S T I C H T I N G P R E P E N S I O E N F O N D S V O O R H E T P E R S O N E N V E R V O E R O V E R D E W E G JAARVERSLAG 2006



Vergelijkbare documenten
Kwartaalbericht. 4e kwartaal 2014 Den Haag, 30 januari Samenvatting cijfers per 31 december 2014

Stichting Prepensioenfonds voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen

Terugblik 2011 in cijfers

SPNG. veranderingen. was voor. een jaar van grote. Verkort jaarverslag 2013 >

4e kwartaal 2015 Den Haag, 21 januari 2016

PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950

Kwartaalbericht. 2e kwartaal 2015 Den Haag, 14 juli Samenvatting cijfers per 30 juni 2015

2013 verkort in beeld. Ontwikkelingen. Pensioenen Beleggingen Organogram

2011 in het kort TOELICHTING OP HET JAARVERSLAG

REGLEMENT AANVULLINGSREGELINGEN PER 1 JANUARI 2006 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

Verklaring inzake de beleggingsbeginselen van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Baksteenindustrie

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Vierde kwartaal oktober 2014 t/m 31 december 2014

Geef pensioen de aandacht die het verdient. Jaarbericht Stichting Pensioenfonds

Liquidatieverslag t/m STICHTING VUT WATERBOUW in liquidatie

2e kwartaal 2016 Den Haag, juli 2016

1e kwartaal 2016 Den Haag, 20 april 2016

Beleggingsrendement 3% over het vierde kwartaal van 2012 (14,4% over geheel 2012); waarde van de beleggingen gestegen naar miljoen.

Marktwaarde van de pensioenverplichtingen in het tweede kwartaal gestegen van miljoen naar miljoen ( miljoen ultimo Q4 2013).

3e kwartaal 2015 Den Haag, 19 oktober 2015

Pensioenfonds Robeco. Populair Jaarverslag 2014

Datum Briefnummer Behandeld door Doorkiesnummer N.W. Dijkhuizen 630

Herstelplan 2015 Compartiment SPDHV

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Eerste kwartaal januari 2017 t/m 31 maart Samenvatting:

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

2e kwartaal 2017 Den Haag, juli 2017

Persbericht. Kwartaalbericht: vierde kwartaal 2011

2009: een actief jaar met interessante ontwikkelingen

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Eerste kwartaal januari 2015 t/m 31 maart 2015

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Vierde kwartaal oktober 2016 t/m 31 december Samenvatting:

Marktwaardedekkingsgraad per 30 september ,8%, een toename van 1,3%-punt ten opzichte van 30 juni 2013.

1e kwartaal 2017 Den Haag, april 2017

Uitvoeringsreglement Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw

Kort jaarverslag Stichting Pensioenfonds nv Linde Gas Benelux

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Eerste kwartaal januari 2014 t/m 31 maart Samenvatting: stijgende aandelen

Persbericht. ABP verlaagt pensioen in 2013 met 0,5% Ondanks goed rendement stijgt dekkingsgraad in 2012 onvoldoende

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2012 t/m ultimo juni Samenvatting:

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/5 EERSTE KWARTAAL 2019

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Derde kwartaal juli 2015 t/m 30 september Samenvatting:

2013 in het kort SAMENVATTING VAN HET JAARVERSLAG

Verslag bijeenkomst SVG 9 maart 2016

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM

Toeslagverlening Uitgave mei 2015

Toeslag- verlening Uitgave mei 2015

Verkort jaarverslag stichting bedrijfstakpensioenfonds voor de detailhandel

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM. Tweede kwartaal april 2012 t/m 30 juni Samenvatting: Lage rente drukt dekkingsgraad

VERKORT JAARVERSLAG 2017

PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950

Dekkingsgraad 121,8% per 30 september 2012, toename van 9,3%-punt ten opzichte van 30 juni 2012.

4e kwartaal 2016 Den Haag, januari 2017

Stichting Metro Pensioenfonds Populair jaarverslag 2008

STICHTING VUT FONDS ECI IN LIQUIDATIE

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Derde kwartaal juli 2017 t/m 30 september Samenvatting:

3e kwartaal 2016 Den Haag, oktober 2016

3e kwartaal 2017 Den Haag, oktober 2017

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Tweede kwartaal april 2015 t/m 30 juni 2015

Extra informatie pensioenverlaging

2012 in het kort TOELICHTING OP HET JAARVERSLAG

Later AOW en pensioen

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2015 t/m 30 juni Samenvatting:

stichting pensioenfonds wonen

Stichting Pensioenfonds SABIC

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2014 t/m 30 juni Samenvatting: dalende rente

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Vierde kwartaal oktober 2013 t/m 31 december Samenvatting: stijgende aandelen

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Derde kwartaal juli 2014 t/m 30 september 2014

Jaarverslag Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor Onderhoud en Reiniging in Scheepvaart, Industrie en Milieu en Aanverwante Activiteiten

Kwartaalbericht Pensioenfonds Vliegend Personeel KLM 1. Eerste kwartaal januari 2017 t/m 31 maart Samenvatting:

STICHTING VUT FONDS ECI VERKORT JAARRAPPORT 2001

Tussentijds bericht Staalbankiers Beleggingsfondsen Beheer B.V. per

Samenvatting: positief sentiment en gewijzigde rekenrente (UFR) stuwen dekkingsgraad

de pensioengerechtigde leeftijd of bij eerder overlijden, zoals aanspraken op ouderdomsen nabestaandenpensioen en pré-pensioen.

REGLEMENT. Toeslagregeling per

Wanneer gaat u met pensioen: eerder of later? AOW-leeftijd verschuift opnieuw

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Tweede kwartaal april 2016 t/m 30 juni Samenvatting:

VERKORT JAARVERSLAG 2016

Marktwaardedekkingsgraad per 31 maart 2014: 128,6%, een toename van 3,3%-punt ten opzichte van 31 december 2013.

Stichting Pensioenfonds Unisys Nederland in liquidatie

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Eerste kwartaal januari 2016 t/m 31 maart Samenvatting:

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/6 TWEEDE KWARTAAL 2017

Kwartaalbericht Pensioenfonds KLM-Cabinepersoneel. Vierde kwartaal oktober 2015 t/m 31 december Samenvatting:

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/5 EERSTE KWARTAAL 2016

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/5 DERDE KWARTAAL 2015

Persbericht ABP, eerste halfjaar 2008

Kwartaalbericht 2e kwartaal 2009

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/6 VIERDE KWARTAAL 2017

Stichting Pensioenfonds Capgemini Nederland

Verkort Jaarverslag 2006

Deelnemersvergadering. Haarlem 26 juni 2017 Boxmeer 29 juni 2017 Oss 29 juni 2017

Halfjaarcijfers per 30 juni 2014

Kwartaalbericht Algemeen Pensioenfonds KLM Derde kwartaal juli 2015 t/m 30 september 2015

Jaarlijks gemiddeld Cumulatief vanaf Q Q Q Q Q Dekkingsgraad (kwartaalultimo) 143% 137% 148% 153% 153%

PREPENSIOENREGLEMENT STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HOUTHANDEL. mei 2011

Overzicht en kerncijfers pensioenregelingen Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Baksteenindustrie

Stichting Pensioenfonds SABIC Innovative Plastics. Verkort Jaarverslag 2009

Stichting Voorzieningsfonds Getronics 5 februari Stand van zaken SVG. 1 van 20

Het jaarverslag 2014 samengevat

Verkort jaarverslag 2013

Transcriptie:

JA ARVERSLAG 2006

Stichting Prepensioenfonds voor het Personenvervoer over de weg Jaarverslag 2006

Inhoud Kerngegevens 4 Voorwoord 5 Organisatie 6 Prepensioenregeling 7 Bestuur 8 Omvang van het fonds 9 Maatschappelijk verantwoord ondernemen 10 Risicoparagraaf 11 Pensioen en wetgeving 13 Goed Pensioenfonds Bestuur 14 Beleggingen 15 Jaarrekening: 19 Balans per 31 december 2006 19 Rekening van baten en lasten over 2006 20 Grondslagen voor balanswaardering en resultaatbepaling 21 Toelichting op de balans per 31 december 2006 23 Toelichting op de rekening van baten en lasten over het boekjaar 2006 27 Kasstroomoverzicht 29 Verklaring van de actuaris 30 Accountantsverklaring 31 Slotwoord 32

