoogte van de wettelijke stand van zaken op het gebied van roken en de werkplek? De werknemers is een aantal stellingen voorgelegd met betrekking tot de wettelijk verplichting van werkgevers ten aanzien van rookbeleid (vraag 40 t/m 43). Ook is gevraagd of ze al iets gehoord hadden over de mogelijke nieuwe Tabakswet (vraag 58). De resultaten zijn weergegeven in 3.4.1 7. Wat weten werknemers over de schadelijkheid van (mee)roken? Aan de werknemers is gevraagd aan te geven in hoeverre roken (vraag 22) en meeroken (vraag 23) schadelijk zijn voor de gezondheid. Tevens is een aantal ziekten genoemd, waarbij gevraagd is of meeroken door deskundigen als een belangrijke risicofactor voor deze ziekten wordt gezien (vraag 24 t/m 27). De antwoorden van werknemers op deze vragen zijn weergegeven in 3.4.2 Assertiviteit: 8. Hoe assertief zijn werknemers ten aanzien van roken op hun werkplek? Met betrekking tot assertief gedrag is aan werknemers gevraagd of en hoe vaak ze aan rokende collega s vragen om niet te roken (vraag 50), of en hoe vaak ze het probleem van roken op het werk aankaarten bij een leidinggevende (vraag 56) en hoe vaak collega s aan anderen vragen om niet te roken (vraag 49). Deze resultaten zijn weergegeven in 3.5.1. Verder is in het kader van de determinant-analyse gevraagd naar achterliggende aspecten van assertiviteit, zoals attitude, subjectieve norm en eigen effectiviteit (beschreven in 3.5.3 t/m 3.5.5). Ook is in het kader van de determinant-analyse gevraagd naar achtergrondeigenschappen van het bedrijf waar men werkzaam is (overheidsinstelling? hoofd/nevenvestiging? etc.), van de functie die men uitvoert ( kantoor? leidinggevend? etc.) en van de werknemer zelf (rookt? leeftijd? etc.). Deze eigenschappen zijn beschreven in 3.1.1 en 3.1.2. 14 PARA-meter onderzoek werknemers

2.4 Determinantenanalyse De determinanten voor de hoeveelheid tabaksrook waaraan werknemers in hun werkomgeving zijn blootgesteld worden bepaald aan de hand van figuur 3. In deze figuur is te zien dat de potentiële determinanten van blootstelling bestaan uit het rookbeleid van een bedrijf, de naleving van dit rookbeleid, de achtergrondeigenschappen van de vestiging, van het werk dat men uitvoert en het eigen rookgedrag. Persoonskenmerken (vr 11,13) Bedrijfskenmerken (vr 3,4,5,6,7) Kenmerken werk (8,9,10) Rookbeleid (vr 29) Blootstelling (vr 17, 18) Naleving rookbeleid(vr 31) Figuur 3 Model mogelijke determinanten blootstelling aan tabaksrook Van deze potentiële determinanten zal getoetst worden of ze samenhangen met blootstelling. Tevens zal door middel van lineaire regressie-analyse gekeken worden wat het beste voorspellende model is voor blootstelling. Verwacht wordt dat de belangrijkste determinanten van ervaren hinder zijn de hoeveelheid tabaksrook waaraan men is blootgesteld en de mate waarin men het hinderlijk vindt om tabaksrook in de werkomgeving te hebben. Veder verwachten we dat de mate waarin men de schadelijkheid van tabaksrook onderkent een belangrijke rol speelt bij de mate waarin aanwezige tabaksrook als hinderlijk wordt ervaren. Deze relaties zijn weergegeven in figuur 4. Blootstelling aan tabaksrook (vr 17, 18) Ervaren hinder (vr 20) Mate waarin tabaksrook als schadelijk wordt gezien (vr 22 t/m27) Mate waarin tabaksrook als hinderlijk wordt ervaren (vr 19) Figuur 4 Model mogelijke determinanten ervaren hinder PARA-meter onderzoek werknemers 15

