Morele Ontwikkeling (moreel redeneren en morele emotie) in relatie met Delinquent en Prosociaal Gedrag bij lichte jeugddelinquente jongeren

Vergelijkbare documenten
Morele ontwikkeling en Delinquentie Eveline van Vugt Forensische Orthopedagogiek Universiteit van Amsterdam

Samenvatting, conclusies en discussie

Voorspellers van Leerbaarheid en Herstel bij Cognitieve Revalidatie van Patiënten met Niet-aangeboren Hersenletsel

Wat is de Modererende Rol van Consciëntieusheid, Extraversie en Neuroticisme op de Relatie tussen Depressieve Symptomen en Overeten?

Citation for published version (APA): van Vugt, E. S. (2011). Moral development and juvenile sex offending. Oisterwijk: Boxpress.

De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag. The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën

Samenvatting. Achtergrond

Bullying in Schools for Special Education: Who Are the Defenders?

IMPACTMETING VAN BRIGHT ABOUT MONEY

Het Verband Tussen Persoonlijkheid, Stress en Coping. The Relation Between Personality, Stress and Coping

Geslacht, Emotionele Ontrouw en Seksdrive. Gender, Emotional Infidelity and Sex Drive

Samenvatting. Summary in Dutch

6 Psychische problemen

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Samenvatting (Summary in Dutch)

DANKBAARHEID, PSYCHOLOGISCHE BASISBEHOEFTEN EN LEVENSDOELEN 1

Keeping Youth in Play: the Effects of Sports-Based Interventions in the Prevention of Juvenile Delinquency A. Spruit

De Relatie tussen Dagelijkse Stress, Negatief Affect en de Invloed van Bewegen

In deze bijlage worden de items met de antwoordcategorieën van de gebruikte schalen uit het WIL-project en het Sociaal gedrag project weergegeven.

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen

Zelfgerapporteerde jeugdcriminaliteit: risico s en bescherming

WIE IS HET? LVB & Zelfredzaamheid: Een vergelijking tussen 010 & 020. Marie-Jolette Luijks & Leonie Harwig Symposium 2 juli 2015

van Werknemers Well-being Drs. P.E. Gouw

Nederlandse Samenvatting

Samenvatting In hoofdstuk één van dit proefschrift worden verscheidene theoretische perspectieven beschreven die relevant zijn voor de vraag in

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een. Vaste Relatie

Psychosociale gezondheid en gedrag

COMPETENTIEBELEVINGSPROFIEL VROEG - ADOLESCENTEN PERSOONLIJKE RAPPORTAGE VAN

Inhoudsopgave Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Samenvatting. Samenvatting 8. * COgnitive Functions And Mobiles; in dit advies aangeduid als het TNO-onderzoek.

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar

Effecten van contactgericht spelen en leren op de ouder-kindrelatie bij autisme

Summery. Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers

Verschillen tussen Allochtone- en Autochtone Jonge Studerende Moeders in het Ervaren van Dagelijkse Stress en het Effect ervan op de Stemming

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN

Ouderlijke Controle en Angst bij Kinderen, de Invloed van Psychologische Flexibiliteit

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken)

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind.

Informatie over de deelnemers

Testattitudes van Sollicitanten: Faalangst en Geloof in Tests als. Antecedenten van Rechtvaardigheidspercepties

Emotieherkenning bij CI kinderen en kinderen met ESM

Het LOVS rekenen-wiskunde van het Cito

A c. Dutch Summary 257

Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: The Manager as a Resource.

SECUNDAIRE TRAUMATISCHE STRESS BIJ DE BELGISCHE POLITIE

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie

De Relatie tussen Lichamelijke Gezondheid, Veerkracht en Subjectief. Welbevinden bij Inwoners van Serviceflats

Moral Misfits. The Role of Moral Judgments and Emotions in Derogating Other Groups C. Wirtz

Het LOVS rekenen-wiskunde van het Cito

De Relatie tussen Autonomie, Pesten en Ervaren Gezondheid

Nederlandse samenvatting

Modererende Rol van Seksuele Gedachten. Moderating Role of Sexual Thoughts. C. Iftekaralikhan-Raghubardayal

Summary & Samenvatting. Samenvatting

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

Het executief en het sociaal cognitief functioneren bij licht verstandelijk. gehandicapte jeugdigen. Samenhang met emotionele- en gedragsproblemen

Het Effect van Gender op de Relatie tussen Persoonlijkheidskenmerken en Seksdrive

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Samenvatting. (Summary in Dutch)

De invloed van morele ontwikkeling op de relatie tussen delinquente en prosociale vrienden en delinquent gedrag bij licht delinquente jongeren

Nederlandse samenvatting. (summary in Dutch)

Ouder-kind relaties en delinquentie bij adolescenten

Scholierenonderzoek Kindermishandeling 2016

Leeswijzer Jeugdgezondheidszorg Utrecht tabellen

De effecten van EQUIP voor het Onderwijs op antisociaal gedrag, moraliteit en cognities van (jonge) adolescenten.

De gebrekkige gewetensontwikkeling in diagnose en behandeling

Marleen Weulen Kranenbarg Cyber-offenders versus traditional offenders

Samenvatting. Achtergrond van het onderzoek. Doel en vraagstelling van het onderzoek

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work.

Problem behavior during early adolescence and child, parent, and friend effects : a longitudinal study Reitz, E.

Samenvatting (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen

3 Werkwijze Voordat een CQI meetinstrument mag worden ingezet voor reguliere metingen moet het meetinstrument in twee fases getest worden.

De relatie tussen Stress Negatief Affect en Opvoedstijl. The relationship between Stress Negative Affect and Parenting Style

BIJLAGE 8: QUALIDEM. Inleiding. Het instrument heeft een eerste toetsing bij 240 mensen met lichte tot zeer ernstige dementie ondergaan.

Samenvatting. factoren betreft), en scoren zij anders waar het gaat om het soort en de

gedrag? Wat is de invloed van gender op deze samenhang? gedrag? Wat is de invloed van gender op deze samenhang?

De sociale psychologie van waargenomen rechtvaardigheid en de rol van onzekerheid

Meervoudige ANOVA Onderzoeksvraag Voorwaarden

De Relatie tussen Momentaan Affect en Seksueel Verlangen; de Modererende Rol van de Aanwezigheid van de Partner

De invloed van veerkracht op de relatie tussen pijn en psychische klachten bij revalidatiecliënten in een verpleeghuis.

Graffiti in Beeld (aangepaste presentatie t.b.v. versturing)

Samenvatting (Summary in Dutch)

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur

INVLOED VAN CHRONISCHE PIJN OP ERVAREN SOCIALE STEUN. De Invloed van Chronische Pijn en de Modererende Invloed van Geslacht op de Ervaren

(In)effectiviteit van Angstcommunicaties op Verminderen van Lichamelijke Inactiviteit: Rol van Attitudefuncties, Self-Monitoring en Self-Esteem

maatschappijwetenschappen vwo 2015-II

De Relatie tussen Werkdruk, Pesten op het Werk, Gezondheidsklachten en Verzuim

De Relatie tussen Angst en Psychologische Inflexibiliteit. The Relationship between Anxiety and Psychological Inflexibility.

