REGIONALE REKENINGEN

Vergelijkbare documenten
Instituut voor de nationale rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Derde kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Regionale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Regionale rekeningen

NATIONALE REKENINGEN

Instituut voor de nationale rekeningen

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten,

THEMA I.2. Aantal ligdagen in klassieke hospitalisatie

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

THEMA I.3. Daghospitalisatieverblijven

NATIONALE REKENINGEN Derde kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Vennootschappen onderworpen aan de vennootschapsbijdrage

Instituut voor de nationale rekeningen. Regionale rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Tweede kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Regionale rekeningen

NATIONALE REKENINGEN. Kapitaalgoederenvoorraad en investeringen Instituut voor de Nationale Rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Regionale rekeningen

EVOLUTIE OP JAARBASIS (2017 YTD 2018) EVOLUTIE OP 5 JAAR (2013 YTD 2018)

Verantwoordelijke uitgever: Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers

THEMA IV.4. Ischemisch Hartlijden

Statistiques Médecins - Geneesheren Statistieken toetreding akkoord , 2/3/2016, geografisch

Regionale rekeningen Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten

THEMA I.1. Aantal klassieke ziekenhuisverblijven

Verantwoordelijke uitgever: Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers

THEMA IV.3. Diabetes Mellitus

ORGANISATIE VAN DE OPLEIDINGEN

Regionale rekeningen Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

T NOTARISBAROMETER VASTGOED MACRO-ECONOMISCH. Barometer 36

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Centrale voor kredieten aan particulieren. Statistieken

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Economie. 1 Kempense economie presteert in de Vlaamse middenmoot Kempen Provincie Antwerpen Vlaams Gewest

plage-lestijden onderwijzer

Nationale Bank van België, Brussel

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

UNIVERSITAIR ONDERWIJS

TEXTIEL EN KUNSTSTOFFEN IN WEST VLAANDEREN

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

INDEX VASTGOEDACTIVITEIT T EVOLUTIE OP JAARBASIS

Instituut voor de nationale rekeningen. Regionale rekeningen

De economische groei bedroeg 0,2 % in het eerste kwartaal van Over het hele jaar 2018 nam het bbp met 1,4 % toe

: Gemiddelde jaarlijkse groei arbeidsvolume hoger in Vlaanderen en Wallonië dan in Brussel

De evolutie en tendensen op regionaal en provinciaal niveau worden verderop in deze barometer besproken.

THEMA IV.2. Maligne neoplasma van trachea, bronchus en long

De economische groei bedraagt 0,4 % in het eerste kwartaal van Over het hele jaar 2017 neemt het bbp met 1,7 % toe

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

THEMA IV.1. Tuberculose

NATIONALE REKENINGEN

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2017-III

De regionale impact van de economische crisis

1. METHODOLOGISCHE NOTA BELANGRIJKSTE ONTWIKKELINGEN IN STATISTIEKEN 3.1 SYNTHESE 3.2 GEREGISTREERDE CONTRACTEN

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2016-I

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Ontwikkeling van de werkloosheidsuitkering en 4 de kwartaal de kwartaal 2000

Jaar N Jaar N. Leeftijdsgroep < 1 j. 0 1 j. - 4 j j j j j j j j j. 96 > 65 j.

Jaar N Jaar N. Leeftijdsgroep < 1 j. 0 1 j. - 4 j. 4 5 j j j j j j j j. 88 > 65 j.

Chômeurs complets mis au travail en ateliers protégés - Unités physiques - Hommes - LIEU D'HABITATION

2. METHODOLOGISCHE AANPASSINGEN

De economische groei bedraagt 0,3 % in het eerste kwartaal van De economische activiteit stijgt met 1,1 % over het hele jaar 2014

THEMA V.1. Prostatectomie

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2017-II

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2017-IV

PERSBERICHT Brussel, 5 december 2014

Levensstandaard Fiscale statistiek van de inkomens

De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens

Chlamydia trachomatis

Het economische belang van de Belgische havens - flashraming 2015

De economische groei bedraagt 0,2 % in het eerste kwartaal van 2016

De inflatie zakte in juni nog tot 1,5 punten. De daaropvolgende maanden steeg de inflatie tot 2,0 in augustus (Bron: NBB).

Statistieken. Centrale voor kredieten aan particulieren

Chômeurs complets mis au travail en ateliers protégés - Hommes - LIEU D'HABITATION

in vergelijking met 2002 en 2003, daling van het aantal laboratoria die ten minste 1 geval diagnosticeerden (tabel 2).

INHOUDSTAFEL 1. KERNCIJFERS GEOGRAFISCHE TELLING OP 31 DECEMBER

Persbericht. Economie verder gekrompen. Centraal Bureau voor de Statistiek. Uitvoer blijft groeien. Minder investeringen

Instituut voor de nationale rekeningen. Regionale rekeningen. Toelichtingen van conceptuele en methodologische aard

Chômeurs complets de 58 ans et plus (50 ans et plus avec passé professionnel) (*) - Unités physiques - Hommes - LIEU D'HABITATION

... Graydon studie. Faillissementen. Eerste trimester 2018

THEMA V.3. INGREEP OP DE CORONAIREN

De economische groei bedraagt 0,5 % in het eerste kwartaal van 2017

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2014-I

PERSBERICHT Brussel, 19 januari 2016

PERSBERICHT Brussel, 16 januari 2017

Demografie van ondernemingen

NOTARISBAROMETER S LANDBOUWGRONDEN LANDBOUWGRONDEN GEMIDDELDE PRIJZEN EN OPPERVLAKTE IN

FAMIFED. Federaal agentschap voor de kinderbijslag GEOGRAFISCHE SPREIDING VAN DE KINDERBIJSLAG

TOEGEVOEGDE WAARDE IN DE BELGISCHE HAVENS STIJGT MET 7 % IN 2017

Nationale rekeningen 2004 Revisie 2001

PERSBERICHT Brussel, 7 november 2014

De economische groei bedraagt 0,4 % in het eerste kwartaal van 2014

Persbericht. Economie groeit 0,9 procent in eerste kwartaal Centraal Bureau voor de Statistiek. Kwartaal-op-kwartaalgroei aangetrokken

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie 0,7 procent gekrompen

Analyse van de uitgaven

PERSBERICHT Brussel, 14 december 2016

Instituut voor de nationale rekeningen. Regionale rekeningen

PERSBERICHT Brussel, 24 oktober 2012

PERSBERICHT Brussel, 14 januari 2015

Transcriptie:

REGIONALE REKENINGEN Aggregaten per bedrijfstak 1995-1999 Instituut voor de Nationale Rekeningen Dienst Financiële en economische statistieken Nationale Bank van België, Brussel

Inhoud van de publicatie Deze publicatie bevat gegevens betreffende de bruto toegevoegde waarde en de beloning van werknermers per institutionele sector en per bedrijfstak voor het Rijk, de gewesten, de provincies en de arrondissementen over de periode 1995-1999. Wat het Rijk betreft, stemmen de resultaten overeen met de ramingen uit de INRpublicatie Nationale rekeningen, Deel 2: Gedetailleerde rekeningen en tabellen, 2000. De regionale verdeling is gebaseerd op methodes, definities en nomenclaturen die voor alle lidstaten van de Europese Unie geharmoniseerd zijn, of waarvan de harmonisatie in uitvoering is. Dit referentiekader is het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (ESR 1995). Deze publicatie bestaat uit twee delen. Het eerste deel bevat een beknopte bespreking van de resultaten evenals enkele toelichtingen van conceptuele en methodologische aard. Het tweede deel presenteert de statistische tabellen. Bestelinformatie Voor bestelling en informatie betreffende abonnementen en kortingen: Nationale Bank van België, dienst Documentatie - Publicaties, de Berlaimontlaan 14, 1000 Brussel. Telefoon : 02 / 221 20 33 Fax : 02 / 221 30 42 E-mail: documentation@nbb.be Voor meer informatie Personen die meer informatie wensen over de inhoud, de berekeningswijze, de bronnen e.d. kunnen terecht bij de dienst Financiële en Economische Statistieken van de Nationale Bank van België. Telefoon : 02 / 221 30 28 Fax : 02 / 221 31 43 E-mail: nationalaccounts@nbb.be Verantwoordelijke uitgever J.-J. Vanhaelen, chef van het departement Algemene statistiek, Nationale Bank van België. Instituut voor de Nationale Rekeningen / Nationale Bank van België, Brussel Bronvermelding is verplicht. Verveelvoudiging voor eigen of intern gebruik is toegestaan. ISSN: 1372-7842