Door middel van lineaire regressieanalyse zal getoetst worden of de in dit model weergegeven relaties significant zijn en zo ja hoe sterk ze zijn. Voor de assertiviteit gericht op de rokende collega is het in figuur 5 weergegeven model getoetst. Dit model is gebaseerd op een studie naar determinanten voor assertiviteit bij werknemers van acht grote bedrijven in Nederland (Willemsen M.C. & De Vries, H., 1996). Assertiviteit naar collega s zal een belangrijke rol kunnen vervullen in de handhaving van het rookbeleid. Het model in figuur 5 is afgeleid van figuur 2 uit paragraaf 1.4. Assertief gedrag ten aanzien van rokende collega s is alleen gemeten bij werknemers die zelf niet of niet op de werkplek roken. Attitude (vr 48) Persoonskenmerken (sekse, leeftijd, opleiding) Bedrijfskenmerken (vr 3,4,5,6,7) Kenmerken werk (vr 8,9,10) Overige (vr 17 t/m 20, 22 t/m 27, 29, 31, 33 t/m 43) Sociale invloeden (vr 49, 491) Eigen effectiviteit (vr 44, 46) Intentie tot assertiviteit (vr 52) Assertiviteit (vr 50) Figuur 5 Model mogelijke determinanten van assertiviteit ten aanzien van rokende collega s Door middel van lineaire regressie-analyse zal getoetst worden of de in dit model weergegeven relaties significant zijn en zo ja hoe sterk ze zijn. Als alle elementen in het model geheel dekkend zouden zijn gemeten zouden er alleen directe relaties gemeten kunnen worden tussen elementen die in directe verbinding tot elkaar staan. De overige relaties zouden slechts indirect zijn. In de eerste plaats zal getoetst worden of dit het geval is. Vooral de intentie tot assertiviteit is nauwelijks gemeten en er zal dus waarschijnlijk wel een directe relatie tussen de attitude, sociale invloeden en eigeneffectiviteit en assertiviteit gevonden worden. Na toetsing van de directe relaties zal het verband van de attitude, subjectieve norm en eigen effectiviteit met assertiviteit worden bekeken. Tot slot zal worden bekeken welke achtergrondeigenschappen een belangrijk samenhang hebben met assertiviteit, omdat kennis hierover gebruikt kan worden als aanknopingspunt om doelgroepen voor voorlichting te selecteren. 2.5 Statistische-analyse Voor de statistische analyses is gebruik gemaakt van het statistisch analyseprogramma SPSS versie 10.0. Als significantieniveau is voor alle analyses p<0,05 genomen. Om te testen of er significante verschillen waren tussen sectoren, respectievelijk bedrijfsgrootten is de contingency test gebruikt 2 binnen de procedure Crosstabs. De contingency coëfficiënt C is direct gerelateerd aan χ namelijk 2 χ = n + 2 χ C met n=steekproefgrootte. De contingency coëfficiënt meet naast de aanwezigheid van associatie de sterkte van de associatie. De minimale waarde van C is 0, de maximale waarde (perfecte associatie) hangt af van het aantal rijen en kolommen in de Crosstab: C = ( r 1) r, max 16 PARA-meter onderzoek werknemers

waarbij r = de kleinste van het aantal rijen of het aantal kolommen. Om de interpretatie te vergemakkelijken hebben we C omgerekend naar een gestandaardiseerde C, door C te delen door C max. De gestandaardiseerde C heeft een schaal die loopt van 0 tot 1 en wordt hierna aangeduid met C stand. Met de contingency coëfficiënt hebben we dus de associatie tussen sector en variabele en tussen bedrijfsgrootte en variabele gemeten. Als deze associatie significant is betekent dit dat er significante verschillen tussen sectoren respectievelijk tussen bedrijfsgrootten zijn. Indien dit het geval was zijn t- tests op het gemiddelde uitgevoerd voor iedere afzonderlijke sector (dus 13 t-tests per variabele), indien mogelijk en indien dit de interpretatie vergemakkelijkte. Met de t-tests is getoetst of een afzonderlijke sector significant verschilde van de algemene situatie (van het gemiddelde). Op basis daarvan konden sectoren worden aangewezen die significant hoger dan wel significant lager dan het gemiddelde scoorden op de betreffende variabele. Het vergelijken van gemiddelden tussen groepen (sectoren of bedrijfsgrootten) is gedaan met een one-way ANOVA-test. Voor