Waarheen met ons milieu? Ontwerp. Milieubeleidsplan 2011-2015

Vergelijkbare documenten
Luchtkwaliteit en lozingen in de lucht in het Vlaamse Gewest Koen Toté

Milieubeleidsplan

emissie broeikasgassen

Hoofdlijnen Natuurrapport 2007

Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest. Koen Toté - VMM

Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest

Biodiversiteit in Vlaanderen: de cijfers

MIRA-T Kwaliteit oppervlaktewater. Belasting van het oppervlaktewater met zuurstofbindende stoffen en nutriënten DPSIR

- ÉNERGIE - UNE CONSOMMATION TOTALE D'ÉNERGIE GLOBALEMENT EN BAISSE DEPUIS

De beleidsnota Omgeving

VR MED.0081/1

Mobiliteit en het MINA-plan 4. Axel Verachtert Planningsgroep MINA-plan

Mevrouw de voorzitter, Geachte leden van het Bureau, Dames en heren,

In de volgende figuur is het aandeel in de stikstofdepositie van verkeer en industrie rood omcirkeld.

Rapport: duurzaamheid van de Vlaams-Brabantse land- en tuinbouw

Rapport: duurzaamheid van de Vlaams-Brabantse land- en tuinbouw

Milieubarometer. Wat is de milieubarometer

Natuurverkenning 2030

Jaarverslag Water 2015

Verzurende stoffen: emissies per beleidssector (NEC),

Belasting van het oppervlaktewater met zuurstofbindende stoffen en nutriënten

Een voorstel van de Commissie voor nieuwe grenswaarden voor de luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit in Vlaanderen. Vleva-Joaquin symposium Brussel 3 juni 2013

Samenvatting. Belangrijkste bevindingen

LUCHTVERONTREINIGING EN -ZUIVERING

Vlaamse bedrijven produceren minder afval en sorteren voortaan ook pmd

Beleidsnota Omgeving. ingediend door mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Omgeving, Natuur en Landbouw

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

MIRA 2011 VERSPREIDING VAN ZWARE METALEN. Emissie van zware metalen naar lucht.

Hoe versnipperde ruimte duurzamer inrichten? Het Vlaams beleid

EIR 2019: Selectie van de belangrijkste feiten over de stand van de uitvoering van de milieuwetgeving in Europa

Curaçao Carbon Footprint 2015

DE MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING & DE VLAAMSE MINISTER VAN ONDERWIJS & DE VLAAMSE MINISTER VAN BEGROTING, FINANCIËN EN ENERGIE

VLAAMS PARLEMENT RESOLUTIE. betreffende de verzoening van de behoeften aan energie en aan zuivere lucht in onze maatschappij

Inleiding. Doelstelling

De Commissie dient een voorstel in voor grenswaarden voor de luchtkwaliteit voor benzeen en koolmonoxide

Integrale Milieuanalyse Vlaamse Voedingsnijverheid 2017

Crisis versterkt trend van dalende druk op milieu

de heer Uwe CORSEPIUS, secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie

BIODIVERSITEIT. RECHTSTREEKSE BEDREIGING DOOR DE MENS VERsnippering, VER. ONRECHTSTREEKSE BEDREIGING DOOR DE MENS Klimaatsverandering

Draagvlak bij burgers voor duurzaamheid. Corjan Brink, Theo Aalbers, Kees Vringer

Vlaanderen is milieu. Jaarverslag Water 2016 syntheserapport VLAAMSE MILIEUMAATSCHAPPIJ.

Kalmthoutste heide. Yves Adams

De rol van modellen in het beheer van de waterkwaliteit case WEISS. Colloquium Duurzaam ruimtegebruik In Vlaanderen Antwerpen 23/03/2018

RONDE van VLAANDEREN LANGETERMIJNVISIE VAN DE VLAAMSE MILIEUBEWEGING

Waar staat Vlaanderen op de weg naar de doelstellingen voor 2020? Luk Bral. Studiedienst Vlaamse Regering

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

L 328/32 Publicatieblad van de Europese Unie BIJLAGE A

1. Inleiding. Rapportage Luchtkwaliteit 2012, gemeente Doetinchem 4

Traject naar een lange termijnvisie voor het energiebeleid

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (Partij voor de Dieren) (d.d. 25 oktober 2011) Nummer 2567

Biodiversiteit visie Boerenbond. Symposium biodiversiteit 4 november 2010

Donderdag 14 juni Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR. Volvo Trucks Oostakker

Klimaateffectschetsboek West-en Oost-Vlaanderen NATHALIE ERBOUT ZWEVEGEM, 5 DECEMBER 2014

Luchtkwaliteit in Nederland: cijfers en feiten. Joost Wesseling

CO 2 -uitstootrapportage 2011

MIRA 2012 Milieu & natuur

Vlaams-Brabant Klimaatneutraal

Luchtkwaliteit in Menen. 9 februari 2017

Vlaams beleid luchtverontreiniging en. milieuvergunningsaanvragen

Milieu en natuur. Toestand milieu en natuur in de regio Waas & Dender: 24. enkele kerngegevens

Hernieuwbare energie in Brussel

Het bodembeleid in Vlaanderen. Martien Swerts Dienst Land en Bodembescherming Departement Leefmilieu, Natuur en Energie

1. Hoe is de productie voor bio-energiedoeleinden sinds 2013 jaarlijks geëvolueerd?

Milieuvervuiling. Planet

Beleggen in de toekomst. de kansen van beleggen in klimaat en milieu

Antwerpen, Duurzame stad voor iedereen. Focus energie en milieu

Milieubarometer Voeren

F.4 bijlage 4; Feiten en cijfers

Nieuwe indicator die de werking van de nieuwe Wro in beeld brengt. Nieuwe indicator die de werking van de nieuwe

Vrij vertrouwd. Redelijk vertrouwd

Ontheffing tot het opstellen van een MER

Ruimtelijke analyse van gebieden met hoge natuurwaarde

*** ONTWERPAANBEVELING

Broeikasgasemissies Landbouw en Visserij: cijfers en beleid

Meten en modelleren: vaststellingen en toekomstperspectief. Bo Van den Bril en David Roet

Water in Vlaanderen: van integraal beleid naar beheer

Energieverbruik gemeentelijke gebouwen

Kunstlaan 47-49, 1000 BRUSSEL Eric AERDEN Vooruitgangsstraat 56, 1210 BRUSSEL T GSM Persbericht

MIRA 2012 Verspreiding van POP s

MAP5 Het oog op een betere waterkwaliteit met respect voor de bodem

Factsheet: NLGW0013 Zout Maas

Beleidsdomeinspecifieke bijdrage

L. Indicatieve effecten Luchtkwaliteit

De nieuwe energie-efficiëntierichtlijn - Uitdagingen & oplossingen -

Westvoorne CO 2 - uitstoot

Bijlage bij persbericht Hoe presteren gemeenten op klimaatvlak?

