2 Voortplanten met organen Bouw en werking van geslachtsorganen Werking van geslachtshormonen Afsluiting 31

Vergelijkbare documenten
3 Rundveefokkerij Melkproductiecontrole Selectie Fokwaardeschatting Inseminatieplannnen 69 3.

Verslag Biologie Drosophila Melanogaste

Module Basisgenetica. -voetafdruk van dit drukwerk is berekend met ClimateCalc en gecompenseerd bij: treesforall.nl. De CO 2

Mitose is een ander woord voor gewone celdeling. Door gewone celdeling blijft het aantal chromosomen in lichaamscellen gelijk (46 chromosomen).

Het genotype van een individu staat in de chromosomen. Daar staat namelijk de erfelijke informatie in van alle eigenschappen die erfelijk zijn.

Newsletter April 2013

Genetische Selectie. Eindwerk: hondenfokker 2 de jaar. Sabine Spiltijns

Door recombinatie ontstaat een grote vescheidenheid in genotypen binnen een soort. (genetische

4 HAVO thema 4 Erfelijkheid EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN

Samenvattingen. Samenvatting Thema 4: Erfelijkheid. Basisstof 1. Basisstof 2. Erfelijke eigenschappen:

PRAKTISCH MEER OVER ERFELIJKHEID

6,4. Samenvatting door E woorden 6 december keer beoordeeld. Biologie voor jou

6,1. Samenvatting door een scholier 1949 woorden 7 februari keer beoordeeld. Biologie voor jou

Antwoorden Biologie Thema 4

Monohybride en dihybride kruisingen vmbo-kgt34

Samenvatting Erfelijkheid Vmbo 3a Biologie voor Jou. Erfelijke informatie ligt in de celkern in de chromosomen. Chromosomen bestaan weer uit DNA.

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3 + 4

Inhoud. Voorwoord 5. Inleiding 6

Level 1. Vul het juiste woord in

Samenvatting Biologie Erfelijkheid & Evolutie (Hoofdstuk 7 & 8.1)

Begeleiden voortplanting gezelschapsdieren. Fokken van gezelschapsdieren Theorie

3. Eén gen kan vele allelen hebben. Hoeveel allelen van één gen heeft ieder individu?

Oefen Repetitie thema Erfelijkheid

Fenotype nakomelingen. donker kort 29 donker lang 9 wit kort 31 wit- lang 11

Samenvatting door een scholier 1681 woorden 19 juni keer beoordeeld. Genetica

AAbb of Aabb = normaal zicht aabb of aabb = retinitis pigmentosa AABB of AABb = retinitis pigmentosa

Level 1. Vul het juiste woord in

ERFELIJKHEID. 1 N i e t a l l e m a a l h e t z e l f d e Afbeelding 17-2

Erfelijkheid. Examen VMBO-GL en TL. biologie CSE GL en TL. Bij dit examen hoort een bijlage.

Basis Katten Genetica - 1

HAVO 5 Begrippenlijst Erfelijkheid allel Allelen zijn verschillende vormen van een gen. Zij liggen in homologe chromosomen op precies dezelfde

Antwoorden door een scholier 1825 woorden 28 februari keer beoordeeld

Copyright 2008 Pearson Education Inc., publishing as Pearson Benjamin Cummings

8,6. Samenvatting door Jasmijn 2032 woorden 9 januari keer beoordeeld. Biologie voor jou. Biologie samenvatting hoofdstuk 4 Genetica

Praktische opdracht ANW Biochemie

SZH voor levend erfgoed

Samenvatting Biologie H7 erfelijkheid

Alles door elkaar 1. a) b) c) 2. a) b) c) a) b) BIOLOGIE 2017/18 WERKBOEK


Antwoorden Biologie Thema 4 erfelijkheid

Oplossingen Biologie van 2000

Paragraaf Homologe chromosomen

Basis erfelijkheid. K.V.K de Koperwiek 1 oktober 2013

Jongetje of meisje? hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

De volgende vragen testen je kennis van de meest voorkomende vaktermen in de klassieke genetica. Welk woord ontbreekt in de volgende zinnen?

6.7. Werkstuk door een scholier 1654 woorden 17 april keer beoordeeld. Biologie voor jou. Erfelijkheidsmateriaal

KLEURVERERVING KLEURDOMINANTIE BIJ SCHAPEN

BIOLOGIE VMBO KB VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V

Biologie (jaartal onbekend)

Het fokken in kleine populaties

Let er op dat je voor iedere vraag een uitwerking maakt met kruisingsschema en/of berekening.