incidentele één-op-één vergelijking van bedrijfsgrootten is deze opgevolgd door Tukey s t-test. Bij deze analyses werden alle respondenten die op de betreffende variabele een missende waarde hadden, uit de analyse verwijderd. Voor de determinantenanalyses is gebruik gemaakt van correlatiecoëfficiënten en lineaire regressieanalyses, waarbij de missende waarden zijn vervangen door gemiddelden. Alle onafhankelijke variabelen zijn indien nodig gehercodeerd tot intervalvariabelen. Van de variabele sector zijn dummyvariabelen gemaakt. Eerst zijn de correlatiecoëfficiënten berekend van de potentiële determinanten met de afhankelijke variabele. Omdat de determinanten onderling vaak met elkaar samenhangen is vervolgens een lineaire regressieanalyse uitgevoerd. Bij lineaire regressie-analyse wordt de invloed van de afzonderlijke variabelen berekend, gecorrigeerd voor de overige variabelen in het regressiemodel. De procedure die gevolgd is, is de stapsgewijze procedure. Hierbij worden de variabelen in volgorde van belangrijkheid in het regressiemodel ingevoerd zolang toevoeging van een variabele nog een significante toename van de verklaarde variantie tot gevolg heeft. Om te bepalen of er slechts directe relaties zijn tussen elementen die in directe verbinding met elkaar staan zijn trapsgewijze regressie-analyses uitgevoerd. Toegepast op figuur 5 was assertiviteit hierbij de afhankelijke variabele. Bij de eerste trapsgewijze regressie is intentie tot assertiviteit als eerste stap en attitude, subjectieve norm en eigeneffectiviteit (ASE) als tweede stap ingevoerd. De invloed van de tweede stap geeft dan de invloed van ASE gecontroleerd voor intentie. Bij de tweede trapsgewijze regressie zijn ASE als eerste stap en de achtergrondeigenschappen als tweede stap ingevoerd. De invloed van de tweede stap geeft dan de invloed van achtergrondeigenschappen gecontroleerd voor ASE. Vervolgens zijn voor ieder blok afzonderlijk de correlatiecoëfficiënten bekeken en zijn lineaire regressie-analyses uitgevoerd met assertiviteit als afhankelijke variabele. Voor toevoeging van de onafhankelijke variabelen in het model is gebruik gemaakt van de stapsgewijze procedure. PARA-meter onderzoek werknemers 17

3 Resultaten De namen van de sectoren zullen in de tabellen worden afgekort. Tabel 3.1 geeft een toelichting bij de afkortingen. Tabel 3.1 Afkortingen voor sectoren Afkorting bouw cult fin zorg hor ind lv ond obsv ovz rch vzd voc tot Sector Bouwnijverheid Cultuur, recreatie en overige dienstverlening Financiële instellingen Gezondheids- en welzijnszorg Horeca Industrie Landbouw en visserij Onderwijs Openbaar bestuur en sociale verzekeringen Openbare voorzieningsbedrijven Reparatie consumenten artikelen en handel Verhuur en zakelijke dienstverlening Vervoer, opslag en communicatie Totaal 3.1 Achtergrondkenmerken 3.1.1 Kenmerken respondenten De gemiddelde leeftijd van de respondenten was 41 jaar (SD=10 jaar). De gemiddelde leeftijden per sector zijn weergegeven in tabel 3.2. In de sectoren horeca en reparatie consumentenartikelen en handel waren de werknemers significant jonger dan gemiddeld en in de sectoren onderwijs en openbare voorzieningsbedrijven waren de werknemers gemiddeld ouder. Tabel 3.2 Gemiddelde leeftijd werknemers, per sector bouw cult fin zorg hor ind lv ond obsv ovz rch vzd voc tot Gemiddelde leeftijd 40 42 40 42 35 42 41 45 42 43 37 40 43 41 Standaard deviatie 10 10 9 10 11 10 10 10 10 10 11 9 9 10 (F=9,41, p<0,05) Licht gearceerd= significant jongere werknemers dan gemiddeld Donker gearceerd= significant oudere werknemers dan gemiddeld In grote bedrijven (>100 werknemers) was de gemiddelde leeftijd significant hoger dan in de kleine (<10 werknemers) en de middelgrote bedrijven (10-100 werknemers). De gemiddelde leeftijd per bedrijfsgrootte is weergegeven in tabel 3.3. 18 PARA-meter onderzoek werknemers