De landbouwsector als essentieel onderdeel van het Vlaams- en Europees klimaatbeleid

DE ROL VAN GAS EN GASINFRASTRUCTUUR IN EEN DUURZAME LEEFOMGEVING. Samen naar een duurzame, betrouwbare en competitieve energiemix

Indicatoren voor het Schelde-estuarium

voetafdrukrekeningen, herbe rekend

INHOUD. Voorwoord 13. Inleiding 15 Indeling van milieuproblemen 19 Indeling van dit boek 19 Inleiding tot de Vlaamse milieuwetgeving voor bedrijven 19

Ministerieel besluit houdende de uitbreiding van het erkend natuurreservaat Heidebos (nr. E-147)

STUDIE OVER DE PERSPECTIEVEN VAN ELEKTRICITEITSBEVOORRADING Verklaring naar aanleiding van de beoordeling van de gevolgen voor het milieu

Evaluatie van Open Bedrijvendag

jaarverslag Water 2014

Van NOx-emissie naar luchtkwaliteit en depositie

Een gezonde omgeving in Binnenstad

Luchtvervuiling in Nederland in kaart gebracht

Emissielekken in België

Transcriptie:

Waarheen met ons milieu? Ontwerp Milieubeleidsplan 2011-2015

Colofon Ontwerp Milieubeleidsplan 2011-2015 D/2010/3241/122. Verantwoordelijke uitgever Jean-Pierre Heirman Secretaris-generaal Departement Leefmilieu, Natuur en Energie p/a Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel Vormgeving en druk Fé. soul communication & research nv Het Milieubeleidsplan wordt vijfjaarlijks opgesteld door de Vlaamse Regering. Het bepaalt de hoofdlijnen van het milieubeleid. Het ontwerp Milieubeleidsplan 2003-2007 werd door de Vlaamse Regering vastgesteld op 4 juni 2010.

Inhoudstafel 3 5 9 15 25 45 65 93 123 1. Inleiding 2. Hoofdlijnen MINA-plan 4 3. Doelstellingen voor een volgende generatie 4. Doelbereik milieubeleid 2003-2010 5. Toekomstbeelden 6. Goed bestuur 7. Plandoelstellingen 8. Thematisch beleid 9. Maatregelpakketten

2

1. Inleiding Op basis van het Decreet Algemene Bepalingen inzake Milieubeleid (DABM, 1995) wordt om de 5 jaar een milieubeleidsplan opgesteld. Het Milieubeleidsplan 2011-2015 is de opvolger van het MINA-plan 3(+), dat loopt tot eind 2010. In de opeenvolging van MINAplannen is continuïteit een belangrijk uitgangspunt. Het milieubeleidsplan staat ook niet op zich, maar baseert zich o.m. op het milieu- en het natuurrapport en het wordt geoperationaliseerd via milieujaarprogramma s. De voltallige Vlaamse regering zal dit milieubeleidsplan vaststellen. Het is dus niet uitsluitend de minister van Leefmilieu die zich engageert, maar elk lid van de Vlaamse regering voor wat betreft zijn/haar bevoegdheidsdomein. Dit vertaalt zich ook naar de uitvoering van het plan. Het milieubeleid heeft de andere beleidsdomeinen nodig bij de realisatie van de diverse doelstellingen. Het milieubeleidsplan bepaalt de hoofdlijnen van het milieubeleid (= strategische keuzen) dat door het Vlaamse Gewest, alsmede door de provincies en gemeenten in aangelegenheden van gewestelijk belang, dient te worden gevoerd. De primaire functie van het plan is het bevorderen van de doeltreffendheid, de efficiëntie en de interne samenhang van het milieubeleid op alle niveaus en terreinen. Naast deze interne functie heeft een milieubeleidsplan ook een externe functie nl. het bieden van een kader van waaruit samenwerking kan ontstaan met de ministers bevoegd voor andere beleidsdomeinen dan leefmilieu en de andere administraties. Bovendien verschaft het plan duidelijkheid aan derden over het beleid dat ze in de planperiode mogen verwachten. Dit kan hen ertoe bewegen hun beslissingen en handelingen daarop mee af te stemmen. De informatie en gegevens, vervat in dit Milieubeleidsplan, werden een laatste keer geactualiseerd op 1 mei 2010. 3 1. Doelstellingen voor een volgende generatie Openbaar onderzoek Wat nu voorligt, is een ontwerpplan, dat voorlopig werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Voor er een definitief plan is, wordt er eerst een openbaar onderzoek georganiseerd. Iedere burger kan zijn of haar opmerkingen indienen. Ook bedrijven en organisaties hebben die mogelijkheid. Het ontwerpplan ligt voor een termijn van zestig dagen ter inzage in de gemeente en kan het geraadpleegd worden op de website www.milieubeleidsplan.be. Tijdens deze periode kan iedereen zijn opmerkingen schriftelijk indienen bij de gemeenten, rechtstreeks via de vermelde website of per email aan de Vlaamse overheid (milieubeleidsplan@lne.be). Tegelijkertijd wordt er advies gevraagd aan het Vlaams Parlement, de Sociaal-Economische Raad Vlaanderen, de Milieu- en Natuurraad Vlaanderen en de provinciale en gemeentelijke overheden. U kan met het beleid instemmen, aanbevelingen geven of kritiek formuleren. De adviezen en de opmerkingen worden door de Vlaamse overheid onderzocht. Samengebracht in een Overwegingsdocument vormen zij mee de basis voor een definitief plan waarover de Vlaamse Regering zich uitspreekt. Het definitieve plan wordt bekendgemaakt en bij elke gemeente ter inzage gelegd. Het plan zal in werking treden op 1 januari 2011.