Fysieke Activiteit bij 50-plussers. The Relationship between Self-efficacy, Intrinsic Motivation and. Physical Activity among Adults Aged over 50

Cover Page. Author: Netten, Anouk Title: The link between hearing loss, language, and social functioning in childhood Issue Date:

Mentaal Weerbaar Blauw

Ten halve gekeerd... Preventie van antisociaal gedrag bij jeugdigen

13.6. Onderzoeksresultaten: Betekenis voor verander- en

Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel

Jonge werknemers en werkstress: een beknopte weergave van de feiten

nederlandse samenvatting Dutch summary

De Invloed van Dagelijkse Stress op Burn-Out Klachten, Gemodereerd door Mentale. Veerkracht en Demografische Variabelen

Transcriptie:

Morele Ontwikkeling (moreel redeneren en morele emotie) in relatie met Delinquent en Prosociaal Gedrag bij lichte jeugddelinquente jongeren Master scriptie Orthopedagogiek, Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen, Universiteit van Amsterdam Kirsten van Noortwijk 0543780 Begeleiding: dr. M. Hoeve, tweede beoordelaar dr. G.J.J.M Stams Amsterdam, september 2010

C.W. van Noortwijk Universiteit van Amsterdam, september 2010 Moral development (moral reasoning and moral emotion) in relation to delinquent and prosocial behavior of juvenile delinquents. Abstract: This study examined the relationship between moral development and delinquent behavior as well as moral development and prosocial behavior in 59 nonserious juvenile offenders. The question was whether moral reasoning (cognitive component of moral development) and empathy (affective component of moral development) separately affect delinquent or prosocial behavior of juvenile delinquents or that there is an interaction effect between these two components on the juveniles behavior. Age, birth country, sex, verbal intelligence and social desirability were included as control variables in the study. The data was collected from young people who participated in the project New Perspectives from Spirit. The participants (both boys and girls) were between the age of 12 and 23 and had shown status offences and minor criminal behavior and also had problems in two or more areas of living conditions. A relation between moral reasoning and delinquent or prosocial behavior was not found. Empathy appeared, unexpectedly, positively related with delinquent behavior. Multiple regression analysis showed a trend for an interaction effect between moral reasoning and empathy on prosocial behavior. Keywords: juvenile delinquents, moral development (moral reasoning and empathy), delinquent- en prosocial behavior. 1

Relatie morele ontwikkeling en moreel relevant gedrag bij lichte delinquente jongeren Inleiding De relatieve toename van het aandeel van jongeren bij geweldsdelicten (Van der Laan, Groen, & Bogaerts, 2005) en gewelddadig gedrag van jongeren heeft grote maatschappelijke en politieke aandacht. Sociale en maatschappelijke normen en waarden en het herstel van hiervan worden steeds vaker centraal gesteld. Het is dan ook niet vreemd dat er grote belangstelling en zorg bestaat voor de morele (gewetens-) ontwikkeling van jongeren (Le Sage, 2006). Een vertraagde morele ontwikkeling is een fundamentele beperking van antisociale jongeren (Gibbs, Basinger, & Fuller, 1995). Bij morele ontwikkeling kan er onderscheid worden gemaakt tussen twee theoretische visies, namelijk de cognitieve visie (moreel redeneren) en de affectieve visie (empathie). Beide visies bieden aanknopingspunten voor moreel relevant gedrag, zoals delinquent- en prosociaal gedrag. Le Sage (2006) geeft aan dat een gebrekkige morele ontwikkeling kan wijzen op een tekortschietend moreel oordeelsvermogen maar ook op een gebrek aan morele emoties, zoals empathie. In dit onderzoek wordt er met empathie, de morele emotie/ affectieve visie aangeduid. In de cognitieve visie wordt de ontwikkeling van een moreel kennisvermogen centraal geplaatst. Dit houdt in dat men kennis heeft van morele regels en daardoor onderscheid kan maken tussen wat goed en slecht is. Anderzijds stelt de affectieve visie dat de morele ontwikkeling wordt gevoed door emoties in plaats van cognities, wat inhoudt dat men gepaste morele emoties ervaart. In de meest eerdere studies is alleen de relatie onderzocht tussen morele ontwikkeling en antisociaal gedrag van delinquente- en niet delinquente jongeren. Onderzoek gericht op een groep met alleen lichte jeugddelinquente jongeren komt minder vaak voor. Verder komt er minder vaak voor dat morele ontwikkeling opgesplitst wordt in een cognitieve component (moreel redeneren) en affectief component (empathie). In dit onderzoek worden alleen lichte jeugddelinquente jongeren onderzocht en wordt er geen vergelijking gemaakt met niet delinquente jongeren. Moreel relevant gedrag wordt uitgesplitst in delinquent- en prosociaal gedrag. Een vergelijking met prosociaal gedrag geeft meer inzicht in de relatie morele ontwikkeling en prosociaal gedrag bij lichte jeugddelinquenten. Daarnaast is het mogelijk om verschillen te detecteren tussen delinquent- en prosociaal gedrag en morele ontwikkeling van lichte jeugddelinquenten. Zowel vanuit een theoretisch (meer inzicht) en praktisch (succesvolle preventie en interventies) oogpunt is er meer inzicht nodig in morele ontwikkeling 2

C.W. van Noortwijk Universiteit van Amsterdam, september 2010 (uitgesplitst in moreel redeneren en empathie) om delinquent- en prosociaal gedrag bij lichte jeugddelinquenten te kunnen begrijpen. Om ernstig crimineel gedrag te voorkomen is preventie van groot belang. Meer kennis en begrip over de relatie morele ontwikkeling en delinquent- en prosociaal gedrag, vergroot de kans op succesvolle preventie en eventuele interventies. Dit onderzoek levert een bijdrage aan het vergoten van deze kennis. Het doel van deze studie is meer inzicht te verkrijgen in de relatie tussen de morele ontwikkeling (uitgesplitst in moreel redeneren en morele emotie) en moreel relevant gedrag (delinquent- en prosociaal gedrag) van lichte delinquente jongeren. Als eerste wordt besproken wat er precies bekend is, vanuit de theorie over deze twee belangrijke constructen van morele ontwikkeling; moreel redeneren (cognitieve visie), empathie (affectieve visie) in relatie met moreel relevant gedrag (delinquent- en prosociaal gedrag). Vervolgens wordt de methode van dit onderzoek beschreven. Hierna volgt achtereenvolgens de analyse van de onderzoeksgegevens en worden de resultaten besproken. In de discussie worden de onderzoeksvragen beantwoord en worden er kanttekeningen bij het onderzoek geplaatst. Ten slotte wordt er een klinische aanbeveling gedaan voor de interventiewerkers van Nieuwe Perspectieven en worden er enkele aanbevelingen voor vervolgonderzoek gedaan. Moreel redeneren Piaget (1932) en Kohlberg (1987) hebben de grondslag gelegd voor het cognitieve ontwikkelingsperspectief (Berk, 2003). Volgens de cognitieve visie op morele ontwikkeling gaat het primair om de ontwikkeling van een moreel kennisvermogen. De morele emoties hebben volgens de cognitieve ontwikkelingstheoretici op zich geen rol van betekenis in de totstandkoming van morele kennis. Hoewel moreelcognitivisten stellen dat morele cognities gepaard gaan met de gepaste morele emoties, is het ervaren van deze emoties niet noodzakelijk om tot een moreel oordeel te komen (Sage, 2006). Er bestaat een duidelijke, maar matige relatie tussen morele gedachten en gedrag. De meeste onderzoeken zijn gericht op de relatie tussen morele ontwikkeling en delinquent gedrag. Uit de meta-analyse van Stams, Brugman, Dekovic, Rosmalen, Van der Laan en Gibbs (2006) blijkt, dat er een significant verschil is tussen een lager stadium van moreel redeneren bij delinquenten in vergelijking met niet-delinquenten. Tevens blijkt een hogere educatie gerelateerd te zijn aan een hoger niveau van morele ontwikkeling en minder delinquent gedrag. De 3

