U I T S P R A A K

Vergelijkbare documenten
U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K 07 73

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Bij beslissing van 9 juli 2014 heeft het CBE het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

U I T S P R A A K

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2015/089 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 18 augustus 2015 Partijen : Appellante en CBE Erasmus Universiteit Rotterdam

U I T S P R A A K

het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder.

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2014/060 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juni 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden

U I T S P R A A K

Het College van beroep voor de examens aan de Universiteit Utrecht (hierna: het College) heeft de volgende uitspraak gedaan op het beroep van:

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Transcriptie:

U I T S P R A A K 0 7 5 8 van het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden inzake het beroep van de heer XXX, appellant tegen het College van Bestuur, verweerder 1. Ontstaan en loop van het geding Met de op 6 september 2007 ingekomen brief van 4 september 2007 tekent appellant beroep aan tegen de beslissing van 8 augustus 2007, waarbij aan het negatief bindend studieadvies een afwijzing is verbonden als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Appellant wijst ter onderbouwing van het beroep op het navolgende. Hij is van mening dat bij het uitbrengen van het negatief bindend studieadvies onvoldoende rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Appellant volgt twee studies, namelijk de masteropleiding NanoScience en sinds september 2005 de bacheloropleiding Psychologie. Aan het begin van 2005 is bij hem de diagnose ADD gesteld. Appellant stelt dat zijn aandachtsstoornis bekend is bij de studieadviseur, maar dat geen persoonlijk studieplan is opgesteld. In het studiejaar 2005-2006 heeft hij zijn inschrijving op advies van de studieadviseur omgezet in een inschrijving als deeltijdstudent psychologie. Als deeltijder had hij meer tijd om te voldoen aan de vereisten van het bindend studieadviessysteem. Door zijn stoornis heeft hij problemen met onder meer het plannen van zijn studies. Begin 2007 vernam hij dat hij niet voldeed aan de BSA-norm bacheloropleiding Psychologie omdat hij nog niet had voldaan aan het aanvullende vereiste van het met goed gevolg afsluiten van één van de drie methoden en technieken vakken (M&T vak). Twee van de desbetreffende vakken vielen al in het eerste semester en het M&T vak dat in het tweede semester werd gegeven, heeft hij niet gehaald. Namens verweerder heeft prof. dr. XXX, voorzitter van de examencommissie Psychologie, bij brief van 20 september 2007, een verweerschrift ingediend. Daarin is aangegeven dat appellant niet voldoet aan de eis voor het bindend studieadvies. Appellant is in 2005 gestart als voltijdstudent en heeft in de loop van het studiejaar na 1 februari 2005 zijn inschrijving omgezet in een inschrijving als deeltijdstudent. Er is in dat jaar een bindend Secretariaat: Rapenburg 70 Postbus 9500 2300 RA Leiden Telefoon 071 527 81 18 Fax 071 527 45 67