Dialogen voor conceptcartoons. Verband genotype/fenotype, dominant/recessief

Welke van de bovenstaande celorganellen of levensprocessen kunnen zowel in prokaryote, als in eukaryote cellen voorkomen?

Grondbeginselen erfelijkheid. Piter Bijma Fokkerij en Genetica, Wageningen UR

M ODULE 1 ERFELIJKHEIDSLEER, BASIS. Module 1 Erfelijkheidsleer, basis K. kent de bouw van de cel, zijn functies en de celdeling.

Keuzeopdracht Biologie Leertaken Hoofdstuk 5 en 7

Oefenvraagstukken genetica

Profielwerkstuk Biologie Genetica

Samenvatting Biologie Erfelijkheid

Erfelijkheidsschema's deel 1.

2. Erfelijkheid en de ziekte van Huntington

Begeleiden voortplanting vee. Fokkerij en management

Welke van de bovenstaande celorganellen of levensprocessen kunnen zowel in prokaryote, als in eukaryote cellen voorkomen?

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 7 en 8

Welke van de bovenstaande celorganellen of levensprocessen kunnen zowel in prokaryote, als in eukaryote cellen voorkomen?

Antwoorden Biologie Thema 5

Samenvatting Biologie Thema 5 Erfelijkheid en Evolutie

Bijlage VMBO-GL en TL

Afsluitende les. Leerlingenhandleiding. DNA-onderzoek en gentherapie

Begrippenlijst Biologie DNA

Copyright 2008 Pearson Education Inc., publishing as Pearson Benjamin Cummings

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Biologie: Erfelijkheid 6/29/2013. dr. Brenda Casteleyn

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1, 7 en 8

Klinische Genetica. Geslachtsgebonden (X-chromosoom gebonden) recessieve overerving

Mogelijke combinaties van genotypen. Mogelijke combinaties van fenotypen. Deze kruising levert 2 X 2 = 4 fenotypen.

Werkbladen. Boekopdrachten. K13 Erfelijkheid

Celdeling vmbo-kgt12. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Vraag Welk van de onderstaande beweringen over deze F 2 zijn juist?

PENTA College csg Scala Rietvelden Vakgroep biologie 3 havo Thema 5 Erfelijkheid

Juli blauw Biologie Vraag 1

Juli geel Biologie Vraag 1

Erfelijkheid en evolutie. Hoofdstuk 5

Erfelijkheidsleer en populatiegenetica

Het leven duurt niet eeuwig

T G7091. G1-fase en bevat A chromosomen en B DNA. M-fase en bevat 1 2 A chromosomen en 1 2 B DNA. S-fase en bevat A chromosomen en 1 2 B DNA

Periode 9 - deel 1 MOLECULAIRE GENETICA

Fokken, hoe doe je dat? Fokkerij Fokkerij: rekening houden met wetten en toeval De DNA-code Zaadcel en eicel

AVL-nascholing NW02. KU Leuven

Mendel en Morgan versie

Het fokken van rashonden. Omgaan met verwantschap en inteelt. Kor Oldenbroek Jack Windig

Werkstuk Biologie Erfelijkheid

landbouw en natuurlijke omgeving 2009 dierhouderij en -verzorging gezelschapsdieren CSPE KB minitoets bij opdracht 15 A B X C D

Examen Voorbereiding Erfelijkheid

Populatie- en kwantitatieve genetica. Wieneke van der Heide

landbouw en natuurlijke omgeving 2009 dierhouderij en -verzorging gezelschapsdieren CSPE KB minitoets bij opdracht 15 A B X C D

Verslag Biologie Fruitvliegjes

Dan is de waarde van het recessieve allel q dus 0,87, vanwege het feit dat p + q = 1.

Basisstof 7 Genetische variatie

ERFELIJKHEIDSLEER in relatie tot de bekende eigenschappen bij de verschillende soorten kanaries.

Transcriptie:

Inhoud Voorwoord 5 Inleiding 6 1 Voortplanten van genen 9 1.1 Genetica 9 1.2 Kruisingen 13 1.3 Crossing-over en mutatie 16 1.4 Erfelijkheid en praktijk 17 1.5 Inteelt en inteeltdepressie 21 1.6 Afsluiting 23 2 Voortplanten met organen 24 2.1 Bouw en werking van geslachtsorganen 24 2.2 Werking van geslachtshormonen 27 2.3 Afsluiting 31 3 Voortplanten door moderne technieken 32 3.1 Kunstmatige inseminatie 32 3.2 Embryotransplantatie 34 3.3 OPU en IVP 36 3.4 Afsluiting 37 4 Voortplanten en rassen 38 4.1 Dierrassen 38 4.2 Honden 38 4.3 Katten 45 4.4 Konijnen 46 4.5 Knaagdieren 47 4.6 Herkauwers 53 4.7 Niet -herkauwers 54 4.8 Vogels 55 4.9 Reptielen 62 4.10 Afsluiting 63 5 Voortplanten is geen fokken 64 5.1 Fokken met dieren 64 5.2 Afsluiting 67 Trefwoordenlijst 69 INHOUD 7