Relatie morele ontwikkeling en moreel relevant gedrag bij lichte delinquente jongeren conclusie uit deze meta-analyse is dat er een sterk verband bestaat tussen een vertraagde morele ontwikkeling en delinquent gedrag. Dit verband blijft sterk, zelfs wanneer men controleert voor socio-economische-status, geslacht, leeftijd en intelligentie (Stams, et al., 2006). Verder staat in het cognitieve-ontwikkelingsperspectief de aanname centraal dat moreel begrip invloed heeft op morele motivatie. Kohlberg (1987) gaat er van uit dat morele gedachten en gedrag samen komen op hogere niveaus (stadia s) van moreel begrip. Consistent met dit idee, is de aanname dat adolescenten die in een hoger stadium redeneren vaker prosociaal gedrag vertonen, zoals helpen, delen, en slachtoffers van onrechtvaardigheid helpen (Kohlberg, 1987). Tevens zijn ze minder betrokken bij vals spelen, agressie en (ander) antisociaal gedrag (Berk, 2003). Daarnaast blijkt het dat jongeren met een lagere morele ontwikkeling, meer antisociaal gedrag vertonen (Gregg Gibbs, & Basinger, 1994). In Kohlberg s visie is delinquentie moreel meer acceptabel in de zelfgeoriënteerde, lagere stadia, terwijl de hogere stadia functioneren als een buffer tegen agressief, antisociaal en delinquent gedrag (Kohlberg, 1981). Het verschil tussen deze twee groepen kan worden geïnterpreteerd als een vertraagde ontwikkeling bij delinquente adolescenten en kan een voorspeller zijn van delinquent gedrag (Gregg, et al., 1994). Empathie De ontwikkeling van morele emotie met betrekking tot morele ontwikkeling is onlosmakelijk verbonden met het begrip empathie. Hoffman (2000) stelt dat de mogelijkheid tot empathie de kern is van moraliteit. Empathie wordt door hem gedefinieerd als een affectieve respons die meer gepast is voor de situatie van de ander dan voor de eigen situatie. De theorie van Hoffman (2000) over moraliteit legt de nadruk op de samenleving die de morele normen overbrengt. Hoffman ziet medeleven en verwante emoties als basis voor morele motivatie. Hij stelt dat het van groot belang is dat kinderen hun emoties en empathie leren reguleren. Hij gaat ervan uit dat empathie aangeleerd kan worden en universeel is. Wanneer een kind wordt aangeleerd zijn emoties dusdanig te reguleren dat hij of zij ermee om kan gaan, dan geeft het een grotere kans op prosociaal en moreel bewust gedrag. Pizarro (2000) maakt onderscheid tussen affectieve en cognitieve empathie. Men spreekt van affectieve empathie wanneer de emoties van anderen door iemand worden ervaren. Cognitieve empathie komt overeen met het vermogen tot 4

C.W. van Noortwijk Universiteit van Amsterdam, september 2010 perspectiefname. Pizzaro stelt dat emoties een belangrijke functie hebben bij beslissingsprocessen. Zij hebben invloed op de perceptie van een situatie en de morele beoordeling ervan. Om empathie te ervaren is een vermogen tot perspectiefname van belang. Empathie is een noodzakelijke voorwaarde om moreel te kunnen handelen, maar geen voldoende voorwaarde. Er is een dynamische wisselwerking tussen empathie en moreel redeneren. Ook wijst hij op emotionele zelfregulatie. Het is het van groot belang dat mensen hun emoties leren beheersen met behulp van hun cognitieve (denk-)vermogens. Dit heeft te maken met een bewuste keuze welke emotie je wilt ervaren, wanneer en hoe dat moet gebeuren, en hoe je de emotie in kwestie wilt uiten. Dit betekent dat we zijn niet overgeleverd zijn aan onze emoties. We kunnen er verantwoordelijkheid voor nemen door de koppeling met morele cognities. De relatie tussen de ontwikkeling van moreel oordelen en empathie is complex en er bestaat nog geen geaccepteerd beeld hiervan (Stams, Decovic, Brugman, Rutten, Van den Wittenboer, Tavecchio, Hendriks & Van Schijndel, 2006). Deels is er overlap met de theorie van Kohlberg, in de zin dat egocentrisme, of het niet aanvoelen van de consequenties van eigen daden voor anderen (gebrek aan empathie), verbonden is met een lager niveau van moreel redeneren. Uit de meta-analyse van Jolliffe en Farrington (2004) blijkt dat delinquenten lager scoren op empathie dan niet-delinquenten, maar het effect is gemiddeld voor cognitieve empathie en klein voor affectieve empathie. Ook worden hogere scores op empathie in verband gebracht met prosociaal gedrag (Eisenberg & Fabes, 1998; Hogan, 1999). Recentelijk is uit onderzoek gebleken dat moreel redeneren en empathie niet alleen een relatie hebben met delinquentie (Jolliffe & Farrington, 2004, Stams et al., 2006), maar ook met recidive. Gebleken is, dat het verband tussen moreel redeneren en recidive sterker is dan tussen empathie en recidive (Van Vugt, Bijleveld, Stams, Hendriks, Van der Laan en Dekovic, M 2009). Combinatie cognitieve (moreel redeneren) en affectieve visie (empathie) Gibbs et al. (1992) koppelen de theorie van Kohlberg aan die van Martin Hoffman. Volgens Gibbs komt morele ontwikkeling niet door cognitieve (moreel redeneren) bronnen alleen (Kohlberg), noch door affectieve (empathie) bronnen alleen (Hoffman). Morele ontwikkeling bestaat uit een combinatie van het een cognitieve aspect en het morele emotie aspect. Gibbs (2003) spreekt van coprimacy, waarmee hij bedoelt dat moreel redeneren zowel affectieve als cognitieve elementen heeft. Gibbs 5

Relatie morele ontwikkeling en moreel relevant gedrag bij lichte delinquente jongeren et al. (1992) komen tot een stadiumtheorie, gelijkend op die van Kohlberg, maar met de integratie van Hoffman s benadering. Stadium 1 en 2 in de stadiumtheorie van Gibbs geven het onrijpe niveau van sociomorele reflectie weer. Het eerste stadium wordt unilateraal en materieel genoemd. Moreel redeneren wordt gestuurd door een (fysiek sterke) autoriteit. Er wordt veel waarde gehecht aan regels, wetten en status. Iemand die volgens dit stadium redeneert, is niet goed in staat om verschillende perspectieven te bekijken. Daarnaast is er sprake van zwart/wit denken. Hiermee wordt bedoeld dat men denkt in uitersten: iets is goed of slecht, juist of onjuist, etcetera. Een stadium 1-denker kan bijvoorbeeld redeneren dat het niet goed is om te stelen want anders kom je in de gevangenis. In stadium 2 wordt een moreel begrip geput uit de interactie met anderen maar is nog wel oppervlakkig in die zin dat men voor moreel denken nog voornamelijk extrinsieke motieven heeft. Sociale uitwisseling staat centraal en wederkerigheid wordt hierbij als vanzelfsprekend gezien. Een typische gedachte van iemand die volgens dit stadium redeneert is voor wat hoort wat. Hij of zij kan redeneren dat het niet goed is om te stelen, omdat anderen dat anders misschien ook bij jou gaan doen. Stadium 3 en 4 zijn het resultaat van gecontinueerde decentratie door het innemen van verschillende sociale rollen. Doordat iemand ouder wordt en in meer gevarieerde sociale situaties terecht komt, leert hij of zij de perspectieven van anderen innemen. Dit heeft invloed op het morele denken, omdat hij of zij in staat is zich beter in anderen te verplaatsen en de zaken van meerdere kanten te bekijken. Stadium 3 en 4 vormen samen dan ook het rijpe niveau. In het derde stadium krijgen interpersoonlijke relaties een intrinsieke waarde. Men snapt daarbij de psychologische betekenis van vriendschappen en relaties en neemt empathische rollen in. Men zou kunnen redeneren dat het niet goed is om te stelen, omdat mensen die hard voor hun bezittingen hebben gewerkt het niet verdienen om bestolen te worden. In het vierde en laatste stadium wordt de rijpheid die in stadium 3 verkregen is, uitgebreid naar een complex sociaal systeem. Men denkt in dit stadium op maatschappelijk niveau. Procedurele gelijkheid, basale rechten voor iedereen en het nemen van verantwoordelijkheden staan centraal in dit stadium. Iemand zou kunnen zeggen dat het niet goed is om te stelen, omdat het desastreus zou zijn voor een maatschappij als iedereen dat zou doen. Samengevat gaat Gibbs er vanuit dat de theorieën van Kohlberg en Hoffman elkaar aanvullen op het gebied van het begrijpen van morele ontwikkeling. Kohlberg benadrukt echter het belang van de cognitie (moreel 6