Blad 2/5 studieadvies uitgebracht, waarbij namens verweerder rekening is gehouden met de tweede studie van appellant en de omzetting van zijn inschrijving door daaraan op grond van de hardheidsclausule toen geen afwijzing te verbinden. In het tweede jaar van inschrijving diende appellant derhalve te voldoen aan de eis van het behalen van 40 ECTS en aan de aanvullende eis, te weten het met goed gevolg behalen van een M&T vak. Appellant heeft in het tweede jaar van inschrijving 44 ECTS behaald, maar niet voldaan aan de aanvullende eis. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voldoende rekening is gehouden met de tweede studie die appellant volgt. De diagnose ADD is door verweerder niet bij de beoordeling betrokken, omdat dit een persoonlijke omstandigheid zou zijn die ondersteund zou moeten worden door een verklaring van een deskundige en daarmee tot een verklaring van ICS had kunnen leiden. Appellant heeft geen verklaring overgelegd, hoewel hij is geïnformeerd over de procedure persoonlijke omstandigheden. Verweerder stelt dat het al dan niet inleveren van een verklaring tot de verantwoordelijkheid van de student behoort. Het beroep is behandeld tijdens een openbare zitting van een kamer uit het College op woensdag 24 oktober 2007, waarop appellant in persoon is verschenen. Namens verweerder zijn mw. drs. XXX (hoofd departementsbureau Psychologie) en mw. drs. XXX (studieadviseur) ter zitting verschenen. Ter zitting geeft appellant aan dat het feit hij inmiddels is veranderd van huisarts en van psychiater, de reden is dat hij geen medische verklaring heeft ingediend omtrent zijn persoonlijke omstandigheden. Verweerder geeft een toelichting op het bestreden besluit, waarbij hij aangeeft dat door appellant vanaf januari 2007 geen resultaten in de propedeuse zijn behaald. Voor deeltijders geldt dat zij twee jaar de gelegenheid hebben om te voldoen aan de BSA-norm. Verder geeft verweerder aan dat geen rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden wegens het ontbreken van een medische verklaring hieromtrent. Verweerder licht toe dat in het dossier van appellant geen aantekening is opgenomen van de melding door appellant van zijn diagnose ADD. Appellant geeft desgevraagd aan dat hij op ervan de hoogte was dat hij als aanvullende eis één M&T vak moest afronden, maar dat hij voor het eerste semester al te laat was om hieraan deel te nemen en dat hij het vak in het tweede semester niet heeft gehaald. Hij heeft het afgelopen studiejaar verder geen vakken gevolgd, omdat hij zich geheel heeft toegelegd op de afronding van zijn masteropleiding NanoScience. In de studiejaren 2004-2005 en 2005-2006 heeft hij de resultaten voor de opleiding Psychologie behaald. Hij geeft verder aan dat hij nog een bedrijfsstage van drie maanden gaat lopen en dat hij daarna zijn masteropleiding NanoScience kan afsluiten. Gevraagd naar het niet meewegen van de persoonlijke omstandigheden geeft verweerder aan dat er een bevoegde verklaring dient te zijn afgegeven door ICS. Zeer waarschijnlijk zou in deze verklaring zijn opgenomen dat appellant gehinderd is bij het studeren, hetgeen impliceert dat hij voor 75% heeft kunnen studeren. Een dergelijke verklaring was zeer waarschijnlijk niet afdoende geweest om af te zien van de aan het negatief studieadvies

Blad 3/5 verbonden afwijzing. Verweerder geeft aan ervan op de hoogte te zijn dat zijn ADDstoornis leidt tot planningsproblemen, maar voegt daaraan toe dat de studieadviseur hem heeft gewezen op het feit dat hij nog een vak moest halen in het lopende studiejaar. Appellant heeft het afgelopen studiejaar voor de opleiding Psychologie in het geheel geen studieresultaten behaald. Bovendien is verweerder in het eerste jaar coulant geweest jegens appellant door op hem de deeltijd BSA-norm toe te passen. Tot slot geeft appellant aan dat hij niet van plan is het komende studiejaar vakken van de Psychologieopleiding te volgen, maar dat hij dat in de toekomst wel weer wil gaan doen. Mocht hij door kunnen gaan met de opleiding, dan zou hij wel de M&T vakken van het eerste semester gaan halen. 2. De overwegingen ten aanzien van de ontvankelijkheid Appellant heeft met de op 6 september 2007 door het College ontvangen brief van 4 september 2007 tijdig beroep aangetekend tegen de beslissing van 8 augustus 2007. Het beroepschrift voldoet ook overigens aan de daaraan ingevolge de Algemene wet bestuursrecht ( Awb ) en de WHW gestelde eisen, zodat het administratief beroep ontvankelijk is. 3. De overwegingen ten aanzien van het geschil Het beroep zich richt tegen de beslissing van 8 augustus 2007, waarbij aan het negatief bindend studieadvies een afwijzing is verbonden als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, van de WHW. Het College dient overeenkomstig artikel 7.61, tweede lid, van de WHW te beoordelen of de bestreden beslissing al dan niet in strijd is met het recht. Ingevolge artikel 7.8b, derde lid, WHW kan aan een negatief bindend studieadvies slechts een afwijzing worden verbonden, indien de student - met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden - niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, omdat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die daaromtrent zijn gesteld. Ingevolge artikel 7.8b, zesde lid, van de WHW is bepaald dat nadere regels worden vastgesteld die in elk geval betrekking hebben op de studieresultaten en de voorzieningen. Voor de Universiteit Leiden zijn deze regels vastgelegd in de Regeling Bindend Studieadvies (hierna: de Regeling ). Ingevolge artikel 2.1 sub g van de Regeling wordt het eindadvies bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, WHW uiterlijk 31 augustus van het eerste studiejaar schriftelijk aan elke voltijdstudent die voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding is ingeschreven, en uiterlijk 31 augustus van het tweede studiejaar aan elke deeltijdstudent die voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding is ingeschreven, uitgebracht. Ingevolge artikel 4.1 sub b van de Regeling is het advies, bedoeld in artikel 2.1 sub g, negatief en afwijzend, indien op het moment dat het advies wordt uitgebracht de student 40 of meer ECTS-punten heeft behaald, maar niet heeft voldaan aan de vastgestelde

