Preek Maartenskerk zondag 12 juni 2016 Lukas 10, 23-37 (herziene Naardense Bijbel) Teun Kruijswijk Jansen I Een paar weken geleden hoorde ik het volgende: ergens aan een rustige weg in Zeeland was op zaterdagmorgen een echtpaar met de auto onderweg om boodschappen te gaan doen. Ze zagen toen een man liggen, aan de andere kant van de weg in de berm. Hij was van z n scooter gevallen en gebaarde om hulp. Ze zetten hun auto snel aan de kant en gingen naar hem toe. Terwijl ze dat deden sprong iemand uit de bosjes; de man zelf sprong op, samen deelden ze rake klappen uit en beroofden hen, ook van hun autosleutels. Hun auto werd enkele uren later uitgebrand 70 kilometer verderop weer teruggevonden. Dit voorval deed me huiveren: wat laag om zo van de goedheid van mensen gebruik te maken! In wat voor tijd leven we? Maar let op: dit is een oude en actuele vraag! Al sinds de oerverhalen uit Genesis weten we dat de mens, ik- u- wijzelf dus, meer kanten in zich heeft dan je hoopt, en die niet altijd leuk zijn, maar wel waar. In de verwarring van vandaag en in de gelijkenis worden we daar ook weer bij bepaald, om ons tegelijk opnieuw op weg te brengen. II Laten we eerst nog eens zien hoe het begon: onze lezing van de gelijkenis begon bij de verzen daarvoor. want ik zeg u dat vele profeten en koningen hebben gewild te zien wat gíj aankijkt, en hebben het niet gezien, en te horen wat gij hoort en hebben het niet gehoord! Kijken is in het Bijbelse denken nooit zomaar zien, in de zin van doorzien. En horen is niet zomaar ook verstaan. Ogen en oren moeten echt worden geopend. De sporen van het Rijk dat komt doorzien en verstaan; dat handen gaan doen wat ze moeten doen en voeten de weg gaan die naar vrede en gerechtigheid leidt.
De wetsgeleerde, of Godgeleerde, die het zou moeten kunnen weten, is hier de ideale aangever voor de boodschap van de gelijkenis. Hij staat op (!) staat er om Jezus op de proef te stellen. Het woord dat daarvoor gebruikt wordt komt bij Lukas nog een keer voor: als de duivel Jezus in de woestijn komt verzoeken. Dat moet ons als hoorders dus scherpen. Wat moet ik doen om het eeuwig leven te beërven? vraagt hij. En dan zijn we geneigd om bij eeuwig leven aan on-eindige tijd te denken zonder grenzen. Maar dat wordt niet bedoeld: eeuwig leven betekent vanuit het Hebreeuws: Gods leven, Gods wereld die baan breekt in deze wereld. Gods wereld die waarheid wordt. En dan volgt het verhaal dat Jezus vertelt. Dat verhaal is bekend. Te bekend misschien om de essentie te vatten? We zullen zien. De weg van mensen gaat niet altijd zoals we zelf zouden willen. De weg, de richting, die we hier iedere week zoeken is die van Jericho naar Jeruzalem, in de richting van het Evangelie: zeg maar van Goede Vrijdag naar Pasen, van Kyrie naar Gloria. Maar in Lukas 10 staat: zomaar een mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho. De omgekeerde route dus Hij valt in handen van rovers, die hem niet alleen uitschudden, maar ook slaan en hem voor halfdood laten liggen. Wie is dat, waarvan staat een zeker mens? Je ziet hem of haar gaan, ze valt ten prooi, gaat er onderdoor. Wordt een no body. En dan hoeven we niet zoveel fantasie te hebben om aan een omgeslagen boot te denken, veiligheid zoekende mensen, uitgeschud door mensenhandelaren. Er zijn nog zoveel wachtenden voor je, in het detentiecentrum. Dichterbij : onderdrukte vrouwen en jongens in de prostitutie, kinderen gepest op school met sociale media, afgedaan, uitgesloten. Een ontaarde buurman die zijn gehandicapte buurvrouw het leven zo zuur mogelijk probeert te maken.