Woord vooraf Het Instituut voor Nationale Rekeningen (INR) presenteert in deze publicatie de regionale rekeningen voor de periode 1995-1999 volgens de ESR 1995-methodologie. Sedert de invoering van het ESR 1995 worden alle aggregaten berekend vertrekkende van een exhaustief repertorium van productie-eenheden in combinatie met een maximaal gebruik van administratieve informatie op het niveau van die individuele eenheden. Dat heeft de kwaliteit van de rekeningen aanzienlijk verbeterd, maar houdt ook in dat er op bepaalde punten een ander beeld naar voren treedt dan dat uit de regionale rekeningen volgens het ESER 1979. Deze publicatie bevat de regionale verdeling van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen voor de periode 1995-1999, alsook die van de beloning van werknemers. Alhoewel niet vereist door het ESR 1995, wordt - op vraag van de gebruiker - ook een raming van de totale bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen prijzen van 1995 per geografische eenheid ter beschikking gesteld. De regionaal verdeelde bruto-investeringen in vaste activa zullen in de loop van het tweede trimester gepubliceerd worden op de website van het INR en de NBB. De variabele "werkzame personen" zal pas regionaal verdeeld worden na introductie van de nieuwe methode in de nationale rekeningen vanaf de publicatie van oktober 2002. De regionale rekeningen 1995-1999 werden goedgekeurd door het Wetenschappelijk Comité. De voorzitter van de Raad van Bestuur van het Instituut voor de Nationale Rekeningen L. Verjus Brussel, januari 2002 Regionale rekeningen -- ESR 1995 3

Inhoudstafel Voorwoord 3 Inhoudstafel 4 SYNTHESE 7 I BEKNOPTE BESPREKING VAN DE RESULTATEN 9 1 Bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen 10 1.1 Globale resultaten tegen lopende prijzen en tegen prijzen van 1995 10 1.2 Regionale structuur van de bedrijfstakken 13 1.3 Economische structuur van de gewesten en provincies 14 2 Beloning van werknemers 17 II TOELICHTINGEN VAN CONCEPTUELE EN METHODOLOGISCHE AARD 20 1 Wat moet regionaal verdeeld worden 20 2 Basisbeginselen voor de regionale verdeling van de variabelen per bedrijfstak 21 2.1 Regionaal gebied 21 2.2 Indeling naar bedrijfstakken 22 2.3 Methoden 23 2.4 Overgang van bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen naar bruto binnenlands product 23 3 Repertorium van productie-eenheden 24 4 Beloning van werknemers per bedrijfstak 24 4.1 4.2 Niet-financiële vennootschappen (sector S.11) Financiële instellingen (sector S.12) 24 26 4.3 Overheid (sector S.13) 26 4.4 Huishoudens (sector S14) 27 4.5 Instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (sector S.15) 27 5 Bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen 28 5.1 5.2 Niet financiële vennootschappen (S.11) en Huishoudens (S.14) Financiële instellinge n (S.12) 28 29 5.3 Overheid (S.13) 29 5.4 Instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (S.15) 30 6 Bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen prijzen van 1995 30 TABELLEN 1 GLOBALE RESULTATEN PER GEOGRAFISCHE EENHEID 1 1.1 Bruto binnenlandse product - tegen lopende prijzen 2 1.1.1 Absolute cijfers 2 1.1.2 Relatieve belangrijkheid 3 1.2 Bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen - tegen lopende prijzen 4 1.2.1 Totale economie (S.1) - Absolute cijfers 4 1.2.2 Totale economie (S.1) - Relatieve belangrijkheid 5 1.2.3 Niet-financiële vennootschappen (S.11) - Absolute cijfers 6 1.2.4 Niet-financiële vennootschappen (S.11) - Relatieve belangrijkheid 7 1.2.5 Financiële instellingen (S.12) - Absolute cijfers 8 1.2.6 Financiële instellingen (S.12) - Relatieve belangrijkheid 9 1.2.7 Overheid (S.13) - Absolute cijfers 10 1.2.8 Overheid (S.13) - Relatieve belangrijkheid 11 1.2.9 Huishoudens (S.14) - Absolute cijfers 12 1.2.10 Huishoudens (S.14) - Relatieve belangrijkheid 13 1.2.11 Instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (S.15) - Absolute cijfers 14 1.2.12 Instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (S.15) - Relatieve belangrijkheid 15 1.2.13 Indirect gemeten diensten van financiële intermediairs - Absolute cijfers 16 1.2.14 Indirect gemeten diensten van financiële intermediairs - Relatieve belangrijkheid 17 1.3 Bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen - tegen prijzen van 1995 18 1.3.1 Totale economie (S.1) - Absolute cijfers 18 1.3.2 Totale economie (S.1) - Ontwikkeling t.o.v het voorgaande jaar 19 4 Regionale rekeningen -- ESR 1995

1.4 Beloning van werknemers - tegen lopende prijzen 20 1.4.1 Totale economie (S.1) - Absolute cijfers 20 1.4.2 Totale economie (S.1) - Relatieve belangrijkheid 21 1.4.3 Niet-financiële vennootschappen (S.11) - Absolute cijfers 22 1.4.4 Niet-financiële vennootschappen (S.11) - Relatieve belangrijkheid 23 1.4.5 Financiële instellingen (S.12) - Absolute cijfers 24 1.4.6 Financiële instellingen (S.12) - Relatieve belangrijkheid 25 1.4.7 Overheid (S.13) - Absolute cijfers 26 1.4.8 Overheid (S.13) - Relatieve belangrijkheid 27 1.4.9 Huishoudens (S.14) - Absolute cijfers 28 1.4.10 Huishoudens (S.14) - Relatieve belangrijkheid 29 1.4.11 Instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (S.15) - Absolute cijfers 30 1.4.12 Instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (S.15) - Relatieve belangrijkheid 31 1.5 Bruto binnenlands product per inwoner - tegen lopende prijzen 32 1.5.1 Absolute cijfers 32 1.5.2 Verhoudingscijfers t.o.v. het Rijk 33 1.6 Bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen per inwoner - in lopende prijzen 34 1.6.1 Absolute cijfers 34 1.6.2 Verhoudingscijfers t.o.v. het Rijk 35 2 RESULTATEN PER A3 - NUTS 3 37 2.1 Regionale verdeling van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen per bedrijfstak - tegen lopende prijzen 38 2.1.1 Landbouw, bosbouw en visserij - Absolute cijfers 38 2.1.2 Landbouw, bosbouw en visserij - Aandeel per geografische eenheid 39 2.1.3 Industrie, energie en bouwnijverheid - Absolute cijfers 40 2.1.4 Industrie, energie en bouwnijverheid - Aandeel per geografische eenheid 41 2.1.5 Dienstverlening - Absolute cijfers 42 2.1.6 Dienstverlening - Aandeel per geografische eenheid 43 2.1.7 Indirect gemeten diensten van financiële intermediairs - Absolute cijfers 44 2.1.8 Indirect gemeten diensten van financiële intermediairs - Aandeel per geografische eenheid 45 2.1.9 Totaal - Absolute cijfers 46 2.1.10 Totaal - Aandeel per geografische eenheid 47 2.2 Regionale verdeling van de beloning van de werknemers per bedrijfstak - tegen lopende prijzen 48 2.2.1 Landbouw, bosbouw en visserij - Absolute cijfers 48 2.2.2 Landbouw, bosbouw en visserij - Aandeel per geografische eenheid 49 2.2.3 Industrie, energie en bouwnijverheid - Absolute cijfers 50 2.2.4 Industrie, energie en bouwnijverheid - Aandeel per geografische eenheid 51 2.2.5 Dienstverlening - Absolute cijfers 52 2.2.6 Dienstverlening - Aandeel per geografische eenheid 53 2.2.7 Totaal - Absolute cijfers 54 2.2.8 Totaal - Aandeel per geografische eenheid 55 3 RESULTATEN PER NUTS 2 - A17 57 3.1 Economische structuur van de gewesten en provincies op grond van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen - tegen lopende prijzen 58 3.1.1 Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Vlaams gewest - Absolute cijfers 58 3.1.2 Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Vlaams gewest - Aandeel per bedrijfstak 59 3.1.3 Antwerpen (provincie) en Limburg - Absolute cijfers 60 3.1.4 Antwerpen (provincie) en Limburg - Aandeel per bedrijfstak 61 3.1.5 Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant - Absolute cijfers 62 3.1.6 Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant - Aandeel per bedrijfstak 63 3.1.7 West-Vlaanderen en Waals Gewest - Absolute cijfers 64 3.1.8 West-Vlaanderen en Waals Gewest - Aandeel per bedrijfstak 65 3.1.9 Waals-Brabant en Henegouwen - Absolute cijfers 66 3.1.10 Waals-Brabant en Henegouwen - Aandeel per bedrijfstak 67 3.1.11 Luik (provincie) en Luxemburg - Absolute cijfers 68 3.1.12 Luik (provincie) en Luxemburg - Aandeel per bedrijfstak 69 3.1.13 Namen (provincie), extraregionaal gebied en het Rijk - Absolute cijfers 70 3.1.14 Namen (provincie), extraregionaal gebied en het Rijk - Aandeel per bedrijfstak 71 3.2 Bedrijfstaksgewijze verdeling van de beloning van werknemers per gewest en provincie - tegen lopende prijzen 72 3.2.1 Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Vlaams gewest - Absolute cijfers 72 Regionale rekeningen -- ESR 1995 5

