AARDE 1 HAVO ANTWOORDENBOEK HOOFDSTUK 6 KLIMAAT EN LANDSCHAPSZONES

Vergelijkbare documenten
AARDE 1 VWO ANTWOORDENBOEK HOOFDSTUK 3 KLIMAAT EN LANDSCHAPSZONES

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 1 Klimaat en landschapszones op aarde

Samenvatting Aardrijkskunde H.2 tot paragraaf 8

-Land-waterverdeling. Land warmt sneller op dan water, maar koelt ook sneller af.

Aardrijkskunde hoofdstuk 3 Klimaat en landschapszones 1. Oriëntatie

Samenvatting Aardrijkskunde Systeem aarde: hoofdstuk 1

Soms moet de lucht omhoog omdat er een gebergte ligt. Ook dan koelt de lucht af. Er ontstaan wolken en neerslag. Dit is stuwingsregen.

Samenvatting Aardrijkskunde 4.1 t/m 4.6

Aardrijkskunde samenvatting H2: Klimaat: is een beschrijving van het gemiddelde weer over een periode van 30 jaar.

HOOFDSTUK 3 : KLIMAAT EN LANDSCHAPSZONES

Klimaat is een beschrijving van het weer zoals het zich meestal ergens voordoet, maar ben je bijvoorbeeld in Spanje kan het ook best regenen.

Aardrijkskunde voor de tweede fase LEERKATERN HAVO. Aarde

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 2

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 2

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk en

2 Landschapszones op aarde SO 1

Wat is Meteorologie?

Toets_Hfdst2_WeerEnKlimaat

2. Algemene circulatie

Hoofdstuk 2 AARDE Klimaat en landschap

7,5. Samenvatting door Anne 867 woorden 12 april keer beoordeeld. Aardrijkskunde. paragraaf 2. klimaten wereldwijd.

Hoe komen de verschillende klimaten op Aarde tot stand?

Opdrachten bij Weer en klimaat. (Tekstboek en de ELO) Temperatuurverschillen op aarde.

De algemene luchtcirculatie

Klimaatverandering en de landschapszones in het hooggebergte

Tentamen Inleiding Atmosfeer 3 mei 2016 UITWERKINGEN TENTAMEN INLEIDING ATMOSFEER. 3 mei 2016, 13:30-16:30 uur

Toets_Hfdst2_WeerEnKlimaat

INDONESIË. Natuurlijke en landschappelijke kenmerken

Opdrachten bij Weer en klimaat. (Tekstboek en de ELO) Temperatuurverschillen op aarde.

De inkomende straling (vanaf de zon) stellen we 100 eenheden we gaan nu bekijken hoe dit wordt gebruikt :

klimaatverandering en zeespiegelstijging Klimaatverandering en klimaatscenario s Achtergronden Prof Dr Bart van den Hurk

1 Kun je aan planten zien wat je aan moet?


Leren voor de biologietoets. Groep 8 Hoofdstuk 5

Antwoorden Aardrijkskunde Hoofdstuk 5 en 6

Samenvatting Aardrijkskunde Klimaatzones en landschappen

20 keer beoordeeld 18 juni 2013

4vwo les1. 4vwo les1. Hoofdstuk 1 Extern systeem en klimaatzones Paragraaf 1 t/m 4

4. Straling, warmte, temperatuur

Samenvatting Aardrijkskunde H1 paragraaf 6t/m 14

Les bij klimaatverandering:

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 1

Extra CaseQuest 1 Watergebruik in het Middellandse Zeegebied

Het soort weer dat een land tijdens een lange periode heeft. Gebied in de wereld waar het klimaat overal hetzelfde is.

4 Leven in een koud gebied

11. Weersituaties Inleiding Weertype

1. LESBEGIN. 2. Lesuitwerking De verschillende klimaten de Europese kaart situeren. LESDOELEN LEERINHOUD WERKVORMEN/ MEDIA/ORGANISATIE TIJD

Samenvatting Aardrijkskunde Water hoofdstuk 2

Samenvatting aardrijkskunde H9:

Samenvatting Aardrijkskunde H2, paragraaf 1 t/m 3

Welke soort winden en zeestromen speelden een rol bij de historische vaarroutes van de schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie?

6,5. Werkstuk door Een scholier 2067 woorden 31 maart keer beoordeeld. Aardrijkskunde. Hoofdvraag en deelvragen

Een les met WOW - Temperatuur

Les 5: Factoren van weer en klimaat

Samenvatting Aardrijkskunde Aarde Hoofdstuk 2 paragraaf 1 t/m 5

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 2 paragraaf 2 t/m 10

Een les met WOW - Temperatuur

Periode Aardrijkskunde 10 e klas. Klimatologie. Versie

Fysische modellen De Aarde zonder en met atmosfeer

Inspectie Verkeer en Waterstaat

H4 weer totaal.notebook. December 13, dec 4 20:10. dec 12 10:50. dec 12 11:03. dec 15 15:01. Luchtdruk. Het Weer (hoofdstuk 4)

Klimaat in de 21 e eeuw

- Een gele grote binnenzee, die slechts door een smalle opening bij Gibraltar verbonden is met de Atlantische Oceaan.

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 2

Praktische opdracht Aardrijkskunde Landschapszones

Bedreigingen. Broeikaseffect

Klimaatverandering Wat kunnen we verwachten?

Signalen van klimaatveranderingen

Tentamen Inleiding Atmosfeer 3 mei 2016 TENTAMEN INLEIDING ATMOSFEER. 3 mei 2016, 13:30-16:30 uur

KLIMAAT GLOBAAL. We beginnen met enkele observaties: aardrijkskunde 4 e jaar. De zonnehoogte in Ukkel doorheen de dag, doorheen het jaar.

De Atlantische Oceaan, de Golfstroom en ons klimaat

KLIMAATVERANDERING. 20e eeuw

Bodem & Klimaat. Op weg naar een klimaatbestendig bodembeheer

2. Noem 4 belanghebbenden die botsen met elkaar als je het hebt over stedelijke distributie.

Van de regen in de drup

Een les met WOW - Neerslag

Opdrachten bij Weer en klimaat. (Tekstboek en de ELO) Temperatuurverschillen op aarde.

Antwoorden 6 vwo 2 Landschapszones

Weer en klimaat. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Werkblad:weersverwachtingen

Practicum: Hoezo Zeespiegelstijging?

Energiebalans = verschil instraling en uitstraling = weinig/geen verschil: dynamisch evenwicht.

Werkstuk Aardrijkskunde Broeikaseffect

6,4. Werkstuk door een scholier 2086 woorden 22 juni keer beoordeeld. Aardrijkskunde

Klimaatverandering. Opzet presentatie

KNMI 06 klimaatscenario s

Tekst 49 De indeling van Köppen De gemiddelde toestand van het weer, berekend over een langere periode noem je het klimaat. Het

Waterkringloop vmbo-kgt34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

5,8. Samenvatting door een scholier 2061 woorden 23 oktober keer beoordeeld. Aardrijkskunde. Buitenland - vmbo/t/havo klas 1 - Hoofdstuk 1

2 Natuurlandschappen op aarde

Aarde: De aarde als natuurlijk systeem; samenhangen en diversiteit

HET BROEIKASSEFFECT / DE STRALINGSBALANS / OPWARMING AARDE

Klimaatveranderingstand. wetenschap. Prof Wilco Hazeleger

Samenvatting. Holocene klimaatvariabiliteit in de Noord-Atlantische regio: numerieke simulaties in vergelijking tot reconstructies.

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 2, paragraaf antwoorden

HFDST 6. HET WEER IN ONZE STREKEN

Klimaatverandering. Opzet presentatie

Bestudeer de bronnen 1 en 2 uit het bronnenboekje die bij deze opgave horen.

VERANDEREN VAN KLIMAAT?

Het begin van de winter

Transcriptie:

HOOFDSTUK 6 Paragraaf 1 Oriëntatie 1 a Hoe lager de geografische breedte is, hoe meer zonnestraling het aardoppervlak ontvangt. b Het woestijngebied van de Sahara en Arabië. Het is hier overwegend onbewolkt, zodat het zonlicht ongehinderd het aardoppervlak kan bereiken. c Dit bevordert dat de zonnestraling meer loodrecht invalt en daardoor meer geconcentreerd is. 2 a Als we in een gebied komen waar de temperatuur duidelijk veel lager is. b Een zeer hoge temperatuur en een zeer hoge neerslag. c Een temperatuur die regelmatig onder de 0 C komt. 3 a Dit zijn vooral droge gebieden aan de rand van woestijnen waar het gevaar voor verdroging, zouter worden van de bodem en verwoestijning groot is. b Dit zijn vooral gebieden met veel reliëf waar het gevaar van bodemerosie groot is. Belangrijk zijn aan de westkust hiernaast droge gebieden aan de rand van woestijnen. Paragraaf 2 De zon als motor van het klimaatsysteem 4 a Omdat het weer alleen een beeld geeft van de toestand van de atmosfeer op een bepaald moment van de dag. b Door gedurende langere tijd (dertig jaar) de waarnemingen te verzamelen en hieruit gemiddelden te bepalen van klimaatfactoren als temperatuur, neerslag, zonne-uren, wind. 5 a De zon heeft een veel hogere oppervlakte temperatuur dan de aarde en straalt daarom meer in de kortere golflengtes uit. b Onze luchtlaag wordt vooral verwarmd door de warmtestraling van de aarde. Zo n 90% van de warmtestraling van de aarde verwarmt via het broeikaseffect de atmosfeer. De energie voor de opwarming komt wel grotendeels van de zon. De kortgolvige straling van de zon wordt geabsorbeerd door het aardoppervlak. 6 a Er bevinden zich veel wolken die een hoog reflectievermogen hebben; de bovenlucht is in tegenstelling tot het aardoppervlak gelaagd en bevat naast wolken veel stofdeeltjes en ijsdeeltjes die zonlicht reflecteren. b Door de aanwezigheid gedurende een deel van het jaar van veel sneeuw en ijs is de reflectie groter. 7 Juist zijn nummer: 1, 2 en 5. 8 a de hoeveelheid zonnestraling per oppervlakte-eenheid b De straling valt onder een grotere hoek binnen en wordt aan het aardoppervlak minder verspreid. Hierdoor is de hoeveelheid straling per oppervlakte-eenheid groter. c De lagere invalshoek van de zon wordt gecompenseerd door een grote daglengte. De dagen zijn lang en de nachten kort. Het aantal zonne-uren per dag is dus groter. 9 a Indien de inkomende kortgolvige straling van de zon de uitgaande langgolvige straling van de aarde overtreft. b Het stralingsoverschot wordt kleiner of er kan zelfs een tekort ontstaan. c Nee. Met name in de zomer zal door de grote daglengte de instraling van de zon de uitstraling overtreffen en is sprake van een stralingsoverschot. 10 a 1 Manaus; 2 Aswan; 3 Hamburg; 4 Yakutsk b Er is sprake van een energietekort waardoor de gemiddelde maandtemperatuur daalt. MALMBERG 1

Paragraaf 3 Water als energietransporteur 11 a Tussen de 0 (evenaar) en de 40 breedte. Hier is de instraling van de zon sterk. b tot ongeveer 70 N.B. c De afzinkgebieden maken een circulatie mogelijk van het warme oppervlaktewater uit de tropen en de koude diepwaterstroom van hoge breedten richting evenaar. d Via de toevoer van warmte via de Golfstroom. Het warme zeewater verwamt de lucht erboven die vervolgens bij westenwinden naar Bergen (Noorwegen) stroomt. 12 a Hoe hoger de verdamping is, hoe hoger het zoutgehalte. Door de verdamping verdwijnt er water waardoor de concentratie aan zouten toeneemt. b Hoe hoger de neerslag is, hoe lager het zoutgehalte. Door meer neerslag is sprake van verdunning en een lagere zoutconcentratie. 13 a Door een wat warmer klimaat leverde de gletsjer extra smeltwater. Het zeewater werd hierdoor minder zout, waardoor de werking van de afzinkgebieden verzwakte. Er werd door de Golfstroom minder warm water aangevoerd. b Toevoer van meer smeltwater door het afsmelten van gletsjers. Toevoer van meer neerslag door de warmere lucht die meer waterdamp kan bevatten. Beide zorgen voor minder zout zeewater. 14 a 1 Het is een stroming tussen reservoirs. Het water stroomt bijvoorbeeld van de oceaan naar de atmosfeer en van de gletsjer naar het meer. 2 Het is een stroming tussen toestanden. Het water verdampt bijvoorbeeld in de oceaan en wordt omgezet in waterdamp. b Er is meer sprake van stromingen tussen reservoirs waarbij water soms lang in opslag gaat. Er is geen gesloten kringloop van watermoleculen. 15 a ijskappen en gletsjers, grondwater, rivieren en meren b 1 ijskappen en gletsjers; 2 permafrost; 3 grondwater c atmosfeer en biologisch leven d Hoe korter de verblijftijd is, hoe sneller de stroming tussen reservoirs. 16 a Nee, tussen 0 en 10 N.B. is sprake van veel neerslag. Er komt dus juist veel warmte vrij. b Rond de 20 breedte is veel verdamping en gaat veel energie in opslag in waterdamp. Via luchtstromingen wordt de waterdamp naar 50 breedte gevoerd waar condensatie en uitregenen plaatsvindt. Hierbij komt energie weer vrij. 17 a Warschau is A, omdat het meer het continent in ligt en daardoor een groter verschil heeft tussen zomer- en wintertemperatuur. Londen is B en heeft een zeeklimaat. b Dit zal groter worden, omdat land sneller opwarmt den de zee. De zomers worden veel warmer en winters iets minder koud. Paragraaf 4 Lucht als energietransporteur 18 a Wanneer er sprake is van een duidelijk temperatuurverschil dat leidt tot verschillen in luchtdruk. b figuur a: dag; figuur b; nacht; 1 = H; 2 = L; 3 = H; 4 = L; 5 = H; 6 = L; 7 = H; 8 = L c Er is dan geen groot temperatuurverschil tussen land en zee. 19 a door opstijging van lucht bij de evenaar, stroming in de bovenlucht en daling bij het poolgebied b Welke twee luchtbeweging op basis van een luchtdrukverschil staan in bron 33 fout aangegeven. 2 MALMBERG

20 a De bij de evenaar opgestegen lucht die in de bovenlucht richting pool wil stromen, komt door de afbuiging naar rechts op het noordelijk halfrond niet verder dan ongeveer 35 N.B. en Z.B. b De lage druk van de ITCZ is het gevolg van opstijging van lucht door sterke verhitting bij de evenaar. Bij de 60 breedte is er sprake van gedwongen stijging van lucht door botsen van warme lucht van het subtropische hoge drukgebied en koude lucht van het polaire hoge drukgebied. 21 a 1 ICTZ, lage luchtdruk; 2 passaat, warme lucht; 3 subtropische hogedrukgebied; 4 zuidwestenwind, warme lucht; 5 lage druk, depressie; 6 noordoostenwind, koude lucht; 7 polair hoge drukgebied b Bij het subtropische hogedrukgebied is bij de wind sprake van een afwijking naar rechts. 22 a De ITCZ is de zone van lage druk rond de evenaar die samenhangt met de intensieve verhitting door de hoogste zonnestand in de zomer. In juli ligt de hoogste zonnestand boven het noordelijk halfrond en in januari boven het zuidelijk halfrond. b Het land warmt in de zomerperiode ten opzichte van de zee sterk op. Het gebied met intensieve verhitting en lage druk kan zich daarom meer richting keerkringen verplaatsen. 23 a De lucht stroomt naar de ITCZ toe. b De luchtbewegingen draaien halfjaarlijks van richting. c Het continent is sterk opgewarmd en de ITCZ ligt daarom boven Zuid-Azië. Er is sprake van een aanlandige vochtige zuidwestmoesson die veel neerslag brengt. d De Wet van Buys Ballot zorgt op het andere halfrond voor een andere afwijking van de windrichting. Op het noordelijk halfrond naar rechts en op het zuidelijk halfrond naar links. Paragraaf 5 De klimaatgebieden op aarde 24 a hoogste: Af en Aw; laagste: E b hoogste: Af; laagste: Bw, BS en E c 1 = f; 2 = Aw; 3 = Bs en Bw; 4 = Cs; 5 = Cf en Df; 6 = E 25 a Köppen is bij zijn klimaatkaart uitgegaan van de wereldkaart van de natuurlijke plantengroei en heeft gezocht naar grenswaarden ten aanzien van temperatuur en neerslag. b Bij de C-klimaten zal het temperatuursverschil tussen zomer en winter en dag en nacht kleiner zijn door de matigende invloed van de zee. Hiernaast is in algemene zin de temperatuur wat lager bij de D-klimaten door de ligging op hogere breedte. 26 a Nummer 5 Kisangani en nummer 8 Singapore. Beide plaatsen hebben het hele jaar door neerslag en een hoge temperatuur die zelfs in de koudste maand boven 18 C ligt. b Beide plaatsen hebben het hele jaar door neerslag, omdat ze binnen bereik van de lage druk van de ITCZ liggen. Door de hoge zonnestand is de temperatuur het hele jaar hoog. 27 a De verdeling van de neerslag is anders. Het Aw-klimaat heeft een droge winter en een natte zomer. b nummer 1 Cujabá, nummer 7 Mumbai en Darwin c De neerslag valt in de zomer, als door het verplaatsen van de loodrechte zonnestand de ITCZ binnen bereik van dit klimaat ligt. In de winter ligt het subtropisch hoge drukgebied meer nabij en is er sprake van een droge passaatwind. MALMBERG 3

28 a Het heeft wat meer neerslag die groei van steppegrassen mogelijk maakt. b Nummer 3 Gao en nummer 4 Niamey (heeft nog net een Bs-klimaat en ligt bij de overgang naar het Aw-klimaat). c Het Bs-klimaat kent weinig neerslag, omdat het het hele jaar onder invloed staat van het subtropisch hoge drukgebied. Alleen als er wat invloed is van lage druk, is er neerslag. 29 a neerslag in de winter en droogte in de zomer; een gematigde temperatuur die in de warmste maand boven de 10 C ligt en in de koudste maand tussen 18 C en 3 C ligt (weinig vorst) b nummer 2 Algiers, nummer 6 Kaapstad en nummer 10 Perth c In de zomer is er sprake van droogte, omdat door het opschuiven van de ITCZ het klimaat onder invloed komt van subtropische hoge druk; in de winter ligt het subtropische hoge drukgebied op lagere breedte (door de verschuiving van de ITCZ naar het andere halfrond) en zorgen westenwinden voor neerslag (via depressies). 30 a 1 De zonshoogte is op 35 N.B. betrekkelijk hoog. 2 Een woestijn is door de aanwezigheid van dalende lucht en droogte doorgaans onbewolkt. Er kan dus continu zonlicht worden opgevangen. b Er is door de hoge zonnestand wel veel zonne-energie, maar er valt het hele jaar door neerslag, dus de lucht is vaak bewolkt. Paragraaf 6 Landschapszones en klimaat 31 a In beide is samenhang en samenwerking tussen de geofactoren belangrijk. b Er is sprake van een schaalverschil. De landschapszone betreft grote zones op de schaal van de aarde. Het landschap betreft de waarneembare samenhang van een beperkter gebied. c het meest: het klimaat; het minst: de plantengroei 32 a tropische landschapszone, aride en semi-aride landschapszone en subtropische landschapszone b gematigde landschapszone 33 nummers 1, 3, 4, 5 en 7 34 a Alleen de nuttige neerslag (neerslag oppervlakteverdamping) kan de grond in dringen en door de planten gebruikt worden. b Om goed te kunnen groeien, moeten de planten veel voedingstoffen uit de bodem halen die ze opgelost in water uit de bodem opnemen. Sterke groei van planten betekent veel transpiratie. c Deze wordt kleiner, omdat naaldbos meer transpireert dan loofbos en dus meer water onttrekt. 35 a 4 de subtropische zone met Cs. Alleen deze heeft een droge zomer met een hoge temperatuur, een hoge verdamping en een natte winter waarbij de neerslag groter is dan de verdamping. b A = vochtoverschot; B = gebruik van bodemvoorraad vocht; C = vochttekort; D = aanvulling van de bodemvoorraad vocht c Er is al snel een vochttekort. Alleen door extra toevoer van water door irrigatie is landbouw mogelijk. 36 a Toendra en naaldbos hadden een veel zuidelijkere ligging. b Alleen in Zuid Europa was er gemengd bos. Dit vormde de overgang van de boreale naar de gematigde landschapszone. c Door de lage temperatuur is er hoge druk te verwachten. d Er was tijdens ijstijden sprake van een zuidwaartse opschuiving van landschapszones. In het gebied van de Sahara bevonden zich de gematigde zone en de subtropische zone. 4 MALMBERG

Paragraaf 7 Landschapszones en de mens 37 a Omdat door de sterke bodemerosie het vermogen van de bodem om voedsel te produceren is aangetast. Het grondoppervlak is aangetast en het grondwater is verlaagd. b Omdat de situatie in bron 47 onomkeerbaar is. De verzilting in bron 52 kan bij spoelen van de grond met water in theorie bestreden worden. 38 a De bodem is door het ontbreken van dichte plantengroei slecht beschermd; als er neerslag is, valt deze in hevige buien. b 1 Het zijn gebieden die al betrekkelijk droog zijn. 2 De omstandigheden om er landbouw uit te oefenen zijn al kritisch. Te intensieve akkerbouw of overbeweiding leidt al snel tot verdwijnen van de plantengroei. c Wanneer er op grote schaal sprake is landdegradatie met veel schade en/of veelslachtoffers. d Bij een natuurlijke oorzaak zoals een droger klimaat is het een natuurramp; bij te intensieve activiteiten van de mens (bijvoorbeeld overbeweiding) is sprake van een milieuramp. 39 a Te intensief gebruik voor landbouw wordt erdoor niet tegengegaan. Alleen met technische middelen wordt uitbreiding van de Sahara verhinderd. b De grond wordt door de aanleg van bos mogelijk natter, omdat meer neerslag de grond in kan dringen. Ook kan winderosie akkers en weidegronden niet meer bedreigen 40 a 1 Het is een laaggelegen gebied met in vergelijking tot de omgeving veel water. 2 Het water wordt door een rivier aangevoerd uit omringend gebergte. b Het toegevoerde irrigatiewater bevat veel zouten dat wanneer water verdampt neerslaat. c Bij grote schade van een milieuramp, omdat deze door menselijke activiteiten veroorzaakt is. 41 a Akker D, omdat dit irrigatiewater ook zouten van stroomopwaarts gelegen akkers bevat. b Bij een kleibodem; hier spoelen de zouten moeilijker uit. c Een irrigatiekanaal voert irrigatiewater aan; een drainagekanaal voert spoelwater af dat wordt gebruikt om verzilting tegen te gaan. 42 a In de gematigde zone. Het groeiseizoen is door de winter wel korter, maar de productie in de zomer is veel hoger. b Voor: door irrigatie is een groot deel van het jaar landbouw met een hoge productie mogelijk. Tegen: veel irrigatie leidt tot verzilting en kan landbouwgrond ongeschikt maken voor productie. 43 a Hier speelt de warmte die in de aarde opgeslagen zit een rol. Deze gaat bevriezing tegen. Ook zitten we hier zo diep, dat de koude van de atmosfeer geen rol meer speelt. b Het wordt in de boreale zone warmer. De permafrost is hier gedeeltelijk een restant uit de laatste ijstijd. c Om het gevaar voor verzakking in de grond bij opdooi van permafrost tegen te gaan. De leiding moet wel goed gefundeerd worden. 44 a Bron 56 geeft aan: als het klimaat dat de hoogste rangorde heeft, verandert, dat dan ook de plantengroei verandert. b 1 In de subtropische en gematigde zone wordt het voor bepaalde planten te warm, zodat ze verdwijnen. 2 In de boreale zone wordt het warmer, waardoor hier nieuwe soorten verschijnen. MALMBERG 5

Examentrainer 1 Er is sprake van absorptie van ultraviolette straling door de ozonlaag. Hiernaast wordt een deel van de zonnestraling op stofdeeltjes, ijsdeeltjes en wolken gereflecteerd. 2 De omvang van aaneengesloten ijs dat permanent aanwezig is en sterk reflecteert, is op het zuidelijk halfrond groter. 3 Bron 1 gaat alleen over de binnenkomende zonnestraling. Bij het broeikaseffect gaat het vooral om de door de aarde uitgezonden langgolvige straling die in de atmosfeer door broeikasgassen wordt geabsorbeerd. 4 Hoe minder ozon in de bovenlucht, hoe meer ultraviolette straling aan het aardoppervlak aankomt. Ultraviolette straling wordt in de bovenlucht geabsorbeerd door ozon. Hoe minder ozon, hoe lager de absorptie. 5 Er is sprake van circulatiecellen met warme bovenstromen en koude onderstromen. Op lage breedten wordt door de sterke instraling van de zon veel energie in zeewater opgeslagen. Via een warme bovenstroom wordt deze energie naar hogere breedten toegevoerd waar het water afkoelt, daalt en via een koude onderstroom terugstroomt. 6 Hier vinden we afzinkgebieden. Door afkoeling en verdamping wordt het zeewater kouder en zouter. Daardoor wordt het zwaarder en dichter en daalt. De warmteafgifte is hierdoor duidelijk minder. 7 De Hadleycel tussen 0 en 30 breedte, de Ferrelcel tussen 30 en 60 breedte en de Polaire cel tussen 60 en 90 breedte. Rond de 30 breedte bevindt zich in de Hadleycel dalende lucht die veel energie bevat en die bij intensieve verhitting in de gebieden rondom de evenaar (ITCZ) is opgenomen. Deze warme lucht wordt vanaf het subtropische hoge drukgebied rond de 30 breedte via zuidwestenwinden naar de gematigde breedten (onder andere Nederland) gestuurd. 8 Vooral in woestijngebieden is de dagelijkse gang van temperatuur het grootst. In de woestijngebieden is sprake van dalende lucht, droogte en een onbewolkte lucht. De instraling van de zon is daarom overdag hoog en overtreft ruim de uitstraling van de aarde. De woestijn kan hierdoor sterk opwarmen. In de nacht is alleen sprake van sterke uitstraling van de aarde (en geen instraling van de zon). De woestijn kan dan sterk afkoelen. 9 De warme Golfstroom maakt het klimaat van West-Europa nog wat gematigder. De afstand tot de zee neemt toe, waardoor het klimaat steeds meer continentaal wordt en de matigende invloed van de zee ontbreekt. 10 Door een klimaatverandering met een warmer wordend klimaat op hoge breedten. Er valt dan meer neerslag en er smelt meer ijs af. 11 De lage druk (gele lijn) betreft de intertropische convergentiezone (ITCZ) die samenhangt met de hoogste zonnestand. De hoge druk betreft subtropische hoge druk die samenhangt met de daling van lucht in de Hadleycel. 12 Bij het passeren van de evenaar krijgt de wind door de wet van Buys Ballot een andere afwijking. Op het zuidelijk halfrond is sprake van een afwijking naar links en op het noordelijk halfrond naar rechts. Ja. Bij 2 is te zien dat de passaat die naar de lage druk van de ITCZ waait, halfjaarlijks van richting is veranderd. 6 MALMBERG

13 Het hele jaar is bij 1 sprake van een aanlandige vochtige passaat die neerslag brengt. Bij 1 is het hele jaar ook invloed van sterke verhitting en lage druk van de ITCZ. Het Aw-klimaat kent een droge winter (kaartje A), omdat er invloed is van subtropische hoge druk en er een droge passaat uit het woestijngebied waait. In de zomer is de ITCZ nabij en waait er bij 2 een aanlandige vochtige zuidwestpassaat (moesson) die veel neerslag brengt. 14 Omdat de plantengroei (die het laagste in de rangorde van de geofactoren staat) een weerspiegeling vormt van de eigenschappen van het klimaat, de bodem en de vochthoeveelheid. Het is een vrij droog gebied waar de bodem slecht bedekt is en de neerslagintensiteit hoog is. Bij een te intensieve benutting (bijvoorbeeld overbeweiding) is het gevaar groot dat het plantenproducerende vermogen van de grond wordt aangetast. Bodemerosie en verwoestijning kan het gevolg zijn. 15 In een Cs-klimaat. In beide klimaten overtreft de neerslag de verdamping in de zomer en is er kans op verzilting. In het Cs-klimaat overtreft de neerslag de verdamping in de winter. De zouten kunnen door de neergaande waterbeweging dan weer naar beneden worden gespoeld. 16 Door de ijskap was er sprake van sterke afkoeling en hoge druk in Noord-Azië. In samenhang met de afwijking van de wind naar rechts op het noordelijk halfrond leidt dit tot een windrichting uit het noordoosten. 17 De sterke hoge druk door de ijskap zorgde voor droogte. Alleen steppeplanten kunnen dit verdragen. De gematigde zone met gemengd bos ligt aan de kust waar het warmer en vochtiger is. 18 In dit gebied met permafrost is in de zomer de bovengrond door opdooi van de permafrost vaak nat en drassig. Ook is er sprake van overstromingen in de benedenloop van de rivieren wanneer de sneeuw smelt. De rivieren krijgen dan zeer veel water te verwerken en kunnen bovendien nog verstopt zijn met ijs. 19 Baker Lake ligt in een gebied met permafrost. De afwisseling in de bovengrond van bevriezen in de winter en opdooien in de zomer zorgt voor onstabiliteit. MALMBERG 7