Verwerkingsles biodiversiteit onderbouw Doelen: Kinderen weten dat sommige dieren, zoals kikkers en vlinders, gedaanteverwisselingen doormaken tijdens hun leven Kinderen ontdekken dat rupsen en vlinders afhankelijk zijn van bepaalde planten Woordenschat: eitje-larve-jong-volwassen dier, eitje-rups-pop-vlinder Verwerkingsles biodiversiteit onderbouw 2 Ontwikkelingsstadia van verschillende dieren Tijdens de voorbereidingslessen en het bezoek aan de interactieve zuil over biodiversiteit hebben de kinderen ontdekt dat dieren onder verschillende omstandigheden en op verschillende plekken wonen. Nu gaan ze ontdekken dat sommige dieren tijdens hun leven verschillende stadia doorlopen. Vlinders: eitje-rups-pop-vlinder Amfibieën: eitje-larve-jong-volwassen dier Introductie Vlinders Lees ter introductie het verhaal van Rupsje Nooitgenoeg voor. In het gesprek wat hierop volgt, wordt de nadruk gelegd op de verschillende stadia die verhaald worden. Aanvullend beeldmateriaal kan hierbij verhelderend en ondersteunend werken. Daarnaast wordt aandacht besteed aan het voedsel dat in verschillende stadia wordt gegeten. Eet een eitje ook? Wat eet de rups die uit het eitje gekomen is? Eet een rups echt ijsjes? Waarom komen rupsen van een bepaalde vlinder alleen op een bepaalde plant voor? Wat eet een vlinder? Via een gesprek hierover aan de hand van bovenstaande vragen komen de kinderen er achter dat rupsen van verschillende vlinders een eigen voorkeur hebben voor de plant waarop ze leven. Verdwijnt de plant, dan kan ook de vlinder niet meer leven. Ze zijn afhankelijk van die plant, en niet alleen om van te eten, ook om de eitjes op te leggen. Na het kringgesprek gaan de leerlingen het werkblad van eitje tot vlinder maken (zie onderaan bestand). Ze knippen de zes afbeeldingen uit en leggen ze op goede volgorde, van eitje tot vlinder. De afbeeldingen worden daarna ieder op een klein velletje geplakt en gekleurd. Daarna worden de goede woorden onder de afbeelding
gestempeld: eitje, larve, rups, cocon en vlinder. De blaadjes worden aan elkaar geniet zodat de kinderen een eigen boekje hebben met de metamorfose van de vlinder. Eventueel kunnen ze voor het boekje een voorkant tekenen of kleuren. Introductie Kikkers Vertel de kinderen dat het in deze les over kikkers gaat, maar dat het verhaaltje ook geldt voor padden en salamanders, het zijn allemaal amfibieën. Een amfibie is een diertje dat zowel op het land als in het water kan leven maar dat zijn eitjes altijd in het water legt. Lees het onderstaande verhaal voor: Hoe lang het duurt voor een kikkervisje uit het eitje komt, hangt vooral af van de temperatuur van het water. Als het water warm is, dus als het al vroeg in het jaar mooi weer is, komen de eitjes sneller uit, maar gemiddeld duurt het ongeveer 3 weken. Als een kikkervisje na ongeveer 3 weken uit zijn eitje komt, is het natuurlijk nog heel klein. Het is dan meer een larfje dan een visje. Het heeft alleen nog maar een zuignapje, waarmee het zich vastzuigt aan een waterplant of aan het dril waar hij uit gekomen is. Een paar dagen later wordt het meer een visje en krijgt het een mondje en oogjes en het staartje is dan ook sterk genoeg om te zwemmen. Het visje eet alleen maar algen die hij met zijn scherpe tandjes van de waterplanten schrapt. Langzaam verandert de vorm van het kikkervisje. Het kikkervisje krijgt eerst achterpootjes, dan voorpootjes. Als laatste krijgt het een kortere darm en vervangen longetjes zijn kieuwen. Ook verdwijnt zijn staartje. Dan is het planteter een vleeseter geworden. De kikker moet nu steeds naar het wateroppervlak om adem te halen, omdat hij geen kieuwen meer heeft om onder water adem te halen. Een paar dagen later gaat de kikker op het land wonen Na het voorlezen reageren de kinderen