Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Nummer 2960/ 24 Betreft zaak: Abegg - CZ Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring van het tegen zijn besluit van 15 oktober 2002, kenmerk 2960/ 13, gemaakte bezwaar. I. Het verloop van de procedure 1. Bij besluit van 15 oktober 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de d-g NMa) een klacht van P. Abegg afgewezen. De klacht hield in dat CZ Groep Zorgverzekeringen (hierna: CZ) misbruik van een economische machtspositie als bedoeld in artikel 24 van de Mededingingswet (hierna: Mw) zou hebben gemaakt, dan wel dat CZ in strijd met artikel 6 Mw afspraken met huisartsen zou hebben gemaakt. 2. Bij brief van 21 oktober 2002 heeft P. Abegg tegen dit besluit bezwaar gemaakt. 3. Van het houden van een hoorzitting is afgezien, omdat eerst P. Abegg en daarmee geconfronteerd, vervolgens CZ hebben aangegeven daar niet te zullen verschijnen. II. De klacht en het bestreden besluit 4. De klacht heeft betrekking op de weigering van CZ een contract aan te gaan met P. Abegg, die zich in Helmond als huisarts wenst te vestigen. Naar de mening van P. Abegg gaan de eisen die CZ stelt met betrekking tot waarneming verder dan noodzakelijk is. Daardoor zou sprake kunnen zijn van een misbruik van een economische machtspositie. Daarnaast vermoedt P. Abegg dat CZ zich bij haar weigering een contract aan te gaan heeft laten adviseren door lokale huisartsen, waardoor mogelijk sprake is van concurrentiebeperkende afspraken. 5. De d-g NMa heeft in het bestreden besluit overwogen dat CZ de huisarts verantwoordelijk acht voor de continuïteit van de te leveren zorg. Verder heeft de d-g NMa overwogen dat CZ deze continuïteit niet gewaarborgd acht indien, zoals P. Abegg heeft meegedeeld, voor 1 Openbaar
waarneming wordt zorggedragen door middel van een collega in (deeltijd) loondienst. Gelet op dit standpunt van CZ komt het de d-g NMa niet voor dat er sprake is van misbruik van een economische machtspositie door CZ. 6. Met betrekking tot de rol van de lokale huisartsen heeft de d-g NMa overwogen dat gebleken is dat in Helmond voldoende huisartsen zijn gevestigd met wie eventueel een waarneemregeling getroffen zou kunnen worden. 7. Met name omdat het onaannemelijk is dat er sprake is van een overtreding van de Mededingingswet, heeft de d-g NMa bij het bestreden besluit besloten af te zien van een nader onderzoek en de klacht afgewezen. III. Beoordeling van het bezwaar 8. In bezwaar voert P. Abegg, kort weergegeven, het volgende aan. Het bestreden besluit berust op misleidende informatie van CZ. Elke nieuwe huisarts in de regio Helmond heeft, indien CZ dit zou afdwingen, de vrijheid mee te doen met de regionale huisartsenpost. Daarmee is de continuïteit van de te leveren zorg gewaarborgd. Verder wijst P. Abegg erop dat in het bestreden besluit is geconcludeerd dat er voldoende huisartsen zijn waarmee een waarneemregeling kan worden getroffen. Het bestreden besluit getuigt volgens hem van onvoldoende competentie tot uitvoering van de aan de NMa opgedragen taak, van gebrek aan interesse en van het onvermogen om in te schatten welke belangen spelen. 9. Ten aanzien van het bezwaar overweegt de d-g NMa het volgende. 10. Artikel 6 Mw verbiedt overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Artikel 24 Mw verbiedt het om misbruik te maken van een economische machtspositie. 11. Ingevolge artikel 3, eerste lid, Mw heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot taak het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van deze wet. Uit de Memorie van Toelichting 1 bij de Mededingingswet (hierna: Memorie van Toelichting ) blijkt dat de d-g NMa bij de beslissing of hij een klacht in behandeling neemt en welke prioriteiten hij daarbij stelt, de nodige discretionaire ruimte heeft. Dat is ook het geval bij de ambtshalve beslissing tot het wel of niet houden van toezicht en het instellen van een onderzoek. 1 Kamerstukken II 1995/96, 24 707, nr. 3, p. 47. 2 Openbaar