C.W. van Noortwijk Universiteit van Amsterdam, september 2010 redeneren), Hoffman legt meer de nadruk op het empatisch effect. Volgens Gibbs vullen de theorieën elkaar aan en dankzij de samenvoeging ontstaat er een vollediger beeld van moraliteit en haar complexiteit. Volgens hem dragen namelijk zowel cognitieve als affectieve aspecten bij aan de vorming van moraliteit. Ook Pizarro (2000) benadrukt naast het belang van morele cognitie de rol van emoties bij morele overtuigingen. Onderzoeksvragen Er is veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen morele ontwikkeling en moreel relevant gedrag bij delinquente- en niet delinquente jongeren. Onderzoek bij alleen lichte delinquente jongeren en komt minder vaak voor. Eveneens is er minder onderzoek gedaan, waarbij morele ontwikkeling opgesplitst wordt in moreel redeneren en morele emotie (empathie) en waarbij er onderzoek wordt gedaan naar een eventueel interactie-effect. Bijzonder in dit onderzoek is dat naast delinquent gedrag ook het prosociale gedrag van lichte delinquente jongeren onderzocht wordt. Preventie- en interventieprogramma s voor jeugdige delinquenten die het moreel redeneren en het empathieniveau willen verbeteren, zijn mogelijk effectief in het reduceren van antisociaal gedrag en het bevorderen van prosociaal gedrag. Wil men de morele ontwikkeling van licht delinquente jongeren begrijpen (en stimuleren) dan is het belangrijk om het inzicht te krijgen in het cognitieve en moreel affectieve component van morele ontwikkeling. Dit onderzoek draagt bij aan de kennisverbreding over de relatie tussen morele ontwikkeling en moreel relevant gedrag bij lichte delinquente jongeren. In dit onderzoek luidt de centrale onderzoeksvraag: welk verband is er tussen de morele ontwikkeling (uitgesplitst in moreel redeneren en empathie) en moreel relevant gedrag (uitgesplitst in prosociaal- en delinquent gedrag) bij lichte delinquente jongeren. Om antwoord te geven op de bovenstaande centrale vraagstelling zijn er verschillende onderzoeksvragen geformuleerd: 1) Hangt moreel redeneren samen met delinquent gedrag en/of prosociaal gedrag? 2) Hangt morele emotie (empathie) samen met delinquent gedrag en/of prosociaal gedrag? 3) Is er een interactie-effect van morele cognitie en morele emotie op delinquent en/of prosociaal gedrag? De verwachting is dat een hoger niveau van (socio)moreel redeneren gerelateerd is aan minder delinquent gedrag en meer prosociaal gedrag (Smetena, 1990; Stams et al., 2006). Eveneens wordt verwacht dat empathie samenhangt met 7

Relatie morele ontwikkeling en moreel relevant gedrag bij lichte delinquente jongeren delinquent gedrag prosociaal gedrag (Batson, 1998; Eisenberg & Fabes, 1990). Als laatste verwachten we een interactie-effect tussen morele cognitie en morele emotie op delinquent en/of prosociaal gedrag. Bezit een jeugdige namelijk wel morele kennis maar weinig empathie, dan zal deze een morele situatie niet alleen moeilijk kunnen herkennen, maar ook minder gemotiveerd zijn om een morele beslissing om te zetten in het gewenste gedrag. Ongeacht het niveau van moreel redeneren zal empathie samenhangen met delinquentie. We verwachten echter wanneer empathie laag is, het effect van moreel redeneren op delinquentie sterker zal zijn. In alle analyses houden we rekeningen met sekseverschillen, omdat Gregg, Gibbs en Basinger (1994) vonden dat in de adolescentieperiode meisjes hoger op moreel redeneren scoren dan jongens. Verder controleren we in alle analyses voor geboorteland, leeftijd, verbale intelligentie, sociale wenselijkheid en opleidingsniveau van de jongeren, aangezien moreel functioneren hiermee samen blijkt te hangen (Blasi, 1980; Gibbs et al., 2006; Smetana, 1990; Joliffe & Farrington, 2004; Stams, Brugman, Deković & Van Rosmalen, 2006). Methode Participanten De respondenten zijn jongeren die deelnemen aan het programma Nieuwe Perspectieven van Spirit in Amsterdam (verschillende regio s). Dit zijn jongeren (zowel jongens als meisjes) tussen 12 en 23 jaar die afwijkend en/of licht crimineel gedrag hebben vertoond en daarnaast op twee of meer levensgebieden problemen ondervinden. De onderzoeksgroep bestaat uit 59 jeugdigen, in de leeftijd van 12 jaar tot en met 23 jaar. Het percentage jongens bedroeg 78,3% (N = 47) en de overige 20,1% bestond uit meisjes (N = 12). De gemiddelde leeftijd was 16,25 jaar. Vierentachtig procent van de 59 jongeren is geboren in Nederland. De andere 16% is geboren in Turkije, Marokko, Curaçao of Suriname. In dit onderzoek is er onderscheid gemaakt tussen jongeren die geboren zijn in Nederland en jongeren die geboren zijn in een ander land dan Nederland. De jongeren zijn afkomstig uit zes regio s in Amsterdam waarin Nieuwe Perspectieven wordt uitgevoerd, namelijk regio Noord, Zuid, Zuid- Oost, Oost, Nieuw-West en Centrum Oud-West. Daarnaast komen er ook jongeren uit regio Purmerend. Vijftig procent van de jongeren volgt een VMBO opleiding, 20 % 8

C.W. van Noortwijk Universiteit van Amsterdam, september 2010 volgt een mbo opleiding en 10% volgt een HAVO opleiding. De overige 20% zit op de lagere school, havo, vwo, speciaal onderwijs of anders. Procedure De gebruikte data voor dit onderzoek zijn verzameld met behulp van verschillende vragenlijsten en een interview. Op drie meetmomenten (opeenvolgend in tijd) werden er vragenlijsten en een interview bij de jongere afgenomen. Studenten van de Universiteit van Amsterdam namen contact op met interventiewerkers van SPIRIT om na te gaan of er jongeren waren die graag mee wilde doen aan het onderzoek. Eveneens werd er met de interventiewerker overlegd wanneer en hoe er contact met de ouders van de jongeren kon worden opgenomen, zodat ook bij ouders een vragenlijst afgenomen kon worden. Bij voorkeur was de student aanwezig op de eerstvolgende afspraak om de vragenlijst af te nemen. Na drie maanden, aan het eind van de intensieve fase werd er een tweede vragenlijst afgenomen en tot slot werd aan het einde van de nazorgfase nog een keer gevraagd of de jongeren een vragenlijst in wilden vullen. Naast de jongere en ouders, werd ook aan de interventiewerkers gevraagd of zij een vragenlijst in wilden vullen. Voor dit onderzoek zijn alleen de gegevens gebruikt van de jongeren van het eerste meetmoment. De jongeren werden door een student of hun interventiewerker benaderd voor deelname aan het onderzoek. Wanneer zij ingestemd hadden en een informed consent hadden ondertekend, werden er afspraken gemaakt wanneer de metingen plaatst zouden vinden. De afspraken vonden plaats op het betreffende Spirit kantoor, op de school van de jongere of bij hem of haar thuis. Instrumenten Het niveau van moreel redeneren werd gemeten met de Socialmoral Reflexion Measure-Short Form; SRM-SF (Gibbs, Basinger & Fuller, 1992). Dit is een gestructureerd interview bestaande uit elf items over sociaal morele waarden. De domeinen van morele waarden zijn: contract en waarheid, verwantschap, eigendom, leven en wettelijk recht. De items zijn gericht op het moreel redeneren van de jeugdige delinquent in algemene situaties. De open antwoorden werden gescoord door ze te matchen met stadiaspecifieke kenmerken (van Kohlberg) van morele ontwikkeling. Voorbeeldvragen zijn: Hoe belangrijk is het in het algemeen dat mensen de waarheid spreken, dat ze niet liegen? Waarom is dat belangrijk voor jou? 9

Relatie morele ontwikkeling en moreel relevant gedrag bij lichte delinquente jongeren Uit eerder onderzoek blijkt dat de vragenlijst moreel niveau een goede interne consistentie heeft (Cronbach s alpha =.73). Vanwege de beperkte spreiding van het morele niveau van de jongeren zijn de jongeren in dit onderzoek in twee groepen qua moreel niveau ingedeeld. De jongeren die op een laag moreel niveau redeneren en jongeren die op een (relatief) hoog moreel niveau redeneren. Er wordt een cut-off punt van 1.81 gehanteerd op basis van behaalde scores van alle jongeren op de SRM- SF. Dit betekent dat jongeren die een score van 1.81 of hoger halen op de SRM-SF tot de groep jongeren horen hoog scoren qua moreel redeneren. Een jongere met een score onder de 1.81 wordt tot de lage groep van niveau moreel redenen beschouwd. Empathie wordt in dit onderzoek gemeten met de Basic Empathy Scale (BES Jolliffe, D. & Farrington, 2006). De BES meet de mate van empathie ten aanzien van algemene situaties en moet door de persoon zelf worden ingevuld. Het betreft een vijfpuntsschaal met antwoordmogelijkheden van helemaal oneens tot helemaal mee eens. De BES bestaat uit 11 affectieve en 9 cognitieve items. Een voorbeeld van een affectief item is: De gevoelens van anderen doen mij niet zo veel. Ik begrijp dat mijn vrienden blij zijn als ze iets goeds hebben gedaan, is een voorbeeld van een cognitief item. De BES is vertaald naar het Nederlands en gevalideerd voor gebruik in een studie door Van Langen et al. (2009). In dit onderzoek worden jongeren met een lage mate van empathie onderscheiden van jongeren met een hoge mate empathie. Er wordt een cut-off punt van 2.70 gehanteerd op basis van behaalde scores van alle jongeren op de BES- vragenlijst. Dit betekent dat jongeren die een score van 2.70 of hoger halen op de BES tot groep horen die veel empathie hebben. Jongeren met een score onder de 2.70 worden als jongeren met weinig empathie beschouwd. Antisociaal en crimineel gedrag werd gemeten met een vragenlijst die door het Wetenschappelijk Onderzoeks en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie (WODC) is samengesteld. Het gaat hier om licht overschrijdende gedragingen zoals vernielingen, schelden, gebruik van softdrugs en bedreigingen (van der Laan & Blom, 2006). De WODC Monitor Zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit 2005 is bedoeld voor jongeren van tien tot en met zeventien jaar oud. De vragenlijst bestaat uit 36 items. Een aantal voorbeelden van items zijn: Heb je weleens expres iets in een bus, metro of trein vernield? en Heb je weleens iemand op straat bedreigd met de bedoeling iets van hem/haar te stelen. De jongeren moet aangeven of hij of zij dit ooit eens en/of de afgelopen drie maanden heeft gedaan. 10

C.W. van Noortwijk Universiteit van Amsterdam, september 2010 Prosociaal gedrag werd gemeten met de Proscoial Behavior Questionaire (PBQ). De PBQ is ontwikkeld door Weir en Duveen (1981) voor ouders of leerkrachten om het prosociale gedrag van jongeren te meten. De PBQ bestaat uit 20 items. De items representeren positieve sociale gedraging zoals anderen helpen, delen met anderen en anderen ondersteunen. Uit onderzoek van Stams et al. (2005) blijkt een goede interne consistentie (α =.71). Sociale wenselijkheid en verbale intelligentie worden in dit onderzoek meegenomen als controlevariabelen. Met de SDS, Social Desirability Scale (Rutten et al., 2007) is de neiging om sociaal wenselijke antwoorden te geven, gemeten. De schaal bestaat uit items die sociaal wenselijke attributen beschrijven, die gebaseerd zijn op de 11-item Marlowe-Crowne Social Desirability Scale (Crowne & Marlowe, 1960). Nederhof (1981) heeft de SDS gevalideerd voor gebruik in Nederland. Vervolgens hebben Rutten et al. (2007) nog vier items toegevoegd aan de vragenlijst om zo de validiteit en betrouwbaarheid te vergroten. In een onderzoek van Stams et al. (2008) waarin delinquente jongeren van 10 tot 20 jaar werden onderzocht, is voor de SDS een betrouwbaarheid gevonden van α =.81. Enkele voorbeelden van vragen die in deze vragenlijst voorkomen zijn: Ik ben tegen anderen altijd vriendelijk en Tegen volwassenen ben ik altijd eerlijk. De Groninger Intelligentie Test (GIT) is gebruikt om de verbale intelligentie van jongeren te meten. De GIT bestaat uit negen schalen. In dit onderzoek is de schaal Analogisch Redeneren gebruikt (Luteijn & van der Ploeg, 1983; Zwanepol et al., 2002). Deze schaal bestaat uit 20 meerkeuze items. De jongeren moet logische verbanden leggen tussen woorden. De items worden naar mate de test vordert steeds moeilijker. Een voorbeeld van een item is: jongen-meisje ; vader-moeder ; man-?. De antwoordmogelijkheden waaruit de jongere dan kan kiezen zijn: knaap, flink, fors, vrouw, ega. De jongere dient voor het goede antwoord de vierde optie vrouw te omcirkelen. Stams e.a. (2008) vonden een voldoende split-half betrouwbaarheid van α =.62 bij een groep delinquente jongeren tussen de 10 en 20 jaar. Analyse De analyses binnen dit onderzoek worden uitgevoerd met het statistische software programma SPSS 17.0. Aan de hand van Pearson s correlatiecoëfficiënt werden de correlaties tussen de verschillende variabelen berekend (tabel 2). Door het gebruik 11

Relatie morele ontwikkeling en moreel relevant gedrag bij lichte delinquente jongeren van een hiërarchische regressieanalyse werd daarnaast getoetst welke verschillende aspecten van morele ontwikkeling; moreel redeneren of empathie een unieke bijdrage leverden aan het delinquente- of prosociale gedrag van de jongeren. Op deze manier werd een duidelijker beeld verkregen van het (mogelijke) verband tussen morele ontwikkeling en het moreel relevant gedrag (delinquent- en prosociaal gedrag) van hun lichte jeugddelinquenten. Resultaten In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van de analyses die zijn uitgevoerd ten behoeve van hypothesetoetsing. De gegevens van dit onderzoek zijn geanalyseerd middels gebruik van Pearson s correlatiecoëfficiënt en een multipele regressieanalyse. Voorbereidende analyses Voorafgaand aan de hypothesetoetsing zijn de variabelen getoetst of ze voldoen aan de voorwaarden die gesteld worden aan het uitvoeren van meervoudige regressieanalyse. De variabelen zijn getest op grootte van de steelproef (N 30), normaalverdeling, uitschieters en multicollinariteit. Uit de correlatiematrix (Tabel 2) blijken er geen correlatiescores van.75 of hoger te zijn, wat betekent dat de samenhang tussen de variabelen niet te sterk is en er niet verder op multicollinariteit getoetst behoeft te worden. Beschrijvende statistiek Uit analyse van de SRM-SF blijkt dat de jongeren (zowel jongens als meisjes) gemiddeld op de SRM-SF in stadium 2 (van Kohlberg) scoren. Er is een spreiding geconstateerd tussen de jongeren, de scores van de jongeren varieerden tussen stadia 1 tot en met 2,5. Uit de analyse van de BES (empathie) schaal blijkt het dat meisjes gemiddeld hoger scoren dan jongens. In Tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de frequentie s van het delinquent gedrag dat een jongere ooit in zijn of haar leven heeft vertoond en van het delinquent gedrag dat de jongere in de afgelopen drie maanden heeft vertoond. Jongeren rapporteren minder (weinig) delinquent gedrag over de afgelopen drie maanden. Als het gaat om delinquent gedrag gedurende wat de jongere ooit gedaan heeft in zijn of haar leven (delinquent gedrag ooit) dan wordt dit veel vaker gerapporteerd. Het onderscheid tussen delinquent gedrag dat een jongere ooit in zijn of haar leven heeft 12