Kerngegevens Aantallen per 31 december 2006 2005 2004 Werkgevers 1.950 1.937 1.955 Deelnemers actieve deelnemers 7.341 41.800 33.292 gewezen deelnemers met premievrije rechten 44.078 4.398 10.633 Geprepensioneerden aantal uitkeringen 567 310 102 Bedragen per 31 december x( 1.000) Uitkeringen 8.032 3.339 880 Premie 18.679 34.139 36.767 Waardeoverdrachten 52 76 0 Voorziening pensioenverplichtingen 52.557 47.928 26.143 Voorziening langlevenrisico 158 96 26 Voorziening overgangsregeling 10.974 7.470 13.863 Algemene reserve 35.140 29.343 12.581 Resultaat boekjaar 5.797 16.762 12.581 Dekkingsgraad 155,6% 153,1% 131,4% Totaal belegd vermogen (actuele waarde) 83.376 74.249 41.506 waarvan: Onroerende goederen 9.713 1.555 1.068 Overige beleggingen (17) 1.582 9 Aandelen 16.699 16.694 10.162 Obligaties 56.981 54.418 30.267 Opbrengst uit vermogen 4.399 5.232 1.478 Performance percentage 5,2 9,3 5,9 Indexatie toekenning 3,1% 0% 0% Toekenning overgangsrecht Ja Ja Ja Verbeteringen van prepensioenen en aanspraken Het bestuur beoordeelt jaarlijks op grond van de financiële positie van het fonds, óf, per wanneer én met welk percentage de verkregen aanspraken en ingegane prepensioenen (uitkeringen) worden verhoogd. Er wordt dus niet doelgericht gereserveerd voor toekomstige indexaties. De basis voor een eventuele indexatie is in principe de loonontwikkeling in de bedrijfstakken Taxi en Besloten Bus gedurende de periode van 1 juli tot 1 juli voorafgaand aan het kalenderjaar waarin mogelijk een verhoging wordt toegekend. De afgelopen jaren zijn de volgende procentuele verhogingen doorgevoerd. De ingangsdatum van de verhoging is 1 januari van het betreffende jaar. Jaar Procentuele verhoging 2005 0% 2006 0% 2007 3,1%

Voorwoord Voor u ligt het jaarverslag 2006 van de Stichting Prepensioenfonds voor het Personenvervoer over de Weg. De Stichting Prepensioenfonds voor het Personenvervoer over de Weg is opgericht op 20 november 2003 en geldt voor werknemers die werkzaam zijn in de sector Besloten Bus en de sector Taxi. Het uitgangspunt van de regeling is stoppen met werken op 62-jarige leeftijd. Het verslagjaar 2006 stond voor een belangrijk deel in het teken van de aanpassing van de prepensioenregeling aan de Wet aanpassing fiscale behandeling vut/prepensioen en de introductie van de levensloopregeling (Wet VPL). Op grond van deze wet zijn, binnen de nieuwe fiscale kaders, zowel voor de werkgever als de werknemer, de fiscale faciliteiten vervallen die het aantrekkelijk maakten om vóór het 65ste jaar te stoppen met werken. In verband met de Wet VPL is met ingang van 1 januari 2006 een nieuwe ouderdomspensioenregeling ingevoerd en is ook de prepensioenregeling gewijzigd. Voor werknemers geboren vóór 1 januari 1950 blijft de prepensioenregeling gelden; voor alle andere werknemers geboren op of na 1 januari 1950 geldt vanaf 1 januari 2006 de nieuwe ouderdomspensioenregeling. In de nieuwe ouderdomspensioenregeling worden de tot en met 2005 geldende mogelijkheden voor vervroegde uittreding zo veel mogelijk gecontinueerd. Het jaarverslag is verdeeld in een bestuursverslag en een jaarrekening. In het bestuursverslag informeren wij u over de beleidsmatige zaken die in het verslagjaar hebben gespeeld, zowel op het gebied van pensioenen als op het gebied van beleggingen. In de jaarrekening presenteren wij het pensioenvermogen. In de toelichting vindt u onder meer de grondslagen voor de waardering, de mutaties in de beleggingsportefeuille en natuurlijk de verklaring van de actuaris en de accountantsverklaring. Het publicitaire verslag is op verzoek verkrijgbaar bij de administrateur, PVF Achmea. Het bestuur wil alle betrokkenen die zich in 2006 hebben ingezet voor het fonds bedanken. Namens het bestuur: Mw. B.H.W. Paas, voorzitter Mw. C.E.M. Bakermans, secretaris 27 juni 2007 te Nieuwegein.

Organisatie Bestuurssamenstelling Het bestuur van de Stichting Prepensioenfonds voor het Personenvervoer over de weg is paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van werkgevers en werknemersorganisaties. De samenstelling van het bestuur per 31 december 2006 is als volgt: Werkgeversleden: Organisatie Plaatsvervangers: mr. H. Andela KNV Taxi vacature mw. C.E.M. Bakermans, plv. secretaris KNV Taxi vacature vacature KNV Taxi vacature mr. A.J. Niekamp, voorzitter KNV-Bus mr. J.J. Stokman vacature KNV-Bus vacature Werknemersleden: Organisatie Plaatsvervangers: R. Mast, plv. voorzitter FNV Bondgenoten vacature mw. B.H.W. Paas FNV Bondgenoten vacature vacature FNV Bondgenoten vacature P. de Ridder, secretaris CNV Bedrijvenbond A.J. de Klerck vacature CNV Bedrijvenbond vacature Per 1 juli is mevrouw mr. J.E. Boonekamp afgetreden als bestuurslid. Zij was tot de aftredingdatum voorzitter. Zij is opgevolgd door de heer mr. A.J. Niekamp. Ultimo het jaar is de heer P. de Ridder afgetreden als bestuurslid. Hij is opgevolgd door de heer G.J. den Besten. Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen Het prepensioenfonds is lid van de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen. Adviserend Actuaris Mercer Human Resource Consulting drs. W. Brugman AAG. Startbaan 6 1185 XR Amstelveen Certificerend Actuaris Mercer Certificering B.V. drs. A.N. Jager AAG. Startbaan 6 1185 XR Amstelveen Accountant en Compliance officer KPMG Accountants N.V. Burg. Rijnderslaan 10 20, 1185 MC Amstelveen Administrateur PVF Achmea Bezoekadres: Molenwerf 2 8 Amsterdam Postadres: Postbus 9251 1006 AG Amsterdam Telefoonnummer: 0900-1964 Website: www.devervoerssite.nl