3.2.2 Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Vlaams gewest - Aandeel per bedrijfstak 73 3.2.3 Antwerpen (provincie) en Limburg - Absolute cijfers 74 3.2.4 Antwerpen (provincie) en Limburg - Aandeel per bedrijfstak 75 3.2.5 Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant - Absolute cijfers 76 3.2.6 Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant - Aandeel per bedrijfstak 77 3.2.7 West-Vlaanderen en Waals Gewest - Absolute cijfers 78 3.2.8 West-Vlaanderen en Waals Gewest - Aandeel per bedrijfstak 79 3.2.9 Waals-Brabant en Henegouwen - Absolute cijfers 80 3.2.10 Waals-Brabant en Henegouwen - Aandeel per bedrijfstak 81 3.2.11 Luik (provincie) en Luxemburg - Absolute cijfers 82 3.2.12 Luik (provincie) en Luxemburg - Aandeel per bedrijfstak 83 3.2.13 Namen (provincie), extraregionaal gebied en het Rijk - Absolute cijfers 84 3.2.14 Namen (provincie), extraregionaal gebied en het Rijk - Aandeel per bedrijfstak 85 4 RESULTATEN PER NUTS 1 - A31 87 4.1 Economische structuur van de gewesten op grond van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen - tegen lopende prijzen 88 4.1.1 Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Absolute cijfers 88 4.1.2 Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Aandeel per bedrijfstak 89 4.1.3 Vlaams Gewest - Absolute cijfers 90 4.1.4 Vlaams Gewest - Aandeel per bedrijfstak 91 4.1.5 Waals Gewest - Absolute cijfers 92 4.1.6 Waals Gewest - Aandeel per bedrijfstak 93 4.1.7 Extraregionaal Gebied - Absolute cijfers 94 4.1.8 Extraregionaal Gebied - Aandeel per bedrijfstak 95 4.1.9 Het Rijk - Absolute cijfers 96 4.1.10 Het Rijk - Aandeel per bedrijfstak 97 4.2 Bedrijfstaksgewijze verdeling van de beloning van werknemers per gewest - tegen lopende prijzen 98 4.2.1 Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Absolute cijfers 98 4.2.2 Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Aandeel per bedrijfstak 99 4.2.3 Vlaams Gewest - Absolute cijfers 100 4.2.4 Vlaams Gewest - Aandeel per bedrijfstak 101 4.2.5 Waals Gewest - Absolute cijfers 102 4.2.6 Waals Gewest - Aandeel per bedrijfstak 103 4.2.7 Extraregionaal Gebied - Absolute cijfers 104 4.2.8 Extraregionaal Gebied - Aandeel per bedrijfstak 105 4.2.9 Het Rijk - Absolute cijfers 106 4.1.10 Het Rijk - Aandeel per bedrijfstak 107 5 BIJLAGEN 109 5.1 Gemiddelde bevolking per gewest, provincie en arrondissement 110 5.2 Activiteitennomenclaturen A3, A6, A17, A31, A60, SUT en NACE-BEL 111 6 Regionale rekeningen -- ESR 1995

SYNTHESE

I. BEKNOPTE BESPREKING VAN DE RESULTATEN Deze publicatie bundelt de gegevens m.b.t. de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen en de beloning van werknemers per institutionele sector en per bedrijfstak volgens het ESR 1995 voor het Rijk, de gewesten, de provincies en de arrondissementen over de periode 1995-1999. De resultaten worden voorgesteld in vier reeksen tabellen. In elke reeks worden beide variabelen opgenomen. Vooreerst worden globale resultaten per geografische eenheid gepresenteerd. Deze tabellen vormen de synthese van alle berekeningen i.v.m. de toegevoegde waarde en de beloning van de in aanmerking genomen gebiedsniveaus. Het absolute en relatieve aandeel van ieder gebied in de totale toegevoegde waarde en beloning van het Rijk wordt vermeld. Resultaten per institutionele sector zijn eveneens beschikbaar. Voor de toegevoegde waarde worden ook de regionale verschillen per hoofd van de bevolking opgenomen. Deze laatste variabele speelt een belangrijke rol in het kader van de Europese structuurfondsen. Voor de eerste keer worden eveneens ramingen gepresenteerd m.b.t. de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen prijzen van 1995. Momenteel zijn enkel globale groeicijfers per geografische eenheid beschikbaar. De tweede reeks tabellen geeft de regionale structuur van de bedrijfstakken weer. Er worden 3 bedrijfstakken onderscheiden: landbouw, bosbouw en visserij; industrie, energie en bouwnijverheid; dienstverlening. De indirect gemeten diensten van financiële intermediairs worden afzonderlijk vermeld aangezien ze niet over de bedrijfstakken verdeeld worden. De volledige waarde van de output ervan wordt geregistreerd als intermediair verbruik van een bedrijfstak die geen output voortbrengt en een negatieve toegevoegde waarde heeft. De regionale structuur wordt weergegeven tot op het niveau van de arrondissementen (NUTS 3) 1. De derde reeks tabellen geeft een inzicht in de economische structuur (17 bedrijfstakken) van de gewesten (NUTS 1) en provincies (NUTS 2). Resultaten op het niveau van de arrondissementen worden niet gepubliceerd vanwege de vertrouwelijkheid van tal van gegevens in combinatie met de A17-nomenclatuur. De laatste reeks tabellen geeft een gedetailleerder beeld van de economische structuur van de gewesten. De combinatie gewest en 31 bedrijfstakken geeft nog steeds vertrouwelijke resultaten, waardoor een aantal bedrijfstakken gegroepeerd worden. In bijlage volgt, naast de bevolkingscijfers per deelgebied, een overzicht van de activiteitennomenclaturen die gebruikt worden bij het opstellen van de nationale en regionale rekeningen. Alle bedragen in deze publicatie zijn uitgedrukt in EUR. De berekeningen gebeurden echter wel nog in Belgische frank aangezien alle basismateriaal nog in die munt uitgedrukt was. Alle eindresultaten op het niveau sector/sut-bedrijfstak/arrondissement werden nadien omgezet van BEF naar EUR (via de onherroepelijk vastgelegde omrekeningskoers 1 EUR = 40,3399 BEF) en daarna geaggregeerd tot het gewenste geografische en bedrijfstakniveau. De resultaten m.b.t. de periode 1995-1998 zijn enigszins gewijzigd t.o.v. die uit de vorige publicatie van de regionale rekeningen. De verklaring hiervoor is te vinden bij volgende elementen. Regionale rekeningen dienen de totalen op het niveau van het Rijk volgens de nationale rekeningen te respecteren. In de laatste versie van de nationale rekeningen werden, naast de jaarlijkse revisies, een aantal belangrijke methodologische wijzigingen aangebracht 2. Die hebben uiteraard een invloed op de regionale resultaten. Bovendien werd, binnen de regionale rekeningen, de wijze waarop de gemeentecode toegekend wordt aan een economische eenheid verfijnd. Voor alle eenheden met personeel wordt de gemeentecode volgens de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid overgenomen. Voorheen was dit enkel het geval voor multi-arrondissementele ondernemingen. Voor alle andere eenheden werd in het verleden de gemeentecode volgens de fiscale gegevens (voornamelijk volgens de gegevens van de Administratie van de Belastingen over de Toegevoegde Waarde) overgenomen. Die houdt echter niet steeds rekening met de effectieve vestigingsplaats van de onderneming. Daarom wordt deze laatste bron enkel nog behouden voor de eenheden zonder personeel. Deze werkwijze is retroactief toegepast vanaf 1995. De grootste verschuivingen, die hieruit voortvloeien, doen zich voor van Brussel naar Vlaanderen, meer specifiek naar het arrondissement Halle-Vilvoorde, en in mindere mate naar Wallonië. Het is echter niet mogelijk om de wijzigingen op te splitsen naar herzieningen tengevolge van gewijzigde gemeentecodes enerzijds en van aanpassingen in de totalen van de nationale rekeningen anderzijds. Regionale rekeningen -- ESR 1995 9

