1 VERVANGING VAN EEN TUIMELAARAS VAN DE INLAATKLEPPEN UITBOUWEN. 1. Laat de radiateur leeglopen. Verwijder de motorkap. 2. Verwijder de aftapplug (1) om het cilinderblok leeg te laten lopen. Om het koelwater volledig af te tappen, moet tevens de verwarmingskraan worden geopend. NB: Vang het koelwater op als dit antivries bevat. 3. Verwijder de rechter stoel. 4. Trek de bougiekabels los. 5. Verwijder: - het luchtfilter (zie handeling H78.171-1), - het kleppendeksel en de klepdekselpakking. 6. Draai de zes bevestigingsbouten (2) van de tuimelaaras van de inlaatkleppen los, maar verwijder ze niet. Draai de zeven bevestigingsbouten (3) van de cilinderkop aan de linker kant een slag los.
2 7. Verwijder de tuimelaaras samen met de bouten. De druk van de veren (1) op de tuimelaars houdt de tussensteunen (2) op zijn plaats tijdens het verwijderen. 8. Maak de tuimelaaras kaal. 9. Reinig het inwendige van de as en controleer dat de gaten (a) voor de smering niet verstopt zijn. INBOUWEN. 10. Bouw de tuimelaaras van de inlaatkleppen op: Olie de as (7). Begin de montage bij het midden van de as. De oliegaatjes ''a'' moeten naar beneden wijzen en naar de kleppen. Steek in elk van de twee gaten die het dichtst bij het midden van de as liggen: 1 bout (3) voorzien van zijn ashouder (4) NB: De koppen van deze bouten moeten aan de andere kant zitten als de oliegaatjes ''a''. Plaats aan weerszijden van deze twee bouten naar het uiteinde van de as: 1 ring (5) 1 veer (1) 1 tuimelaar (6) (zie foto voor de juiste richting) 1 ring (5) 1 bout (3) voorzien van zijn ashouder (4) 1 tussensteun (2) op de hierboven genoemde bout 1 ring (5) 1 tuimelaar (8) (zie foto voor de juiste richting) 1 veer (1) 1 ring (5) 1 bout (3) voorzien van zijn ashouder (4)
3 11. Breng de aldus opgebouwde tuimelaaras voor de inlaatkleppen op zijn plaats. a) Verifieer dat de ringen (2) tegen de assteunen (1 en 3) liggen. b) Plaats de koppen van de tuimelaars in de kommen van de stoterstangen. 12. Zet de bevestigingsbouten van de cilinderkop vast. Let op de juiste volgorde van vastdraaien. ste de 1 maal aandraaien met 3 mkg (30 Nm). de de 2 maal aandraaien met 6 mkg (59 Nm). Gebruik momentsleutel 2471-T. Controleer tijdens het vastzetten dat de stoterstangen goed om de koppen van de stelschroeven van de kleppen zitten. OPMERKING: De kopbouten moeten opnieuw worden vastgezet (met koude motor) als de wagen 1000 km gelopen heeft. 13. Stel de kleppen (zie handeling H78.112-0). 14. Monteer het kleppendeksel voorzien van de klepdekselpakking. Zet de twee moeren vast (pakking en platte ring). 15. Sluit de bougiekabels aan. 16. Plaats het luchtfilter (zie handeling H78.171-1). 17. Vul de radiateur. Open de kachelkraan. 18. Plaats de motorkap en de rechter stoel.
4 VERVANGING VAN EEN TUIMELAARAS VAN DE UITLAATKLEPPEN UITBOUWEN. 19. Verwijder: - de motorkap - het luchtfilter (zie handeling H78.171-1). 20. Trek de bougiekabels los. 21. Verwijder het kleppendeksel en de klepdekselpakking. 22. Verwijder de afdichtringen en de drukringen van de bougiehulzen. NB: Stel, bij de te vervangen tuimelaaras, de stelschroef van de tuimelaar zover terug dat de tuimelaar los komt van de klepsteel. 23. Draai de bevestigingsmoeren (1) van de tuimelaaras los. 24. Verwijder de as (3) en de ashouders (2). 25. Maak de tuimelaaras kaal. Reinig zorgvuldig het inwendige van de as (5) en controleer dat de gaten (a) voor de smering niet verstopt zijn. OPMERKING: Om een assteun (4) te vervangen moet ook de tuimelaaras van de inlaatkleppen uitgebouwd worden (zie deze handeling 1 t/m 3, 6 t/m 8).