C.W. van Noortwijk Universiteit van Amsterdam, september 2010 vertoond en delinquent gedrag dat de jongere in de afgelopen drie maanden heeft vertoond, wordt in de correlatie-analyse aangehouden. Dit om te onderzoeken of er samenhang is met andere variabelen en tegelijkertijd als een controlevariabele voor delinquent gedrag ooit. Tabel 1 Frequentie van delinquent gedrag (ooit en in de afgelopen drie maanden) Omschrijving delict ooit In afgelopen drie maanden de Iemand bedreigd met de bedoeling hem/haar bang te maken? 26 2 Iemand expres geslagen en/of geschopt zonder dat die persoon volgens jou gewond is geraakt? 26 1 Iets uit een winkel meegenomen zonder te betalen dat goedkoper of gelijk aan 10 euro was? 25 5 Muren, trams, metro's, bussen en dergelijke beklad 24 3 met pennen, stiften, een spuitbus of iets anders? Expres iets anders beschadigd of vernield dat niet van jou was? 22 3 Iemand expres zo geslagen en/of geschopt dat die persoon daardoor gewond is geraakt? 20 1 Een wapen bij je, met de bedoeling jezelf te beschermen 19 15 of voor het geval je bij een gevecht betrokken raakt? Iets van school gepikt van (mede)leerlingen, van leerkrachten of van school? 18 2 Iets uit een winkel meegenomen zonder te betalen dat duurder was dan 10 euro? 17 2 In een winkel prijsjes verwisseld om iets voor minder geld mee te kunnen nemen? 16 1 Van het internet software of muziek gehaald terwijl je wist dat dit illegaal was? 16 0 Iets gekocht waarvan je wist of dacht dat het gestolen was? 15 3 Expres een auto (of een ander voertuig) beschadigd of vernield? 14 2 Een fiets of scooter (brommer) gestolen? 13 2 Expres iets in een bus, tram, metro of trein vernield? 13 1 Expres een woning van iemand beschadigd of vernield? 11 2 Iemand uitgescholden omdat hij/zij homofiel was 10 4 Sofdrugs zoals wiet of hasj verkocht? 10 0 Iemand zakken gerold? 9 4 Iemand uitgescholden omdat hij/zij een andere huidskleur had? 9 2 Via een sms, e-mail of in een chatbox iemand een bericht gestuurd 9 2 met de bedoeling hem/haar bang te maken? Iets verkocht waarvan je wist of dacht dat het gestolen was? 9 0 Ergens ingebroken, bijvoorbeeld in een huis, school, bouwkeet of iets 9 3 Iets uit een afgesloten auto gestolen? 8 0 Met opzet via internet of per e-mail virussen rondgestuurd naar andere computers? 7 0 Iets van de buitenkant van een auto/voertuig gestolen 6 2 Expres iemand met een wapen verwondt? 6 0 Andere harddrugs zoals cocaïne of heroïne verkocht? 5 1 XTC (ecstasy, MDMA), paddo's of amfetamine verkocht? 5 0 Iemand op straat bedreigd met de bedoeling iets van hem/haar te stelen 5 1 Geweld gebruikt om iets van iemand te stelen? 5 1 Met iemand gevochten omdat hij/zij een andere huiskleur had? 3 0 13

Relatie morele ontwikkeling en moreel relevant gedrag bij lichte delinquente jongeren Met iemand gevochten omdat hij/zij homofiel was? 3 18 Geprobeerd seks te hebben met iemand die dat niet wilde? 2 0 Correlaties Aan de hand van een Pearson s correlatieanalyse werden de correlaties tussen de verschillende variabelen op de eerste meting berekend (zie Tabel 2). Achtereenvolgens worden de belangrijkste correlaties met betrekking tot delinquent gedrag en prosociaal gedrag in relatie met moreel redeneren en empathie besproken. Ten slotte wordt besproken welke rol sociale wenselijkheid speelt. Tabel 2 Correlaties tussen alle onderzochte variabelen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 1. Sociale wenselijkheid 2. Verbaal IQ.46** 3. Prosociaal gedrag.46**.12 4. Delinq. gedrag in afgelopen -.24 -.02 -.30* drie mnd 5. Delinq. gedrag ooit -.31* -.04 -.44**.54** 6. Empathie -.16 -.14.08+.15.26** 7. Moreel redeneren -.12.27.04 -.11.01.23 8. Leeftijd 9. Geslacht.23 -.07+ -.11.04.24.11.00 -.13.01 -.15.03.30* -.05+ -.01.02 10. Geboren in Nederland.14.01.07+ -.23 -.19.05+.27 -.07+.02 11. Opleiding -.1 -.32*.04.00 -.01 -.04.03.05+ -.06+ -.06+ + p <.10, *p <.05, ** p <.001 (eenzijdig) Delinquent gedrag (ooit gedaan of in de afgelopen drie maanden) bleek niet samen te hangen met moreel redeneren. Delinquent gedrag ooit door een jongere gedaan, bleek tegen de verwachting in positief significant samen te hangen met empathie (r =.259, p <.05, N = 59). Dit betekent dat jongeren die hoog scoren op de empathieschaal meer delinquent gedrag rapporteren. Delinquent gedrag dat de jongere in de afgelopen drie maanden heeft gedaan bleek echter niet significant samen te hangen met empathie. Delinquent gedrag dat een jongere ooit heeft gedaan en delinquent gedrag dat een jongere in de afgelopen drie maanden heeft gedaan bleken beiden significant negatief samen te hangen met prosociaal gedrag (r = -.443, p <.01, N = 59). Dit betekent dat jongeren die veel delinquent gedrag rapporteren, minder prosociaal gedrag vertonen. Prosociaal gedrag bleek eveneens niet samen te hangen met moreel redeneren. Prosociaal gedrag bleek echter wel samen te hangen met empathie. Er is geen significant verband, maar wel een positieve trend. Dit betekent dat naarmate het 14

C.W. van Noortwijk Universiteit van Amsterdam, september 2010 empathisch vermogen van een jongere toeneemt, het prosociale gedrag van de jongere eveneens toeneemt. Ten slotte bleek sociale wenselijkheid zowel samen te hangen met delinquent gedrag dat een jongere ooit heeft gedaan (r =.463, p <.05, N = 59) en met prosociaal gedrag (r =.463, p <.05, N = 59). Sociale wenselijkheid liet eveneens een significant negatief verband zien met verbale intelligentie. Dit wil zeggen hoe lager de verbale intelligentie is, hoe sociaal wenselijker de jongeren hebben geantwoord (r = -.459, p <.01, N = 59). Eveneens bleek sociale wenselijkheid samen te hangen met geslacht. Er is geen significant verband, maar een trend. Jongens geven meer sociaal wenselijke antwoorden dan meisjes. Uit de hierboven besproken bivariate correlationele analyses bleek dat moreel redeneren zowel niet met delinquent- als prosociaal gedrag samenhing. Empathie bleek zowel positief samen te hangen met prosociaal gedrag als met delinquent gedrag wat een jongere ooit heeft gedaan in zijn of haar leven. Empathie bleek niet samen te hangen met delinquent gedrag wat een jongere in de afgelopen drie maanden heeft gedaan. Ten slotte bleek sociale wenselijkheid samen te hangen met zowel delinquent- als prosociaal gedrag. Toetsing hypothesen Aan de hand van een meervoudige hiërarchische regressieanalyse is onderzocht in hoeverre delinquent- en/of prosociaal gedrag kan worden verklaard door moreel redeneren en/of empathie. Er werd onderzocht of er sprake zou zijn van een hoofdeffect van moreel redeneren (hypothese 1) of van empathie (hypothese 2). Daarnaast werd er onderzocht of er een interactie-effect (hypothese 3) zou zijn van moreel redeneren en empathie op delinquent- of prosociaal gedrag. Omdat we inzicht wilden krijgen in de unieke bijdrage van moreel redeneren en empathie, is er gekozen voor hiërarchische regressieanalyse. In dit model werd gecontroleerd voor sekse, leeftijd, geboorteland, sociale wenselijkheid en verbale intelligentie. In de eerste stap werden de controlevariabelen sekse, leeftijd en geboorteland als eerste blok ingevoerd. In de tweede stap worden de controlevariabelen sociale wenselijkheid en verbale intelligentie als tweede blok toegevoegd. Als derde stap werden de onafhankelijke variabelen moreel redeneren en empathie, afzonderlijk van elkaar als blok 3 en 4 toegevoegd. Tot slot werd de interactieterm moreel redeneren x empathie ingevoerd. 15

