Handleiding en opgaven niveau A2 Thema: Kinderboekenweek Een uitgebreide uitgeschreven aanpak vindt u in de Instapmodules: www.nieuwsbegrip.nl Download & prints Instapmodules Nieuwsrekenen. materiaal Benodigd materiaal - Voor alle leerlingen een exemplaar van Opgavenblad A2 (zie pagina 4 en 5) - Voor alle leerlingen een exemplaar van het Stappenplan (zie pagina 6) en een kladblaadje Opgave 1: Samen Voorkennis ophalen over het onderwerp Introduceer het onderwerp van deze les: Kinderboekenweek. Laat de leerlingen vertellen wat ze weten over de Kinderboekenweek. Waar is de Kinderboekenweek voor? Wat is het thema van dit jaar? Welke activiteiten worden er op school georganiseerd? U laat in het gesprek naar voren komen dat de bedoeling van de Kinderboekenweek onder andere is om kinderen te interesseren in boeken en lezen. Vertel ook dat er prijzen zijn voor het beste boek (Gouden Griffel) en voor de mooiste tekeningen (Gouden Penseel). Beide prijzen zijn dit jaar voor hetzelfde boek: Het raadsel van alles van de schrijver Jan Paul Schutten met tekeningen van Floor Rieder. In de Nieuwsrekenopdracht voor het S(B)O van deze week gaat het om een onderzoekje bij kinderen. Er is gevraagd hoe vaak kinderen lezen. U kunt in uw groep zo n zelfde onderzoekje doen door te inventariseren hoe vaak uw leerlingen lezen. Het inventariseren kan met behulp van een soortgelijk schema als uit de opdracht. Met turfstreepjes kunt u bijhouden of de leerlingen nooit, keer per jaar, keer per maand, een paar keer per week of elke dag een boek lezen. Het Nieuwsbegripfilmpje bij dit onderwerp geeft goede aanvullende informatie. Zie www.nieuwsbegrip.nl (week 40, 2014, Jeugdjournaal). Stappenplan Nieuwsrekenen s(b)o Laat het Werkblad Stappenplan op het digibord zien. Vertel nog een keer wat het doel van het Stappenplan is en wat de verschillende stappen betekenen. De vier stappen moet je nemen om tot een oplossing van een rekenvraag van Nieuwsrekenen te komen: Stap 1: Ik begrijp het verhaaltje en de rekenvraag Stap 2: Ik bedenk hoe ik de rekenvraag oplos Stap 3: Ik beantwoord de rekenvraag Stap 4: Ik controleer of mijn antwoord kan kloppen Stap 1: Ik begrijp het verhaaltje en de rekenvraag U laat het opgavenblad op het bord zien (zorg ervoor dat de rekenopgaven nog even bedekt zijn en dat alleen de tekst en het schema te zien zijn), terwijl het papieren Opgavenblad, het Stappenplan en de klad- 1
blaadjes worden uitgedeeld. Tekst en schema lezen U leest de tekst voor terwijl de leerlingen met u meelezen. Tijdens het lezen geeft u hardop denkend aan wat u te binnen schiet. Nadat u de tekst heeft gelezen, legt u de tabel uit. U wijst op de groepen die onder elkaar in de linker kolom staan. En u wijst op de bovenste regel. Daar staat hoe vaak de leerlingen lezen; dat kan zijn nooit of bijvoorbeeld elke dag. Het is voor elke groep gevraagd aan 100 kinderen. Zo zijn er 10 kinderen uit groep 4 die nooit lezen en 40 die iedere dag lezen. U wijst deze getallen aan in de tabel. (De gebruikte bron bij de tekst is: www.leesmonitor.nu.) Tekst arceren U geeft aan dat u in de tekst de getallen en de woorden die met rekenen te maken hebben, arceert. U arceert eerst de getallen en de woorden die erbij horen: groep 4 tot en met 8, 100 kinderen per groep, groep 4 tot en met 8. De leerlingen arceren deze woorden ook. U legt de betekenis van de getallen uit. U zegt dat er nog woorden in de tekst staan die ook met rekenen te maken hebben. Het zijn: hoe vaak (twee keer) en elke dag. U arceert deze woorden en de leerlingen arceren ze ook. U wijst tot slot op de tabel en zegt dat in de tabel getallen voorkomen en dat u deze niet arceert Met de getallen in de tabel gaan de leerlingen strak rekenen. Nadat u de tekst en het schema op deze manier besproken heeft, kijkt u samen nog even naar het Stappenplan bij Stap 1. U concludeert dat u nu het verhaaltje en het schema begrepen heeft. Nu bekijkt u