5 INBOUWEN. 26. Bouw de tuimelaaras op: Olie de as (3), laat de oliegaatjes ''a'' naar beneden wijzen en plaats op de as: - 1 tuimelaar (2) zie foto voor de juiste richting) - 1 veer (4) - 1 ring (1) aan de andere kant als de veer. NB: De ring wordt altijd geplaatst tussen de tuimelaar en de assteun die het dichtst bij de klep zit. 27. Plaats het geheel op zijn assteunen. Monteer de ashouders (5) en zet de moeren (6) vast met 2,5 ± 0,3 mkg (24,5 ± 3 Nm). 28. Stel de kleppen (zie handeling H78.112-0). 29. Monteer de drukringen (8) en de afdichtringen (7) op de bougiehulzen. 30. Monteer het kleppendeksel voorzien van de klepdekselpakking. Zet de twee moeren vast (pakking en platte ring). 31. Sluit de bougiekabels aan. 32. Plaats het luchtfilter (zie handeling H78.171-1) en de motorkap. VERVANGING VAN EEN VRIESPLUG UITBOUWEN. 33. Laat de radiateur leeglopen en het cilinderblok na verwijdering van de motorkap (vang het koelwater op als dit antivries bevat).
6 34. Trek de bougiekabels los. 35. Verwijder: - het luchtfilter (zie handeling H78.171-1). - het kleppendeksel en de klepdekselpakking. A) Vriesplug, aan de kant van de tuimelaaras van de inlaatkleppen. 36. Verwijder de rechter stoel. 37. Draai de bevestigingsbouten (1) van de tuimelaaras van de inlaatkleppen los en de bevestigingsbouten (3) van de cilinderkop aan de linker kant (zie deze handeling 6). 38. Verwijder: - de tuimelaaras (2) van de inlaatkleppen, - de afdichtringen en de drukringen van de twee centrale bougiehulzen, - de twee centrale tuimelaarassen (6 en 7) van de uitlaatkleppen, - de twee bijbehorende assteunen. 39. Boor een gat van Ø 11,5 mm in het centrum van de vriesplug en tap er schroefdraad in met een Ø 14 mm spoed 200. 40. Druk de vriesplug met een bronzen stempel enkele millimeters in, om de gelijmde verbinding los te maken en hem vrij te maken van de drie stuiken (a). Verwijder, met behulp van een krabber, het uitstekende materiaal bij de drie stuiken (a) die de vriesplug borgen. 41. Trek de vriesplug eruit met behulp van de trekker MR.1540-170.
7 42. Reinig de boring van de vriesplug in de cilinderkop. B) Vriespluggen, aan de kant van de tuimelaarassen van de uitlaatkleppen. NB: Voor deze twee vriespluggen hoeven de handelingen beschreven in 36, 37 en 38 niet te worden uitgevoerd. INBOUWEN. 43. Smeer de boring van de vriesplug in de cilinderkop in met Lowac compound. 44. Breng met behulp van stempel MR.3436-220 en een houten hamer de vriesplug aan. (Als de cilinderkop is uitgebouwd gebruik dan een pers.) 45. Stuik op drie plaatsen (a) wat materiaal om de vriesplug in de cilinderkop te borgen. A) Vriesplug, aan de kant van de tuimelaaras van de inlaatkleppen. 46. Monteer: - de twee assteunen (2 en 4) van de tuimelaarassen van de uitlaatkleppen. - de tuimelaaras van de inlaatkleppen (zie deze handeling 11), zonder de bouten (6) vast te zetten. - de twee centrale tuimelaarassen (1 en 3) van de uitlaatkleppen, zonder de bouten (5) vast te zetten.
8 47. Zet de bevestigingsbouten van de cilinderkop vast. Let op de juiste volgorde van vastdraaien. de 1 ste maal aandraaien met 3 mkg (30 Nm). de 2 de maal aandraaien met 6 mkg (59 Nm). Gebruik momentsleutel 2471-T. Controleer tijdens het vastzetten dat de stoterstangen goed om de koppen van de stelschroeven van de kleppen zitten. 48. Zet tenslotte de moeren (1) van de twee tuimelaarassen van de uitlaatkleppen vast met 2,5 ± 0,3 mkg (24,5 ± 3 Nm). 49. Stel de kleppen (zie handeling H78.112-0). 50. Monteer de drukringen en de afdichtringen van de twee centrale bougiehulzen. 51. Monteer het kleppendeksel voorzien van de klepdekselpakking. Zet de twee moeren vast (pakking en platte ring). 52. Sluit de bougiekabels aan. 53. Plaats het luchtfilter (zie handeling H78.171-1). 54. Vul de radiateur. Open de kachelkraan. 55. Plaats de motorkap en de rechter stoel. B) Vriespluggen, aan de kant van de tuimelaarassen van de uitlaatkleppen. NB: Voor deze twee vriespluggen hoeven de handelingen beschreven in 46 tot 50 niet te worden uitgevoerd.