Relatie morele ontwikkeling en moreel relevant gedrag bij lichte delinquente jongeren In de multipele regressieanalyse werd alleen de variabele delinquent gedrag ooit geanalyseerd, omdat de frequentie van de variabele delinquent gedrag in de afgelopen drie maanden gering bleek. Delinquent gedrag Het bleek dat 28% van delinquent gedrag werd verklaard door de controlevariabelen ( R² =.28, Tabel 3). Binnen deze variabelen was alleen verbaal IQ (β =.44, p <.05, N = 59) en sociale wenselijkheid significant (β =.66, p <.05, N = 59). Na toevoeging van de onafhankelijke variabelen empathie en moreel redeneren werd 42% verklaard. De toevoeging van de factoren moreel redeneren en empathie zorgde dus voor 9% extra verklaard variantie. Er werd een hoofdeffect gevonden van de variabele empathie (β =.31, p <.05, N = 59, model 3). De mate van empathie van de jongere bleek van invloed op het delinquente gedrag (wat de jongere ooit heeft gedaan) van lichte delinquente jongeren. Er werd geen interactie-effect gevonden voor moreel redeneren en empathie op delinquent gedrag (model 4). Tabel 3 Hiërarchische regressieanalyse om de unieke bijdrage van de elementen van morele ontwikkeling, moreel redeneren en empathie aan delinquent gedrag van lichte jeugddelinquenten te toetsen. Stap Model 1 Model 2 Model 3 Model 4 β β β β 1. Controle variabelen Geslacht -.106 -.185 -.347* -.322* Leeftijd -.116 -.068 -.056 -.008 Etniciteit -.194 -.119 -.133 -.102 2. Controlevariabelen Verbaal IQ -.441* -.412* -.408* Sociale wenselijkheid -.600* -.575* -.642* 3. Hoofdeffecten Empathie.397*.186 Moreel redeneren.043.282 3. Interactie-effecten Moreel redeneren X empathie.476 R².064.28.42.46 + p <.10, *p <.05, ** p <.001 (eenzijdig) Prosociaal gedrag Prosociaal gedrag van de jongeren bleek door 53% ( R² =.53, Tabel 4) van de controlevariabelen te worden verklaard. Van deze variabelen bleek alleen leeftijd (β =.37, p <.05, N = 59) en sociale wenselijkheid (β =.69, p <.05, N = 59) significant. 16

C.W. van Noortwijk Universiteit van Amsterdam, september 2010 De toevoeging van de onafhankelijke variabelen empathie en moreel redeneren bleken niet van invloed te zijn op het prosociale gedrag van de jongere. Er bleek een trend te bestaan voor een interactie-effect tussen moreel redeneren en empathie op prosociaal gedrag (Figuur 1). Dit betekent niet dat er een hoofdeffect is van alleen empathie of moreel redeneren op prosociaal gedrag van de jongere. Juist de interactie tussen moreel redeneren en empathie is van invloed op het prosociale gedrag van de jongere. In Figuur 1 is het verschil in het verband tussen moreel redeneren en prosociaal gedrag in lage en hoge mate van empathie van de jongeren te zien. Er valt af te lezen dat jongeren met veel empathie en hoge score op moreel kunnen redeneren, meer prosociaal gedrag laten zien. Jongeren die een hoge score hebben op moreel redeneren, maar in mindere mate beschikken over empathisch vermogen, laten weinig prosociaal gedrag zien. Tabel 4 Hiërarchische regressieanalyse om de unieke bijdrage van de elementen van morele ontwikkeling, moreel redeneren en empathie aan prosociaal gedrag van lichte jeugddelinquenten te toetsen. Stap Model 1 Model 2 Model 3 Model 4 β β β β 1. Controlevariabelen Geslacht.007.113.130.188 Leeftijd.415.311.308.372* Etniciteit.026 -.062 -.070 -.038 2. Controlevariabelen Verbaal IQ.404.396.395 Sociale wenselijkheid.768*.768*.695* 3. Hoofdeffecten Empathie -.038 -.248 Moreel redeneren.033 -.289 3. Interactie-effecten Moreel redeneren X empathie.472+ R².173.531.532.576 + p <.10, *p <.05, ** p <.001 (eenzijdig) 17

Relatie morele ontwikkeling en moreel relevant gedrag bij lichte delinquente jongeren Figuur 1 Interactie-effect tussen moreel redeneren en empathie op prosociaal gedrag Samengevat bleek er geen verband te zijn tussen moreel redeneren en delinquent en/of prosociaal gedrag. Er bleek eveneens geen verband te zijn tussen empathie en prosociaal gedrag. Er bleek wel een negatief verband te zijn tussen empathie en delinquent gedrag. Ten slotte bleek er een trend voor een interactie-effect tussen moreel redeneren en empathie op prosociaal gedrag. Er bleek geen interactieeffect tussen moreel redeneren en empathie op delinquent gedrag. 18

C.W. van Noortwijk Universiteit van Amsterdam, september 2010 Discussie Het doel van dit onderzoek was om de relatie tussen morele ontwikkeling (moreel redeneren en empathie) en moreel relevant gedrag (delinquent- en prosociaal gedrag) bij lichte jeugddelinquenten te onderzoeken. De steekproef bestond uit 59 jongens en meisjes in die leeftijd van 12 tot en met 23 jaar die licht crimineel gedrag vertoond hebben en meedoen aan de interventie Nieuwe Perspectieven van Spirit. Om de morele ontwikkeling in relatie met zowel delinquent- als prosociaal gedrag van lichte delinquente jongeren beter te kunnen begrijpen en te stimuleren is het belangrijk om meer inzicht te krijgen in de morele ontwikkeling van deze jongeren. Morele ontwikkeling kan worden opgesplitst in een cognitieve component, moreel redeneren en een affectieve component, empathie, waardoor specifieker inzicht in de morele ontwikkeling van lichte delinquente jongeren verkregen kan worden. De jongeren in dit onderzoek functioneren, net zoals in het onderzoek van Gregg, Gibbs en Basinger (1994), gemiddeld qua moreel redeneren in stadium 2. Dit stadium is relatief laag, maar tegelijkertijd normatief voor delinquente jongeren (Gibbs, Basinger, Grime, & Snarey, 2006). Binnen dit stadium gaan kinderen minder belang hechten aan de straf die een bepaalde handeling met zich mee kan brengen, en dus minder geneigd zijn om te gehoorzamen uit vrees voor de straf. Een kind zal zich goed gaan gedragen om zo een beloning te krijgen. In dit onderzoek werd er verwacht dat moreel redeneren samen zou hangen met delinquent gedrag en prosociaal gedrag (Stams et. Al. 2006). Deze relaties werden niet gevonden. Mogelijk kan de ontbrekende samenhang tussen moreel redeneren en delinquent- en prosociaal gedrag in dit onderzoek verklaard worden door hetgeen Stams et. al (2006) in hun meta-analyse bespreken. Uit deze meta-analyse bleek dat jeugdige delinquenten lager scoren lager op moreel redeneren dan niet delinquenten. Dit verschil bleek het grootst wanneer het ging om jeugdige delinquenten die relatief lang verblijven binnen een Justitiële Jeugdinginrichting. In dit onderzoek werden echter jongen onderzocht die niet binnen een Justitiële Jeugdinginrichting verbleven, dit kan mogelijk het ontbreken van samenhang tussen moreel redeneren en delinquent- en prosociaal gedrag verklaren. Evenzeer kan de gevonden samenhang in dit onderzoek tussen moreel redeneren en verbaal IQ van invloed zijn. Dit kan erop duiden dat een minimaal verbaal IQ vereist is om de interviewvragen met betrekking tot moreel redeneren goed en realistisch te kunnen 19