1. BRUTO TOEGEVOEGDE WAARDE TEGEN BASIS- PRIJZEN 1.1 Globale resultaten tegen lopende prijzen en tegen prijzen van 1995 In 1999 zorgde Vlaanderen voor 57,1 pct. van de totale bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen. Wallonië had een aandeel van 23,8 pct. en Brussel schreef 19 pct. op zijn rekening. Het resterende 0,1 pct. kwam van het extraregionale gebied 3. Ten overstaan van 1998 betekende dit een lichte toename van 0,3 procentpunt voor Vlaanderen, voornamelijk ten koste van Wallonië. De provincie met het grootste aandeel in de toegevoegde waarde in 1999 was Antwerpen, met 18,6 pct. Op ruime afstand volgden Oost-Vlaanderen (11,5 pct.), Vlaams-Brabant (10,3 pct.) en West-Vlaanderen (10,2 pct.). Henegouwen kwam met een aandeel van 8,2 pct. op de vijfde plaats, gevolgd door Luik (7,6 pct.) en Limburg (6,5 pct.). De rij werd gesloten door de provincies Waals-Brabant (3,2 pct.), Namen (3,1 pct.) en Luxemburg (1,7 pct.). Sedert 1 januari 1995 - datum waarop de nieuwe gebiedsindeling voor België van kracht werd - geeft de som van de provincies niet meer het Rijk. Aan deze som dient het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met een aandeel van 19 pct. in 1999, toegevoegd te worden. Grafiek 1: Aandeel per provincie in de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen, van het Rijk - jaren 1995-1999 Brussels Hoofdst.Gewest Antwerpen Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Henegouwen Luik Limburg Waals-Brabant Namen Luxemburg Extraregionaal gebied 0% 4% 8% 12% 16% 20% T.o.v. 1998 hebben er zich geen noemenswaardige verschuivingen voorgedaan. Wel valt het op dat het aandeel van de provincie Vlaams-Brabant over de totale periode gestaag toenam. Ook het aandeel van de provincie Antwerpen nam, na de inkrimping met 0,6 procentpunt in 1998, terug lichtjes toe in 1999, zonder echter het niveau van de vorige jaren te bereiken. De arrondissementen met het grootste aandeel in de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen, waren Brussel (dus eigenlijk het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) en Antwerpen, met een aandeel van respectievelijk 19 pct. en 11,9 pct. in 1999. Op de derde plaats kwam Halle-Vilvoorde (6,5 pct.), gevolgd door Gent (5,3 pct.) en Luik (4,6 pct.). Arrondissementen met een aandeel tussen 3 en 4 pct. waren, in dalende orde van belang, Turnhout, Leuven, Hasselt, Waals- Brabant en Charleroi. Kortrijk, Mechelen, Brugge, Namen en Verviers hadden elk een aandeel dat schommelt tussen 2 en 3 pct. Sint-Niklaas, Aalst, Maaseik, Bergen, Roeselare, Dendermonde, Tongeren, Oostende, Zinnik en Doornik behaalden elk een aandeel tussen 1 en 2 pct. De 10 Regionale rekeningen -- ESR 1995

overige 18 arrondissementen vertegenwoordigden elk afzonderlijk minder dan 1 pct. van de totale bruto toegevoegde waarde van het Rijk. (zie kaart 1, p. 19) De bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, in prijzen van 1995 nam in 1999 het sterkst toe in Vlaanderen. Na de sterke groeivertraging in 1998 (+2,1 pct. t.o.v. +4,2 pct. in 1997) tekende het Vlaamse Gewest in 1999 een groei naar volume van 3,1 pct. op. In Wallonië bedroeg die 2,1 pct. tegenover 2,2 pct. in 1998 - het jaar waarin de Waalse economie iets sterker groeide dan de Vlaamse. Ook Brussel kende in 1999 een terugval van de groei tot 2,1 pct. In 1998 nam de Brusselse economie nog met 2,7 pct. toe. In vergelijking met de twee andere gewesten zette Brussel hiermee toen de sterkste prestatie neer. Grafiek 2 geeft voor de periode 1995-1999 de veranderingen in de groei per gewest (telkens t.o.v. het vorige jaar). Grafiek 2: Economische groei van de gewesten en het Rijk, op grond van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen prijzen van 1995 - jaren 1996-1999 (veranderingspercentages t.o.v. het voorgaande jaar) 4,5% 4,0% 3,5% 3,0% 2,5% 2,0% 1,5% 1,0% 0,5% 0,0% 1996 1997 1998 1999 Het Rijk Brussels Hoofdstedelijk Gewest Vlaams Gewest Waals Gewest Uitgedrukt in prijzen van 1995, was de groei in 1999 het grootst in Vlaams-Brabant (+5,9 pct.). Ook in Waals- Brabant steeg de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen prijzen van 1995, met 3,6 pct. Daarna volgden Oost- en West-Vlaanderen met een groei naar volume van 2,7 pct. In de provincies Limburg, Namen en Antwerpen bedroeg de jaar-op-jaar stijging 2,3 pct. in 1999. Henegouwen, Luik en Luxemburg tekenden in 1999 de laagste groei op (respectievelijk 1,9 pct., 1,8 pct. en 1,5 pct.). In het Waalse Gewest was Luik de enige provincie die in 1999 een hogere groei optekende dan in 1998. In Vlaanderen was dit het geval voor Antwerpen, Vlaams-Brabant en Oost-Vlaanderen. Regionale rekeningen -- ESR 1995 11