Prepensioenregeling De prepensioenregeling is van start gegaan op 1 januari 2004 en is van toepassing op werknemers 1 in het Besloten Busvervoer en in het Taxivervoer die geboren zijn vóór 1 januari 1950 en die op 31 december 2003 jonger waren dan 62 jaar. Inhoud van de prepensioenregeling Er wordt deelgenomen vanaf de eerste dag van de maand waarin een werknemer 21 jaar wordt of vanaf de datum van indiensttreding indien iemand na het 21e jaar in de bedrijfstak gaat werken. Bij een volledige opbouwperiode van 41 jaar (21 tot 62 jaar) komt een werknemer op 85% van de gemiddelde prepensioengrondslag uit. Ieder jaar wordt er 2,073% van de prepensioengrondslag van dat jaar opgebouwd. De prepensioengrondslag bestaat uit de volgende looncomponenten: Besloten Busvervoer: Vast loon: functieloon, diplomatoeslag en vakantietoeslag Variabel loon: onregelmatigheidstoeslag en de onderbrekingstoeslag. Taxivervoer: Vast loon: vast loon en vakantietoeslag Variabel loon: provisie, de OV toeslag (=toeslag voor het openbaar vervoer) en de HAP toeslag (=toeslag voor het huisartsenvervoer). Overgangsregeling Werknemers die bij de start van de regeling, 1 januari 2004, ouder zijn dan 21 jaar, zijn niet in staat om een volledig prepensioen op te bouwen. Zij kunnen immers geen 41 jaar meer deelnemen. Voor hen is daarom een overgangsregeling afgesproken. Deze overgangsregeling zorgt voor een aanvulling op het prepensioen tot 85% van de gemiddelde prepensioengrondslag. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor de overgangsregeling zijn: a) op 31 december 2003 als werknemer in dienstverband werkzaam zijn bij een werkgever die op die datum is aangesloten bij de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Personenvervoer over de weg; b) vanaf 1 januari 2004 tot aan de prepensioendatum onafgebroken deelnemen aan de prepensioenregeling; c) ten minste 10 jaar direct voorafgaande aan de prepensioendatum onafgebroken als werknemer in dienst zijn geweest bij één of meer aangesloten werkgevers bij de Prepensioenstichting voor het Personenvervoer c.q. de vutstichting voor het Personenvervoer. Werknemers die op of na 1 januari 2004 in de bedrijfstak komen werken, vallen niet onder de overgangsregeling. Bij voortijdig vertrek uit de bedrijfstak vervalt het recht op aanvullend prepensioen. Voor werknemers die seizoensmatige arbeid verrichten zijn andere bepalingen in het reglement opgenomen om in aanmerking te komen voor de overgangsregeling. De overgangsregeling is een voorwaardelijke regeling. Het bestuur beslist jaarlijks, gegeven de financiële situatie van het fonds, of de aanvulling kan worden toegekend aan de deelnemers die in het volgende kalenderjaar de prepensioenleeftijd (62 jaar) bereiken. Compensatie van ziekenfonds of ziektekostenpremie Werknemers die als actieve deelnemer met prepensioen zijn gegaan, ontvangen een vergoeding ter compensatie van de ziekenfonds- of ziektekostenpremie. Deze vergoeding is voor alle uitkeringsgerechtigden gelijk en bedraagt een vast bedrag per maand. Het bestuur beslist jaarlijks over de hoogte van de vergoeding indien en voor zover de financiële situatie van het fonds dit toelaat. Voor het jaar 2006 is de vergoeding vastgesteld op 132,-. Premie De prepensioenregeling is met ingang van 1 januari 2006 alleen nog van toepassing op werknemers die geboren zijn vóór 1 januari 1950. Voor deze groep werknemers is de pensioenpremie in 2006 gehandhaafd op 7,81 % van de prepensioengrondslag. Van de premie komt een deel voor rekening van de werkgever en een deel voor rekening van de werknemer. Het werkgeversdeel is 5,21 %, het werknemersdeel 2,6 %. Voor werknemers die geboren zijn op of na 1 januari 1950 bedraagt de verschuldigde premie per 1 januari 2006 3,93% van de prepensioengrondslag. Deze premie is een volledige werkgeverspremie. 1 Met uitzondering van het lid van de directie die als bestuurder bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven als alleen dan wel gezamenlijk vertegenwoordigingsbevoegd

Bestuur In de verslagperiode kwam het bestuur zes keer in vergadering bijeen. Deze vergaderingen vonden plaats op 13 februari, 11 april, 13 juni, 28 augustus, 24 oktober, 12 december 2006. Daarnaast heeft op 27 maart een extra bijeenkomst plaatsgevonden om het nieuwe Financieel Toetsingskader te bespreken. In deze paragraaf treft u een samenvatting aan van de belangrijkste onderwerpen die tijdens de vergaderingen zijn besproken. Wijzigingen in het prepensioenreglement In de vergadering van 13 februari zijn enkele reglementswijzigingen vastgesteld in het kader van de Wet VPL. Zo is bepaald dat de prepensioenregeling vanaf 1 januari 2006 alleen van toepassing is op werknemers die geboren zijn vóór 1 januari 1950. Deelnemers die geboren zijn op of na 1 januari 1950 bouwen vanaf 1 januari 2006 geen prepensioen meer op. Daarnaast is bepaald dat de spaarvutmethode van toepassing is op het aanvullend prepensioen. Essentie van de invoering van de spaarvutbepaling is dat de overgangsregeling wordt verhoogd op basis van actuariële grondslagen als de uitkering later ingaat dan de, volgens het reglement, vroegst mogelijke uittredingsdatum. Deze actuariële verhoging gebeurt reeds bij het prepensioen dat door een werknemer zelf is opgebouwd. Voorts is in de vergadering van 13 februari 2006 een reglementswijziging vastgesteld die betrekking heeft op het pensioengevend maken van de HAP-toeslag in de Taxisector. In het CAO-overleg Taxivervoer zijn partijen overeengekomen dat de toeslag voor het huisartsenvervoer, de zogenaamde HAP-toeslag, wordt aangemerkt als pensioengevend loonelement. Met deze wijziging is de HAP-toeslag opgenomen in de prepensioengrondslag. In de vergadering van 12 december is een reglementswijziging vastgesteld die betrekking heeft op de wijze waarop inkomsten uit nevenwerkzaamheden worden getoetst voor de sector Besloten Busvervoer. Ten aanzien van de samenloop van inkomsten uit nevenwerkzaamheden en aanvullende prepensioenuitkering heeft het bestuur besloten om het toetsen op jaarbasis te wijzigen in een toets op maandbasis. De enquêteformulieren worden wel jaarlijks na afloop van het kalenderjaar uitgevraagd, maar hierop moeten de neveninkomsten per maand worden vermeld. Het doel van de toetsing op maandbasis is het tegengaan van concurrentievervalsing. Indexatie Het bestuur besluit jaarlijks - indien en voor zover de financiële toestand van het fonds dit toelaat en gehoord de actuaris - of de pensioenaanspraken en uitkeringen worden geïndexeerd. In de vergadering van 24 oktober 2006 heeft het bestuur besloten om de indexatie per 1 januari 2007 volledig toe te passen. De opgebouwde aanspraken van de actieve deelnemers zijn daarom per 1 januari 2007 met 3,1% verhoogd. Ook de reeds ingegane prepensioenen en de premievrije pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers zijn per 1 januari 2007 met 3,1% verhoogd. Toekennen overgangsregeling In de vergadering van 24 oktober 2006 heeft het bestuur besloten om in het jaar 2007 het aanvullend prepensioen toe te kennen aan degenen die de pensioendatum bereiken en voldoen aan de daaraan gestelde voorwaarden. Tegemoetkoming ziektekostenpremie In de vergadering van 24 oktober 2006 heeft het bestuur besloten een tegemoetkoming in de premie voor ziektekosten voor haar rekening te nemen. Het bestuur heeft besloten om de compensatie in 2007 gelijk te houden aan de hoogte van de premiecompensatie in 2006, namelijk 132,- per maand. Geen wederkerigheidsovereenkomst met het Prepensioenfonds Beroepsgoederenvervoer Met het bestuur van het Prepensioenfonds Goederenvervoer is contact geweest over het aangaan van een wederkerigheidsovereenkomst voor de overgangsregeling. Op 12 december heeft het bestuur besloten geen wederkerigheidsovereenkomst met het Prepensioenfonds Goederenvervoer aan te gaan, gezien de nadelige financiële consequenties voor het Prepensioenfonds Personenvervoer. Vermogensbeheeractiviteiten Op 24 oktober heeft het bestuur besloten per 1 januari 2007 een samenwerkingsverband met het Pensioenfonds Vervoer en de overige vervoersfondsen aan te gaan met betrekking tot het onderbrengen van het vermogen in een Fonds voor Gemene Rekening. Het beheer van de beleggingsportefeuille - die tot 2007 vrijwel volledig bij één externe beheerder was ondergebracht - zal worden gespreid over circa 25 beheerders met specifieke deelmandaten, waardoor de afhankelijkheid van de prestaties van één beheerder sterk is afgenomen. Het proces van selecteren, monitoren en eventueel veranderen van beheerders is uitbesteed aan een zogenoemde fiduciaire vermogensbeheerder. Het bestuursbureau van het Pensioenfonds Vervoer zal het bestuur gaan adviseren over het beleid inzake het vermogensbeheer, toezien op de vermogensbeheerder en rapporteren aan het bestuur. De vermogensbeheerovereenkomst met F&C Netherlands BV, welke van rechtswege eindigt per 31-12-2006, zal niet worden verlengd. Uitbreiding bestuur Het bestuur heeft in haar vergadering van 24 oktober 2006 besloten uit te breiden van 6 naar 10 leden. De reden voor uitbreiding ligt in het feit dat de sector Besloten Bus de laatste jaren is gegroeid en evenredig hieraan de bijdrage van deze sector aan de premie. Hierbij past een grotere vertegenwoordiging in het bestuur.

Het bestuur bestaat uit 5 werkgeversleden en 5 werknemersleden. Van de 5 werkgeversleden zal KNV Taxi 3 leden afvaardigen en KNV Bus 2 leden. Aan werknemerszijde vaardigt het FNV 3 leden af waarvan 2 taxileden en 1 besloten buslid. Het CNV vaardigt 2 leden af waarvan 1 taxilid en 1 besloten buslid. Het quorum is 4 bestuursleden, met als aanvullende voorwaarde dat er minimaal 2 leden uit de sector Taxi aanwezig moeten zijn. Wijziging van de statuten In de vergadering van 12 december heeft het bestuur de statutenwijziging vastgesteld betreffende de uitbreiding van het bestuur en de verhoging van het quorum naar 4 leden. Jaarverslag In de vergadering van 13 juni 2006 ging het bestuur akkoord met het jaarverslag 2005, het statenverslag 2005 en het actuarieel rapport. Afrekening administratiekosten 2006 en tarieven 2007 In de vergadering van 13 juni 2006 ging het bestuur akkoord met de afrekening van de administratiekosten voor het jaar 2005. In de vergadering van 12 december is het bestuur akkoord gegaan met de tarieven voor de uitvoering van de regeling in het jaar 2007. Daarnaast is het bestuur in laatstgenoemde vergadering akkoord gegaan met de kostenraming van het project implementatie nieuwe regeling (de aanpassing van de prepensioenregeling aan de Wet VPL). Ontwikkelingen na afloop verslagjaar Er zijn na de balansdatum geen gebeurtenissen geweest van dien aard dat een wezenlijk ander beeld zou ontstaan van de financiële positie van het fonds per einde 2006, dan op grond van dit verslag kan worden verkregen. Omvang van het fonds In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling van de omvang van het fonds weergegeven. De gegevens bij de afsluiting van het verslagjaar, zoals het aantal werkgevers en deelnemers, de vastgestelde prepensioenpremie en de prepensioenuitkeringen, worden ter vergelijking afgezet tegen de cijfers uit het verleden. 2006 2005 Aantal werkgevers per 31 december Werkgevers verplicht tot premiebetaling 1.091 1.181 Werkgevers die opgaven in het boekjaar geen tot deelneming verplicht personeel in dienst te hebben 859 756 Vrijwillig aangesloten werkgevers 10 9 Aantal deelnemers per 31 december Actieve deelnemers 7.341 41.800 Nog niet geprepensioneerde gewezen deelnemers met premievrije rechten 44.078 4.398 Premie opgaven en betalingen In 2006 is vastgesteld aan premie 18.679.000. Ultimo 2006 was nog te voldoen een bedrag van 5.069.000. Dit is 27,14% van de totaal vastgestelde voorschotpremie. Prepensioenuitkeringen Over 2006 is uitbetaald aan prepensioenen 8.032.000 tegen het vorige jaar 3.339.000. Dit bedrag is inclusief éénmalige uitkeringen. Op het einde van het boekjaar waren de aantallen ingegane prepensioenen en de totale jaarbedragen als volgt: 2006 2005 Aantallen prepensioenen 567 310 Jaarbedragen (x 1000 ) 8.032 3.339 Eénmalige uitkeringen In 2006 is 5.000 uitbetaald aan éénmalige uitkeringen (afkoopsom in plaats van klein prepensioen ineens en afkoopsom bij emigratie), ten opzichte van 4.000 in 2005.

Maatschappelijk verantwoord ondernemen Op grond van Richtlijn 400 Jaarverslag besteedt het fonds, net als andere ondernemingen, aandacht aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. Doel daarvan is het informeren van belanghebbenden en het verantwoording afleggen over maatschappelijke verantwoordelijkheden. Dat betreft met name algemene, sociale en economische aspecten van het fonds. De rapportage over deze aspecten is op diverse plaatsen terug te vinden in het jaarverslag. De algemene aspecten betreffen de belangrijkste problemen en uitdagingen, de invloed hiervan op het beleid en de strategie en de rol van belanghebbenden hierbij. Deze algemene aspecten zijn opgenomen in het hoofdstuk ontwikkelingen op pensioengebied. In dit hoofdstuk wordt per onderwerp aangegeven wat het fonds aan deze onderwerpen heeft gedaan gedurende de loop van het verslagjaar. Relevante sociale aspecten betreffen met name sociaal-maatschappelijke zaken zoals verantwoord beleggen. In het hoofdstuk beleggingen wordt het beleggingsbeleid van het fonds uiteengezet. Richtlijn 400 beoogt overigens niet aan pensioenfondsen voor te schrijven dat zij (meer) maatschappelijk moeten beleggen, de nadruk ligt op de informatieverschaffing. 10 Verdere aspecten die betrekking hebben op maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn bijvoorbeeld de wijze waarop het pensioenfonds georganiseerd is, de verdeling van taken en verantwoordelijkheden, de interne beheersing van processen en procedures en de communicatie met de belanghebbenden. Deze onderwerpen komen aan de orde in het kader van de discussie over pension fund governance in het hoofdstuk ontwikkelingen op pensioengebied. Het bestuur heeft kennis genomen van de heersende opvattingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Risicoparagraaf De in de balans opgenomen financiële instrumenten zijn beleggingen, vorderingen en schulden. Financiële instrumenten zijn opgenomen tegen marktwaarde, voor zover niet anders is aangegeven. De belangrijkste risico s zijn: Marktrisico Marktrisico is het risico dat de waarde van de beleggingen verandert door veranderingen in de marktprijzen. Het structurele marktrisico wordt beheerst binnen het ALM-proces. Daarin wordt een zodanige beleggingsmix vastgesteld dat het marktrisico acceptabel is. De feitelijke beleggingsmix mag binnen vastgestelde bandbreedtes afwijken van de ALM-beleggingsmix. Voor de beheersing van het marktrisico in samenhang met het renterisico wordt gebruik gemaakt van de actieve weging van de diverse beleggingscategorieën en derivaten. Valutarisico Valutarisico is het risico dat de waarde van de beleggingen verandert door veranderingen in valutakoersen. Valutarisico s worden afgedekt met valutaderivaten, voornamelijk valutatermijncontracten. Het bestuur hanteert in 2006 als uitgangspunt om alle belangrijke wisselkoersrisico s van de vastrentende beleggingen volledig af te dekken. Voor zakelijke waarden wordt 50% van het valutarisico afgedekt. Renterisico Renterisico is het risico dat het saldo van de waarden van de portefeuille vastrentende waarden en de nominale pensioenverplichtingen verandert door veranderingen in de marktrente. Het structurele renterisico wordt beheerst binnen het ALM-proces. Integrale beheersing van de balansrisico s is onderdeel van de nieuwe financiële opzet. Voor de beheersing van het renterisico wordt thans alleen nog gebruik gemaakt van langlopende Euro overheidsleningen. Kredietrisico Dit risico hangt samen met de beleggingen in verhandelbare schuldpapieren en op tegenpartijen. Kredietrisico op verhandelbare schuldpapieren wordt beschouwd als prijsrisico. De beheersing van deze vorm van kredietrisico is geïntegreerd in het beleggingsproces, door middel van een richtlijn over de maximale belegging per kredietklasse. Tegenpartijrisico betreft het risico dat tegenpartijen hun verplichtingen aan het fonds niet meer kunnen nakomen, bijvoorbeeld door faillissement. Het tegenpartijrisico wordt beheerst door selectie van solide tegenpartijen en hantering van tegenpartijlimieten, al dan niet in combinatie met zekerheidstellingen. Verzekeringstechnisch risico Naast de financiële risico s staat het fonds bloot aan verzekeringstechnische risico s, waarvan het langlevenrisico het belangrijkste is. Bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen worden prudente veronderstellingen gehanteerd waaronder leeftijdscorrectiefactoren alsmede toekomstige verbetering van de levensverwachting. Andere verzekeringstechnische risico s zijn kortlevenrisico en looninflatie. Relatieve marktrisico Dit is het risico dat de vermogensbeheerders bij de uitvoering van het actieve beleggingsbeleid afwijken van het vastgestelde ALM-beleid. Hiertoe zijn strategische marges gedefinieerd welke dagelijks worden gemonitored door de fiduciair vermogensbeheerder. Operationeel risico Het operationeel risico is het risico op verlies als resultaat van inadequate of foutieve interne processen, mensen en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen. Operationele risico s hebben een negatieve impact op een goede uitvoering van de pensioenregeling. Voor deze operationele risico s geldt wel dat een verregaande reductie onevenredig veel inspanning en kosten met zich mee kan brengen. De operationele uitvoering geschiedt door PVF Achmea en het fonds. Het grootste deel van de operationele uitvoering ligt bij PVF Achmea. PVF Achmea heeft een SAS 70-verklaring (type II). Door het overleggen van een SAS 70-verklaring toont PVF Achmea aan het pensioenfonds én aan de accountant van het pensioenfonds, dat de uitvoering in control is. Het overleggen van de SAS 70-verklaring komt tevens tegemoet aan de Beleidsregel Uitbesteding Pensioenfondsen waarin DNB heeft vastgesteld dat een pensioenfonds dat zijn administratie uitbesteedt aan een uitvoerder verantwoordelijk is en blijft voor een juiste administratie. Liquiditeitsrisico Het liquiditeitsrisico is het risico dat het fonds onvoldoende liquide middelen heeft om betalingen, waaronder de pensioenuitkeringen, te verrichten. Bij het fonds is sprake van een jaarlijkse grote netto-instroom. De waarschijnlijkheid van het liquiditeitsrisico en de impact is derhalve klein. Het liquiditeitsrisico wordt ook beperkt door de invulling van het cashmanagement. Het bestuursbureau ziet toe op een juiste afstemming van de inkomende en uitgaande cashstromen van het fonds, waarbij rekening wordt gehouden met de te verrichten betalingen. Omgevingsrisico Het omgevingsrisico is het risico als gevolg van buiten het fonds komende veranderingen op het gebied van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden, reputatie en ondernemingsklimaat. Het ondernemingsklimaatrisico en de afname van verzekerde deelnemers zijn belangrijke omgevingsrisico s. 11

Voor wat betreft het ondernemingsklimaatrisico geldt dat het huidige bestand van deelnemers voor een groot deel bestaat uit slapers. Daarnaast blijft het fonds als gevolg van de stabiele markt zelf ook redelijk stabiel. De waarschijnlijkheid van het ondernemingsklimaatrisico is middelgroot en de impact is gering. Het tweede omgevingsrisico is het risico dat het aantal deelnemers fors zal dalen door politieke en/of wettelijke ontwikkelingen. De kans dat deze ontwikkeling zich voordoet is aanwezig en de impact zal groot zijn. Het is voor het bestuur niet mogelijk beheersmaatregelen te treffen om deze ontwikkelingen te voorkomen. Het laatste omgevingsrisico is het belanghebbendenrisico. Het is denkbaar dat de belanghebbenden (cao-partijen) het niet eens zijn of worden over de koers van de pensioenregeling in de toekomst. Het bestuur kan in dat geval geen lange termijnbeleid hanteren, omdat de koers van de regeling, of zelfs het voortbestaan van de regeling, onduidelijk wordt. De kans dat dit gebeurt is gemiddeld en de mogelijke impact is klein. De taak van het bestuur is om binnen de door cao-partijen gestelde kaders de belangen van de diverse groepen af te wegen en te zoeken naar een oplossing die het beste daarbij aansluit. 12

Pensioen en wetgeving Een nieuwe Pensioenwet In het verslagjaar is de nieuwe Pensioenwet tot stand gekomen. Deze wet is grotendeels per 1 januari 2007 in werking getreden. De Pensioenwet heeft op onderdelen ingrijpende gevolgen voor pensioenregelingen en daarom is door middel van overgangsrecht bepaald dat veel artikelen pas een jaar later van kracht worden. Uitgangspunt bij het ontwerpen van de Pensioenwet was een technische herziening en modernisering van de Pensioen- en spaarfondsenwet. In dat kader is de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de betrokken partijen verduidelijkt en is er een geheel nieuw financieel toetsingskader voor pensioenfondsen tot stand gekomen. Al in een vroeg stadium zijn er aandachtsgebieden benoemd waar behoefte was aan de vaststelling van nieuw beleid. Speciale aandacht is besteed aan transparantie van de pensioenen door voorschriften over voorlichting. Een nieuwe Wet Financieel Toezicht Per 1 januari 2007 is de Wet Financieel Toezicht (WFT) in werking getreden. De WFT is een kaderwet waarin het gehele spectrum van toezichtswetgeving op financiële instelling is opgenomen. Zowel het prudentieel toezicht, uitgeoefend door DNB, als het gedragstoezicht, uitgeoefend door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). In de WFT is veel bestaande wetgeving geïncorporeerd. Daarbij is de oude wetgeving ingetrokken en daaronder zijn ook wetten waarmee pensioenfondsen te maken hadden. Dat zijn bijvoorbeeld de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 (WTV 1993) en de Wet Financiële Dienstverlening (WFD). Bij de totstandkoming van de Pensioenwet is uitgebreid stilgestaan bij de vraag of een pensioenfonds onder de WFT zou moeten vallen. Uitkomst van de discussie is dat de WFT grotendeels niet van toepassing is op een pensioenfonds. Het toezicht op pensioenregelingen en pensioenfondsen is immers al geregeld in de Pensioenwet. Toch heeft een pensioenfonds op sommige punten wel te maken met de WFT. Dat betreft bijvoorbeeld de bepalingen inzake het effectentypisch gedragstoezicht, die zijn in principe ook voor pensioenfondsen van toepassing. Ook krijgen pensioenfondsen te maken met de voorschriften die in de Code Tabaksblat zijn opgenomen voor institutionele beleggers. De naleving van deze voorschriften is nu verankerd in de WFT en van toepassing verklaard op alle institutionele beleggers, waartoe pensioenfondsen expliciet worden gerekend. Gevolg is dat een pensioenfonds voor boekjaren vanaf 1 januari 2007 moet aangeven in hoeverre het fonds de voorschriften (principes en best practice bepalingen) naleeft, of gemotiveerd moet uiteenzetten waarom het van naleving afziet. Procedures voor aanvragen verplichtstelling aangepast Minister De Geus heeft wijzigingen aangebracht in de procedures voor de aanvraag van de verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds. Daartoe is Toetsingskader Wet Bpf 2000 en de Regeling betreffende aanvragen Wet Bpf 2000 aangepast. De wijzigingen zijn ook van toepassing op verzoeken om wijziging van de verplichtstelling. In de nieuwe regels is duidelijker opgenomen hoe de verzoekende partijen moeten aantonen dat zij representatief zijn voor de betreffende bedrijfstak. Daarbij wordt aangeknoopt aan de regels die al gelden voor het algemeen verbindend verklaren van een CAO. Inhoudelijk is verder de belangrijkste wijziging dat er termijnen worden gesteld aan de behandeling van een verzoek. De wijzigingen zijn doorgevoerd per 1 augustus 2006. Voor verzoeken die vóór deze datum zijn ingediend blijft nog een jaar lang de oude regelgeving van kracht. Voor het fonds is de wijziging van het toetsingskader van belang als het nodig mag blijken de verplichtstelling van het fonds aan te passen. Standpunt DNB inzake marktordeningsbepalingen De Nederlandsche Bank heeft op 20 november 2006 een standpunt gepubliceerd over de marktordeningsbepalingen voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen (Bpf en). Dat betreft de zogenaamde Cohen-bepalingen in de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000. De bepalingen moeten voorkomen dat Bpf en oneigenlijke concurrentievoordelen kunnen ontlenen aan de verplichtstelling. Op grond van de bepalingen moet een Bpf er op toezien dat een ander geen gebruik maakt van de naam of het merk van het Bpf. Verder mag een Bpf gegevens van deelnemers slechts onder strikte voorwaarden aan derden verstrekken en mag het geen informatie aan deelnemers verstrekken over regelingen die het Bpf niet zelf uitvoert. In de praktijk blijken de bepalingen soms erg belemmerend te werken. Dat blijkt bijvoorbeeld als een dochter van een Bpf een levensloopregeling wil uitvoeren. Bij de totstandkoming van de levensloopregelingen is uitdrukkelijk bepaald dat ook een dochter van een pensioenfonds een levensloopregeling mag uitvoeren. Maar de marktordeningsbepalingen verbieden het een Bpf om daar de deelnemers over te informeren. Dat levert in de communicatie allerlei problemen op. Vandaar dat DNB is gevraagd om een nader standpunt over haar interpretatie van de marktordeningsbepalingen. Zorgverzekeringswet: op de pensioenen ingehouden premies Per 1 januari 2006 is de nieuwe Zorgverzekeringswet (Zvw) in werking getreden. Financiering vindt onder meer plaats door middel van een inkomensafhankelijke bijdrage. De normale situatie is dat de werkgever de inkomensafhankelijke bijdrage moet vergoeden aan de 13

14 werknemer. Voor mensen die deze inkomensafhankelijke bijdrage niet vergoed krijgen (waaronder zelfstandigen, freelancers en gepensioneerden) heeft het kabinet een lagere bijdrage vastgesteld. Over alle pensioenuitkeringen is een inkomensafhankelijke bijdrage van 4,4% verschuldigd. Dat geldt ook voor nabestaandenpensioenen, de aanvullende arbeidsongeschiktheidspensioenen en prepensioenen. Dit heeft consequenties voor de in Nederland én in het buitenland wonende gepensioneerden. Bij samenloop van pensioenen in Nederland moet elk(e) pensioenfonds c.q. pensioenuitvoerder afzonderlijk de inkomensafhankelijke bijdrage inhouden tot het maximum is bereikt. Voor gepensioneerden die uitkeringen ontvangen van meer fondsen c.q. uitvoerders bestaat daardoor de kans dat in totaal een te hoog bedrag aan inkomensafhankelijke bijdrage wordt ingehouden. Het teveel ingehouden bedrag wordt in principe na afloop van het betreffende belastingjaar terugbetaald. Voor de in het buitenland wonende gepensioneerden geldt dat aan de hand van zogenaamde woonlandfactoren de hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage wordt vastgesteld. De grootte van de woonlandfactoren loopt sterk uiteen. Voor Spanje is bijvoorbeeld een factor 0,3557 vastgesteld en voor Marokko een factor van 0,0125. Dat heeft als gevolg dat gepensioneerden in Spanje circa 35% van de premie verschuldigd zijn van de bijdrage die binnen Nederland geldt, en gepensioneerden in Marokko circa 1%. In opdracht van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) houdt het Prepensioenfonds voor het Personenvervoer over de Weg vanaf mei 2006 de inkomensafhankelijke bijdrage in op uitkeringen naar het buitenland. Het CVZ geeft daarbij op individueel niveau aan welke bedragen moeten worden ingehouden. Bij de vaststelling van die bedragen houdt het CVZ indirect rekening met de woonlandfactoren. Als het jaarmaximum is bereikt geeft het CVZ aan het Prepensioenfonds voor het Personenvervoer over de Weg door dat de inhouding op de betreffende pensioenuitkering moet worden stopgezet. Goed pensioenfonds bestuur (pension fund governance) De Stichting van de Arbeid (STAR) heeft in 2005 het rapport Principes voor goed pensioenfonds bestuur uitgebracht. De hierin vermelde principes zijn nu verankerd in de Pensioenwet. Pensioenfondsen moeten de principes uiterlijk 1 januari 2008 hebben geïmplementeerd. De principes hebben tot doel de kwaliteit, de zorgvuldigheid en de openheid van pensioenuitvoerders in Nederland op een hoger plan te brengen. Het gaat om zorgvuldig bestuur, intern toezicht, verantwoording, deskundigheid, openheid en communicatie. Uitgangspunt is dat een pensioenfondsbestuur helder voor ogen moet hebben dat het bestuur verantwoordelijk is en blijft, hoe die verantwoordelijkheid wordt gedragen, hoe het interne toezicht is geregeld en hoe en aan wie verantwoording wordt afgelegd. Wat betreft de verantwoording aan de belanghebbenden bij het pensioenfonds geven de principes aan dat elk pensioenfonds een verantwoordingsorgaan in het leven moet roepen. Er moet verantwoording worden afgelegd aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden. In de loop van 2007 zal het Prepensioenfonds voor het Personenvervoer over de Weg besluiten hoe zij definitief invulling geeft aan het door de pensioenwet verplicht gestelde verantwoordingsorgaan. Het bestuur van het Prepensioenfonds voor het Personenvervoer over de Weg is van mening dat een periodieke evaluatie van haar eigen functioneren van belang is voor het blijvend veilig stellen van een juiste en financieel verantwoorde uitvoering van de pensioenregeling. Een belangrijke rol hierbij speelt de continue aandacht voor bevordering van deskundigheid van het bestuur.

Beleggingen Algemeen Marktontwikkelingen Terugblik op 2006 De wereldwijde economie liet over 2006 een hoge groei zien. In de VS was er in de eerste helft van het jaar sprake van een hoge inflatie, gevolgd door een dalende economische groei in het tweede halfjaar. Buiten de VS bleef de economische groei sterk, terwijl de inflatie beperkt bleef. In de eerste helft van het jaar stegen de aandelenkoersen beperkt, vanwege het negatieve effect van de stijgende lange rente. Dit veranderde in de tweede helft van het jaar. Beleggers vreesden aanvankelijk dat centrale banken de rente te lang zouden blijven verhogen bij een aanhoudende hoge economische groei. Hierdoor bestond het risico dat de economie door een te hoge rente in een recessie zou belanden. Toen de economische groei begon te vertragen kon de Amerikaanse centrale bank (FED) de rente ongewijzigd laten en nam de vrees voor een recessie af. Hierdoor stegen de aandelenkoersen in de tweede helft van het jaar flink. De aandacht van beleggers verschoof in de Verenigde Staten het afgelopen jaar van inflatie naar economische groei. Hierdoor stegen de lange rentes gedurende de eerste zes maanden van 2006, terwijl ze in het tweede halfjaar daalden. In december stegen de lange rentes weer flink, nadat de angst van beleggers voor een economische recessie in de VS afnam door de publicatie van beter dan verwachte macro-economische cijfers. Ook stegen de lange rentes doordat de hoop op snelle rentewijzigingen door de FED verdween. Beleggers rekenden er aanvankelijk wel op dat de FED de rente zou verlagen om een recessie te voorkomen. De centrale banken verhoogden de rente verder over 2006. De FED verhoogde de rente stapsgewijs tot 5,25 procent, terwijl de Europese Centrale Bank (ECB) de rente in verschillende stappen verhoogde tot 3,50 procent. Ook in Japan, China en het Verenigd Koninkrijk gingen de korte rentes omhoog. Gedurende 2006 werd de Amerikaanse dollar minder waard ten opzichte van de euro. Ten opzichte van de Japanse yen werd de Amerikaanse dollar juist meer waard. Ook de olieprijs werd gedurende het afgelopen jaar beïnvloed door de ontwikkeling van de Amerikaanse economie. In de eerste helft van 2007 leidde dit tot een grote vraag naar olie en een hogere olieprijs. Gedurende het tweede halfjaar daalde de olieprijs, mede omdat de markt een daling van de vraag verwachtte. De vastgoedmarkt Evenals de voorgaande jaren is direct vastgoed bijzonder populair onder beleggers. Dit is een fenomeen dat zich wereldwijd voordoet. Het aandeel grensoverschrijdende beleggingen liet ook een stijging zien: hieruit blijkt dat de vastgoedmarkt in toenemende mate aan het internationaliseren is. De aanvangsrendementen zijn in 2006 verder gedaald. De verwachting is dat de aanvangsrendementen nog verder zullen dalen in 2007, zij het niet meer zo sterk. Redenen hiervoor zijn de aantrekkende economie (voor de gebruiksmarkt) en een aanhoudende beleggingsdruk. Beleggingsbeleid De invoering van het nieuw FTK, per 1 januari 2007, betekent een andere waardering van de verplichtingenportefeuille, namelijk op basis van marktrentes in plaats van een vaste rekenrente. Hierdoor wordt de marktwaarde dekkingsgraad rentegevoeliger en meer volatiel. In het verslagjaar is de strategische beleggingsportefeuille van het fonds niet aangepast. De strategische weging voor zakelijke waarden in de op lange termijn wenselijk geachte optimale portefeuille is door het Bestuur vastgesteld op 23% en de strategische weging voor vastrentende waarden op 77%. Dit jaar is het fonds begonnen met het opbouwen van een belang in indirect vastgoed aandelen (3%) en converteerbare obligaties (3%) ten laste van obligaties (-2%) en aandelen (-4%). Vanuit de optiek van diversificatie en regelgeving (FTK) en het behaalde absolute rendement hebben deze producten waarde kunnen toevoegen. De normportefeuille is de portefeuille die op kortere termijn (een verslagjaar) wenselijk wordt geacht en op grond van de verwachtingen voor beleggingssectoren kan afwijken van de strategische portefeuille. In 2006 werd de portefeuille gesplitst tussen liquide (F&C portefeuille) en illiquide (Direct Vastgoed) beleggingscategorieën. Het valutarisico wordt al enkele jaren structureel afgedekt en wel voor 50% bij zakelijke waarden en voor 100% bij vastrentende waarden. 15

Beleggingen in het verslagjaar In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de samenstelling van de beleggings-portefeuille per ultimo 2006 en 2005. De werkelijke wegingen in afgeronde percentages worden afgezet tegen de met het Bestuur afgesproken normportefeuille. Categorie Weging Norm Weging Norm 31/12/ 2006 2006 31/12/ 2005 2005 Aandelen 16% 17% 23% 20% Converteerbare obligaties 4% 2% nvt nvt Indirect vastgoed 4% 3% nvt nvt Totaal zakelijke waarden 24% 22% 23% 20% Obligaties 68% 73% 73% 75% Liquide middelen 0% 0% 0% 0% Totaal vastrentende waarden 68% 73% 73% 75% F&C Portefeuille 92% 95% 96% 95% Direct vastgoed 8% 5% 4% 5% Totale portefeuille 100% 100% 100% 100% 16 Aandelen In de eerste helft van het jaar deed de aandelenportefeuille het minder goed. Dit veranderde in de tweede helft van het jaar toen de vrees voor een recessie afnam. Binnen de aandelen regio s liet Small Caps Europa (29%) het beste absolute rendement zien met Pacific (24%) en Emerging Markets (22%) er dicht op. Japan (+3%) en Small Caps VS (+2%) vielen hierbij uit de toon. In onderstaande figuur wordt de verdeling van de aandelenportefeuille over de verschillende regio s ultimo 2006 weergegeven. Converteerbare obligaties De dit jaar geïntroduceerde wereldwijde converteerbare obligaties behaalde een mooi rendement van ruim 8%. Indirect vastgoed aandelen De keuze om in 2006 indirect vastgoed op te nemen in de portefeuille pakte goed uit; indirect vastgoed aandelen lieten een rendement zien van afgerond 30%. Obligaties In 2006 lieten staatsobligaties Europa euro en Europa niet-euro licht negatieve rendementen zien onder invloed van de per saldo gestegen kapitaalmarktrente. VS staatsobligaties noteerden een plus van 1%. Wereldwijde bedrijfsobligaties (global credits) kwamen uit op afgerond 2%. Emerging Markets obligaties presteerden ook dit jaar erg goed (afgerond 10%). In onderstaande figuur wordt de verdeling van de obligatieportefeuille ultimo 2006 weergegeven. Emering Markets Pacific Japan Small Caps US Amerika Small Caps Europe Europa Nederland

Direct vastgoed Het totale transactievolume steeg naar record hoogtes aan vastgoedbeleggingen. Het grootste transactievolume in 2006 kwam voor rekening van kantoren met een volume van e 5,7 miljard. De Nederlandse huizenprijzen stegen met gemiddeld 5,9% (landelijk). De economische vooruitgang heeft een positief effect gehad op de winkel en kantoren markt. Performance van de beleggingsportefeuille De performance van de totale beleggingsportefeuille bedroeg in 2006 5,2%. De benchmark performance (rendement van de normportefeuille) bedroeg 4,8%. In 2005 bedroeg de performance 9,3% versus een benchmark performance van 8,5%. In de tabel hieronder worden de behaalde rendementen in 2006 en 2005 per categorie weergegeven. Rendement in % 2006 2005 Aandelen 14,6 26,0 Converteerbare obligaties 8,3 - Indirect vastgoed 29,9 - Direct vastgoed 10,0 12,1 Obligaties 1,2 4,6 Totale portefeuille 5,2 9,3 De outperformance van 38 basispunten (bp) in 2006 werd behaald door de goede assetallocatie (regio- en assetkeuze) met +44 bp, de fondsselectie liet een kleine min zien (-6 bp). In de onderstaande grafiek wordt de rendementsontwikkeling van de totale beleggingsportefeuille over de laatste 3 jaar weergegeven. Maatschappelijk verantwoord ondernemen Algemeen Vanaf 1 januari 2005 wordt het fonds als institutioneel belegger, geacht zich als actieve aandeelhouder op te stellen en hierover te rapporteren. De noodzaak hiertoe komt door de corporate governance code van de Commissie Tabaksblat en zal naar verwachting ook expliciet worden vastgelegd in de pension fund governance code die momenteel gerealiseerd wordt. In het rapport van de Commissie Tabaksblat worden de volgende bepalingen voor institutionele beleggers als best practice gedefinieerd: Institutionele beleggers publiceren jaarlijks in ieder geval op hun website hun beleid ten aanzien van het uitoefenen van het stemrecht op aandelen die zij in beursgenoteerde ondernemingen houden; Institutionele beleggers doen jaarlijks op hun website en/of in hun jaarverslag verslag van de uitvoering van hun beleid ten aanzien van het uitoefenen van het stemrecht in het betreffende boekjaar; Institutionele beleggers brengen ten minste éénmaal per kwartaal op hun website verslag uit of en hoe zij als aandeelhouders hebben gestemd op de algemene vergaderingen van aandeelhouders. Het fonds heeft gekozen voor de dienstverlening van F&C op dit gebied en daarmee voor de integrale benadering van corporate governance, de uitoefening van stemrecht op aandelen en maatschappelijk verantwoord beleggen. Onderdeel van deze aanpak is een speciaal, actief programma gericht op de ondernemingen waarin wordt belegd. Deze ondernemingen worden systematisch benaderd over 17 corporate governance, maatschappelijke, ethische en milieurisico s. Uitgangspunt hierbij is dat voor het welslagen van een onderneming maatschappelijke en ethische risico s, alsmede risico s op milieugebied, op de juiste manier worden beheerst. Het fonds meent dat beheersing van deze risico s op termijn van wezenlijke invloed kunnen zijn op het behoud en het welzijn van de wereld naast een positieve invloed op de bedrijfsprestaties en -resultaten. Als onderdeel van de dienstverlening zijn rapportageafspraken gemaakt met de vermogensbeheerder, aan de hand waarvan het fonds zich kan verantwoorden en kan voldoen aan de best practice bepalingen van de Commissie Benchmark Tabaksblat. Performance De z-score over 2006 Op 24 april 1998 is in de Wet betreffende verplichte deelneming in een prepensioenfonds (Wet bpf) een Vrijstellingsregeling opgenomen. Deze Vrijstellingsregeling is op 26 april 1998 in werking getreden. De regeling geeft bedrijfsgenoten een aantal gronden voor vrijstelling van de verplichte deelname in een prepensioenfonds. Eén van deze gronden betreft de vrijstelling op basis van de beleggingsperformance. Deze vrijstellingsgrond is nader omschreven in artikel 5 Vrijstellingsregeling. Met name in artikel 5 lid 1a