8 FOKKEN VAN GEZELSCHAPSDIEREN THEORIE

1 Voortplanten van genen Oriëntatie Door voortplanting ontstaat een nieuw uniek wezen. Meestal zijn jonge dieren niet exact gelijk aan de vader of moeder, maar zie je wel duidelijke familietrekken. Tijdens het voortplanten vindt er een samensmelting plaats van de erfelijke eigenschappen van het vader- en het moederdier. 1.1 Genetica Genetica leuk, interessant! Genetica saai, moeilijk! Eén leerdoel bereik je ongetwijfeld: je krijgt respect voor de wijsheid, het geduld en de nauwkeurigheid van Mendel. Mendel wetten van Mendel De wetenschap dat bijna alle kenmerken worden bepaald door erfelijke eigenschappen, werd ontwikkeld door de Oostenrijkse monnik Johann Gregor Mendel. Hij leefde van 1822 tot 1884. In de kloostertuin deed hij proefjes met allerlei makkelijk te kweken planten zoals erwtenplanten. Hij ontdekte dat elk levend organisme erfelijk overdraagbare eigenschappen bezit die worden doorgegeven aan de nakomelingen volgens bepaalde regels: de wetten van Mendel. In de negentiende eeuw kreeg deze ontdekking niet zoveel aandacht, maar na 1900 hebben andere wetenschappers de regels van Mendel opnieuw ontdekt en sindsdien heeft de erfelijkheidsleer een grote ontwikkeling doorgemaakt. Erfelijkheidsbegrippen celkern chromosomenparen Jullie weten allemaal wel dat een lichaam van een dier is opgebouwd uit cellen. Elke cel wordt bestuurd vanuit de celkern. Deze celkern bevat chromosomen die dragers zijn van erfelijke eigenschappen. In de celkern komt elk chromosoom twee keer voor. Je spreekt dus steeds over chromosomenparen. Elke diersoort heeft een vast aantal chromosomenparen. Een paar voorbeelden: een hond heeft 39 chromosomenparen, een koe 30, een fruitvliegje 8 enzovoort. Het is niet zo dat een groot dier meer chromosomenparen bezit dan een klein dier. In principe kun je uit het aantal chromosomenparen niet aflezen hoe groot het dier is. erfelijke eigenschappen Erfelijke eigenschappen zijn alle eigenschappen die erfelijk zijn en dus van vader en moeder op de nakomeling kunnen overgaan. Een erfelijke eigenschap ligt in de vorm van een code op een chromosoom. Zo n code noem je een gen. Op een chromosoom liggen heel veel genen. De plaats waar zo n gen op een chromosoom ligt, noem je locus. Op de andere helft van het chromosomenpaar ligt op dezelfde plaats een zelfde soort gen dat invloed heeft op dezelfde erfelijke eigenschap. Deze soortgelijke genen noemen we elkaars allelen. Allelen hebben invloed op dezelfde erfelijke eigenschap, maar kunnen ieder wel verschillende informatie bevatten. Bijvoorbeeld op het ene VOORTPLANTEN VAN GENEN 9