Grafiek 3: Economische groei van de provincies en het Rijk in 1998 en 1999, op grond van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen prijzen van 1995 (veranderingspercentages t.o.v. het voorgaande jaar) Vlaams-Brabant Waals-Brabant Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen het Rijk Limburg Namen Antwerpen Brussels Hoofdst. Gewest Henegouwen Luik Luxemburg -1% 0% 1% 2% 3% 4% 5% 6% 1998 1999 Op arrondissementeel vlak boekten Ieper (+8,1 pct.) en Turnhout (+7 pct.) in 1999 de hoogste groei. Ook Leuven, Tielt en Halle-Vilvoorde zetten een groei neer van meer dan 5 pct. t.o.v. 1998. De bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, uitgedrukt in prijzen van 1995, daalde in 1999 in Veurne (-0,2 pct.), Hoei (-0,2 pct.), Oudenaarde (-0,4 pct.) en Mechelen (-1,3 pct.). In totaal behaalden 16 arrondissementen een groter groeivolume dan dat op het niveau van het Rijk. (zie kaart 2, p. 19) De regionale verdeling van de toegevoegde waarde per institutionele sector toont duidelijke verschillen aan tussen de gewesten. Tabel 1: Aandeel per gewest in de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen, per institutionele sector in 1998 en 1999 (in pct. van het Rijk) Institutionele sector Brussel Vlaanderen Wallonië Extraregionaal gebied Rijk 1998 1999 1998 1999 1998 1999 1998 1999 1998 1999 Niet-financiële vennootschappen 17,4 17,4 61,4 61,7 21,2 20,9 - - 100 100 Financiële instellingen 51,7 50,5 34,2 35,9 14,1 13,6 - - 100 100 Overheid 20,7 20,9 46,3 45,7 32,1 32,5 0,9 0,9 100 100 Huishoudens 11,6 11,7 58,6 58,6 29,8 29,7 - - 100 100 Instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens 31,3 31,1 49,7 50,2 19,0 18,7 - - 100 100 Totaal 19,1 19,0 56,8 57,1 24,0 23,8 0,1 0,1 100 100 12 Regionale rekeningen -- ESR 1995

Brussel nam nog steeds iets meer dan de helft van de toegevoegde waarde van de financiële instellingen voor zijn rekening. T.o.v. 1998 gaf dit gewest hier wel 1,2 procentpunten van zijn aandeel prijs. Dit was voornamelijk het gevolg van de vele herstructureringen in de banksector. Het aandeel van Vlaanderen lag het hoogst bij de niet-financiële vennootschappen en de huishoudens, m.i.v. de zelfstandigen. Voor Wallonië was het aandeel het grootst bij de overheid en de huishoudens, m.i.v. de zelfstandigen. 1.2 Regionale structuur van de bedrijfstakken Tabel 2: Regionale verdeling van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen - jaren 1998-1999 Brussel Vlaanderen Wallonië Extraregionaal gebied Rijk 1998 1999 1998 1999 1998 1999 1998 1999 1998 1999 Landbouw, bosbouw en visserij 0,7 0,8 68,1 67,3 31,2 31,9 - - 100 100 Industrie 8,5 8,6 67,7 68,1 23,8 23,3 - - 100 100 Dienstverlening 23,5 23,3 52,4 52,7 23,9 23,8 0,2 0,2 100 100 Indirect gemeten diensten van financiële intermediairs 19,1 19,0 56,8 57,1 24,0 23,8 0,1 0,1 100 100 Aandeel in het Rijk 19,1 19,0 56,8 57,1 24,0 23,8 0,1 0,1 100 100 Iets meer dan twee derden van de bruto toegevoegde waarde van de bedrijfstak landbouw, bosbouw en visserij werd gerealiseerd in het Vlaamse Gewest; iets minder dan een derde in het Waalse Gewest. Toch was 1999 het tweede jaar op rij dat het belang van Vlaanderen in de primaire sector lichtjes afnam. Het aandeel van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest was verwaarloosbaar. Bij de provincies bekleedde West-Vlaanderen de eerste plaats met een gewicht van 19,9 pct. in 1999. Op ruime afstand volgden Antwerpen en Oost-Vlaanderen, met een aandeel van respectievelijk 15,7 pct. en 15,3 pct. Geen enkele andere provincie oversteeg de 10 pct. De koplopers bij de arrondissementen waren in 1999 nog steeds Turnhout (7,6 pct.) en Gent (6,4 pct.). Bij de industrie werd 68,1 pct. van de toegevoegde waarde tegen basisprijzen in 1999 voortgebracht in Vlaanderen. Wallonië nam 23,3 pct. voor zijn rekening en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vertegenwoordigde 8,6 pct. Voor Wallonië betekende dit, na een toename van bijna 1 procentpunt in 1998, terug een daling met 0,5 procentpunt en dit quasi volledig ten voordele van Vlaanderen. Bij de provincies bleef Antwerpen de absolute koploper met een aandeel van 23,5 pct. Terwijl deze provincie zijn aandeel in de industriële economische activiteit in 1998 nog zag afnemen met 1,5 procentpunt, bleef de daling in 1999 beperkt tot 0,2 procentpunt. Daarna volgden Oost- en West-Vlaanderen met een aandeel van respectievelijk 14,4 pct. en 13,3 pct. West- Vlaanderen tekende hiermee opnieuw een toename op van 0,3 procentpunt. Het aandeel van de provincie Limburg bleef op 9,1 pct. van de toegevoegde waarde in de industrie, onmiddellijk gevolgd door Henegouwen met 8,7 pct. net iets meer dan Brussel (8,6 pct.) en Luik (8,2 pct.). Na de toename van het aandeel van zowel Henegouwen als Luik in 1998, daalde het opnieuw in 1999 met respectievelijk 0,2 en 0,3 procentpunt. Het aandeel van Vlaams-Brabant bedroeg 7,8 pct. in 1999. Dit was 0,6 procentpunt hoger dan in 1998. Hiermee vertoonde Vlaams-Brabant de grootste groei in de industrie. Vooral de toegevoegde waarde in de bedrijfstak productie en distributie van elektriciteit, gas en water nam een forse sprong in 1999. De rij werd gesloten door de provincies Waals-Brabant, Namen en Luxemburg met een aandeel in de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen van respectievelijk 2,7 pct., 2,2 pct. en 1,6 pct. in 1999. Bij de arrondissementen vertoonde Antwerpen, niettegenstaande een lichte achteruitgang, opnieuw duidelijk de grootste industriële activiteit: 13,7 pct. van het Rijk in 1999. Bij de dienstverlening was het aandeel van het Vlaamse Gewest (52,7 pct. in 1999) in de toegevoegde waarde van het Rijk heel wat kleiner dan bij de twee voornoemde bedrijfstakken. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tekende een aandeel op van 23,3 pct. 0,2 procentpunten lager dan in 1998. Het aandeel van het Waalse Gewest nam eveneens lichtjes af tot 23,8 pct. Het extraregionale gebied stabiliseerde op een aandeel van 0,2 pct. De top drie bij de provincies bestond uit Antwerpen, Vlaams-Brabant en Oost-Vlaanderen met een aandeel in het Rijk van respectievelijk 16,8 pct., 11,3 pct. en 10,3 pct. Brussel bleef het belangrijkste dienstencentrum in België. Regionale rekeningen -- ESR 1995 13

1.3 Economische structuur van de gewesten en provincies Hierna wordt ingegaan op de verdeling van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen per geografische eenheid naar enerzijds institutionele sectoren en anderzijds bedrijfstakken. Het belang van elke institutionele sector in de totale bruto toegevoegde waarde van elk gewest wordt weergegeven in grafiek 4. Net zoals voor het Rijk, nam binnen elk gewest de sector van de niet-financiële vennootschappen het grootste deel van de toegevoegde waarde voor zijn rekening. Verder valt - t.o.v. de verdeling voor het Rijk - het relatief grote belang van de financiële instellingen in Brussel op, evenals het relatief grotere belang van de sectoren huishoudens en overheid in Wallonië. In het extraregionale gebied kwam uiteraard enkel de institutionele sector overheid voor. Grafiek 4: Aandeel van elke institutionele sector in de totale bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen per gewest in 1999 4 Het Rijk Brussels Hoofdst. Gewest Vlaams Gewest Waals Gewest Extraregionaal gebied 0% 20% 40% 60% 80% 100% 120% Niet-financiële vennootschappen Financiële instellingen Overheid Huishoudens Instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens Voor een analyse van productiestromen en de aard van de economische activiteiten biedt een indeling naar bedrijfstakken, ongeacht de sector, meer informatie. Negen tienden van de toegevoegde waarde van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd in 1999 voortgebracht door bedrijven die deel uitmaken van de tertiaire sector. Het belang van de dienstenbranches is t.o.v. 1998 afgenomen van 91,8 pct. tot 91,4 pct. Meer dan een vijfde van de totale toegevoegde waarde werd gerealiseerd in de bedrijfstak exploitatie van en handel in onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening. Het aandeel van de branche financiële instellingen bereikte in 1999 iets meer dan 17 pct., een daling met 1,2 procentpunt t.o.v. 1998. Dit was voornamelijk het gevolg van de vele herstructureringen binnen de banksector. Daarna volgden de bedrijfstakken groot- en kleinhandel; reparatie van auto s, motorrijwielen en consumentenartikelen en openbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen met een aandeel van respectievelijk 11,5 pct. en 11,4 pct. Het dalend belang van de industrie - in 1995 bedroeg het nog 14,3 pct. - 14 Regionale rekeningen -- ESR 1995

Tabel 3: Economische structuur (A3) van de gewesten in 1998 en 1999, op grond van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen Brussels Hoofdstedelijk Gewest Vlaams Gewest Waals Gewest Rijk 1998 1999 1998 1999 1998 1999 1998 1999 Landbouw, bosbouw en visserij 0,0 0,1 1,9 1,6 2,0 1,8 1,6 1,4 Industrie 12,7 12,6 33,8 33,3 28,2 27,4 28,4 27,9 Dienstverlening 91,8 91,4 68,8 69,2 74,3 74,9 74,5 74,8 Indirect gemeten diensten van financiële intermediairs -4,5-4,1-4,5-4,1-4,5-4,1-4,5-4,1 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 lijkt even te zijn gestopt in 1999. Binnen de industrie deed de sterkste daling zich voor in de bedrijfstak productie en distributie van elektriciteit, gas en water, de belangrijkste industriële bedrijfstak in Brussel. Bijna zeven tienden van de toegevoegde waarde in het Vlaamse Gewest werd gerealiseerd door bedrijven die behoren tot de tertiaire sector. De belangrijkste bedrijfstakken waren exploitatie van en handel in onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening - met een continu stijgend aandeel van 19,5 pct. in 1995 naar 22,1 pct. in 1999 - en groot- en kleinhandel; reparatie van auto s, motorrijwielen en consumentenartikelen, met een belang dat tussen 1995 en 1999 schommelde rond de 13 pct. Daarna volgde de bedrijfstak vervoer en communicatie met een aandeel van 6,9 pct. in 1999. Het belang van de branche gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening, nam lichtjes toe tot 6,5 pct. De bedrijfstakken onderwijs en openbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen vertegenwoordigden in 1999 elk ongeveer 6 pct. van de totale bruto toegevoegde waarde. Het aandeel van de totale industrie in Vlaanderen nam tussen 1995 en 1999 af met 1,6 procentpunt. Binnen de industrie bleef de bouwnijverheid de belangrijkste bedrijfstak (5,9 pct.), gevolgd door de chemische nijverheid (4,6 pct.). De metaalverwerkende nijverheid in ruime zin ( vervaardiging van metalen in primaire vorm en van producten van metaal ; vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen n.e.g. ; vervaardiging van elektrische en optische apparaten en instrumenten ; vervaardiging van transportmiddelen ) behaalde in 1999 een aandeel van 9,2 pct. In het Waalse Gewest kwam nagenoeg drie vierden van de toegevoegde waarde tot stand in de tertiaire sector. Het aandeel van de dienstverlenende branches was over de ganse periode groter in het Waalse Gewest dan in het Vlaamse. Ook hier had de bedrijfstak exploitatie van en handel in onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening het grootste aandeel (21,2 pct.) in de totale toegevoegde waarde in 1999. In tegenstelling tot de andere gewesten, waar het gewicht van die branche gestaag toenam, bleef in Wallonië het aandeel van die tak relatief stabiel tot 1998 en nam vooral toe in 1999. Daarna volgden in dalende orde van belang: openbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen, groot- en kleinhandel; reparatie van auto s, motorrijwielen en consumentenartikelen, onderwijs en gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening met een aandeel van respectievelijk 11,1 pct. (+0,6 procentpunt t.o.v. 1998), 10,6 pct., 9,3 pct. en 8,1 pct. Het aandeel van de landbouw, bosbouw en visserij vertoonde in het Waalse Gewest, net zoals in Vlaanderen, verder een dalend verloop. In tegenstelling tot de beide andere gewesten, nam het aandeel van de industrie in Wallonië tussen 1996 en 1998 gestaag toe (van 27,5 pct. in 1996 naar 28,2 pct. in 1998). In 1999 daarentegen nam het eveneens af en zakte tot 27,4 pct. De belangrijkste industriële bedrijfstakken waren de bouwnijverheid (5,7 pct.), chemische nijverheid (3,4 pct.), vervaardiging van metalen in primaire vorm en van producten van metaal (3,3 pct.) en productie en distributie van elektriciteit, gas en water (3 pct.). Het waren voornamelijk de bedrijfstakken "vervaardiging van metalen in primaire vorm en van producten van metaal en "vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen n.e.g" die in 1999 aan belang inboetten. Grafiek 5 toont het aandeel van de zes bedrijfstakken ("landbouw, bosbouw en visserij"; "industrie en energie"; "bouwnijverheid"; "handel, reparatie van auto's, motorrijwielen en consumentenartikelen, hotels en restaurants, vervoer en communicatie"; "financiële instellingen, exploitatie van en handel in onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening"; "overige dienstverlening") in de totale bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen per provincie, tegen lopende prijzen in 1998 en 1999. Regionale rekeningen -- ESR 1995 15

Grafiek 5: Economische structuur (A6) van de provincies, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Rijk in 1998 en 1999, op grond van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, in lopende prijzen (in pct.; totaal per geografisch gebied = 100 pct.) Landbouw, bosbouw, visserij Luxemburg Namen West-Vlaanderen Limburg Oost-Vlaanderen Luik Henegouwen het Rijk Antwerpen Waals-Brabant Vlaams-Brabant Brussels Hoofdst. gewest 0% 10% 20% 30% 40% 50% Handel, reparaties, hotels en restaurants, vervoer en communicatie Vlaams-Brabant Brussels Hoofdst. gewest Antwerpen Waals-Brabant het Rijk West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Luik Henegouwen Luxemburg Limburg Namen 0% 10% 20% 30% 40% 50% Industrie en energie Financiële instellingen, exploitatie van en handel in onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening Limburg Antwerpen West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Henegouwen Luik het Rijk Waals-Brabant Luxemburg Vlaams-Brabant Namen Brussels Hoofdst. gewest 0% 10% 20% 30% 40% 50% Brussels Hoofdst. gewest Vlaams-Brabant Waals-Brabant het Rijk Namen Antwerpen Oost-Vlaanderen Luik West-Vlaanderen Limburg Henegouwen Luxemburg 0% 10% 20% 30% 40% 50% Bouwnijverheid Overige dienstverlening Oost-Vlaanderen Limburg West-Vlaanderen Luxemburg Luik Henegouwen Namen het Rijk Antwerpen Waals-Brabant Vlaams-Brabant Brussels Hoofdst. gewest 0% 10% 20% 30% 40% 50% Namen Luxemburg Henegouwen Luik Brussels Hoofdst. gewest het Rijk Waals-Brabant Oost-Vlaanderen Limburg West-Vlaanderen Vlaams-Brabant Antwerpen 0% 10% 20% 30% 40% 50% 1999 1998 16 Regionale rekeningen -- ESR 1995

2. BELONING VAN WERKNEMERS In 1999 werd 55,5 pct. van de totale beloning betaald door productie-eenheden die in Vlaanderen gevestigd zijn. Het aandeel van Wallonië kwam op 24,1 pct., dat van Brussel op 20,2 pct. en 0,2 pct. werd betaald in het extraregionale gebied. Deze aandelen bleven zeer stabiel over de periode 1995-1999. Na Brussel, was Antwerpen met 18,1 pct. de provincie met het grootste aandeel in de beloning. Daarna volgden in dalende orde van belang Oost-Vlaanderen (11,1 pct.), Vlaams-Brabant (10,3 pct.), West-Vlaanderen (9,5 pct.), Henegouwen (8,5 pct.), Luik (8 pct.), Limburg (6,5 pct.), Namen (3,1 pct.), Waals-Brabant (2,9 pct.) en Luxemburg (1,6 pct.). Deze rangschikking stemt in grote mate overeen met die van de toegevoegde waarde. Hetzelfde geldt voor de arrondissementen. Ook per institutionele sector sluiten de resultaten nauw aan bij die voor de toegevoegde waarde. Voor de sectoren overheid en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens is dit logisch aangezien de beloning van werknemers gebruikt werd als sleutel ter verdeling van de toegevoegde waarde. De verdeling gebeurde wel telkens op het meest gedetailleerde niveau waarop, voor beide variabelen, gegevens op het niveau van het Rijk beschikbaar zijn. De regionale verdeling van de beloning van werknemers per bedrijfstak (A3) voor het jaar 1999 is opgenomen in onderstaande tabel. In de periode 1995-1999 bleef het aandeel van elk gewest in dit aggregaat zeer stabiel. Tabel 4: Regionale verdeling van de beloning van werknemers per bedrijfstak in 1999 (in pct. van het Rijk) Brussels Hoofdstedelijk gewest Vlaanderen Wallonië Extraregionaal gebied Rijk Landbouw, bosbouw en visserij 2,1 77,3 20,6-100,0 Industrie 8,7 67,5 23,8-100,0 Dienstverlening 24,8 50,7 24,2 0,3 100,0 Totaal 20,2 55,5 24,1 0,2 100,0 Het aandeel van de beloning in de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen lag het laagst in Vlaanderen (56,3 pct. in 1999). In Wallonië kwam die verhouding uit op 58,7 pct. en in Brussel op 61,3 pct. Voor het Rijk bedroeg die verhouding 57,9 pct. in 1999. In het extraregionale gebied maakte de beloning 93,2 pct. uit van de bruto toegevoegde waarde. Dit is uiteraard te wijten aan het feit dat enkel de activiteiten administratie, defensie en onderwijs voorkomen. T.o.v. 1998 steeg het aandeel van de beloning in de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen in Brussel met 1,4 procentpunt en in Wallonië met 1 procentpunt. Die toename was heel wat beperkter in Vlaanderen (+0,2 procentpunt). Wat de provincies betreft, lag het aandeel van de beloning in de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen in 1999 het laagst in Waals-Brabant (53,1 pct.). De provincies Luxemburg, West-Vlaanderen, Oost- Vlaanderen, Antwerpen en Vlaams-Brabant blijven met respectievelijk 53,8 pct., 54,1 pct., 56 pct., 56,3 pct. en 57,8 pct. eveneens onder de verhouding die gold voor het Rijk. Provincies waarvoor het aandeel van de beloning in de toegevoegde waarde hoger lag dan die van het Rijk zijn Namen (58 pct.), Limburg (58 pct.), Luik (60,4 pct.) en Henegouwen (60,5 pct.). West- Vlaanderen was de enige provincie waar in 1999 een daling in de verhouding tussen deze beide aggregaten opgetekend werd. Het arrondissement met de kleinste verhouding tussen de beloning en de toegevoegde waarde bleef sedert 1997 Virton (43,9 pct. in 1999). De hoogste verhouding tussen beide variabelen werd in 1999 opgetekend in het arrondissement Luik (64,2 pct.). Tabel 5 geeft voor elk gewest de verhouding tussen de beloning en de bruto toegevoegde waarde per bedrijfstak (A6). Regionale rekeningen -- ESR 1995 17

Tabel 5: Aandeel van de beloning van werknemers in de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen per gewest in 1998 en 1999 Brussels Hoofdstedelijk Gewest Vlaams Gewest Waals Gewest Rijk 1998 1999 1998 1999 1998 1999 1998 1999 Landbouw, bosbouw en visserij 35,6 36,4 12,7 15,5 7,1 8,7 11,1 13,5 Industrie en energie 58,2 58,0 58,6 59,0 59,2 61,5 58,7 59,5 Bouwnijverheid 66,9 64,4 54,9 54,9 53,9 54,7 55,6 55,6 Handel, reparaties, hotels en restaurants, vervoer en communicatie Financiële instellingen, exploitatie van en handel in onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening 60,2 63,0 55,7 56,0 58,0 58,9 57,1 58,1 40,9 43,0 28,7 30,2 22,6 23,4 30,9 32,3 Overige dienstverlening 80,2 80,1 79,2 79,0 80,2 80,9 79,8 79,8 Totaal 59,9 61,3 56,1 56,3 57,7 58,7 57,2 57,9 Bij de economische interpretatie van de ratio's opgenomen in tabel 5 mogen o.a. volgende elementen niet uit het oog verloren worden. De economische structuur verschilt van gewest tot gewest. Bepaalde bedrijfstakken zijn eerder arbeidsintensief, andere meer kapitaalsintensief. Per bedrijfstak en per geografische eenheid kunnen zich verschillen voordoen in de mate waarin de productiefactor arbeid vergoed wordt (gemiddeld loon), maar ook in de arbeidsproductiviteit (toegevoegde waarde per werknemer). De beloning van werknemers is bovendien slechts één component van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, naast het saldo van niet-productgebonden belastingen en subsidies, het bruto-exploitatieresultaat en het verbruik van vaste activa. Een analyse van al die elementen behoort echter niet tot het opzet van deze publicatie. 18 Regionale rekeningen -- ESR 1995

Kaart 1: Aandeel per arrondissement in de totale bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen, van het Rijk - jaar 1999 35 31 43 46 11 13 72 38 32 36 37 44 42 12 71 33 34 45 41 23 24 21 73 Cartografie NIS 0 25 km Kaart 2: Economische groei van de arrondissementen, op grond van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen prijzen van 1995 - jaar 1999 (veranderingspercentages t.o.v. het voorgaande jaar) 38 33 54 57 0,0 % - 0,4 % 0,5 % - 0,9 % 1,0 % - 1,9 % 2,0 % - 2,9 % 3,0 % - 3,9 % 4,0 % - 9,9 % 10,0 % - 19,0 % 32 35 54 36 31 37 34 < 0,0 % 0,0 % - 0,9 % 1,0 % - 1,9 % 2,0 % - 2,9 % 3,0 % - 3,9 % 4,0 % - 4,9 % 5,0 % - 8,1 % 57 43 44 45 51 51 53 53 41 42 55 46 55 56 52 25 93 11 12 23 24 21 56 52 25 93 92 92 13 91 91 64 64 71 61 84 61 83 62 72 73 83 85 62 82 81 81 82 63 63 11 Antwerpen 12 Mechelen 13 Turnhout 21 Brussels Hoofdstedelijk Gewest 23 Halle-Vilvoorde 24 Leuven 25 Waals-Brabant 31 Brugge 32 Diksmuide 33 Ieper 34 Kortrijk 35 Oostende 36 Roeselare 37 Tielt 38 Veurne 41 Aalst 42 Dendermonde 43 Eeklo 44 Gent 45 Oudenaarde 46 Sint-Niklaas 51 Aat 52 Charleroi 53 Bergen 54 Moeskroen 55 Zinnik 56 Thuin 57 Doornik 61 Hoei 62 Luik 63 Verviers 64 Borgworm 71 Hasselt 72 Maaseik 73 Tongeren 81 Aarlen 82 Bastenaken 83 Marche-en-Famenne 84 Neufchâteau 85 Virton 91 Dinant 92 Namen 93 Philippeville 84 0 25 km 85 81 Cartografie NIS Regionale rekeningen -- ESR 1995 19

II. TOELICHTINGEN VAN CONCEPTUELE EN METHODOLOGISCHE AARD In dit hoofdstuk wordt beknopt weergegeven welke variabelen op basis van de Europese regelgeving regionaal verdeeld moeten worden (punt 1) en welke basisprincipes hiervoor gelden (punt 2). Na een korte beschrijving van het repertorium van productie-eenheden (punt 3), wordt iets uitgebreider ingegaan op de eigenlijke regionale verdeling van de variabelen beloning van werknemers (punt 4) en bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen (punten 5 en 6). 1. WAT MOET REGIONAAL VERDEELD WORDEN Onder het ESER 1979 waren de regionale rekeningen gebaseerd op een "gentleman s agreement" tussen Eurostat, het statistische bureau van de Europese Unie, en de lidstaten. Met de EG-Verordening nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (ESR 1995) ter vervanging van het ESER 1979 hebben de regionale rekeningen een wettelijke basis. Hieruit vloeien een aantal verplichtingen voort met betrekking tot de te verstrekken tabellen, de termijnen waarbinnen dit dient te gebeuren en de te volgen methodologische principes. In het kader van de regionale rekeningen moeten volgende tabellen uit de EG-Verordening nr. 2223/96 aan Eurostat meegedeeld worden en dit telkens in lopende prijzen: Tabel 10: Tabellen per geografische eenheid NUTS 2 (= provincies) 1. Totale bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen (B1.g) 5 t + 18 6 2. Bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen (B1.g) per bedrijfstak (A17) t + 24 3. Bruto-investeringen in vaste activa (P.51) per bedrijfstak (A17) t + 24 4. Beloning van werknemers (D.1) per bedrijfstak (A17) t + 24 5. Werkzame personen per bedrijfstak (A17) Totaal (werknemers + zelfstandigen) t + 24 Werknemers t + 24 eerste indiening: 31/12/2000 voor de periode 1995-1998 Tabel 12: Tabellen per geografische eenheid NUTS 3 (= arrondissementen) 1. Bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen (B.1g) per bedrijfstak (A3) t + 24 2. Werkzame personen per bedrijfstak (A3) Totaal (werknemers + zelfstandigen) 5 t + 18 Werknemers 5 t + 18 eerste indiening: 31/12/2001 voor de periode 1995-1999 Tabel 13: Rekeningen van huishoudens per geografische eenheid NUTS 2 (= provincies) 1. Rekening voor de bestemming van primaire inkomens van huishoudens t + 24 - Middelen: B.2/B.3: Exploitatieoverschot/Gemengd inkomen D.1: Beloning van werknemers D.4: Inkomen uit vermogen - Bestedingen: D.4: Inkomen uit vermogen B.5: Saldo: Primair inkomen 2. Secundaire inkomensverdelingsrekening van huishoudens t + 24 - Middelen: B.5: Saldo: Primair inkomen D.62: Sociale uitkeringen (excl. sociale overdrachten in natura) D.7: Overige inkomensoverdrachten - Bestedingen: D.5: Belastingen op inkomen, vermogen, enz. D.61: Sociale premies D.7: Overige inkomensoverdrachten B.6: Saldo: Beschikbaar inkomen eerste indiening: 31/12/2001 voor de periode 1995-1999 Regionale rekeningen -- ESR 1995 21

Elk land heeft, in functie van zijn eigen mogelijkheden, een aantal afwijkingen op deze wettelijke verplichtingen bekomen. Meestal komt het erop neer dat bepaalde variabelen voor de eerste maal op een latere datum meegedeeld kunnen worden. Deze publicatie m.b.t. de regionale rekeningen in België bevat momenteel enkel cijfers over de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen (tabellen 10.1, 10.2 en 12.1), de beloning van werknemers (tabel 10.4) en de totale bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen prijzen van 1995. Dit laatste gegeven is niet verplicht door de EG-Verordening nr. 2223/96, maar wordt wel opgenomen op vraag van de gebruiker (cf. infra, punt 6). Stapsgewijs zullen onderstaande uitbreidingen volgen: Werkzame personen per bedrijfstak (opgesplitst naar enerzijds loontrekkenden en anderzijds zelfstandigen) (tabellen 10.5 en 12.2), Bruto-investeringen in vaste activa (tabel 10.3), Ramingen voor het laatste jaar voor de variabelen per bedrijfstak (tabellen 10.1 en 12.2), Rekeningen van de huishoudens (tabel 13). De resultaten m.b.t. de bruto-investeringen in vaste activa zullen beschikbaar komen en gepubliceerd worden op de website van het INR en de NBB in de loop van het tweede trimester van 2002. Doordat voor de overheidssector nog heel wat informatie op regionaal vlak moet worden verzameld, zal de regionale verdeling van de overheidsinvesteringen nog ontbreken. De variabele "werkzame personen" zal pas regionaal verdeeld worden na introductie van de nieuwe methode in de nationale rekeningen vanaf de publicatie van oktober 2002. Bij het opstellen van de regionale rekeningen worden de Europese methodologische voorschriften maximaal gerespecteerd. Die voorschriften zijn opgenomen in twee bij Eurostat beschikbare handboeken: Methoden van de regionale rekeningen: bruto toegevoegde waarde en bruto-investeringen in vaste activa per bedrijfstak (ISBN 92-827-0162-X). Dit handboek geeft richtlijnen m.b.t. begrippen en methoden die gebruikt moeten worden bij het opstellen van geharmoniseerde gegevens over het bruto binnenlands product (bbp), de bruto toegevoegde waarde, de bruto-investeringen in vaste activa, de beloning van werknemers en de werkzame beroepsbevolking. Methoden van de regionale rekeningen: rekeningen van de huishoudens (ISBN 92-827-8967-5) Dit handboek geeft praktische aanbevelingen voor de opstelling van de regionale rekeningen van de huishoudens. Beide handboeken werden opgesteld in samenspraak tussen Eurostat en de lidstaten. 2. BASISBEGINSELEN VOOR DE REGIONALE VERDELING VAN DE VARIABELEN PER BEDRIJFSTAK 2.1 Regionaal gebied Het regionale gebied waarover de variabelen verdeeld moeten worden, bestaat uit het geografische gebied van het land en het extraregionale gebied. Samen vormen ze het economische gebied van de nationale volkshuishouding dat bestaat uit: het geografische grondgebied van het land waarbinnen personen, goederen en kapitaal vrij circuleren; de vrijhandelszones, entrepots en bedrijven onder douanecontrole; het nationale luchtruim, de territoriale wateren en het continentaal plat in de internationale wateren waarover België exclusieve rechten kan doen gelden; de territoriale enclaves, d.w.z. de gebiedsdelen in het buitenland die, krachtens internationale verdragen en overeenkomsten tussen staten, door overheidsinstellingen van het land worden gebruikt voor diplomatieke, militaire, wetenschappelijke of andere doelstellingen; voorbeelden hiervan zijn o.a. ambassades, consulaten, militaire basissen, wetenschappelijke stations. Het geografische gebied van het land wordt ingedeeld in deelgebieden volgens de bestaande administratieve indeling. Het gebruik van een functioneel-analytische indeling is in de praktijk uitgesloten. Immers, vele statistische basisgegevens worden slechts verzameld volgens de bestaande institutionele indelingen. Bovendien geeft ook Eurostat de voorkeur aan die administratieve gebiedsindelingen van de lidstaten teneinde een unieke en coherente territoriale indeling te verkrijgen als kader voor de regionale statistieken. Het gaat hier om de NUTS-nomen-clatuur (NUTS: Nomenclature des unités territo-riales statistiques 7 ). In deze nomenclatuur worden diverse regionale niveaus onderscheiden. Voor België zijn dat de drie gewesten (NUTS 1), de tien provincies (NUTS 2) en de drieënveertig arrondissementen (NUTS 3) 8, waarbij één arron-dissement ook een provincie vormt (Waals-Brabant) en één arrondissement ook een gewest (Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Alle regionale gegevens worden gepubliceerd volgens de nieuwe gebiedsindeling van 1 januari 1995. Het geografische gebied van het land valt niet noodzakelijk samen met het economische gebied van het land, wat bijvoorbeeld geldt voor de in Duitsland gelegerde Belgische militairen. Ze oefenen hun activiteit uit in het economische gebied van België, maar niet in één van de 43 arrondissementen. Vandaar dat er een extra-regionaal gebied werd gecreëerd: een zogenaamd vierenveertigste arrondissement. In dit extraregionale gebied worden alle ingezeten eenheden ondergebracht 22 Regionale rekeningen -- ESR 1995