Een priester komt voorbij langs de overkant. Ook hij daalt af van Jeruzalem. He dat is interessant: ongetwijfeld was hij in de tempel geweest, heeft de Thora gehoord, gelezen, maar dat zegt kennelijk niet alles. Ook de leviet gaat voorbij. Martin Luther King deed iets bijzonders: hij nam het voor ze op. Misschien moeten deze geestelijken op tijd zijn voor een belangrijke vergadering Misschien verboden hun religieuze voorschriften een menselijk lichaam aan te raken? Misschien waren ze juist onderweg naar een bestuursvergadering van het Comité tot verbetering van de weg naar Jericho? Allemaal aannemelijk, maar er is nog een mogelijkheid waaraan meestal niet gedacht wordt namelijk dat zij de moed niet hebben gehad. Dat ze bang waren dat ze, als ze stilhielden, eveneens zouden worden neergeslagen: hielden de rovers zich nog op in de buurt? Was de gewonde een simulant? Als ik mijn rijdier laat stilhouden om deze man te gaan helpen wat wordt er dan van mij? (M.L.King, Wandelt in liefde 1946) Dan komt de Samaritaan. Ook een mens tussen twee vuren. Nauwelijks gezien door de Judeeërs, en religieus geminacht door de priesterklasse. Het evangelie zet altijd verwachtingen op de kop, ook nu. Want deze Samaritaan wordt diep getroffen ( inwendig bewogen staat er). Deze beeldspraak, die meestal alleen voor Jezus gebruikt wordt, vertelt over een mens die letterlijk in elkaar krimpt omdat hij of zij onrecht tegen komt, en daar niet tegenop kan. Deze ontferming overkomt die Samaritaan en wat daarna volgt laat zich vanuit die ontferming vertalen. Hij kwam naar de man toe, verbindt zijn wonden, letterlijk staat er: hij verzorgt zijn trauma s. Want het zal je maar gebeuren: die grote schokgolven in je
leven. Hij giet olie en wijn op de wonden, zet hem op zijn eigen lastdier, en brengt hem naar een herberg. Olie, wijn, lastdier de rest van het evangelie trilt in die woorden mee. III De inzet van deze gelijkenis is de vraag van de wetgeleerde, die wel Jezus aankijkt maar niet echt ziet wie hij is: wie is mijn naaste? Voor de beantwoording vertelt Jezus deze gelijkenis. En weer komt het anders uit dan wij denken. Het is niet zo dat wij maar even zouden kunnen uitzoeken wie onze naaste is. We zijn dat soms wel geneigd, bijvoorbeeld als we ons afvragen voor wie we kerk-zijn in deze samenleving, of hier in Doorn, Kerk aan het kruispunt. Voor je het weet zet je jezelf dan centraal, met waar jij denkt dat je een verschil kunt maken en goed kunt doen. Maar de naaste is niet de mens over wie ik mij ontferm: de naaste is de mens die zich over mij ontfermt. Alleen de ander is het die mij tot ik maakt, die mij meer mens maakt, al is er steeds de suggestie in onze cultuur dat het onze selfies zijn die ons maken tot wie we zijn. De vraag is of wij ons kunnen laten kennen in het tekort, de gewondheid en vragen die ons mens-zijn meebrengen, en of wij ons willen laten meenemen naar de herberg om ons te laten genezen door diegene die zich over ons ontfermen wil. Noem hem Jezus, of de Levende Ik-zal-er-zijn die ons liefheeft, noem hem of haar de mens die naast je is en je aanziet. Ik tast naar woorden:.. pas wie zich geraakt weet kan tot naaste worden. Pas wie ervaart of inleeft dat hijzelf buiten de gebaande paden of het geïdealiseerde leven kan raken, zelf in de bijstand kan komen, buiten werking gesteld raakt door een onwillig lijf, in pure nood kan raken, gevonden wordt, kan zelf vinden.
Troost wordt gegeven en gevonden wanneer de verborgen levenskracht van u en mij weer wordt opgewekt. De gelijkenis vertelt ons dat we het geloof niet hebben maar dat we steeds weer in het geloven in relatie worden gezet. Niet de objectiverende vraag van buitenaf: wie is mijn naaste? Maar de vraag van binnen uit, vanuit de ontferming, de raakbare plek: van wie ben ik nu naaste? En wat vraagt dat nu van mij? De indringende vraag aan het begin van dit verhaal, wie is mijn naaste de vraag naar de kern-zin van ons bestaan, krijgt een indringend antwoord. In de praktijk van de liefde ligt het antwoord met eeuwigheidswaarde.