allel kan de vachtkleur zwart liggen en op het andere allel bruin. Het kan natuurlijk ook gelijk zijn, zodat op beide allelen bijvoorbeeld bruin ligt. dominant Stel je nu voor dat een hond op het ene allel zwart heeft voor de vachtkleur en op het andere allel bruin. Welke kleur heeft hij dan in werkelijkheid? Dat hangt af van het sterkste allel. Zwart is bijvoorbeeld een sterker allel dan bruin. De vachtkleur wordt dan zwart. In de erfelijkheidsleer zeg je dan dat zwart dominant is over bruin. Bruin is dan ondergeschikt aan zwart. Dit noem je recessief. homozygoot heterozygoot Als beide allelen zwart zijn, of allebei bruin, dan is het dier voor die eigenschap homozygoot of fokzuiver. Is het ene allel zwart en het andere bruin, dan is het dier voor die eigenschap heterozygoot of fokonzuiver. In het eerste geval is het dier fokzuiver, omdat het alleen maar zwart kan vererven en in het tweede geval is het fokonzuiver, omdat het zwart of bruin kan vererven. Bij een fokonzuiver dier weet je dus nooit zeker welke kleur het zal vererven, bij een fokzuiver dier wel. zaadcellen Niet alleen de kleur wordt zo bepaald, ook het geslacht. Bij zoogdieren heeft het mannetje een X-chromosoom en een Y-chromosoom. Het vrouwtje heeft alleen twee X-chromosomen. De conclusie die je hieruit mag trekken, is dat het sperma van zoogdieren met daarin de zaadcellen bepaalt of de nakomeling mannelijk of vrouwelijk wordt. De eicel heeft daarop geen invloed. Bij vogels is dit net andersom. Hier wordt door het vrouwtje het geslacht bepaald. meiose Voordat er echter een zaadcel en een eicel zijn ontstaan, vindt er eerst een hele mooie deling plaats, namelijk de meiose. Als twee gewone cellen met het normaal aantal chromosomenparen zouden versmelten, krijg je het dubbel aantal chromosomenparen bij de nakomeling. Dit kan natuurlijk niet. Daarom vindt er bij de productie van zaadcellen en eicellen een deling plaats, waarbij de chromosomenparen uit elkaar getrokken worden. Deze deling heet meiose. Als vervolgens de eicel en de zaadcel versmelten, krijg je een nieuwe cel met hetzelfde aantal chromosomenparen als de ouderdieren. mitose Bij de groei van het lichaam vindt er ook een deling plaats van cellen. Dan blijven de cellen wel dezelfde chromosomenparen houden. Ze worden immers gebruikt voor de toename van het lichaam en niet voor de voortplanting. Deze deling noemen we mitose. 10 FOKKEN VAN GEZELSCHAPSDIEREN THEORIE

Fig. 1.1 Mitose. Fig. 1.2 Meiose. In de erfelijkheidsleer worden de ouders steeds aangeduid met de P-generatie (de P van parents) en de nakomelingen met de F-generatie (de F van filium). Filium komt uit het Latijn en betekent zoon. Erfelijkheid en milieu Tot nu toe heb je steeds gekeken naar datgene wat erfelijk is en wat door ouders aan nakomelingen wordt doorgegeven. Je hebt steeds het genotype bekeken. Hoe ligt het genotype vast op de chromosomen in de celkern? Het genotype kun je niet zien. Alleen door onderzoek zul je dus achter het genotype kunnen komen. Er is ook een fenotype. Een fenotype is hoe een dier er daadwerkelijk uitziet. Je kunt een fenotype dus zien. Het fenotype wordt niet altijd alleen door het genotype bepaald. Bij de vachtkleur zwart of bruin bepaalt alleen het genotype het fenotype. De hoogtemaat GENETICA 11

milieu van een dier wordt echter niet alleen door het genotype bepaald, maar ook door bijvoorbeeld de hoeveelheid en de kwaliteit van het voedsel. Het milieu (omgevingsfactoren) speelt dan ook een rol. Fenotype = genotype + milieu Fig. 1.3 Ook het milieu waarin ze groot worden speelt een rol! De mate waarin het genotype het fenotype bepaalt, noem je de erfelijkheidsgraad. Sommige eigenschappen hebben een hoge erfelijkheidsgraad en andere een veel lagere. Kleurvererving heeft bijvoorbeeld een hoge erfelijkheidsgraad. Dit betekent dat fokken veel invloed heeft op zo n eigenschap. Andere eigenschappen zoals bijvoorbeeld vruchtbaarheid hebben een veel lagere erfelijkheidsgraad. Met fokken heb je vrij weinig invloed op de vruchtbaarheid van de nakomelingen. Het milieu, dus de voeding, de gezondheid, de omstandigheden tijdens de bronst en dergelijke hebben veel meer invloed. Als je een stukje leest over fokken zul je dikwijls de term h 2 tegenkomen. Dit is hetzelfde als erfelijkheidsgraad. De h 2 ligt altijd tussen de waarden 0 en 1. Vragen 1.1 a Wat zijn de dragers van erfelijke eigenschappen? b Wat is het verschil tussen een gen en een allel? c Wanneer noem je een erfelijke eigenschap dominant en wanneer recessief? d Waarom noem je homozygoot ook wel fokzuiver en heterozygoot fokonzuiver? e Hoe ziet een mannetje er genetisch uit en hoe een vrouwtje? f Waarom bepalen alleen de zaadcellen bij zoogdieren het geslacht van de nakomeling en niet de eicel? g Probeer in eigen woorden de begrippen meiose en mitose te omschrijven. h Wat zijn de verschillen tussen het genotype en het fenotype? 12 FOKKEN VAN GEZELSCHAPSDIEREN THEORIE