en lid 1b Vrijstellingsregeling wordt aangegeven dat vrijstelling kan worden verleend als niet is voldaan aan de eisen die worden gesteld aan het vaststellen van het beleggingsbeleid, de normportefeuille en de beleggingsperformance (Z-score). Om na te gaan of prepensioenfondsen zich aan deze eisen hebben gehouden kunnen derden op basis van artikel 5 lid 4 Vrijstellingsregeling het bestuur van een prepensioenfonds verzoeken om informatie omtrent het beleggingsbeleid en het rendement aan hen te overleggen. De z-score wordt ieder jaar vastgesteld en geeft de afwijking van het feitelijke rendement ten opzichte van het door het fonds vastgestelde rendement (het rendement dat op grond van de normportefeuille behaald kan worden ofwel het normrendement). De formule voor de z-score is als volgt: Zj = ((Rfj - Kj) - (Rbj Kbj))/Ej Om de z-score te berekenen wordt het feitelijke rendement (Rfj) gecorrigeerd voor de feitelijke beleggingskosten (Kj). Het beoogde of normrendement (Rbj) wordt, nadat het eveneens is gecorrigeerd voor de normbeleggingskosten (vanaf 1998 standaard 0,15%, ingaande 2004 variabel (Kbj)), in mindering gebracht op het feitelijk rendement. Het verschil wordt gedeeld door de rendementsspreiding (Ej). De rendementsspreiding is gebaseerd op de beleggingsmix ofwel op de percentages vastrentende waarden en zakelijke waarden in de beleggingsportefeuille. De performancetoets Op basis van artikel 5 lid 1 sub a Vrijstellingsregeling kan vrijstelling worden verleend aan een bedrijfsgenoot als uit de performancetoets, uitgevoerd over vijf kalenderjaren, blijkt dat het feitelijk behaalde beleggingsrendement van het bedrijfstakpensioenfonds in negatieve zin afwijkt van het rendement van de door het fonds vastgestelde normportefeuille. Van een aanzienlijke afwijking in negatieve zin is sprake als de uitkomst van de berekening van de performancetoets groter is dan -1,28. De performancetoets wordt over een periode van vijf jaar berekend, waarbij een optelling plaatsvindt van de jaarlijkse z-scores, die wordt gedeeld door de wortel van het aantal jaren waarover de toets plaatsvindt. De formule voor de performancetoets is als volgt: (z(j-5) + z(j-4) + z(j-3) + z(j-2) + z(j-1))/ 5-1,28 Op grond van artikel 9 lid 1 Vrijstellingsregeling is de performancetoets berekend over een periode van 3 jaren. De performancetoets voor het fonds komt uit op -0,09. Op basis van deze toets kan aldus geen vrijstelling aan een bedrijfsgenoot van de Stichting Prepensioenfonds voor het Personenvervoer over de Weg worden verleend. Tot en met 2006 ziet de berekening er als volgt uit: ((-1,15) + (0,69) + (0,30)) / 3 = -0,09 18 De voorlopig berekende z-score voor het jaar 2006 is 0,30. Voor 2005 kwam de definitieve z-score uit op 0,69. Over 2004 bedroeg de z-score -1,15. Z-score 2004 2005 2006 Rfj 5.90 9.30 5.21 Kj 0.18 0.18 0.13 Rbj 7.10 8.52 4.86 Kbj 0.12 0.12 0.12 Ej 1.10 1.06 1.13 Zj -1.15 0.69 0.30

Jaarverslag Balans per 31 december 2006 (in eenheden van duizend euro) Activa 31 december 2006 31 december 2005 Beleggingen (1) Onroerende zaken 9.713 1.555 Aandelen 16.699 16.694 Obligaties 56.981 54.418 Overige beleggingen (17) 1.582 83.376 74.249 Vorderingen en overlopende activa (2) Premies 4.898 12.346 Overige vorderingen 4.423 145 9.321 12.491 Liquide middelen (3) 7.611 1.196 100.308 87.936 Passiva Reserves (4) Algemene reserve 35.140 29.343 Technische voorzieningen (5) Pensioenverplichtingen 52.557 47.928 Overige technische voorzieningen 11.132 7.566 63.689 55.494 19 Kortlopende schulden (6) Overige schulden 1.479 3.099 100.308 87.936

Rekening van baten en lasten over 2006 (in eenheden van duizend euro) Baten 2006 2005 Premies (7) 18.679 34.139 Overgenomen pensioenverplichtingen 93 105 Directe beleggingsopbrengsten (8) 1.703 1.947 Indirecte beleggingsopbrengsten (9) 2.696 3.285 Andere baten (10) 1.195-24.366 39.476 Lasten Mutatie voorzieningen Pensioenverplichtingen 4.629 21.785 Voorziening omrekening overlevingstafels 62 70 Voorziening financiering overgangsmaatregelen 3.504 (6.393) 8.195 15.462 Overgedragen pensioenverplichtingen 41 29 Uitkeringen (11) 8.032 3.339 20 Kosten (12) 2.301 1.738 Andere lasten (13) - 2.146 Saldo boekjaar 5.797 16.762 24.366 39.476 Verdeling saldo boekjaar Algemene reserve 5.797 16.762

Grondslagen voor balanswaardering en resultaatbepaling Algemeen De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaglegging. Geïntegreerde premie-inning Met ingang van 2006 vindt een geïntegreerde premie-inning plaats voor het Pensioenfonds Vervoer, de gelieerde prépensioenfondsen en de Vut Goederenvervoer. Het pensioenfonds int de geïntegreerde premie en draagt het aandeel van de andere regelingen af aan de gelieerde fondsen. Over de rekening-courant wordt een rente berekend op basis van het rendement van het pensioenfonds. Grondslagen voor balanswaardering Algemeen De activa en passiva zijn, voor zover niet anders vermeld, gewaardeerd tegen nominale waarde. Voor eventuele oninbare vorderingen vindt waardering plaats onder aftrek van een voorziening. Beleggingen Onroerende Zaken Onroerende Zaken worden gewaardeerd tegen marktwaarde. Voor niet beursgenoteerde participaties in onroerende zaken is dit de berekende intrinsieke waarde. Aandelen Aandelen worden gewaardeerd tegen marktwaarde. Voor niet beursgenoteerde participaties in aandelenfondsen is dit de berekende intrinsieke waarde. Obligaties Obligaties worden gewaardeerd tegen markt waarde. Voor niet beursgenoteerde participaties in vastrentende waardenfondsen is dit de berekende intrinsieke waarde. Reserves Algemene reserve Deze reserve is een saldopost en dient ter opvang van tegenvallers anders dan waarvoor een reserve respectievelijk voorziening is getroffen. Technische Voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichtingen is gelijk aan de contante waarde van de prepensioenaanspraken, waarop per balansdatum op grond van het pensioenreglement, rechten zijn verkregen, inclusief de indexatie van de pensioenaanspraken per 1 januari volgend op de balansdatum. Voor de toekomstige uitvoeringskosten is de netto voorziening pensioenverplichtingen verhoogd met een opslag van 1%. Rekenrente Als rekenrente wordt de marktrente gehanteerd. De marktrente komt overeen met de rentetermijnstructuur ultimo boekjaar zoals deze door DNB is gepubliceerd. In verband met de Actuariële Principes voor Pensioenfondsen bedraagt de te hanteren rekenrente maximaal 4%. De berekeningen zijn uitgevoerd op de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen: a. Voor mannen zijn de sterftekansen ontleend aan de met twee jaar verlaagde overlevingstafel Gehele Bevolking Mannen 1995-2000. b. Voor vrouwen zijn de sterftekansen ontleend aan de met een jaar verlaagde overlevingstafel Gehele Bevolking Vrouwen 1995-2000. Jaarlijks kan het bestuur besluiten een vergoeding aan uitkeringsgerechtigden te verstrekken ter compensatie van de ziektekostenpremie. Uit hoofde van prudentie wordt de contante waarde van de toegekende ziektekostentoelagen in de voorziening pensioenverplichtingen opgenomen. Overige technische voorzieningen Voorziening omrekening overlevingstafels Ter egalisering van de kosten van toekomstige overgang op nieuwe overlevingstafels is deze voorziening in het leven geroepen. Jaarlijks wordt deze voorziening gesteld op 0,10% maal het aantal sinds de laatste omrekening verstreken jaren van de voorziening pensioenverplichtingen. Voorziening financiering overgangsmaatregelen Op basis van prognoses is in de premie een opslag opgenomen voor de financiering van de overgangsregeling. Deze opslag wordt aan de voorziening toegevoegd. Jaarlijks wordt tevens rente op basis van het rendement van het fonds toegevoegd. De toekenningen uit hoofde van de overgangsregeling worden aan de voorziening onttrokken. Indien het niveau van de voorziening door ontwikkelingen in de toekomst onverhoopt ontoereikend blijkt te zijn, dan wordt de voorziening ten laste van het resultaat aangevuld. 21