Relatie morele ontwikkeling en moreel relevant gedrag bij lichte delinquente jongeren beantwoorden. Verbale vaardigheden zijn nu eenmaal nodig om goed te kunnen verwoorden. Men kan zich daarom afvragen of een interview het moreel redeneren van jongeren wel goed en realistisch in kaart kan brengen. Daarnaast komt uit onderzoeken van Thoma (1994, 2000 in Morton, Worthley, Testerman, & Mahony, 2006) naar voren dat een hoge score op moreel oordelen op een Kohlbergiaanse test, geen garantie is voor moreel gedrag. Eveneens heeft Kohlberg nooit gesteld of geïmpliceerd dat moreel oordelen voldoende is om het verband met moreel gedrag te verklaren (Aquino & Reed, 2002). In dit onderzoek werd verder onderzocht of empathie samen zou hangen met delinquent- en prosociaal gedrag. Er werd verwacht dat jongeren die veel delinquent gedrag rapporteren minder empathisch vermogen bezitten. De kans op delinquent gedrag wordt namelijk vergroot door een onderontwikkelde mate van empathie (Jolliffe & Farrington, 2004; Stams et al., 2006). Daarnaast werd er verwacht dat jongeren die veel prosociaal gedrag rapporteren meer empathisch vermogen bezitten. Hogere waarden van empathie komen namelijk overeen met meer prosociaal gedrag (Hoffman, 2000; Pizarro 2000; Rest, 2000). In dit onderzoek bleek dit verband er in eerste instantie ook te zijn. Echter, nadat er gecontroleerd was geslacht, leeftijd, geboorteland, verbaal IQ en sociale wenselijkheid bleek empathie niet meer samen te hangen met prosociaal gedrag. Tegen de verwachting in bleek dat jongeren met veel empathisch vermogen meer delinquent gedrag rapporteerden dan jongeren die weinig delinquent gedrag rapporteerden. Mogelijk kan deze samenhang verklaard worden door het soort delict van de jongere. Verschillen in empathie lijken namelijk te kunnen worden verklaard door het soort antisociale gedrag van de adolescent (Jolliffe & Farrington, 2006; Gini et al., 2007, Kämpfe et al., 2009). Bij adolescenten die antisociaal gedrag vertonen waarbij anderen opzettelijk schade wordt toegebracht, zoals bij pesten en zware gewelddelicten, is de empathie niet minder ontwikkeld dan bij adolescenten die geen antisociaal gedrag vertonen (Tangney & Stuewig, 2004). Mogelijk is er empathie nodig om te kunnen bedenken hoe anderen zo effectief mogelijk schade berokkend kan worden. Kohlberg en Freundlicht (1973) hebben gevonden dat drugsgerelateerde delicten gepaard gaan met een hoger niveau van moreel rederenen, in vergelijking met gewone delicten. Aannemelijk is dat het soort delict van invloed is op het verband tussen empathie en delinquent gedrag. Daarnaast dient er enige voorzichtigheid gesteld worden bij de gevonden samenhang tussen empathie en delinquent gedrag in 20

C.W. van Noortwijk Universiteit van Amsterdam, september 2010 dit onderzoek. Het bleek namelijk dat empathie alleen samenhing met delinquent gedrag dat plaatsvond gedurende de hele levensloop van de jongere. Er bleek geen samenhang te zijn tussen empathie en delinquent gedrag van de jongeren dat plaatsvond in de drie maanden voorafgaand aan het afnemen van de vragenlijst. Ten slotte werd er onderzocht of er een interactie-effect zou zijn tussen moreel redeneren en empathie op zowel delinquent- als prosociaal gedrag. Gibbs (1992) en Pizarro geven namelijk aan dat morele ontwikkeling zowel beïnvloed wordt door moreel redeneren en empathie. Er bleek geen interactie-effect te zijn van moreel redeneren en empathie op delinquent gedrag. Wel bleek er een interactie-effect van moreel redeneren en empathie op het prosociale gedrag van de jongere. Dit betekent dat de interactie van moreel redeneren en empathie van invloed is op het prosociale gedrag van de jongere. Jongeren met veel empathie en (relatief) hoog functioneren op moreel redeneren, laten veel prosociaal gedrag laten zien. Jongeren die (relatief) hoog functioneren op moreel redeneren, maar in mindere mate beschikken over empathisch vermogen, laten weinig prosociaal gedrag zien. Verscheidene auteurs beargumenteren dat de ontwikkeling van moreel redeneren in hogere stadia essentieel is voor prosociaal gedrag (Eisenberg et.al., 2005; Hoffman, 2000; Blasi, 1980). Tevens zou een hogere mate van empathie overeenkomen met meer prosociaal gedrag (Hoffman, 2000; Pizarro 2000; Rest, 2000). Dit onderzoek toont aan dat niet alleen een hoog niveau van moreel redeneren van invloed is op het prosociale gedrag van de jongere. De combinatie van moreel kunnen redeneren op een hoger niveau en over voldoende empatisch vermogen beschikken is van invloed op het prosociale gedrag van de jongere. Samengevat bleek in dit onderzoek dat het morele gedrag (zowel delinquentals prosociaal gedrag) van lichte jeugddelinquenten voornamelijk samen te hangen met de affectieve component van morele ontwikkeling, empathie, en in mindere mate met de cognitieve component, moreel redeneren. Het delinquent gedrag van de jongere wat plaatsvond gedurende de hele levensloop van de jongere bleek samen te hangen met empathie. Echter, empathie bleek niet samen te hangen met delinquent gedrag dat de jongere in de afgelopen drie maanden had vertoond. Ten slotte bleek er een interactie-effect tussen moreel redeneren en empathie op het prosociale gedrag van de jongere. Dit bevestigt de dynamische wisselwerking tussen moreel redeneren en empathie op moreel relevant (in dit geval prosociaal) gedrag. Zowel empathie en 21

Relatie morele ontwikkeling en moreel relevant gedrag bij lichte delinquente jongeren moreel redeneren afzonderlijk van elkaar zijn een noodzakelijke voorwaarde om moreel te kunnen handelen, maar geen voldoende voorwaarde (Gibbs et. al., 1992). Kanttekeningen De resultaten van dit onderzoek dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd. Ten eerste is er binnen deze studie sprake van een kleine onderzoeksgroep, waardoor de resultaten minder goed kunnen worden gegeneraliseerd naar de gehele doelgroep van Nieuwe Perspectieven (en dus naar lichte delinquente jongeren in het algemeen). Ten tweede kan men kanttekeningen plaatsen bij het gemeten empathie niveau van de jongeren. Er is namelijk in deze studie gebruik gemaakt van een herkenningsmaat (BES) en een productiemaat (SRM-SF). Bij een herkenningsmaat kan de jongere het best passende antwoord kiezen. Dit laat niet het werkelijke competentieniveau van de jeugdige zien, de scores zijn hoger en meer onrealistisch. In een productiemaat moet de jeugdige zijn eigen antwoord weergeven, dit geeft de beste indicatie van het competentieniveau (Stams et al., 2006). Daarnaast ligt het voor de hand dat een vragenlijst een goed meetinstrument is om kennis te meten. Echter, voor empathie is minder aangeleerde kennis nodig, maar zijn vooral vaardigheden vereist als het perspectief in kunnen nemen van een ander en het plaatsvervangend voelen en het ervaren van medelijden en bezorgdheid (Hoffman, 2001). Het is dus de vraag of empathie ook het beste op een verbale manier gemeten kan worden. Bovendien is het de vraag of een vragenlijst wel een goed en betrouwbaar meetinstrument is om empathie te meten. Behalve een heldere analyse van het te meten construct, is ook inzicht in de wijze waarop het instrument is gevalideerd van belang om tot een juiste interpretatie van de score te komen (Lauterbach & Hosser, 2007). Voor de empathievragenlijst (BES) geldt dat die werd gevalideerd door een niet-antisociale doelgroep. De normscores van BES zijn gebaseerd op de scores van middelbare scholieren (Lauterbach & Hosser, 2007, Jolliffe & Farrington, 2006). Daarnaast zijn de schalen er op gemaakt om lage empathie bij een gemiddeld hoog intelligente doelgroep te meten. Dit kan voor problemen zorgen wanneer het instrument wordt gebruikt bij antisociale adolescenten uit mogelijk lager sociaal economische milieus. Deze factoren kunnen mogelijk een rol hebben gespeeld bij dit onderzoek, waardoor de resultaten op de empathieschaal beïnvloed kunnen zijn. De resultaten zijn mogelijk eveneens vertekend door de mate van sociale wenselijkheid waarmee sommige jongeren de vragenlijsten hebben ingevuld. Het 22