Tabel 3.3 Gemiddelde leeftijd werknemers, naar bedrijfsgrootte klein middelgroot groot Gemiddelde leeftijd 41 40 42 Standaard deviatie 10 10 10 (F=10,80, p<0,01) In de totale populatie was 63% van de werknemers mannelijk en 37% vrouwelijk. Er waren grote verschillen tussen sectoren op dit gebied. In tabel 3.4 zijn de percentages mannelijke werknemers per sector weergegeven. In de sectoren bouw, industrie, landbouw en visserij, openbare voorzieningsbedrijven en vervoer, opslag en communicatie was het aandeel mannelijke werknemers significant hoger dan gemiddeld en in de sectoren cultuur, recreatie en overige dienstverlening, gezondheidszorg, horeca, onderwijs en reparatie consumentenartikelen en handel was het aandeel mannelijke werknemers lager dan gemiddeld. Tabel 3.4 Percentage mannelijke werknemers, per sector bouw cult fin zorg hor ind lv ond obsv ovz rch vzd voc tot % mannelijke 87 50 64 27 41 90 76 44 69 77 56 69 83 63 werknemers (C stand =0,38, p<0,01) Licht gearceerd= significant lager percentage mannelijke werknemers dan gemiddeld Donker gearceerd= significant hoger percentage mannelijke werknemers dan gemiddeld Ook tussen de verschillende bedrijfsgrootten verschilde het aandeel mannelijke werknemers significant. In de grote bedrijven waren significant meer mannelijke werknemers dan in kleine bedrijven. In tabel 3.5 zijn de resultaten voor de verschillende bedrijfsgrootten weergegeven. Tabel 3.5 Percentage mannelijke werknemers, naar bedrijfsgrootte klein middelgroot groot % mannelijke werknemers 58 61 70 (C stand =0,13, p<0,01) 97% van de respondenten had de Nederlandse nationaliteit, er waren geen significante verschillen tussen sectoren en tussen bedrijfsgrootten. Van de totale in Nederland wonende bevolking had in 2001 96% de Nederlandse nationaliteit (Statistisch Jaarboek 2001, CBS) Wat betreft opleiding verschilden zowel bedrijfssectoren als bedrijfsgrootten van elkaar. In de sectoren bouw, horeca, landbouw en visserij, reparatie consumentenartikelen en handel en vervoer, opslag en communicatie waren de werknemers gemiddeld lager opgeleid dan gemiddeld over alle sectoren. In de financiële sector, de gezondheidszorg, het onderwijs, het openbaar bestuur en sociale verzekeringen en de verhuur en zakelijke dienstverlening waren de werknemers gemiddeld hoger opgeleid. MBO en HAVO/VWO zijn voor de berekening van het gemiddelde in één categorie samengenomen, omdat geen van beide categorieën boven de ander gesteld kan worden. De resultaten zijn weergegeven in tabel 3.6. PARA-meter onderzoek werknemers 19

Tabel 3.6 Hoogst genoten opleiding, naar sector (%) bouw cult fin zorg hor ind lv ond obsv ovz rch vzd voc tot LBO of lager 33 10 4 6 22 15 22 2 6 11 17 7 24 14 MAVO 13 18 15 9 22 10 7 2 11 13 14 14 20 13 MBO 27 21 24 38 33 37 44 10 26 39 41 23 38 31 HAVO/VWO 9 11 20 9 6 8 11 7 11 8 14 7 7 10 HBO 14 26 23 31 14 24 12 55 28 21 10 28 7 23 Universiteit 4 13 15 8 2 6 3 24 19 8 4 22 4 10 (C stand =0,46, p<0,01) Licht gearceerd= werknemers significant lager opgeleid dan gemiddeld, Donker gearceerd= werknemers significant hoger opgeleid dan gemiddeld De bedrijfsgrootten verschillen alle drie significant van elkaar. Hoe groter het bedrijf, hoe hoger de werknemers gemiddeld geschoold zijn. Dit is te zien in tabel 3.7. Tabel 3.7 Hoogst genoten opleiding, naar bedrijfsgrootte (%) klein middelgroot groot LBO of lager 23 14 8 MAVO 15 13 11 MBO 30 30 31 HAVO/VWO 9 10 10 HBO 17 24 24 Universiteit 6 8 15 (C stand =0,24, p<0,01) Er waren significante verschillen tussen sectoren met betrekking tot het rookgedrag van