Blad 4/5 aanvullende eisen zoals opgenomen in het studiebegeleidingsplan en de Onderwijs- en Examenregeling van de propedeutische fase van de desbetreffende bacheloropleiding. Op grond van artikel 7.8b, derde lid, van de WHW beslist het instellingsbestuur of aan een negatief studieadvies een afwijzing wordt verbonden. Onder instellingsbestuur dient in dit verband te worden verstaan het College van Bestuur. Ingevolge artikel 4.3 van de Regeling wordt aan het advies, bedoeld in artikel 2.1 sub g en 2.1 sub i, geen afwijzing verbonden, indien persoonlijke omstandigheden van de student, opgenomen in het dossier bedoeld onder 3.2, de oorzaak zijn geweest van het niet behalen van de in artikel 2.1 sub g genoemde norm van 40 ECTS dan wel het propedeutisch examen niet wordt behaald binnen de in artikelen 4.2sub a en 4.2 sub b genoemde termijnen. Indien een persoonlijk studieplan zoals bedoeld in artikel 3.3 aanwezig is, wordt het al dan niet verbinden van een afwijzing aan de bedoelde adviezen in bedoelde situatie bepaald door de behaalde studieresultaten te vergelijken met het persoonlijke studieplan. Ingevolge artikel 7.3.2 van de Onderwijs- en examenregeling bacheloropleiding Psychologie ontvangt de student een bindend negatief advies, indien hij in het eerste jaar van inschrijving minder dan tweederde van de studiepunten van de propedeuse behaalt, te weten 40 ECTS. Indien een student niet één van de cursussen (vakken) Inleiding in de Methoden en Technieken, Toetsende Statistiek of Experimentele Proefopzettenleer met een voldoende afrondt, ontvangt hij eveneens een bindend negatief advies. Voor de propedeutische fase van de bacheloropleiding behelzen de vereisten als bedoeld in artikel 7.8b van de WHW, dat appellant aan het eind van zijn tweede jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van zijn deeltijdse bacheloropleiding 40 of meer ECTS moet hebben behaald en moet hebben voldaan aan de vastgestelde aanvullende eisen zoals opgenomen in artikel 7.3.2 van de Onderwijs- en Examenregeling. Niet in geschil is dat appellant in zijn tweede studiejaar wel heeft voldaan aan de eis van het behalen van 40 of meer ECTS, maar niet aan de aanvullende eis van het behalen van één M&T vak. Uit de stukken blijkt dat bij appellant de diagnose ADD is gesteld, hetgeen een persoonlijke omstandigheid zou kunnen zijn als vermeld in artikel 2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW. Hoewel de aanwezigheid van persoonlijke omstandigheden niet wordt ondersteund door een verklaring van een arts of deskundige, is er geen twijfel over de door appellant gemelde stoornis. Het enkele bestaan van de stoornis is in dit geval echter onvoldoende van het verbinden van een afwijzing aan het studieadvies af te zien dan wel verweerder op te dragen nader onderzoek te doen naar de mate van studiehinder die met de stoornis correspondeert. Appellant heeft zich naar eigen zeggen het afgelopen studiejaar immers hoofdzakelijk gericht op het afronden van zijn masteropleiding NanoScience, waardoor hij geen resultaten heeft behaald voor de opleiding Psychologie. Het College acht het hanteren van deze studiestrategie voor eigen risico van appellant. Het College is gelet op het bovenstaande van oordeel dat verweerder aan het negatief studieadvies terecht een afwijzing heeft verbonden.

Blad 5/5 Nu het College niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden, dient het beroep ongegrond te worden verklaard en blijft het besluit in stand. 4. De beslissing Het College van Beroep voor de examens van de Universiteit Leiden, gezien artikel 7.61 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld op 14 november 2007 door een kamer uit het College van Beroep voor de examens, bestaande uit mr. O. van Loon (voorzitter), mw. mr. M.B. de Boer, dr. R. Stein, prof. dr. E.M. Noordijk (leden) en mw. M.M. Koers (studentlid), in tegenwoordigheid van de secretaris van het College, mw. mr. M.A.C. de Boer. mr. O. van Loon, voorzitter mr. M.A.C. de Boer, secretaris Voor eensluidend afschrift Verzonden op: