De 360 -werknemer De nieuwe arbeidscultuur en de eindeloze concurrentie

Vergelijkbare documenten
1. Van arbeid naar wat?

Paragraaf 2 De hedendaagse arbeids samenleving 2.1 wat is een arbeids samenleving?

Tijd van burgers en stoommachines De sociale kwestie.

Samenvatting Economie H 6

Waar sta jij? (Uit: Kompas)

Michael Balmes Lüder Vollers Christian Vollers Matijs Brand

Naar de kern. Thema 1: De kern van het ondernemen ...

Embargo tot de datum waarop deze toespraak wordt gehouden / toetsen aan deze datum

United We Stand Meer aandacht voor elkaar

Startkwalificatie Het minimale onderwijsniveau dat volgens de overheid nodig is om en baan te vinden. Het gaat dan om een diploma, havo, vwo of mbo.

Interviewvragen DRIJFVEREN

2 a) Geld. Dat is waarschijnlijk het belangrijkste omdat je voorwerpen en diensten wilt gebruiken en die nou eenmaal geld kosten.

Cao Metalektro: die deal doen we samen

3.2 De omvang van de werkgelegenheid

Dit nieuwe verkiezingsjaar volgt op het bijzondere politieke jaar 2017.

KIDS CROWD. Kids Crowd is een initiatief van: Suzan Baldinger & Lex Hupe

5 CRUCIALE COMPETENTIES VOOR EEN DUURZAAM HRM/L&D DIMITRI MAENHOUDT

Algemene beschouwing

KU LEUVEN ONDERZOEKSEENHEID CENTRUM VOOR ECONOMISCHE STUDIËN LEUVENSE ECONOMISCHE STANDPUNTEN 2013/138

2 Verschillende benaderingen van medewerkerstevredenheid

Samengesteld door: Willemijn Lau. Deel 1:

Ankerpunten voor morgen

Vrijheid van de een is voorwaarde voor die van de ander

Voorwoord 9. Inleiding 11

VALT HIER NOG WAT TE LEREN? EEN EDUCATIEF PERSPECTIEF OP DUURZAAMHEID Gert Biesta Universiteit Luxemburg. een populair recept

UIT arbeidsdeling

Ons economische zelf. Over leven in een verdeelde wereld en hoe we samen ongedwongen naar huis kunnen gaan

VERTROUWEN & VERANTWOORDELIJKHEID WIM VANDERSTRAETEN

managing people meeting aspirations Natuurlijke groei

Besluit Geen globale terugval in actieve lidmaatschappen, wel onderlinge verschuivingen tussen verenigingen

Rabobank. Een bank met ideeën.

Midlife Carreers Wat drijft 45-pluswerknemers?

HRM als neo-liberaal opium voor het werkende volk

Diverser personeel. Mooi, en dan? Dr. Mtinkheni Gondwe

waardigheid participatie gelijke rechten solidariteit individuele vrijheid


Federaal Plan Armoedebestrijding. Reactie van BAPN vzw. Belgisch Platform tegen Armoede en Sociale Uitsluiting EU /11/2012

Sectoren / paritaire comités Methodologie

Is er morgen nog werk voor iedereen? Egbert Lachaert Jong Vld 30 maart 2015

Speech van commissaris van de koningin Max van den Berg, Bevrijdingsdag, Leek, 5 mei 2010

Hans Sijbesma. Managing Director, AstraZeneca Nederland

Onafhankelijke denktank Fact-based Lange termijn

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

TECHNIEK ALS ECONOMISCHE AANJAGER

Ethische optiek = hoe is de benadering dat mensen het uiteindelijk goede behoren te doen.

(MAAT)WERK VOOR IEDEREEN

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

ontwikkeling van het migrantenbeleid en in het dominante publieke debat daarover. Integendeel, er was een rechtse kerk die het debat leidde en het

Opgave 3 Een nieuwe klassenmaatschappij?

De wereld achter onbenut vermogen

Samenvatting Maatschappijleer Mens en werk

Geld verdienen in de drukkerij Slimmer werken dankzij Lean Printmanagement

De Verlichting. De Verlichting

Het volwassenenonderwijs en levenslang leren: een krachtige synergie

Uitwerkingen tafelwerk werkconferentie Duurzame inzetbaarheid: hoe ga ik het doen? Tafelwerk 1

2,1: Nederlands-Indië, 19 e eeuw

De Drievoudige Bottom Line, een noodzakelijke economische innovatie

Begrippenlijst Maatschappijleer 1-4; Mens en werk

Don t wait for a miracle Make one!

Dodenherdenking. Beuningen, 4 mei 2017

S A M E N V A T T I N G

Buitenlandse handel. Europese Schoolagenda De volgende pagina s zijn afkomstig uit de Europese Schoolagenda 2009/2010.

Functiebeschrijving DESKUNDIGE TEWERKSTELLING EN SOCIALE ECONOMIE B1-B3

w e r k b o e k Maatschappijleer 1 met

HRM = HUMAN RESOURCE MANAGEMENT

Van Waarde(n) HUB 28 november 2015, Miranda Meijerman

Wat win je met competentiegericht beroepsonderwijs?

UIT de arbeidsmarkt

Laat je niks wijsmaken, er is wél een andere keuze

We can't solve problems by using the same kind of thinking we used when we created them. (Albert Einstein)

en sector onder vuur Ontwikkelingssamenwerkingsorganisaties strategieën in een veranderende wereld Marieke de Wal

6,8. Samenvatting door een scholier 794 woorden 27 mei keer beoordeeld. Maatschappijleer. H3 Mens & werk. Paragraaf 1

Vacature: volkspartij

Hoge Raad voor Vrijwilligers over het EYAA 2012 (European Year of Active Ageing 2012)

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present)

6.5. Boekverslag door T woorden 2 juni keer beoordeeld

Eindexamen filosofie vwo I

De impact van HR op de business. Jaap Paauwe, Job Hoogendoorn en HR compliance

Inhoud. Deel 1. Jongeren en de stad 27. Dankwoord 11 Voorwoord door Jos Vander Velpen 13 Inleiding 21

4 keer beoordeeld 25 juni 2016

ASO - studierichtingen in VIA-TIENEN

Maar ik ben verheugd dat ik hier vandaag minister Schauvliege mag. vertegenwoordigen want het verhaal van de familie Van De Velde is toch wel

Missionstatement en core values

Baron op klompen. Baron op klompen. Wim Coster. Historia Agriculturae 40. Historia Agriculturae 40

Gelijkgestelde periodes in de pensioenopbouw bij werknemers

Samenvatting Maatschappijleer Mens en werk h3 1-3

Vrouwenraadinfofiche 2016

Vormingspakket: Andere tijden, andere bedrijven?

Nieuwsbrief Talenticap - augustus 2017

Tijd van pruiken en revoluties

Studieaanbod. tweede graad. Studiekeuze voor het schooljaar KLEIN SEMINARIE Klassieke & moderne humaniora

Enquête rond het familiebedrijf in België

The Netherlands of

ILO-VERKLARING BETREFFENDE DE FUNDAMENTELE PRINCIPES EN RECHTEN OP HET WERK

Latijn-wiskunde Latijn-moderne talen wetenschappen economie-wiskunde economie-moderne talen humane wetenschappen

ICT als aanjager van de onderwijstransformatie

KWARTAALMONITOR APRIL Omzetontwikkeling van freelancers en flexwerkers in Nederland

Toespraak van commissaris van de koningin en SNNvoorzitter Max van den Berg, feestelijke start CCC2- programma, Groningen, 25 maart 2011

Transcriptie:

De 360 -werknemer De nieuwe arbeidscultuur en de eindeloze concurrentie

Bij EPO verschenen ook: De heruitvinding van de samenleving Jan Blommaert De crisis van de democratie. Commentaren op actuele politiek Jan Blommaert Socialisme voor [her]beginners Jan Blommaert Taal, onderwijs en de samenleving. De kloof tussen beleid en realiteit Jan Blommaert en Piet Van Avermaet Ik stel vast. Politiek taalgebruik, politieke vernieuwing en verrechtsing Jan Blommaert Populisme Jan Blommaert, Eric Corijn, Dieter Lesage & Marc Holthof Jaap Kruithof. Teksten voor de toekomst Samenstelling Rik Pinxten, Ronald Commers en Luc Desmedt Het neoliberalisme Jaap Kruithof Het mondiale uitzendkantoor. Waardig werk in tijden van globalisering en crisis Dirk Barrez en John Vandaele Uw sociale zekerheid in gevaar Jef Maes Het pensioenspook Gilbert De Swert Dokter, ik ben op. Over werkstress Staf Henderickx en Hans Krammisch Hoe durven ze? De euro, de crisis en de grote hold-up Peter Mertens

DE 360 WERKNEMER De nieuwe arbeidscultuur en de eindeloze concurrentie Jan Blommaert Paul Mutsaers Hans Siebers

Omslagontwerp en omslagillustratie: Compagnie Paul Verrept Vormgeving: EPO Druk: drukkerij EPO Jan Blommaert, Paul Mutsaers, Hans Siebers en uitgeverij EPO vzw, 2012 Lange Pastoorstraat 25-27, 2600 Berchem Tel: +32 (0)3 239 68 74 Fax: +32 (0)3 218 46 04 E-mail: uitgeverij@epo.be Web: www.epo.be Isbn 978 94 91297 29 8 D 2012/2204/12 Nur 740 Verspreiding voor Nederland Centraal Boekhuis BV Culemborg Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, mimeograph, film or any other means without permission in writing from the publisher.

Inhoud 1. Van arbeid naar wat? 7 1.1. Arbeid adelde 7 1.2. Flexicurity 9 1.3. De erosie van arbeid 15 1.4. Een nieuw mensbeeld 19 1.5. De depolitisering van de economie 24 1.6. Arbeit Macht Frei 29 2. De 360 -werkkracht en het principe van de eindeloze concurrentie 33 2.1. Over succes en kwaliteit 33 2.2. Flexicurity in actie 37 2.3. Privatisering van de arbeid: lusten en lasten 45 2.4. Psychotechniek: de kolonisering van de private levenssfeer 53 2.5. Regressie: terug in de tijd met geavanceerde techniek 78 2.6. Van arbeid naar... dát 87 3. Opnieuw aan de arbeid 91 3.1. Depolitisering en repolitisering 91 3.2. Het HRM-jargon 97 3.3. Arbeid als ziekte 102 3.4. Arbeid als vrijheid? 112 Noten 119

1. Van arbeid naar wat? 1.1. Arbeid adelde Arbeid is een grondrecht, en niemand betwist dat, althans niet expliciet. Het recht op werkgelegenheid staat vermeld in zowel de Nederlandse Grondwet (artikel 19, lid 1) als de Belgische (artikel 23, sub 1) en het is ook opgenomen in het Europese Sociale Handvest en in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. In samenlevingen zoals de onze gaat men ervan uit dat mensen het onvervreemdbare recht hebben op arbeid, en meer dan dat alleen: ze hebben in al deze teksten ook recht op een aantal vormen van organisatie van arbeid en op een aantal vruchten van die arbeid. Wat organisatie betreft: deze fundamentele teksten specificeren vaak dat vakbonden vrij moeten kunnen werken, dat collectief overleg over de arbeidsorganisatie belangrijk is, en dat volledige (of maximale) tewerkstelling door middel van stabiele banen een doelstelling van het arbeidsbeleid moet zijn. Wat de vruchten van arbeid betreft: de teksten vermelden dat mensen recht hebben op een billijk loon voor hun arbeid, op sociale zekerheid en gezondheidszorg, op respect en waardigheid op 7

de werkvloer, en op een gelijke behandeling op de arbeidsmarkt. Dat zijn allemaal grondrechten van burgers. En overheden hebben traditioneel de plicht om deze onvervreemdbare grondrechten van hun burgers te beschermen en er de onbelemmerde uitvoering van te verzekeren. Wat arbeid betreft, is de Europese burger een bofkont want arbeid is in landen met dit soort grondrechten een sterk gereguleerd en beschermd domein. Althans, dat was het geval. Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw is het streven naar totale tewerkstelling in feite opgegeven en gaan economen uit van een natuurlijk werkloosheidsvolume. Werkloosheid is op die manier een vast element van het arbeidsbeleid geworden en heeft in de strategieën daaromtrent een weinig verrassende functie: neerwaartse druk op de lonen een oude kapitalistische wet bepaalt immers dat de prijs van arbeid globaal genomen laag wordt gehouden als het aanbod op de arbeidsmarkt hoger is dan de vraag. Het samenlevingsmodel waarin iedereen een baan heeft (het model van de naoorlogse welvaartsstaat), is dus opgegeven en vervangen door een samenlevingsmodel waarin een maximaal deel van de bevolking aan de slag is, met een buffer van werklozen die naargelang de eisen van de conjunctuur aangeworven dan wel afgedankt kunnen worden. Het Fordisme dicteert dat veel mensen aan het werk moeten worden gezet om het consumptieniveau niet te schaden en de inkomsten van de staat uit belastin- 8

gen niet in het gedrang te brengen. Die inkomsten zijn immers nodig, onder andere om de sociale kosten van werkloosheid te kunnen betalen. Maar een dynamische hedendaagse economie zal merkwaardig genoeg altijd werkloosheid produceren, wegens een andere oude kapitalistische wet: de maximalisering van de winst. Voor dat laatste moet de productiviteit omhoog, en dat betekent dat men steeds meer producten moet vervaardigen tegen steeds lagere productiekosten. Men doet dat door de technologie en de arbeidsroutines te verbeteren, zeker, maar ook door naar lageloonlanden te delokaliseren en door de arbeidskracht af te slanken, zoals dat heet. Als honderd mensen nu honderd producten vervaardigen, zal de winst verhoogd worden wanneer men diezelfde honderd producten kan laten vervaardigen door tachtig mensen. Elasticiteit in de tewerkstelling selectief werven en afdanken van arbeidskrachten wordt zo een cruciaal middel om winstmarges te vergroten. Er is dus wel degelijk iets fundamenteels en inhoudelijks veranderd aan de arbeidsverhoudingen sinds de jaren zestig; het arbeidsveld is volledig hertekend. 1 1.2. Flexicurity Maar er is meer. Sinds 2007 hanteert de EU een nieuwe doctrine met betrekking tot de arbeidsmarkt, die ze aanduidt met de naam flexicurity. Het woord is vanzelfsprekend een eufemisme, en het combineert twee andere woorden: flexibele arbeid en job security. In een 9

flexicuritymodel wordt de elasticiteit van de tewerkstelling een vast gegeven het doel van volledige tewerkstelling wordt hier dus compleet en definitief begraven. Bedrijven moeten flexibel mensen kunnen aanwerven en ontslaan, enkel aangedreven door datgene wat men competitiviteit noemt. Competitiviteit staat eenvoudig gesteld voor meer winst halen dan de concurrent : een competitief bedrijf is een bedrijf dat meer winst maakt dan zijn concurrenten. Het middel voor die winstmaximalisatie kennen we al: verhoging van de productiviteit door verlaging van de productiekosten, en in die productiekosten staan de loonkosten doorgaans helemaal bovenaan. Het vrijwaren van de concurrentiekracht van onze economieën staat dan ook in de praktijk gelijk aan het beperken van de loonkosten binnen diezelfde economieën. De EU definieert dit als de kern van het flexicuritymodel. Het paniekerige beleid om de euro te redden en de economie weer op te starten versnelt dit proces nog. De sanering van de openbare financiën komt overal neer op een verdere afbouw van de welvaartsstaat, een programma dat met een adembenemende vaart wordt uitgevoerd. De staat legt permanent verantwoording af aan een economisch tribunaal. 2 Op weinig plekken in Europa is dit zo uitgesproken het geval als in Nederland. 3 In dit model mag niemand nog uitgaan van een vlakke loopbaan zoals we die vroeger kenden: men kwam de arbeidsmarkt binnen rond z n twintigste, werkte veertig jaar bij een bedrijf (of binnen een bepaalde sector) 10

tegen steeds stijgende lonen en andere voordelen, en stroomde rond z n zestigste uit met een degelijk pensioen. Die dagen zijn voorbij. Het begrip loopbaan (en daardoor job security ) staat in een flexicuritysysteem voor het volgende: (a) De werknemer moet zich voortdurend aanpassen aan wisselende conjuncturen. Men werkt een aantal jaren in een bedrijf, maar verliest die baan wanneer er een knik in de conjunctuur optreedt, en men moet z n arbeid verplaatsen naar een andere werkomgeving. Flexicurity komt neer op de permanente aanpassing aan onzekere tewerkstelling. De werknemer moet flexibel zijn met betrekking tot de eigen arbeid: men werkt bijvoorbeeld eerst in de textielsector, dan in de vleesverwerkende nijverheid, dan in de autoverkoop en daarna in de verzekeringssector. (b) Deze flexibiliteit van de werknemer moet ondersteund worden door een nieuw onderwijsmodel genaamd life-long learning ( levenslang leren ). Om permanent aan de slag te blijven, moet de werknemer bereid zijn zich bij elke verschuiving te herscholen en nieuwe competenties op te doen. Wie vanuit de textielsector naar de vleesverwerkende nijverheid verhuist, zal zich de kennis van die sector eigen moeten maken via permanente herscholing en professionele vorming. De EU 11

12 heeft hiervoor een compleet nieuw model van hoger onderwijs ontwikkeld, een model waarin dit hoger onderwijs uitsluitend ten dienste staat van de behoeften van de flexibele arbeidsmarkt. De enige finaliteit van het Europese onderwijsmodel is de aanvoer van hooggeschoolde (en daardoor zeer productieve) arbeidskrachten voor een instabiele arbeidsmarkt. We komen hier zo meteen op terug. (c) Binnen deze flexibiliteit moet de werknemer ook bereid zijn de verwachting van steeds verbeterende arbeidsvoorwaarden op te geven. De verwachting dat ons loon voortdurend zal stijgen, samen met andere voordelen zoals verlof, ziekteverzekering en te verwachten pensioen al die dingen mogen niet langer een automatisme zijn dat uit de loopbaanontwikkeling voortkomt. Men moet aanvaarden dat men bij een verschuiving van de ene baan naar de andere, loon en sociale voordelen verliest er dus op achteruit gaat en men moet ook accepteren dat conjunctuurveranderingen tot loonverlies kunnen leiden. Je verdient vandaag 2.000 euro per maand; het bedrijf waar je werkt, wil echter de productiviteit verhogen ter wille van de concurrentiekracht (we kennen de inhoud van die begrippen), en je moet dan aanvaarden dat je vanaf morgen slechts 1.600 euro per maand verdient.

(d) De sociale rechten, afgeleid uit arbeid, worden op die manier onderworpen aan conjuncturele wisselingen die bepaald worden door de afzetmarkt van de producten dus door de winstmarges van de bedrijven ten dienste van de aandeelhouders. Ze zijn niet meer organisch of automatisch verbonden aan het feit van arbeid zelf, ze zijn voorwaardelijk geworden. Wie zijn sociale rechten wil realiseren, moet dan ook twee zaken doen: enerzijds zichzelf blijvend ombouwen tot een competitief element in de arbeidsmarkt ervoor zorgen dat men steeds weer aan de slag kan in goed betaalde banen én z n materiële welstand privatiseren. Wie een pensioen wil na de loopbaan (of wat daarvan overblijft in dit model) zal dat moeten bewerkstelligen via investeringen op de private kapitaalmarkt, met alle risico s van dien; idem met zorgverzekeringen (ziektekosten en dergelijke) en middelen die perioden van werkloosheid helpen overbruggen. De overheid verbindt zich in dit model immers tot de afbouw van deze automatismen, zodat de loonkosten voor bedrijven zo laag mogelijk blijven en er permanente krachtige stimulansen zijn om mensen actief te houden. Als je je werk verliest, riskeer je regelrechte armoede, want de werkloosheidsuitkeringen zullen minimaal en kortlopend zijn, je zorgverzekering dreigt weg te vallen, 13

je pensioenkas wordt niet langer aangevuld Je moet dus zo snel mogelijk weer aan de bak, tegen eender welke voorwaarden qua loon en sociale rechten. Werkloosheid wordt niet langer gezien als een vorm van slachtofferschap; het wordt bestraft. 4 De rechten van de werkende bevolking worden dus steeds verder uitgekleed. Dat alles gebeurt in naam van de bekende clichés van daadkracht, doorgrijpen, moedige beslissingen nemen, saneren en moderniseren van de arbeidsmarkt en wordt gepresenteerd als noodzakelijk voor verdere economische groei. Maar met die economische groei is het ondanks al die moedige beslissingen helemaal niet zo best gesteld. Als we afzien van virtuele groeicijfers aangejaagd door speculatie op de vastgoedmarkt en de stijging van de huizenprijzen is er al sinds de eeuwwisseling geen sprake meer van economische groei in Nederland. Het lijkt er eerder op dat er sprake is van een reële en inmiddels langdurige stagnatie, zo niet recessie. 5 De vraag is echter waar dat probleem vandaan komt. Moet dat bij de nog steeds niet voldoende geflexibiliseerde werkenden gezocht worden? Of zou het kunnen zijn dat het kortetermijndenken ten dienste van de financiele elites de langetermijnperspectieven op economische groei en bedrijfsontwikkeling ondergraven? Zou het toeval zijn dat de bonus- en graaicultuur van de afgelopen twee decennia samenvalt met het feit dat het met de zogenaamde kenniseconomie in Nederland en België 14

voor geen meter wil vlotten? Worden er te veel winsten en dividenden opgestreken, en te weinig investeringen in innovatie gedaan? 6 Voor economische groei is kennisontwikkeling van groot belang; is die gebaat bij van bovenaf afgedwongen jobhopping? Voor expertiseontwikkeling heb je veeleer langdurig stabiele arbeidsverhoudingen nodig, zodat de werkenden zich op hun werk kunnen concentreren in plaats van energie te moeten steken in het veiligstellen van hun positie binnen het flexicuritysysteem. Kortom, er rijzen een hele reeks vragen en het is onterecht om het gebrek aan economische groei a priori in de schoenen van de werkenden te schuiven. Flexicurity lijkt eerder door politiek-ideologische dan door economische motieven ingegeven. Het economische argument rammelt immers aan alle kanten. 1.3. De erosie van arbeid Wie dit nu allemaal nuchter bekijkt, merkt dat de visie op arbeid als een grondrecht niet langer aanwezig is in het flexicuritysysteem. Die eerdere visie waarin volledige of maximale tewerkstelling werd gekoppeld aan een menswaardig bestaan dat zich uitdrukte in organisch verworven sociale rechten uit arbeid: die visie is verdwenen. We benadrukken dat die koppeling er wel degelijk was men lijkt dat intussen volledig vergeten te zijn. In zowat elke toonaangevende tekst over arbeid werd arbeid verbonden aan de waardigheid van de arbeidende mens. Men werkte om te leven, niet omge- 15

keerd, en dat leven moest een goed leven zijn. Het recht op arbeid staat in de Belgische Grondwet bijvoorbeeld vermeld als eerste specificatie in artikel 23, en dat artikel luidt simpelweg: Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden. Adam Smith en andere grondleggers van de hedendaagse economie gingen eveneens uit van dit ideaal: arbeid zou mensen verheffen tot betere wezens; de welvaart die ze ermee konden opbouwen, zou hen in staat stellen zich te ontplooien als mens buiten de arbeid als echtgenoot, ouder, vriend, buurtbewoner en burger, als sociaal, cultureel, intellectueel en artistiek wezen. Deze visie was uiteraard de kern van het oeuvre van Karl Marx, en het begrip aliënatie wees precies op de afwezigheid van deze kans op ontplooiing, op het feit dat de arbeidsverhoudingen van zijn tijd (het zogenaamde laisser faire) de mens reduceerden tot arbeidskracht. 7 De sociaal-politieke consensus in het naoorlogse Europa die de Europese welvaartsstaat schiep, was ook rond die visie gebouwd. Arbeidende mensen moesten uit hun arbeid een mate van menselijke vrijheid verwerven die ze buiten de arbeid konden beleven; en binnen de arbeid moesten ze een menswaardige behandeling genieten. Zo niet en dat was de motivatie voor de uitbouw van de welvaartsstaat dreigde er revolutie, net als in de tijd van Karl Marx. Het was dankzij deze koppeling van arbeid aan vrijheid voor de arbeidende mens dat diezelfde arbeidende mens zich fors inzette voor economische groei. Die groei was 16

zeker tot de jaren zeventig van de vorige eeuw een doel dat door links én rechts werd nagestreefd. Via groei zou men immers de volledige tewerkstelling bereiken, en dat betekende een samenleving van gelukkige mensen wier levenskwaliteit verzekerd zou zijn door gezamenlijke inzet solidariteit tussen alle partijen in het arbeidsproces. De welvaartsstaat berustte op een coalitie tussen werkgevers en werknemers uitgedrukt in collectief overleg over arbeidsverhoudingen, waarbij beide partijen uitgingen van het engagement van de ander in een domein van gedeelde belangen. Het belang voor de ondernemer was winstmaximalisatie; die kon bereikt worden via de grote inzet van een gemotiveerde arbeidskracht. Het belang voor de arbeidskracht was dan weer het verwerven van een menswaardig bestaan vanuit de inzet in het arbeidsproces. Het besef van een gemeenschappelijk (of algemeen) belang was in deze cruciaal, en overleg over de realisatie van dit gemeenschappelijke belang kwam neer op een geven en nemen waarbij beide partijen elkaars specifieke belangen maximaal probeerden te ondersteunen. Vakbonden hadden geen problemen met het streven naar winstmaximalisatie van ondernemers, en ondernemers beseften dat voor dit doel ook robuuste en duurzame arbeidsvoorwaarden geschapen moesten worden. In het flexicuritymodel bestaat deze coalitie niet meer. Het algemeen belang is nu nog steeds economische groei, maar het is niet algemeen meer. Economische groei staat immers niet langer meer in verband met het 17

scheppen en vrijwaren van een goede samenleving. De enige finaliteit van economische groei is nu winstmaximalisatie, niets anders. Groei staat nu voor verhoogde concurrentiekracht, die men moet realiseren door de productiviteit te verhogen en de arbeidskosten zo laag mogelijk te houden. We zien in de laatste decennia dus een heel interessante verschuiving in de betekenis van het begrip groei. Waar het tot voor kort hét argument was voor de uitbouw van de welvaartsstaat, is het nu hét argument geworden tegen de welvaartsstaat en vóór flexicurity. Men verwijst hierbij naar de wisselende economische verhoudingen op wereldschaal, waarin de Europese economieën in een steeds scherpere concurrentie komen te staan met een toenemend aantal economische spelers de VS en Japan natuurlijk, maar ook de BRICS -landen Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika. De prijs die men voor die verscherpte concurrentie beweert te moeten betalen, is het opgeven van het model van arbeidsverhoudingen dat Europa karakteriseerde: dat model maakt zo luidt het argument arbeid veel te duur, waardoor Europese bedrijven onmogelijk meer winsten kunnen genereren dan hun Braziliaanse of Chinese concurrenten. Vanuit dit gegeven stelt men flexicurity voor als een absoluut noodzakelijke, zelfs onvermijdelijke maatregel. De arbeidende mens in Europa moét nu armer worden en z n leven minder veilig, om de winsten van ondernemingen in Europa op peil te houden ten bate van de aandeelhouders. Iedereen wordt nu in feite ge- 18

zien als uitzendkracht en de hele arbeidsmarkt wordt één gigantisch uitzendbureau. 1.4. Een nieuw mensbeeld Over het onvermijdelijke karakter van deze maatregel woeden stevige discussies. Het is een uitermate ingrijpende wending in de geschiedenis van de Europese economieën niet enkel structureel en organisatorisch maar ook wat betreft het mensbeeld dat in deze evolutie centraal komt te staan. Over dat laatste willen we het hier hebben. We hebben gezien dat de oudere visie op arbeid een mensbeeld inhield waarin de mens een veelzijdig wezen was: iemand die zowel in de arbeid als daarbuiten zichzelf kon verwezenlijken, en die daarbij in principe elk facet van zijn mens-zijn kon ontwikkelen. Menselijk geluk werd gezien als de vervolmaking van de mens: door middel van de vrijheid die uit arbeid voortkwam, kon de mens zich ontwikkelen als sociaal, cultureel, intellectueel en artistiek wezen in een groot aantal rollen. De mens was niet enkel arbeider maar ook burger, lid van een gezin, van een familie, van een buurt, van een gemeenschap en zo meer. En in elk van die rollen moest de mens zichzelf kunnen ontplooien. De mens ontplooide zich via wat in de marxistische literatuur bekend staat als zelfproductie : het produceren van zaken die niet voor de markt maar voor zichzelf bestemd zijn. 19

En het begrip menselijke waardigheid stond voor de onvervreemdbare vrijheid die mensen moesten hebben om zich op die manier veelzijdig te ontwikkelen. Men kan dit mensbeeld romantisch vinden, of zelfs utopisch. Feit is echter dat dit mensbeeld sterk overeenstemt met wat mensen doorgaans als geluk bestempelen, en het realiseren van dit mensbeeld bestempelt men als een goed leven. Feit is ook dat het democratische onderwijssysteem dat zich in de twintigste eeuw geleidelijk aan in Europa installeerde, uitging van dit mensbeeld en het ook stimuleerde. Het Latijnse woord humaniora, dat in Vlaanderen gebruikt wordt om de middelbare school aan te duiden, betekent letterlijk de dingen die ons meer mens maken. Onderwijs had tot doel jonge mensen op te leiden tot goed geschoolde arbeidskrachten. Maar daarnaast had het even goed tot doel die jongeren te ontwikkelen tot volwaardige mensen, tot de veelzijdige wezens die in dat oudere mensbeeld voorgesteld worden. Daarom kregen we naast veeleer beroepsgerichte competenties ook les in, zeg maar, geschiedenis, aardrijkskunde, literatuur, kunst en muziek. Het is dus niet toevallig dat de Lissabonstrategie van de EU een zeer belangrijke heroriëntatie inhoudt van het Europese onderwijs. Het onderwijs, en met name de hogere geledingen ervan, moet vanaf nu volledig ten dienste staan van de arbeidsmarkt. Nota s van de EU hierover worden niet alleen ondertekend door de EUcommissaris voor Onderwijs wat vanzelfsprekend is maar vreemd genoeg ook door de EU-commissaris 20

voor Economie. Dat laatste is niet evident. De EU heeft immers ook commissarissen voor zaken zoals burgerschap, sociale integratie en andere materies, die evenzeer als stakeholders in het onderwijs gezien zouden kunnen worden. Maar neen, het is de commissaris voor Economische Zaken die mee het onderwijsbeleid van de EU uittekent. Hoger onderwijs wordt zonder meer geherdefinieerd van iets wat Paul Scheffer ooit de hoogste burgerschool noemde, tot een dienstverlenende sector binnen de economie. 8 De opdracht van deze sector is enerzijds het produceren van kant-en-klare, meteen inzetbare, hooggeschoolde en hoogrendabele arbeidskrachten in de zogeheten kenniseconomie; anderzijds ook het voorzien in een infrastructuur voor life-long learning binnen een flexicuritymodel. Universitair onderwijs heeft die taak; onderzoek evenzeer. De EU-visie op onderzoek staat nagenoeg volledig in het teken van economische competitiviteit. Universiteiten moeten onderzoek uitvoeren dat (onder het etiket van innovatie ) economische meerwaarde oplevert: nieuwe producten en processen die in octrooien en patenten omgezet kunnen worden en die zo bijdragen tot de competitiviteit van de Europese economieën. 9 Naast universitair onderwijs staat dus ook wetenschappelijk onderzoek ten dienste van de economie en niet van de samenleving in haar geheel. Universiteiten hoeven dan ook geen intellectuelen meer te produceren. Nochtans was dat hun oorspronkelijke core business: de universiteit schiep mensen die 21

ideeën produceren, niet enkel consumeren of toepassen. Ze schiep mensen die in staat waren dingen te denken die niemand ooit had gedacht dingen zoals de formule E = mc 2 of dingen die de meeste mensen nooit te binnen zouden schieten. Het ideaal van de universiteit in haar klassieke vorm was dat van de autonome en creatief denkende mens, de mens die z n wereld vernieuwt door gedisciplineerd kritisch denken, denken via een bepaalde methode, in dialoog met andere mensen. Dit kon gebeuren in alle domeinen van de samenleving. Terwijl een intellectueel doorgaans een specialisatie bezat ingenieur, medicus, filosoof was wendbaarheid een fundamentele eigenschap van de intellectueel, en dit dankzij de brede kennis die naast de diepe specialistische kennis werd verworven. Daardoor kon een hooggespecialiseerde fysicus ook een filosofisch werk lezen, begrijpen en interpreteren, zonder er noodzakelijk een te kunnen schrijven. Dit alles vereiste specifieke productievoorwaarden. Innovatief denkwerk is per definitie traag werk dat zich bovendien niet laat versnellen door externe druk of vooraf bepaalde deliverables. Een wetenschappelijke doorbraak komt vaak na decennia van schijnbare stilstand, waarin het gezwoeg van generaties geleerden langzaam de voorwaarden schiep voor die doorbraak. Einsteins befaamde artikelen uit 1905 beëindigden een lange periode waarin velen van oordeel waren dat er weinig spannends te beleven was in de fysica. Ruim een eeuw na die artikelen blijft Einsteins fysica nog steeds overeind, ondanks de fenomenale technische vooruit- 22

gang. Zijn fysica was immers theoretisch, ze was puur creatief denkwerk van een man die naast fysica en wiskunde ook een grote filosofische, historische en artistieke belezenheid had. Zijn revolutionaire werk was het product van een brede kennis, creativiteit en fantasie, zorgvuldigheid en traagheid in de ontwikkeling van denkbeelden. Die brede en trage kennis staat nu onder zware druk, want een universiteit moet vandaag in de eerste plaats uiterst gespecialiseerde deskundigen afleveren. De specifieke kennis moet verdiept en versneld worden en de brede en trage kennis moet daarvoor wijken. De reden daarvoor is het primaat van de economie. Men heeft blijkbaar geen kritische burgers meer nodig, geen mensen die allerhande informatie accuraat en scherp kunnen beoordelen en die vanuit dat soort van ruime competentie in het publieke debat kunnen optreden. Die doelstelling is nu ingeruild voor meteen inzetbare technici, liefst in sectoren met een toekomst. 10 Die andere, bredere competenties moet men maar in z n vrije tijd verwerven of bijspijkeren. Men zal wel vanzelf kritisch burger worden, democraat, geëngageerd buurtbewoner, volwaardig en autonoom lid van een politieke gemeenschap, creatief beoefenaar van een kunstvorm, fantasierijk denker en ga zo maar door. Uit de feiten leren we helaas dat deze vorm van zelfstudie uiterst zeldzaam is. De reden is dat mensen nu nog slechts in één rol worden gedefinieerd: als arbeidend wezen, als homo economicus. Alles wat buiten arbeid valt, is van secundair 23

belang en hoort tot het rijk van de consumptie en de lifestyle. Wat in het leven telt, is werken of om nog een ander eufemisme te gebruiken: actief zijn. In de flexicurityvisie over thema s zoals onderwijs zien we dat er een nieuw mensbeeld is ontstaan: een beeld waarin onze enige raison d être als mens erin bestaat gesalarieerde arbeid te verrichten ten voordele van de competitiviteit van onze economieën. 11 Als we de eufemismen even wegkrabben, staat er: werken ten voordele van de winsten van de ondernemingen waarin we werken. Of nog beter: werken om de inkomsten van de aandeelhouders van deze ondernemingen te verzekeren. En daarbij moeten we, zoals we eerder hebben gezien, bereid zijn een deel van ons eigen inkomen en welzijn op te offeren. Wij moeten maximaal flexibel zijn lees, een zeer grote mate van onzekerheid over onze welvaart en toekomst aanvaarden om de welvaart en toekomst van een kleine groep anderen te verzekeren. In dit proces wordt ons gehele leven gereduceerd tot die éne rol die we vervullen, de rol van arbeidende mens. En ons gehele leven, heel onze identiteit wordt samengevouwen in die ene functie: werken. 1.5. De depolitisering van de economie Deze verschuiving in mensbeeld vormt een historische breuk. Het mensbeeld dat we eerder schetsten, was overgeërfd uit de Verlichting. In die periode ontstond het ideaal van de complete en veelzijdige mens, een 24

mens die recht heeft op geluk en op een goed leven, zoals de Amerikaanse Declaration of Independence en de Franse Déclaration des Droits de l Homme het kort en krachtig formuleerden. 12 Die mens werd slechts langzaam opgebouwd, en men kan de naoorlogse Europese welvaartsstaat zien als het hoogtepunt in de realisatie van dit mensbeeld. Daar ging een lange periode aan vooraf waarin de mens of minstens de grote massa van de mensen als loonslaaf werd gezien, als menselijke grondstof voor een snel uitbreidende laisser faireeconomie. 13 Menselijke grondstof is uiteraard de letterlijke Nederlandse vertaling van het nu overal gebruikte begrip human resources. Het is merkwaardig dat dit Engelse woord zulke positieve connotaties oproept, want het was precies dit beeld van de mens als grondstof dat de woede van kritische tijdgenoten opriep, van Karl Marx en Friedrich Engels tot Emile Zola en Charles Dickens. Het was precies de reductie van de mens tot arbeider, met de vernederende uitbuiting die ermee samenhing, die aanleiding vormde tot het ontstaan van de grote arbeidersbewegingen van de late negentiende en twintigste eeuw. Karl Marx argumenteerde immers dat deze reductie van de mens tot arbeider, onderworpen aan de wetten van de winstmaximalisatie, die mens gealiëneerd maakte, vervreemd van zichzelf en van z n werk. De energie en creativiteit die hij of zij in het werk stak, werden deels omgezet in loon, terwijl het product zelf hem of haar werd afgenomen. Het begrip loonslaaf is hieraan verwant: men wordt slaaf via het loon dat men 25

ontvangt, slaaf van degene die het loon uitbetaalt maar zich de producten en de meerwaarde van de arbeid volledig toe-eigent. Deze arbeidsverhouding schiep een mens die zichzelf zag als verlengstuk van de machine die hij of zij bediende iemand die in feite simpelweg geen mens meer was, maar enkel nog een grondstof in het productieproces, waarvan de prijs zo laag mogelijk gehouden moest worden omwille van jawel de concurrentiekracht van de onderneming. De ontwikkeling van die complete mens werd reeds als doelstelling gezien door Adam Smith en andere tijdgenoten. De stamvader van de vrijemarkteconomie vond dus dat de economie de mensen moest bevrijden uit de ketenen van loonslavernij, onwetendheid en onderdrukking. Een vrije markt zou in de ogen van Adam Smith en zijn collega s leiden tot a good society, en niet enkel tot rijk gevulde geldkoffers voor de ondernemers. Daarom werd economie in die tijd political economy genoemd: het economische proces was tevens een politiek proces, en hervormingen in het ene domein zouden hervormingen in het andere noodzakelijk maken en teweegbrengen. Het wordingsproces van deze complete mens ging dan ook hand in hand met de ontwikkeling van de moderne democratie. Stappen in de emancipatie van de arbeider vielen samen met stappen in een ruimer democratiseringsproces, met de toekenning van algemeen stemrecht als scharnierpunt en de uitbouw van samenlevingen die dit mensbeeld verstevigden als hoogtepunt de naoor- 26

logse welvaartsstaten. Het is dan ook geen verrassing dat we dit mensbeeld in zoveel Europese Grondwetten terugvinden: het belandde erin naast andere nieuwe grondrechten van de moderne Europese burger in democratische staten, samen met stemrecht, vrijheid van meningsuiting, godsdienst en vereniging, de gelijkheid van alle burgers voor de wet en in de uitoefening van hun democratische vrijheden, de persvrijheid, de bescherming van de private levenssfeer en noem maar op. Het punt is dat economie altijd door-en-door politiek is: de economische verhoudingen zijn meteen en onvermijdelijk ook politieke verhoudingen, waarin macht en machtsverschillen een centrale plaats innemen. De staking was en is hét machtsmiddel van de arbeidersklasse, de vorm van democratisch geweld die de intrinsieke ongelijkheden tussen de haves en de have nots minstens tijdelijk moest corrigeren: jij geeft ons niet het loon dat we verdienen, dus wij leggen jouw instrument voor winstmaximalisatie lam. En zaken zoals loonbeleid waren nooit louter economisch maar altijd even goed politiek van aard. Dat verklaart waarom regeringen zich bezighielden met de regulering van de arbeidsmarkt en arbeidsinspectie, met loonafspraken en tewerkstellingsbeleid, en met de uitbouw en het beheer van een systeem van sociale zekerheid. Systematische uitbuiting en aliënatie waren immers minder een economisch dan een politiek gegeven: opstanden van arbeiders zijn momenten van potentiële machtswisseling die het regime kunnen doen beven het héle regime, dus niet enkel het economische regime. 27

De eerder beschreven overgang naar een ander systeem van arbeidsverhoudingen een nieuwe ronde van laisser faire is dan ook gevaarlijk. Ze isoleert de economie en haalt ze weg uit de politiek, met als argument dat de economie haar eigen wetten heeft en dat die wetten fundamenteel afwijken van die van de rest van de samenleving. Daardoor wordt ook arbeid gedepolitiseerd: arbeid is niet langer een zaak van het algemeen belang van de samenleving, het is een zaak die in navolging van denkers zoals Hayek uitsluitend door economische imperatieven wordt geregeerd door de vrije markt met zijn wet van vraag en aanbod en zijn wet van winstmaximalisatie. 14 De depolitisering van de economie is wat men doorgaans aanduidt met de term neoliberalisme : het is het doortrekken van een exclusief economische logica door alle sectoren die door de economie geaffecteerd worden, in de eerste plaats de sector van de arbeid. 15 Via die sector wordt er vanzelfsprekend nog veel meer aangetast: het hele leven van de arbeidende mens wordt op die wijze gedepolitiseerd en onderworpen aan louter economische criteria, drijfveren en procedures. De wijze waarop we leven, de wijze waarop we onze eigen grote en kleine identiteiten gestalte geven: dat alles heeft niet langer politieke dimensies, enkel nog economische. En dat betekent dat een concurrentielogica die domeinen gaat beheersen: de mens moet op elk niveau van zijn leven competitief zijn en de strijd met anderen aangaan. We noemen dit het principe van de eindeloze concurrentie. Deze strijd kan men natuurlijk enkel winnen door anderen te doen verliezen, want elke winner heeft 28

een loser nodig. En dat principe van de eindeloze concurrentie stelt men ons voor als de enige relevante hedendaagse levensfilosofie. 1.6. Arbeit Macht Frei Laat ons even samenvatten wat we tot nu toe hebben aangegeven. Arbeid is een grondrecht. Of liever, een bepaald soort van arbeid: arbeid waarin de mens niet wordt gereduceerd tot loonslaaf en waaruit hij of zij een reeks rechten verwerft die neerkomen op de kans om zich te ontplooien in een veelheid van aspecten, een zeker en veilig bestaan te leven en gelukkig te zijn. Dat grondrecht vinden we in een aantal cruciale teksten zoals de grondwetten van diverse Europese landen. Recente ontwikkelingen inzake arbeidsorganisatie nemen dat grondrecht echter op de korrel. Terwijl de organisatie van arbeid vroeger berustte op een coalitie tussen alle betrokken partijen die zich allemaal engageerden tot het verwezenlijken van elkaars doelstellingen, zien we nu dat arbeid volledig in handen is gevallen van één van die partijen: de economische krachten, de werkgevers. Het concurrentievermogen van onze economieën werd als argument aangehaald, en binnen een verscherpte wereldwijde competitie werd dit door de EU gecodificeerd in de vorm van de flexicuritydoctrine. In die doctrine wordt arbeid weer wat ze was in de laisser faire-economie uit de negentiende en vroege twin- 29

tigste eeuw: een grondstof en niets meer, en die grondstof moet tegen een zo laag mogelijke prijs gekocht en ver-werkt worden om winstmaximalisatie te garanderen. Het begrip economische groei, dat zagen we al, is op die manier verschoven van een mobiliserende slogan voor iedereen bij de uitbouw van de Europese welvaartsstaat naar een argument vóór flexicurity en tegen de welvaartsstaat. En met die verschuiving is eveneens een verschuiving opgetreden in het mensbeeld dat bij dit alles wordt gehanteerd. De veelzijdige en creatieve mens in een goede samenleving die in het vroegere model centraal stond, is vervangen door een homo economicus, of om nog preciezer te zijn, door human resources, menselijke grondstof in een economisch productieproces. De mens wordt opnieuw gereduceerd tot datgene wat hij vroeger was de loonslaaf wiens ellendige toestand de woede van Karl Marx en Charles Dickens opriep. Samen met die veelzijdige mens (de homo faber uit de literatuur) is ook diens samenleving verdwenen. Of beter: de economie heeft zich uit de politiek en de samenleving losgemaakt en is nu een autonome en soevereine ruimte die enkel nog aan economische wetten onderworpen is, niet meer aan de wetten van een democratische samenleving. De economie is gedepolitiseerd, en arbeid is daardoor eveneens gedepolitiseerd geprivatiseerd zouden we nu zeggen. Dit heet ironisch de vrijmaking van arbeid. Maar voor wie geldt die vrijmaking? Al zeker niet voor de arbeidende mens, want die heeft nu de plicht zich 30

permanent aan te passen aan de ups en downs van de economische conjuncturen. Enkel een permanente uitzendkracht heeft een loopbaan en de job security die in het begrip flexicurity vervat zit. En waarvan wordt de arbeid vrijgemaakt? De ketens van de overheidsregulering antwoorden sommigen, en dat komt neer op wat we zeiden: arbeid mag niet langer het voorwerp zijn van politieke beslissingen, ze mag niet meer onderworpen zijn aan prioriteiten en imperatieven die voortvloeien uit een maatschappelijk project zoals algemene welvaart en welzijn maar enkel nog aan economische wetten. Dit was, zoals we weten, het recept dat Friedrich Hayek voorschreef om te ontsnappen aan totalitarisme. Maar hier komt de paradox. Binnen die ruimte van economische wetten is arbeid volstrekt onvrij, compleet gereguleerd, en niet door actoren die het welzijn van de hele samenleving voor ogen hebben maar door actoren die de winsten van de ondernemingen als enige focus hebben. Het afwijzen van één soort regulering wordt dus feitelijk snel gevolgd door een nieuw en uiterst beklemmend geheel van reguleringen. De vrijmaking die Friedrich Hayek voorstond, wordt in de praktijk een geheel nieuw soort van serfdom. Op dit punt komen we bij het tweede deel van ons verhaal. De depolitisering van arbeid wordt nu vervangen door een gesofistikeerd systeem van repolitisering en regulering. Die repolitisering houdt niet in dat arbeid opnieuw binnen een democratisch politiek veld wordt geplaatst en van daaruit wordt bepaald. Neen, ze houdt 31

in dat arbeid onderworpen wordt aan een zeer uitgebreide reeks van nieuwe vormen van politiek, in de zin van een structurerend en regulerend beleid, dat de grote structuren van de arbeid vormgeeft. Dit structurerende beleid maakt gebruik van een reeks middelen die ogenschijnlijk niets politieks hebben. Wel integendeel, weinigen zullen psychologie als een politieke wetenschap beschouwen. Het is de wetenschap van de individuele mens en zijn of haar handelen, denken en voelen, die in dit nieuwe model van arbeid wordt toegepast. Deze wetenschap maakt arbeid tot een psychologisch proces dat elk aspect van de mens als actieradius heeft. De 360 -werkkracht wordt geboren: iemand wiens gehele leven onderzoekbaar en evalueerbaar is met betrekking tot zijn of haar prestaties in arbeid, en wiens lot op de arbeidsmarkt vanuit het principe van de eindeloze concurrentie verbonden is aan zowat ieder aspect van zijn persoonlijkheid. 32

2. De 360 -werkkracht en het principe van de eindeloze concurrentie 2.1. Over succes en kwaliteit Een van de meest hardnekkige kapitalistische mythes is die van de rationele consument, die op elk ogenblik het beste product tegen de beste prijs zal zoeken. Die bewuste consument controleert zo de markt: een kwalitatief laagwaardig product of een product waarvan de prijs niet in verhouding staat tot de kwaliteit zal de consument spoedig links laten liggen. Wie dergelijke slechte producten vervaardigt, moet zich voortdurend aanpassen aan die rationele oordelen van de consument, want de marktpositie van de producent hangt daar volledig van af. Die mythe wordt door alle mogelijke feiten tegengesproken. De consument blijkt in werkelijkheid niet rationeel te zijn, maar uitermate beïnvloedbaar door reclame en groepsgedrag, waardoor objectief slechte producten in een aantal gevallen tot de best verkochte behoren. Mensen geloven in bepaalde producten, en voor dat geloof of- 33

feren ze hun redelijke oordelen en evaluaties makkelijk op. Coca-Cola is hiervan een schoolvoorbeeld. Het beroemde apothekersbrouwsel uit Atlanta serveert al ruim een eeuw veel te veel suikers, zuren, kleur- en smaakmiddelen en cafeïne aan zijn consumenten. De inname van grote dosissen van dit drankje kan tot allerlei ongewenste gezondheidseffecten leiden, van obesitas, tandbederf en osteoporose tot maag- en darmaandoeningen. Er bestaat een reusachtige literatuur over die neveneffecten; het publiek zou dan ook puik geïnformeerd moeten zijn over de objectieve gebreken van dit product en zou het dus al lang geleden moeten hebben afgewezen. Niets is minder waar. In 2010 juichte de Coca-Cola Company over de hoogste stijging in het verbruik van haar vlaggenschipproduct sedert 2007 het vorige recordjaar en werden de aandeelhouders bedankt voor hun vertrouwen met niet minder dan 4,1 miljard Amerikaanse dollar aan dividenden. Dit objectief slechte product is al een halve eeuw een wereldwijde bestseller. Het Coca-Colaflesje is een mondiaal cultureel icoon, en het merk staat synoniem voor de begrippen globalisering en Amerikanisering. 16 Agressieve marketingcampagnes en een grote zorg voor het stimuleren van identiteitseffecten rond het product drijven dit succes aan. Wie Coca-Cola drinkt, is jong, mooi, sexy en heeft pret. Sommige campagnes van Coca-Cola hebben een enorme invloed gehad op andere culturele tropen. Het tegenwoordig dominante beeld van de Kerstman bijvoorbeeld is gebaseerd op de 34

in rood geklede, blozende Kerstman met de witte baard die in 1930 door de marketingboys van Coca-Cola werd geschapen. Overal ter wereld heeft men het beeld van de Kerstman aan dit model aangepast. De Kerstman, wiens troon op de poolcirkel in het Finse Rovaniemi staat, is volledig op dit Coca-Colabeeld gemodelleerd. Mensen zijn de marketingboodschappen over het drankje massaal gaan geloven; en dat geloof heeft hun redelijke onderzoek van de voor- en nadelen van dit product verdrongen. 17 Producten die goed verkopen en een groot populair vertrouwen lijken te genieten, zijn dus niet om dat feit zelf goede producten. Het zijn goed verkopende producten waarin mensen een hele hoop geloof leggen. Om na te gaan of deze producten objectief goed zijn, moet men zich dus op andere zaken baseren dan op het overweldigende commerciële succes dat ze genieten. Dat gegeven passen we in dit hoofdstuk toe op een product dat de markt van arbeidsbeleid en Human Resource Management (HRM) is gaan beheersen: een vorm van populaire psychologie die via duizenden producenten wordt aangeboden aan de steeds onrustiger arbeidsmarkt, en die door velen als de heilige graal van het people management wordt beschouwd. Om de winstmarges van de bedrijven en vooral die van het financieringskapitaal te optimaliseren wordt de controle over de werkende steeds verder opgevoerd. De werkende staat in toenemende mate bloot aan totale surveillance en 35