werknemers in de sector. In de sectoren horeca en vervoer, opslag en communicatie rookten significant meer werknemers (dagelijks) dan gemiddeld en in de sectoren onderwijs en openbaar bestuur en sociale verzekeringen rookten significant minder werknemers (dagelijks) dan gemiddeld. In tabel 3.8 is per sector de verdeling dagelijkse rokers, af en toe rokers en nooit rokers weergegeven. Tabel 3.8 Rookgedrag werknemers, per sector (%) bouw cult fin zorg hor ind lv ond obsv ovz rch vzd voc tot Dagelijks 31 29 22 23 36 25 19 15 19 27 25 27 35 26 Af en toe 5 9 7 7 8 6 7 8 1 1 7 6 4 6 Nooit 64 62 71 70 56 69 75 77 81 72 68 67 60 68 (C stand =0,21, p<0,01) Licht gearceerd= significant minder rokende werknemers dan gemiddeld Donker gearceerd= significant meer rokende werknemers dan gemiddeld In kleine bedrijven waren significant meer rokers dan in grote bedrijven. In tabel 3.9 is per bedrijfsgrootte de verdeling van werknemers naar rookgedrag weergegeven. 20 PARA-meter onderzoek werknemers

Tabel 3.9 Rookgedrag werknemers, per bedrijfsgrootte (%) klein middelgroot groot Dagelijks 30 27 22 Af en toe 6 7 5 Nooit 64 66 73 (C stand =0,10, p<0,01) Ook het percentage niet-rokers dat tot de ex-rokers behoort verschilde tussen sectoren. In de sectoren financiële instellingen en landbouw en visserij waren significant minder ex-rokers dan gemiddeld en in de sector vervoer, opslag en communicatie waren significant meer ex-rokers dan gemiddeld. In tabel 3.10 zijn de percentages ex-rokers per sector weergegeven. Tabel 3.10 Percentage ex-rokers, per sector bouw cult fin zorg hor ind lv ond Obsv ovz rch vzd voc tot % van niet-rokers 42 44 35 50 45 50 34 48 40 51 43 44 60 45 (C stand =0,16, p<0,05) Licht gearceerd= significant minder ex-rokers dan gemiddeld Donker gearceerd= significant meer ex-rokers dan gemiddeld Het percentage ex-rokers onder de niet rokers verschilde niet significant tussen bedrijfsgrootten. Het percentage per bedrijfsgrootte is weergegeven in tabel 3.11. Tabel 3.11 Percentage ex-rokers, naar bedrijfsgrootte klein middelgroot groot % van niet-rokers 57 54 55 (C stand =n.s.) Er waren significante verschillen tussen sectoren in het gebruik van de drie soorten rookwaar sigaretten, shag en sigaren. In de sectoren vervoer, opslag en communicatie werd significant vaker shag en minder vaak sigaretten gerookt dan gemiddeld. In de sector reparatie consumentenartikelen en handel was het omgekeerde het geval. In de sectoren horeca en gezondheidszorg werd significant vaker sigaretten gerookt dan gemiddeld en in deze sectoren werden significant minder sigaren gerookt. In de bouw werd significant vaker shag gerookt dan gemiddeld. In het onderwijs rookte men significant minder vaak shag. In tabel 3.12 is voor iedere sector per rookwaar het percentage rokers weergegeven dat het wel eens rookt. Tabel 3.12 Soort rookwaar, per sector (%) bouw cult fin zorg hor ind lv ond obsv ovz rch vzd voc tot C stand p Sigaretten 44 48 60 74 77 45 42 42 62 44 78 59 33 55 0,41 <0,01 Shag 72 47 42 47 44 58 68 36 52 67 35 52 77 53 0,35 <o,01 Sigaren 19 28 18 4 6 28 13 28 14 15 17 19 9 16 0,28 <0,01 Licht gearceerd= rookwaar significant minder gerookt dan gemiddeld Donker gearceerd= rookwaar significant meer gerookt dan gemiddeld PARA-meter onderzoek werknemers 21