eerst samen de rekenvraag (zie hierna). De eerste rekenvraag Op het bord laat u opgave 1 zien en u leest deze voor: In welke groep is het verschil tussen het aantal kinderen dat nooit leest of elke dag leest, het kleinst? In alle groepen zijn er kinderen die nooit en zijn er kinderen die elke dag lezen. Ze willen nu weten in welke groepen het verschil tussen die twee groepen kinderen het kleinst is. U kijkt samen weer even naar Stap 1 van het Stappenplan en concludeert: Ik snap nu ook de rekenvraag en ik kan door naar Stap 2. Stap 2: Ik bedenk hoe ik de rekenvraag oplos Wijs op Stap 2: Ik ga nu bedenken hoe ik deze rekenvraag kan oplossen. U zegt dat daar verschillende manieren voor zijn en dat u de volgende manier kiest. U vertelt: Ik ga eerst het verschil uitrekenen in alle groepen en dat schrijf ik op. Ik moet dus bij alle groepen de aantallen kinderen die elke dag en nooit lezen van elkaar aftrekken. Dan krijg ik steeds het verschil 2
(zie afbeelding). In alle groepen zijn er steeds meer kinderen die elke dag lezen dan die nooit lezen. Ik kan het steeds gemakkelijk uit m n hoofd uitrekenen. Nu ga ik kijken welk verschil het kleinst is. Daarvoor moet ik de uitkomsten met elkaar vergelijken. Het kleinste verschil is 15. Als ik dan zie in welke groep dat is, is de rekenvraag gemakkelijk te beantwoorden. Stap 3: Ik beantwoord de rekenvraag Wijs op Stap 3: Het beantwoorden van de rekenvraag is nu niet zo moeilijk meer: het kleinste verschil is 15 en dat is in groep 8. Schrijf nu het antwoord op het bord. Doe dat in de context van het verhaal. Het antwoord is: in groep 8. Stap 4: Ik controleer of mijn antwoord kan kloppen Kijk nu samen met de leerlingen nog even naar Stap 4 van het Stappenplan. U gaat nu controleren of uw antwoord goed kan zijn. Lees de eerste rekenvraag nog eens voor en herhaal die in eigen woorden. Kijk vervolgens kritisch naar het antwoord dat u geformuleerd hebt bij Stap 3. Zou dit antwoord kunnen kloppen? Is het antwoord niet opvallend groot of juist heel klein? Concludeer dat het er goed uitziet en dat uw antwoord dus kan kloppen. Daarna schrijven de leerlingen het antwoord bij opgave 1 op hun Opgavenblad. Opgave 2: Proberen In tweetallen gaan de leerlingen aan de slag met opgave 2. Ze gebruiken hierbij weer het Stappenplan. U houdt de tweetallen in de gaten, u loopt rond en geeft zo nu en dan hulp. Bij Stap 1 lezen ze samen nog eens het verhaaltje door en ook de nieuwe rekenvraag. Begrijpen ze wat er gevraagd wordt? Bij Stap 2 lossen ze ieder voor zich de nieuwe rekenvraag op. Ze noteren hun berekening en maken eventueel een tekening. Hierna vergelijken ze hun aanpak. Antwoord opgave 2: in groep 6. Opgave 3: Zelf De leerlingen gaan zelfstandig (individueel of in tweetallen) aan de gang met opgave 3, ook weer met behulp van het Stappenplan. Terwijl de leerlingen aan het werk zijn, loopt u rond. Zo nodig geeft u de leerlingen aanwijzingen. Antwoord opgave 3: het getal 10. 3
OPGAVENBLAD A2 Hoe vaak lees jij een boek? NAAM: Foto: ANP Er is onderzoek gedaan naar het lezen van kinderen. Ze moesten vertellen hoe vaak ze een boek thuis lezen en hoe leuk ze het vinden om te lezen. Het onderzoek is gedaan bij 100 kinderen per groep. In de tabel hieronder kun je zien hoe vaak de kinderen van groep 4 tot en met 8 een boek thuis lezen. Je ziet per groep hoeveel kinderen bijvoorbeeld nooit een boek lezen of juist elke dag. Foto: ANP ik lees nooit keer per jaar keer per maand keer per week elke dag groep 4 10 9? 31 40 groep 5 6 9 12 37 36 groep 6 5 9 14 40 32 groep 7 6 11 17 39 27 groep 8 8 15 21 33 23 In welke groep is het verschil tussen het aantal kinderen dat nooit leest of elke dag leest, het kleinst? In welke groep is het verschil tussen het aantal kinderen dat keer per jaar leest en een paar keer per week leest het grootst? In de tabel staat er voor groep 4 bij keer per maand een vraagteken. Welk getal moet daar staan? 4
5