op het verhaal. Wat weten ze van kikkers of salamanders, wie heeft er wel eens kikkers of salamanders gezien, wat zou een volwassen kikker eten, wat doet het beestje in de winter, wanneer het koud is en het water misschien wel is bevroren? Zouden kikkers en salamanders ook door andere dieren gegeten worden? De leerkracht vult aan waar nodig, door bijvoorbeeld te vertellen dat kikkers op de bodem van een plas of sloot een soort winterslaap houden, dat padden en salamanders in het najaar een holletje in het bos zoeken om te overwinteren (muizenholletjes zijn zeer geliefd) en dat ze in het voorjaar naar het water trekken om te paren en eitjes af te zetten. Toon hierbij afbeeldingen van kikkers en salamanders, eitjes en jonge dieren. Er zijn heel wat vogels die een kikker of salamander wel een lekker hapje vinden. Vogels als reigers en ooievaars eten kikkers, kraaien en eksters lusten wel een salamander. De pad heeft een laagje op zijn rug waardoor hij niet zo lekker is, dat beschermd hem. Ook salamanders hebben op hun rug klieren die gif afscheiden om hun vijanden af te schrikken. Dat kikkers, padden en salamanders zoveel eitjes afzetten heeft te maken met dat er maar weinig eitjes uitkomen. De meeste worden opgegeten door andere dieren zoals libellenlarven en vissen.
Na het kringgesprek krijgen de kinderen het werkblad over kikkers (zie onderaan bestand). Ze knippen de afbeeldingen van de verschillende stadia uit en plakken die op een strook in de goede volgorde. De stroken worden in het lokaal opgehangen en klassikaal besproken om de ontwikkeling van eitje tot kikker nog eens goed te zien. Verwerkingsles biodiversiteit onderbouw 2 Tijdens het bezoek aan de interactieve zuil over biodiversiteit hebben de kinderen ontdekt dat dieren verschillend aanvoelen. Een vogel heeft veren, een egel stekels en een slang schubben. Een beer moet warm blijven dus heeft een dikke vacht, een vis moet makkelijk door het water kunnen zwemmen dus is glad, een vogel heeft veren nodig om te kunnen vliegen en om warm te blijven. Lees ter introductie het verhaal voor van Een ijsbeer in de tropen. In de nabespreking van dat verhaal wordt de nadruk gelegd op het feit dat Lars het erg warm kreeg met zijn dikke ijsberenvacht toen hij in een warm gebied kwam. De kinderen worden uitgedaagd dieren te bedenken die ook een huidbedekking, of juist niet, hebben omdat ze op een bepaalde plek leven. Na het kringgesprek krijgen de kinderen de opdracht om zelf een huid voor een dier te gaan maken. Daarbij moeten ze natuurlijk bedenken waar het dier leeft. Warm of koud, in het water of op het land, wil het dier zich beschermen tegen vijanden of wil het juist heel mooi zijn? Opdracht Huiden maken Materialen: stevig karton, kosteloos materiaal zoals lapjes stof, eierdozen, papier, karton en ander verpakkingsmateriaal, lijm, scharen en plakband. Op het stuk stevig karton gaan de kinderen in tweetallen het silhouet van hun dier tekenen. Dat mag een bestaand dier zijn, dat hoeft natuurlijk niet. Door een tekening van een silhouet op het bord te tekenen wordt het voor de kinderen duidelijk wat ze moeten doen. Het silhouet mag best lekker groot zijn, dat vergemakkelijkt het werken. Binnen het getekende silhouet gaan ze de huid van het dier maken. Ze overleggen met elkaar wat voor dier het wordt, waar het leeft en wat het voor huid nodig heeft. Vervolgens zoeken ze daar het materiaal bij wat ze nodig hebben en vullen daar het silhouet mee op. Zijn de dieren klaar dan worden ze naast elkaar opgehangen zodat er een voelmuur ontstaat waar kinderen langs kunnen lopen en met hun hand de verschillende huiden kunnen voelen. In de nabespreking van de activiteit kunnen begrippen als ruw, glad, dik, dun, zacht, hard en dergelijke onder de aandacht komen.