Tussen bedrijfsgrootten waren geen significante verschillen in het aantal rokers dat sigaretten rookte en tussen het aantal rokers dat shag rookte. Wel waren er significante verschillen tussen het aantal rokers dat sigaren rookte (C stand =0,15, p<0,05), er werden in de kleine en grote bedrijven significant meer sigaren gerookt dan in de middelgrote bedrijven. Dit is te zien in tabel 3.13. Tabel 3.13 Soort rookwaar, naar bedrijfsgrootte (%) klein middelgroot groot Sigaretten 56 57 53 Shag 57 54 50 Sigaren 19 12 21 (C stand =0,15, p<0,05) Van de rokers rookte 79% op het werk, er waren grote verschillen tussen sectoren. In de sectoren zorg en onderwijs rookte een significant kleiner percentage rokers op het werk dan gemiddeld en in de sectoren bouw en vervoer, opslag en communicatie rookte een significant groter percentage rokers op het werk. In tabel 3.14 zijn de resultaten per sector weergegeven. Tabel 3.14 Percentage rokende werknemers dat op het werk rookt, per sector bouw cult fin zorg hor ind lv ond obsv ovz rch vzd voc tot Percentage 89 69 73 64 87 91 74 44 86 81 83 80 91 79 (C stand =0,40, p<0,01) Licht gearceerd= significant lager percentage rokende werknemers dat op het werk rookt Donker gearceerd= significant hoger percentage rokende werknemers dat op het werk rookt Bedrijfsgrootten verschilden niet significant van elkaar in percentage rokers dat op het werk rookt. In tabel 3.15 zijn de percentages per grootte weergegeven. Tabel 3.15 Percentage rokende werknemers dat op het werk rookt, naar bedrijfsgrootte klein middelgroot groot Percentage 84 79 76 (C stand =n.s.) De hoeveelheid tabak die gemiddeld per dag op het werk gerookt werd, was tien eenheden. Een eenheid kan één sigaret, één shagje, één sigaar of één portie pijptabak zijn. In de sectoren financiële instellingen en reparatie consumentenartikelen en handel werden gemiddeld per roker op het werk minder eenheden tabak gerookt dan gemiddeld. In tabel 3.16 is per sector weergegeven hoeveel tabak er gemiddeld per roker op het werk werden gerookt. Tabel 3.16 Hoeveelheid tabak gemiddeld per dag gerookt op het werk, per sector bouw cult fin zorg hor ind lv ond obsv ovz rch vzd voc tot Eenheden per roker 11 10 7 9 10 9 9 7 10 13 8 10 12 10 (F=2,32, p<0,01) Licht gearceerd= significant lagere hoeveelheid tabak op het werk gerookt 22 PARA-meter onderzoek werknemers

In kleine bedrijven werden door rokers significant grotere hoeveelheden tabak op het werk gerookt dan in grote bedrijven. Dit is te zien in tabel 3.17. Tabel 3.17 Hoeveelheid tabak gemiddeld per dag gerookt op het werk, per bedrijfsgrootte klein middelgroot groot Eenheden 11 10 8 (F=4,41, p<0,05) Buiten het werk werden gemiddeld negen eenheden tabak per roker gerookt. Er waren wel significante verschillen tussen sectoren, er was echter geen sector die significant verschilde van het gemiddelde. De waarden per sector zijn weergegeven in tabel 3.18. Tabel 3.18 Hoeveelheid tabak gemiddeld per dag gerookt buiten het werk, per sector bouw cult fin zorg hor ind lv ond obsv ovz rch vzd voc tot Eenheden 8 8 7 10 11 9 7 7 10 11 9 8 11 9 (F=2,11, p<0,01) Tussen bedrijfsgrootten waren geen significante verschillen in de hoeveelheid tabaksrook die gemiddeld per roker per dag buiten het werk werd gerookt, in tabel 3.19 zijn de hoeveelheden per bedrijfsgrootte weergegeven. Tabel 3.19 Hoeveelheid tabak gemiddeld per dag gerookt buiten het werk, naar bedrijfsgrootte klein middelgroot groot Eenheden 9 9 9 (F=n.s.) Aan de mensen die op het werk rookten is gevraagd wat daarvan de reden was. De resultaten hiervan zijn weergegeven in tabel 3.20. Werknemers konden meerdere antwoorden geven, waardoor het totaal percentage hoger uitkomt dan 100 procent. De bedrijfssectoren en bedrijfsgrootten verschilden niet significant van elkaar, er zijn daarom geen tabellen met uitsplitsingen toegevoegd. Tabel 3.20 Redenen om op het werk te roken Redenen % genoemd (n=493) Ik rook regelmatig, dus ook op m n werk 80 Om te ontspannen 26 Voor de gezelligheid 17 Om mijn concentratie te verhogen 9 Reden om te pauzeren 17 De meeste van mijn directe collega s roken 7 PARA-meter onderzoek werknemers 23