evaluatie van zijn of haar leven en wordt vanuit steeds meer invalshoeken beoordeeld. Dit is de argumentatie die we in dit hoofdstuk ontwikkelen. De 360 -werker is een creatuur van het HRMdenken en van de psychologisering van de arbeid, waarin controle systematisch wordt uitgebreid en tegelijkertijd ontkend en ideologisch onzichtbaar gemaakt in een discours van persoonlijke groei en competentieontwikkeling. Daarmee worden de risico s en kosten van productie in toenemende mate afgewenteld op de werkende die daar ook nog eens zelf voor verantwoordelijk wordt gehouden. De winner weet zich persoonlijk te ontwikkelen, de loser heeft zijn of haar falen aan zichzelf te danken. Had hij of zij zich maar meer moeten ontwikkelen en zich meer employable moeten opstellen. We kunnen nog verder gaan. De psychologisering van de arbeid leidt tot regressie, maar dan, vreemd genoeg, met behulp van de meest geavanceerde psychotechnieken. In tegenstelling tot de vermeende vooruitgang leidt deze ontwikkeling juist tot een nieuw soort van serfdom à la Friedrich Hayek. Deze geavanceerde regressie maakt de werkende weerloos tegenover de interventies van de werkgever en tegelijk vatbaar voor onderlinge concurrentie. Van de werkende kan op die manier maximaal gebruik worden gemaakt en de kosten en risico s kunnen maximaal op hem of haar worden verhaald. Laat ons dit nu even van dichterbij bekijken. We bespreken eerst de algemene trekken van de kwestie; vervol- 36

gens richten we de aandacht op meer specifieke aspecten. 2.2. Flexicurity in actie Flexicurity is vanzelfsprekend geen op zichzelf staand verschijnsel, maar een geïntegreerd onderdeel van een neoliberaal geheel. Binnen dat geheel vertoont het sterke verwantschap met een ander onderdeel, het Nieuw Publiek Management (NPM). Dat is een duidelijke uiting van neoliberalisme in de zin die we eerder aangaven, namelijk dat het een beweging in gang zet waarmee meer en meer domeinen van het leven worden onderworpen aan een radicaal-economische, gedepolitiseerde logica. Zo dwingt een toenemende kolonisatie van publieke sectoren door NPM tot continue bedrijfsverbetering en alsmaar strengere kwaliteitseisen met betrekking tot klantenservice. Publieke dienstverlening wordt daarbij meer en meer gecodificeerd in termen van bedrijfsvoering en de kwintessentie van gezonde bedrijfsvoering is natuurlijk value for money. Naast het goed bedienen van de belastingbetaler is het dus strikt noodzakelijk geen belastinggeld te verspillen. Het afslanken van overheidsorganisaties staat daarmee hoog en permanent op de agenda, want een grote publieke sector wordt gezien als een economische last, een soort ziekte die dan ook in dergelijke termen beschreven wordt: de vette staat, de obesitas-regering en zo meer. Het gevolg is een continue stroom aan reorganisaties ook wel oneindige 37

herprogrammering genoemd die vanzelfsprekend een herschikking en inkrimping van arbeid impliceert met het oog op rendementsverhoging. 18 Een actueel voorbeeld van NPM dat de grote lijnen van het probleem verheldert, is de transformatie van de Nederlandse politie. Vooraf nog even het volgende. De interventiediensten politie, brandweer, civiele bescherming behoren traditiegetrouw tot de best presterende publieke diensten. Er zijn bijzonder weinig structurele klachten over de inzetbaarheid en effectieve inzet van deze diensten of over de deskundigheid van hun personeel. Er is doorgaans ook weinig commotie wanneer deze diensten geld kosten, bijvoorbeeld voor de vernieuwing van hun materiaal. De meeste mensen hebben er geen problemen mee dat hun brandweerman uitstekend uitgerust is en zich van de laatste technische snufjes bedient, dat de brandweerwagens goed onderhouden worden en snel kunnen rijden. Het werk dat deze diensten uitvoeren, is ook in de regel zeer belastend, vaak met fysiek gevaar en hoge psychologische druk. En ze worden van oudsher hiërarchisch geleid: er zijn rangen en duidelijke commandoketens in die organisaties, en er heerst vaak een sterke esprit de corps. Dit zijn van oudsher goed werkende publieke organisaties, die op behoorlijk wat waardering kunnen rekenen in de samenleving. De Nederlandse politie ondergaat op dit moment niettemin een reeks gelijktijdige en gelaagde hervormingen die ten dienste staan van een verbetering van de bedrijfsvoering. 19 Er zou te veel geld verspild worden 38

en te veel bureaucratie gedijen, waardoor de klant (de burger) onvoldoende bediend zou worden. Een reeks hervormingen op regionaal en nationaal niveau moeten de organisatie slanker en efficiënter maken, maar voor veel medewerkers hebben ze een labyrint van twijfel en onzekerheid geschapen. Angst voor de toekomst domineert de gesprekken op de werkvloer. Er wordt gesproken over dagkoersen, houtskoolschetsen, korte klap, permanente onzekerheid, scherp blijven en zo meer. Sommigen zullen worden aangemoedigd hun menselijke grondstof elders te laten verwerken; anderen zullen meer werkdruk moeten tolereren vanwege opschaling en toenemende centralisering. 20 Net nu de reorganisatiemachine op volle toeren draait en de druk en onzekerheid in de organisatie geweldig toenemen, wordt er in de politiekorpsen een ziekteverzuimtraining aangeboden, genaamd Eigen Regie. Voilà, precies wanneer de limieten van de draagkracht van de individuele medewerker zijn bereikt door structurele organisatieveranderingen met centraal opgelegde herplaatsingen en mogelijk gedwongen ontslagen, en net wanneer de autonomie van die werkkracht daardoor volledig is ondermijnd (in het traject van reorganiseren wordt er voor hem of haar beslist; de werkkracht heeft weinig eigen zeggenschap), wordt er een beroep gedaan op de autonome agentiviteit van diezelfde medewerker: U mag zelf niet ziek worden. Er zullen zware tijden aanbreken ( we kunnen niet anders ; we moeten handelen onder een dreigend financieel-economisch gesternte ), maar het is toch echt aan U om daarmee om te gaan. De 39

360 -werkkracht moet als hoogrendabele arbeidskracht inzetbaar zijn, ziek of gezond. Ziekte is immers een becijferbare verlieskost, en er is nu ook voor de politiekorpsen een maximaal toelaatbaar percentage inzake ziekteverzuim (let op de term) vastgesteld. 21 Dat centraal bepaalde ziekteverzuimpercentage is gebaseerd op een statistisch gemiddelde afwezigheid wegens ziekte van een massa aan individuen. Dit veronderstelt dat het percentage niet aan factoren zoals grootscheepse reorganisaties of de verhoging van de werkdruk onderhevig is (terwijl we net daardoor een scherpe toename in psychische klachten zoals depressie en burn-out zien). Neen, het gaat hier om een contextloos percentage op basis van een normale curve in de gezondheidstoestand van de arbeidersmassa. 22 Een overschrijding van dit percentage duidt op een gebrek aan elasticiteit en weerbaarheid van de individuele werker, niet op diepe structuren van het arbeidsproces of onderliggende generatieve processen, en dus niet op eventuele gevolgen van de toenemende druk in de arbeidssfeer. Vignet 1 Een brief van 12 december 2011 van de Nederlandse Minister van Veiligheid en Justitie aan de politievakbonden aangaande de nieuwe politie- CAO spreekt boekdelen. 23 In de brief spreekt minister Ivo Opstelten over het zware weer waarin de Nederlandse economie zich bevindt. Hierdoor 40