12. Deze discretionaire ruimte heeft zijn weerslag op de omvang en de diepgang van een onderzoek. Deze zal in het bijzonder afhangen van de urgentie van de te geven beschikking, en de grootte van de belangen die daarbij zijn betrokken, in verband met de kosten en de duur van een in aanmerking komend onderzoek en de resultaten die het zal kunnen opleveren. 13. Met de Mededingingswet is uitdrukking gegeven aan het (algemeen) belang dat moet worden toegekend aan werkzame mededinging en de daaruit voortvloeiende (potentiële) welvaartsverbetering, alsmede de effectieve bestrijding van onaanvaardbare beperkingen daarvan. Het is in het licht van dit (algemene) belang dat de beslissingen van de d-g NMa over de bestuursrechtelijke toepassing en handhaving van de Mededingingswet dienen plaats te vinden. 14. Opgemerkt zij in dit verband dat de NMa in het kader van de toepassing van de artikelen 6 en 24 Mw niet tot taak heeft het beslechten van geschillen tussen particulieren of ondernemingen. Een individuele klager kan zich, wanneer hij wordt geconfronteerd met een vermeende overtreding van de Mededingingswet, ook wenden tot de burgerlijke rechter. Blijkens de Memorie van Toelichting beschouwt de wetgever de civielrechtelijke handhaving van de Mededingingswet als een reëel alternatief voor de bestuursrechtelijke handhaving van de Mededingingswet, welke kan leiden tot een vermindering van de belasting van de bestuursrechtelijke handhaving zoals deze wordt uitgevoerd door de d-g NMa. In dit verband wordt gewezen op de volgende passage uit de Memorie van Toelichting: 'Als derden door overtreding van bepaalde voorschriften in hun belang worden getroffen, is de burgerlijke rechter bevoegd te oordelen. Het ligt dan ook op hun weg in dergelijke gevallen actie te ondernemen en zij behoren dat niet aan de verantwoordelijkheid van de overheid te laten.' 2 15. Individuele belangen van consumenten en concurrenten kunnen nauw gerelateerd zijn aan de algemene belangen die met de toepassing en handhaving van de Mededingingswet zijn gemoeid. De d-g NMa dient evenwel aan een beslissing om een (nader) onderzoek in te stellen, een met het genoemde algemene belang gemoeide afweging ten grondslag te leggen. 16. Tegen de achtergrond van de beleidsvrijheid die de d-g NMa bij de handhaving van de Mededingingswet heeft, moet gewicht worden toegekend aan de noodzaak prioriteiten te stellen. 3 In dit afwegingsproces kunnen verschillende factoren een rol spelen. Belangrijke prioriteringsfactoren zijn economische importantie, het belang voor de consument, de 2 Kamerstukken II 1995/96, 24 707, nr. 3, p. 41. 3 Vergelijk ook het besluit van de d-g NMa d.d. 13 april 1999, zaak nr. 788, M.L. Wolters vs Uitgeverij Niesje Wolters van Bemmel, randnummers 29-36. 3 Openbaar
kansrijkheid van de vaststelling van de overtreding, de doelmatigheid van het optreden en de ernst van de vermoedelijke overtreding. 4 17. In dit geval geeft de klacht noch het bezwaarschrift enige aanwijzing dat, aangenomen dat CZ een economische machtspositie op de relevante markt zou hebben (of dit het geval is kan thans in het midden blijven), daarvan misbruik is gemaakt. Gebleken is slechts dat CZ geen contract met P. Abegg heeft gesloten omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij vestiging van zijn praktijk de waarneming voldoende zou zijn gewaarborgd. 5 Deze eis stelt CZ aan alle huisartsen met wie een vergelijkbaar contract wordt gesloten. 18. Ook overigens geeft de klacht noch het bezwaarschrift aanwijzingen dat CZ buiten de door de d-g NMa bij de beoordeling van gevallen als deze aangehouden kaders, zoals weergegeven in met name paragraaf 2.3 van de Richtsnoeren voor de Zorgsector 6, is getreden of dat anderszins zou moeten worden aangenomen dat een overtreding van de Mededingingswet heeft plaatsgevonden. De kansrijkheid van de vaststelling van een overtreding acht de d-g NMa dan ook zeer gering. Gelet hierop en gezien de bij de handhaving van de Mededingingswet te stellen prioriteiten, blijft de d-g NMa dan ook bij het in het bestreden besluit neergelegde standpunt dat geen nader onderzoek wordt gedaan. 19. Gezien het voorgaande geeft het bezwaarschrift geen aanleiding om het bestreden besluit te herroepen. Het bezwaar wordt daarom ongegrond verklaard. 4 Jaarverslag NMa en DTe 2000, p. 16 en Jaarverslag NMa en DTe 2001, p. 9. 5 Dat CZ bij haar beoordeling niet de in het bezwaarschrift genoemde mogelijkheden voor waarneming via de regionale huisartsenpost of via het treffen van een regeling met andere huisartsen in aanmerking heeft genomen, is verklaarbaar nu P. Abegg CZ heeft meegedeeld dat hij de waarneming wenste te regelen via het verdelen van de diensten met zijn collega in (deeltijd) loondienst, en niet via de thans door hem geschetste mogelijkheden. 6 Richtsnoeren van de d-g NMa van 14 oktober 2002. 4 Openbaar
IV. Besluit De directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit verklaart het tegen zijn besluit van 15 oktober 2002, kenmerk 2960/ 13, gemaakte bezwaar ongegrond. Datum: wg 18-12-2002 Drs. R.J.P. Jansen Plv. Directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit een gemotiveerd beroepschrift indienen bij de arrondissementsrechtbank te Rotterdam, sector bestuursrecht, Postbus 50951, 3007 BM Rotterdam. 5 Openbaar