Inhoud 4 Het milieubeleidsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Naast een terugblik en een vooruitblik wordt een evenwaardige plaats toebedeeld aan de langetermijndoelstellingen, de overheidsinterne engagementen, de plandoelstellingen, de milieuthema s en tenslotte de maatregelenpakketten. Elk onderdeel staat op zich, maar is ook onderling verbonden. Samen vormen ze het decretaal voorziene actieplan. Net als in de vorige planperiode wordt dit gezien als het samenhangend geheel van doelstellingen en de maatregelen en termijnen, die worden voorgesteld om deze doelstellingen te bereiken. In de huidige context, waarin er alleen al binnen het milieubeleid diverse plannen bestaan, is het niet de bedoeling om met het Milieubeleidsplan volledig te zijn in de breedte en de diepte. Het MINA-plan 4 tracht wel het overzicht te bewaren, de doorwerking van het leefmilieubeleid in andere domeinen te bevorderen en accenten te leggen op de lange termijn, doelstellingen (met bijhorende indicatoren) en vernieuwende maatregelen. Tegelijk is het Milieubeleidsplan ook niet het enige plan van de Vlaamse overheid. Het richt zich dan ook vooral op het milieubeleid in de ruime zin, zonder de verbanden met de andere beleidsdomeinen uit het oog te verliezen. Waar het MINA-plan 3 een zo volledig mogelijk beeld verschafte van de beschikbare of te ontwikkelen instrumenten en van de bestaande en toekomstige maatregelen, is er bij MINA-plan 4 bewust voor gekozen om de beschrijving van het lopende beleid te beperken. Zo ontstonden er meer mogelijkheden om duidelijke klemtonen te leggen, bv. bij de voorgestelde maatregelen.

2. Hoofdlijnen MINA-plan 4 Acht milieu-uitdagingen op lange termijn Zoals aangegeven in het Toekomstpact zal Vlaanderen tegen 2020 ook op ecologisch vlak tot de allerbeste Europese regio s behoren. Om daar te komen is het volledige pallet aan uitdagingen in het milieubeleid erg omvattend. Die uitdagingen worden in dit nieuwe Milieubeleidsplan (MINA-plan 4) beschreven. Het geheel is afgestemd op een globale visie voor Vlaanderen, verwoord in Vlaanderen in Actie, het Pact 2020 en het Regeerakkoord. Er worden acht grote uitdagingen onderscheiden, die op lange termijn richtinggevend zijn voor Vlaanderen. Op een termijn van één generatie zouden ze gehaald moeten worden. Om ze te bereiken wordt in grote lijnen gemikt op een meer milieuverantwoorde productie en consumptie, op een energiezuinige samenleving met oog voor hernieuwbare bronnen en op meer maatschappelijke zorg voor het leefmilieu. Vlaanderen moet daarbij op alle fronten de vergelijking kunnen doorstaan met andere Europese regio s en tegelijk ook de milieu-impact op andere landen beperken. Een aantal kernbegrippen geeft hieraan meer invulling. Er is de ambitie om het aantal verloren gezonde levensjaren door milieuverontreiniging te verminderen, er wordt gewerkt aan de omgevings- en leefkwaliteit met oog voor lokale milieuproblemen/risico s en voor kwetsbare groepen. Een geleidelijke vermindering van de ecologische voetafdruk wordt nagestreefd en er worden stappen gezet naar een kringloop -economie met een zo laag mogelijk grondstof-, energie-, materiaal- en ruimtegebruik. Eco-efficiëntie, een milieuverantwoorde consumptie en transities en innovatie staan hierbij centraal. Hierbij wordt een lans gebroken voor een economie gestoeld op ecologische principes en voor eco-innovaties, die Vlaanderen ecologisch, economisch en sociaal vooruit kunnen helpen. 5 2. Hoofdlijnen MINA-plan 4 Acht prioritaire onderwerpen voor de planperiode De langetermijnuitdagingen worden in het MINA-plan 4 verder gedetailleerd en omgezet in plandoelstellingen, themabeleid en vernieuwende maatregelen. Hierbij komen o.m. acht prioritaire onderwerpen aan bod. 1. De tijd is rijp om in te zetten op een groene groei en welvaart. Een sterk milieubeleid biedt kansen voor toekomstgerichte en nieuwe sectoren en tewerkstelling. Een beter leefmilieu betekent efficiënter gebruik van grondstoffen en materialen en dus lagere kosten voor bedrijven en een verhoogde competitiviteit. Bovendien draagt een goede kwaliteit van het leefmilieu sterk bij tot levenskwaliteit en welzijn. Verschillende sporen worden hiervoor best tegelijk gevolgd. De initiatieven vanuit diverse beleidsdomeinen m.b.t. een groene economie worden ondersteund om tot een coherente aanpak te komen. Naast de creatie van groene jobs wordt ook gemikt op de realisatie van een duidelijk milieurendement. Deze inzet moet ook partnerschappen met bedrijven opleveren die goed zijn voor leefmilieu, economie en tewerkstelling. Concreet worden voorlopers en de Vlaamse milieu-industrie gestimuleerd. Op langere termijn moet ook blijvend gezocht worden naar een manier om binnen de Vlaamse bevoegdheden de belastings-

6 druk te verschuiven van arbeid naar milieudruk. Bij dit alles is nog meer aandacht nodig voor de voorbeeldfunctie van de overheid en voor diens mogelijkheden om als grote speler de markt in een milieugunstige zin te beïnvloeden. Een geïntegreerd actieplan, dat werk maakt van een CO2-neutrale overheid zal daarbij de eerste stap zijn. 2. Alles begint bij consumptie en productie. 80% van de consumenten zegt milieubewust te willen kopen, maar slechts 20% doet het ook. Een geïntegreerde benadering, afgestemd op het actieplan van de Europese Commissie, moet het pad effenen naar een milieuverantwoorde productie en consumptie. Voor het terugdringen van de ecologische voetafdruk zijn vooral voeding, huisvesting en mobiliteit belangrijk, samen goed voor 65% van de Belgische voetafdruk. Het aanbod (en de verkoop) van milieuvriendelijke producten en diensten moet stijgen; de eco-efficiëntie van de productie toenemen. Het gebruik van primaire grondstoffen wordt verminderd en waar mogelijk worden deze vervangen door volwaardige alternatieven. Het sluiten van materiaalkringlopen en het gebruik van afvalstoffen als waardevolle grondstoffen voor onze economie vormen de speerpunten voor het materialenbeleid. 3. Bij het realiseren van de Kyoto-doelstelling voor klimaat zit Vlaanderen op schema. De lange-termijndoelstellingen vraagt echter om een andere benadering. Om de Vlaamse 2020-doelstellingen op een efficiënte manier te realiseren, zal de Vlaamse Regering de huidige coördinatiemechanismen moeten bijsturen met het oog op een responsabilisering van alle betrokken beleidsdomeinen en ministers. Hierbij hoort een globaal, stabiel financieringssysteem. Deze en andere maatregelen zullen besproken worden in het kader van de opmaak van een Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013-2020, opgesteld in overleg met het brede middenveld en voortbouwend op de ervaring opgedaan in het kader van het vorige Klimaatplan en de voortgangsrapporten. Energieverbruik veroorzaakt het grootste deel van de broeikasgasemissies. Het is dan ook een uitdaging om dit verbruik terug te dringen en de inzet van hernieuwbare energiebronnen op te schalen. Aansluitend hierbij zal tegen 2012 een Vlaams Adaptatieplan worden opgesteld. 4. Fijn stof en ozonconcentraties kunnen veel gezondheidsschade toebrengen. Er blijft dan ook aandacht nodig voor de luchtkwaliteit in Vlaanderen en in lokale knelpunten. Een reductieprogramma moet ervoor zorgen dat ook de emissieplafonds voor 2020 uit de nieuwe NEC-richtlijn gehaald kunnen worden. Zeker voor NO x is er nog een lange weg af te leggen. Anderzijds moeten de dagen met ozonpieken en fijn stof pieken omlaag. Het verkeer was vaak een moeilijk te bespelen bron. Nu moet dringend worden ingezet op economische instrumenten (hervorming van de verkeersbelastingen op basis van de ecoscore van het voertuig en invoering van rekeningrijden voor vrachtwagens en personenwagens). Bij de tariefzetting moet gedifferentieerd worden volgens emissies van het voertuig, plaats, congestieniveau en tijdstip. Op een wat langere termijn moet de transitie naar een meer milieuvriendelijke mobiliteit in gang worden gezet, waarbij Vlaanderen zich inschakelt in de zoektocht naar nieuwe vervoerssystemen, waaronder elektrisch aangedreven voertuigen. Deze maatregelen en projecten die kunnen inspelen op lokale mogelijkheden zullen de lokale leefkwaliteit in zijn geheel verbeteren. Een koppeling met het geluidsbeleid en de uitvoering van de Europese richtlijn Omgevingslawaai is immers mogelijk. Bij dit alles vormt de stedelijke context een bijzonder aandachtspunt. 5. Erg actueel is de uitvoering van de kaderrichtlijn Water. De Vlaamse Regering zal in 2010 de Stroomgebiedbeheerplannen en de maatregelenprogramma s voor de Schelde en de Maas vaststellen. Deze Stroomgebiedbeheerplannen behandelen de probleemanalyse en de milieudoelstellingen. Het Maatregelenprogramma bevat basismaa-

tregelen (uitvoering bestaande Europese richtlijnen maar ook andere eerder besliste maatregelen) en aanvullende maatregelen. Met de voorstellen wordt weliswaar de goede toestand nog niet overal bereikt in 2015, maar er wordt wel al een belangrijke stap in de goede richting gezet. Investeringen in de inrichting van waterlopen en vismigratie, de sanering van waterbodems, de sanering van afvalwater, de bescherming van het grondwater en het terugdringen van wateroverlast blijven noodzakelijk. Bij de uitvoering zal specifieke aandacht moeten gaan naar het watersysteem in beschermde gebieden (natuur, drinkwater, zwemwater). Voor landbouw worden verdere stappen gezet naar het bereiken van een goede waterkwaliteit voor stikstof en fosfaat. Met het oog op een nieuwe derogatieaanvraag wordt een nieuw actieprogramma uitgewerkt, met onder meer verdere aandacht voor een gebiedsgericht beleid. 6. Een kwaliteitsvolle bodem, maar ook beschikbare ruimte en bruikbaar grondwater blijven kostbare goederen in Vlaanderen. Het bodembeleid speelt hierop in. Het richt zich op het maximaal voorkomen van bodemverontreiniging en aantasting (bv. de afname van organisch materiaal in de bodem), maar ook op de sanering van verontreinigde bodems en erosieknelpunten. Gemeenten en landbouwers worden gestimuleerd tot het nemen van bodembeschermende maatregelen. Bijzondere aandacht gaat verder naar bodembedreigingen in de bebouwde omgeving. Voor de sanering van verontreinigde gronden wordt prioriteit gegeven aan kwetsbare gebieden, gronden met hoge risico s en op maatschappelijk belangrijke sectoren. De bodemsanering wordt ook maximaal afgestemd op maatschappelijke behoeften. Tal van (semi-)industriële locaties kunnen in geïntegreerde saneringsprojecten herontwikkeld worden (bv. bij brownfields). De sanering van terreinen in eigen beheer is een extra focus (bv. bij scholen). 7. Voor het behoud van de biodiversiteit staan de instandhoudingsdoelstellingen (IHD s) centraal. Om de doelstellingen uit het Pact te halen, worden via. actieplannen de vastgestelde IHD s en prioriteiten ruimtelijk toegewezen. Tevens worden de in te zetten maatregelen en taakverdeling bepaald, dit in samenspraak met de betrokken doelgroepen en overheden. De realisatie loopt via een gericht aankoopbeleid en beheer van natuur- en bosgebieden, soortenbescherming en een verhoogde publieke en private samenwerking. Op basis van een eerste evaluatie van het huidig instrumentarium voor natuur en bos worden coherente sets van instrumenten samengesteld. Dit gebeurt met bijzondere aandacht voor participatie, billijkheid en efficiëntie en met een betere afweging t.a.v. maatschappelijke doelen en noden. De sets worden aangevuld met de instrumenten voor landelijke inrichting en beheerovereenkomsten. De belangrijkste randvoorwaarde bij dit alles is een goede lokale milieukwaliteit. Dit vereist een geïntegreerde aanpak. Meer mensen beschikken over kwaliteitsvolle en toegankelijke natuurgebieden; in stedelijke gebieden wordt gewerkt aan meer toegankelijk buurtgroen. 8. Ook de milieuoverheid streeft naar efficiëntie en effectiviteit. Dat moet zich weerspiegelen in de interne werking, zowel voor het eigen beleid, in relatie tot het internationale beleid, in partnerschap met anderen en vanuit de voorbeeldfunctie. Voor de beleidscyclus biedt de komende periode (met een nieuw Milieubeleidsplan, een nieuwe beleidsnota en nieuwe beheersovereenkomsten) biedt kansen om binnen het beleidsdomein tot een verregaande afstemming te komen. Tegelijk worden plannen voorbereid voor Mobiliteit en Ruimtelijke ordening. Ook daarmee is afstemming belangrijk. De goedkeuring van het MINA-plan 4 kan ook een eerste stap zijn bij het vastleggen van een langetermijnvisie en leefmilieudoelstellingen voor een volgende generatie. De beleidsuitvoering is goed voorzien van mogelijke instrumenten. Er zal in de komende regeerperiode specifiek worden gewerkt aan de evaluatie en opvolging van het gebruik 7 2. Hoofdlijnen MINA-plan 4

ervan. Aandachtspunten hierbij zijn het gebiedsgerichte aspect van instrumenten en de doel- en resultaatgerichtheid. Subsidies vormen een aparte uitdaging. Het doel is om binnen en buiten het eigen beleidsdomein een programma op te zetten voor effectievere en efficiëntere steunverlening voor het stimuleren van milieuvriendelijk gedrag (consumptie, productie, investeringen) én voor de evaluatie en bijsturing van steunverlening met negatieve milieueffecten. De nadruk moet hierbij liggen op een constructieve samenwerking met de betrokken diensten (o.a. gemeenten) en beleidsdomeinen. 8

3. Doelstellingen voor een volgende generatie Het MINA-plan 4 bevat 8 uitdagingen die op lange termijn richtinggevend zijn voor het milieu- en energiebeleid. Deze langetermijndoelstellingen worden gedefinieerd met een volgende generatie als tijdshorizon (circa 2030). Deze doelstellingen streven een hoge milieukwaliteit na. Omwille van de termijn worden ze op zich niet hard geformuleerd. Een verdere concretisering vindt plaats via de plandoelstellingen en de voorgestelde maatregelpakketten. Een aantal bijkomende indicatoren op dit niveau maakt de voortgang tastbaar. Het Pact 2020 en de ViA-doorbraak Groen stedengewest leggen vaak de basis. De langetermijndoelstellingen werden hieraan getoetst en bouwen hierop verder. De gedeelten met 2020 als doeljaar verwijzen naar het Pact. De langetermijndoelstellingen worden geformuleerd op basis van de huidige toestand en stand van kennis. Hun ontwikkeling ( 3) maakt deel uit van een leerproces en ze kunnen later geherformuleerd worden als gevolg van veranderingen in de maatschappelijke situatie en de kennis daarover. Een verhoogde kwaliteit van de leefomgeving De kwaliteit van de leefomgeving in Vlaanderen is zodanig gunstig geëvolueerd dat de risico s voor de natuur, het klimaat en de menselijke gezondheid tot een minimum zijn herleid. Hierbij is rekening gehouden met de meest kwetsbare groepen in de samenleving. Een Vlaanderen waar het goed is om te wonen, leven en werken vraagt een hoge leef- en omgevingskwaliteit. Hierbij gaat het om meer dan zuiver water, lucht en bodem, een kwaliteitsvolle natuur of het inperken van geluid- en geurhinder. Het gaat ook om de waarde die aan de omgeving wordt gehecht voor gebruik, beleving en in functie van de toekomst. 9 3. Doelstellingen voor een volgende generatie Indicatoren (zie ook plandoelstellingen Lucht, Water, Leefkwaliteit): DALY s als gevolg van luchtvervuiling en milieuhinder (en bodemverontreiniging) Milieu- en natuurindex centrumsteden (Stadsmonitor) Index omgevingskwaliteit per gebiedstype Luchtkwaliteitsindex Een milieuverantwoorde productie en consumptie De ecologische voetafdruk van Vlaanderen is in die mate verminderd dat de draagkracht van de natuurlijke systemen hier en elders niet meer wordt overschreden. Hierbij wordt rekening gehouden met lokale verschillen en met ecolgisch gevoelige gebieden. Een behoedzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen (bv. water, hout) en energie maakt hier deel van uit.

10 Tegen 2020 zijn belangrijke stappen gezet naar een kringloopeconomie met een zo laag mogelijk grondstof-, energie-, materiaal- en ruimtegebruik en een zo beperkt mogelijke impact op milieu en natuur. Hiervoor is o.m. een transitie nodig naar een milieuverantwoord(e) energiesysteem, materialenbeheer, huisvesting, voeding en mobiliteit. Vooruitgang is geboekt m.b.t. eco-innovatie en energie-efficiëntie. Eco-efficiëntie van materialen, producten, diensten en technologieën en een milieuverantwoorde consumptie zijn de norm in Vlaanderen. De inzet van materialen en brandstoffen bij energieproductie gebeurt op de meest efficiënte en milieuverantwoorde manier. Bij deze energetische valorisatie wordt rekening gehouden met de volledige levenscyclus van de stoffen met onder meer een toetsing aan eventuele andere bestemmingsmogelijkheden. Verder zijn er mature markten voor gerecycleerde materialen, het kopen van milieuverantwoorde producten en milieubewust produceren. Consumenten, ondernemingen en overheidsinstanties zijn goed geïnformeerd over de gevolgen voor het milieu van processen en producten. Een accent wordt gelegd op milieuverantwoord wonen en bouwen. Deze doorgedreven aanpak leidt niet alleen tot een verdere ontkoppeling tussen de economische groei en de druk op milieu en natuur, maar ook tot een substantiële verlaging van die milieudruk. Een sterk milieubeleid biedt kansen voor toekomstgerichte en nieuwe sectoren en tewerkstelling. Daarmee wordt onze economie voorbereid op de toekomst en worden groene jobs gecreëerd. Indicatoren (zie ook plandoelstellingen Productie en consumptie): Ecologische voetafdruk van Vlaanderen Gehalte aan organische koolstof van de bodem (landbouw, bos, natuur) Index voor Duurzame Economische Welvaart van Vlaanderen (ISEW) Eco-efficiëntie Vlaamse economie (BBP versus emissies) Materiaalintensiteit Vlaamse economie (BBP versus DMI) Vervoersintensiteit Vlaamse economie (BBP versus personenkilometer en tonkilometer) Eigen materialenconsumptie Aandeel gezinsuitgaven voor milieuvriendelijke producten en diensten Bewaren van de biodiversiteit en de integriteit van ecosystemen M.b.t. biodiversiteit scoren we in 2020 in Vlaanderen even goed als andere economische topregio s. Hiervoor werken we ambitieus aan het behoud, het herstel en de versterking van de biologische diversiteit. Er wordt naar gestreefd om de biodiversiteit zowel in stad als op platteland te bevorderen en de toestand van kritische soorten en soortengroepen te verbeteren. We betrachten dat alle Vlamingen kunnen beschikken over een basisnatuurkwaliteit in hun directe omgeving. Investeren in het verhogen van natuur- en landschapsbeleving draagt bij tot het versterken van het welzijn van alle Vlamingen.

De kwaliteit en diversiteit van habitats is verbeterd en de grootte en samenhang is toegenomen ten behoeve van alle inheemse soorten. Uit begrip voor het belang ervan is de zorg voor de natuur ieders zorg. De waarde van de ecosysteemdiensten wordt weerspiegeld in het beleid, net als de bekommernis voor de ecosystemen in de wereld. Om meer en betere natuur te krijgen is er nood aan een samenhangend en robuust netwerk van natuur- en bosgebieden. Dit houdt ook in dat er veel meer ruimte voor kwaliteitsvolle natuur moet komen. Er is nood aan een Vlaams Ecologisch Netwerk waarbij er gestreefd wordt naar een maximale afstemming met het Europees natuurnetwerk en naar maximale natuurbeleving. Indicatoren (zie ook plandoelstellingen Biodiversiteit): Aantal bijkomende exoten Vlaamse middelen voor de bescherming biodiversiteit op regionaal niveau en van uitzonderlijke ecosystemen wereldwijd Fragmentatie van natuurlijke en semi-natuurlijke gebieden Aandeel watersystemen met een zeer goede toestand Impact op natuur als gevolg van klimaatwijziging (aankomstdatum van broedvogels, trend van de soorten libellen, stuifmeelproductie van de berk, bladontwikkeling van eik en beuk) Een klimaatvriendelijke samenleving met oog voor hernieuwbare bronnen Voor de overgang van Vlaanderen naar een koolstofarme samenleving nemen we de nodige maatregelen om zowel de Europese als de decretale doelstellingen voor energieefficiëntie, warmtekrachtkoppeling en hernieuwbare energie te realiseren. Dit impliceert een drastische bevordering van energie-efficiëntie, een energiesparende consumptie en een sterke verhoging van het milieuverantwoord gebruik van hernieuwbare energiebronnen. Omdat energie uit die bronnen vaak decentraal wordt aangeleverd, moeten de barrières voor de groei ervan worden weggewerkt, zonder significante negatieve effecten op andere milieucompartimenten te veroorzaken. De inzet van afvalstromen bij energieproductie gebeurt op de meest efficiënte en milieuverantwoorde manier. Voor transport maakt men gebruik van voertuigen met een laag energieverbruik, van minder koolstofintensieve brandstoffen en van hernieuwbare energiebronnen. Het energiegebruik van woningen en gebouwen daalt aanzienlijk. De Vlaamse ETS bedrijven leveren hun bijdrage aan de EU-doelstelling voor deze sector om tegen 2020 de broeikasgasuitstoot op Europees niveau met 21% te verminderen t.o.v. 2005. Deze doelstelling kan binnen het Europese kader opgetrokken worden bij een evenwichtig multilateraal akkoord. 11 3. Doelstellingen voor een volgende generatie

Indicatoren (zie ook plandoelstellingen Minder absolute milieudruk en Milieuverantwoorde productie en consumptie): Energie-intensiteit Vlaamse economie (bruto binnenlands energiegebruik versus BBP) Gemiddeld e-peil van nieuwe en vernieuwde gebouwen Vlaanderen beperkt de milieu-impact op andere landen 12 Vlaanderen beperkt de export van milieuverontreiniging naar andere landen. Het betreft zowel de grensoverschrijdende emissies van verontreinigende stoffen via lucht en water als de export van afval naar landen waar niet-vergelijkbare verwerkingscriteria gelden. Daarnaast is ook de milieu-impact (winning, productie, transport) van ingevoerde producten beperkt alsook die van het gebruik van uitgevoerde producten. Het streven naar een kringloop -economie moet onze impact op milieu en natuur ook in de rest van de wereld beperken. Op korte termijn neemt Vlaanderen zijn verantwoordelijkheid bij het vastleggen van emissieplafonds voor verzurende stoffen, ozonprecursoren en fijn stof, nutriënten en zware metalen en beperkt aldus de export van deze stoffen naar andere landen/regio s of naar de Noordzee. Op middellange termijn reduceert Vlaanderen het aandeel verborgen stromen in de totale materialenbehoefte uit import. Indicatoren Grensoverschrijdende emissie van fijn stof (en desgevallend ozonprecursoren, verzurende stoffen, nutriënten, zware metalen) Vuilvrachten naar de Noordzee Export van gevaarlijk afval/elektronisch afval naar ontwikkelingslanden Aandeel verborgen stromen Verhouding import/dmc Grensoverschrijdende input/output van milieudruk Beheersen van risico s De risico s die voortvloeien uit onze manier van leven zijn beperkt tot een maatschappelijk en ecologisch aanvaardbaar niveau en de gevolgen zijn in de mate van het mogelijke voorzien en beheersbaar. Er wordt gedacht aan de risico s van Seveso-bedrijven, elektromagnetische golven, bestrijdingsmiddelen, onvoorziene emissies en calamiteiten, uitheemse soorten, het gebruik van genetische gemodificeerde organismen en extreme weersomstandigheden (zoals het risico op overstromingen). De maatschappij is zich be-

wust van en is voorbereid op wijzigingen in het klimaat en de risico s die daaraan verbonden zijn. Om de gevolgen van de klimaatswijziging op het vlak van o.a. waterhuishouding en biodiversiteit op te vangen, is werk gemaakt van een adaptatiebeleid. Overblijvende risico s zijn in kaart gebracht, worden opgevolgd en gecontroleerd. Een verfijnd en performant monitoring- en screeningsysteem van de verschillende risico s laat preventieve acties toe. Indicatoren Risico s op schade als gevolg van overstromingen (kosten) Risico s op schade als gevolg erosie (aantal schadegevallen) Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de akkerbouw, tuinbouw en buiten de landbouw 13 Vlaanderen scoort ook voor leefmilieu- evengoed als vergelijkbare regio s Vlaanderen zal in 2020 ook op vlak van water- en luchtkwaliteit, bodembescherming en geluidshinder even goed scoren als andere economische topregio s. Als Vlaanderen, met milieumaatregelen die Europees worden opgelegd, er niet in slaagt om deze milieukwaliteitsdoelstellingen te bereiken, nemen wij bijkomende doelgerichte maatregelen. Hierbij behoudt Vlaanderen zijn goede positie voor de domeinen waar het momenteel goed scoort. Vlaanderen haalt het gemiddelde niveau van vergelijkbare landen/regio s in de domeinen waar het momenteel slechter scoort. Indicatoren 3. Doelstellingen voor een volgende generatie % bevolking blootgesteld aan overschrijding van luchtkwaliteitsnormen voor PM 10, NO 2 en O 3 % oppervlaktewaterlichamen met een goede toestand (meerder parameters te toetsen aan Europese cijfers ) Soorten van Europees belang in een gunstige staat van instandhouding Habitats van Europees belang in een gunstige staat van instandhouding Geluidsbelasting in agglomeraties Cijfers benchmarkstudie LNE (afval, emissie verzurende stoffen, emissie van broeikasgassen, energieverbruik, hernieuwbare energie, afvalwaterbehandeling, waterverbruik, nutriëntenbalans, biologische landbouw, schade aan bossen en beschermde gebieden), Leefkwaliteit Cijfers uit de benchmarkstudie Vlaanderen vergeleken (energie-intensiteit, eigen materialenconsumptie, huishoudelijk afval, volume vrachttransport, maritiem transport en luchttransport)

Meer maatschappelijke zorg voor milieu 14 Vlamingen dragen zorg voor en appreciëren hun leefomgeving. Het milieubewustzijn is versterkt en het maatschappelijke draagvlak voor het milieubeleid vergroot. Individuen, groepen en sectoren kunnen inschatten hoe milieuverantwoord zij functioneren en passen hun gedrag aan. Door een coherente natuur- en milieueducatie en door alle actoren voldoende te betrekken ontstaat een gedeelde verantwoordelijkheid. Op korte termijn verhoogt de Vlaamse overheid het aantal partnerschappen met bedrijven, organisaties en burgers. Het milieuverantwoord gedrag bij burgers en het bedrijfsleven neemt significant toe. Het maatschappelijke gedrag wordt systematisch wijze opgevolgd. Indicatoren Milieubesef bij Vlamingen (SCV) Bereidheid tot milieubewust gedrag (SCV) Feitelijk milieubewust gedrag (SCV) Draagvlak bij actoren, middenveld,

4. Doelbereik milieubeleid 2003-2010 In het MINA-plan 3+ heeft de Vlaamse Regering een aantal doelstellingen vastgelegd voor de periode tot 2010. Hieronder volgt een beknopte analyse van de behaalde resultaten. Tegelijkertijd worden ook enkele andere aspecten m.b.t. milieu en natuur nader bekeken. Het overzicht werd opgesteld op basis van beschikbare data in december 2009. Indien er een kwantitatieve doelstelling beschikbaar is, wordt het doelbereik berekend op basis van het laatste cijfer uit de tijdreeks en uitgedrukt als procentueel doelbereik ten opzichte van het gestelde doel of ten opzichte van de te realiseren doelafstand (in het geval er een referentiejaar werd gespecificeerd). Indien de berekening negatief uitvalt (weg van de doelstelling), wordt het doelbereik als 0% aangegeven. 15 Gebruik van hulpbronnen en beheer van afvalstoffen De Vlaamse economie wordt gekenmerkt door een hoge input van grondstoffen, energie en natuurlijke hulpbronnen. De totale materialenbehoefte schommelt in Vlaanderen rond 140 ton per inwoner. Het aandeel eigen ontginningen nam na 1999 geleidelijk af, als gevolg van een daling van de ontgonnen hoeveelheden grind en vulzand uit grindwinning. Hoewel de energie-intensiteit sinds 1998 jaar na jaar verbeterde, bleef het absolute energiegebruik toenemen tot 2005 om vanaf dan geleidelijk af te nemen. In 2008 lag het bruto binnenlands energiegebruik circa 34% hoger dan in 1990. Ook vergeleken met onze buurlanden, heeft Vlaanderen, met 6,3 ton olie-equivalenten (toe) per inwoner in 2007, een hoog energieverbruik. De energie-intensieve chemie- en staalindustrie, de transportintensiteit en ontoereikende thermische isolatie van vooral oude gebouwen kunnen een verklaring zijn. Het gemiddelde aandeel groene elektriciteit t.o.v. het totaal bruto elektriciteitsgebruik voor de EU15 was in 2008 met 22% beduidend hoger dan voor Vlaanderen (3,3%), dit ondanks de groei van de laatste jaren. Vlaanderen scoort hiermee ook slechter dan de omliggende buurlanden. Het potentieel groene stroom is in Vlaanderen enerzijds beperkter, en anderzijds werd het investeringsklimaat voor hernieuwbare energie sterk beïnvloed door de complexiteit van de Belgische beleidscontext en de voortdurende evolutie in regelgeving. Het vooropgestelde doel (doel 2010 : 6% groene stroom) kan echter wel gehaald worden. Het totale watergebruik neemt af, maar de doelstellingen van het MINA-plan 3+ werden nog niet bereikt. De bevolking gebruikte in 2003 om en bij 222 miljoen m³ leidingwater (doel 2010 : 215 miljoen m³) of 101 liter per persoon en per dag. Het totale watergebruik van de industrie nam in de periode 1991-2003 met 15% af tot 365 miljoen m³ (doel 2010 : 350 miljoen m³). In de landbouwsector werd, voor het watergebruik van veeteelt en teelten onder beschutting, tussen 1998 (52 miljoen m³) en 2005 (48 miljoen m³) een daling van bijna 9% opgetekend (doel 2010 : 43 miljoen m³). Vlaanderen is er in geslaagd de huishoudelijke afvalproductie (545 kg per inwoner in 2008) onder controle te houden. De doelstelling uit het MINA-plan 3+, die stelt dat tegen 2010 de totale hoeveelheid huishoudelijk afval niet mag toenemen t.o.v. 2000, werd bereikt. In de periode 2000-2007 trad er ontkoppeling op tussen afvalproductie en de con- 4. Doelbereik mileiubeleid 2003-2010

16 sumptie-index. Vlaanderen behoort hiermee tot de top van Europa en scoort beduidend beter dan het Europese gemiddelde voor de 15 lidstaten. De ingezamelde hoeveelheid huishoudelijk afval schommelde in 2007 bij veel van onze buurlanden rond dit Europese gemiddelde of lag zelfs, in het geval van Nederland en Luxemburg, ruim daarboven. In Vlaanderen werd in 2007 67% van het huishoudelijk afval gerecycleerd of gecomposteerd. Daarmee behoren we tot de Europese top. Ook Duitsland (64%) en Nederland (60%) scoren hierin goed, in tegenstelling tot Luxemburg (28%). De hoeveelheid definitief verwijderde huishoudelijke afvalstoffen bedroeg in 2008 153 kg per inwoner, waarmee de doelstelling van 150 kg per inwoner bijna bereikt is. De totale hoeveelheid geproduceerd bedrijfsafval neemt toe. In 2007 was deze stijging toe te schrijven aan een lichte toename van de hoeveelheid primair bedrijfsafval tot 24,7 miljoen ton, waardoor de doelstelling van het MINA-plan 3+ (doel 2010 : 19 miljoen ton) nog niet is bereikt. Wel worden meer bedrijfsafvalstoffen voorbehandeld met het oog op recyclage of een andere nuttige toepassing. In 2007 werd circa 2,2 miljoen ton van de bedrijfsafvalstoffen gestort, waarmee het doel (doel 2010 : 2,24 miljoen ton) werd behaald. Luchtemissies Vlaanderen is erin geslaagd de uitstoot van de belangrijkste verontreinigende stoffen verder terug te dringen. In de periode 1990-2008 daalde de emissie van polyaromatische koolwaterstoffen (met 32%), vluchtige organische stoffen (62%), ammoniak (52%), stikstofoxide (29%), zwaveldioxide (70%) en dioxine (91%). De emissie voor ozonafbrekende stoffen lag 78% lager dan in 1995. De in het MINA-plan 3+ opgelegde doelstellingen voor 2010 werden in 2007 bereikt voor vluchtige organische stoffen (doel 2010 : 91,9 kton VOS) en ammoniak (doel 2010 : 45 kton NH 3 ). De doelstellingen voor dioxines (doel2010: 40 g TEQ), polyaromatische koolwaterstoffen (doel 2010 : 192 ton PAKs), en voor ozonafbrekende stoffen (doel 2010 : 176 ODP-ton) werden nagenoeg bereikt. Tussen 1990 en 2008 verminderde de totale emissie van verzurende stoffen. Tot 2000 was er een sterk dalende trend in de emissie van zwaveldioxide (SO 2 ), nadien zwakte deze af. De recente uitstootvermindering van SO 2 lijkt voldoende om de vooropgestelde doelstelling (doel 2010 : 67,1 kton SO 2 ) te halen. Stikstofoxiden (NO x ) - met het verkeer, de industrie en de energiesector als voornaamste bronnen - bekleden momenteel het grootste aandeel in deze verzurende emissies. De

totale en de niet-stationaire NO x -emissies dalen sinds 1990. De totale emissie van NO x nam in de periode 2002-2008 geleidelijk af, doch deze vermindering lijkt onvoldoende om de vooropgestelde doelstelling (doel 2010 : 94 kton NO x ) in 2010 te halen. Indien de huidige dalende trend van de stationaire NO x -emissie wordt aangehouden, ligt het doel in bereik (doel 2010 : 58,3 kton NO x ). Ondanks de behaalde reductiepercentages, blijven de verzurende emissies per capita erg hoog in vergelijking met onze buurlanden of de EU15. De emissies daalden bovendien minder snel dan bij onze buurlanden. De Vlaamse NO x -emissie en SO 2 -emissie per inwoner bedroegen in 2007 meer dan deze van de buurlanden. Ook de Vlaamse NH 3 -emissie per inwoner lag in 1990 aanzienlijk hoger, maar was in 2007 met 0,42 kg meer dan gehalveerd en dook hiermee onder het EU15-gemiddelde. Uitgezet t.o.v. de totale landoppervlakte blijft de Vlaamse NH 3 -emissie, samen met deze van Nederland, hoog in vergelijking met de andere buurlanden. De uitstoot van broeikasgassen vertoont sinds 2004 een dalende trend en bedroeg in 2008 81.152 kton CO 2 -eq. Dat is 6,7% minder dan in 1990. In 2006 dook de Vlaamse emissie voor het eerst onder het referentieniveau van 1990. Deze trend zet zich verder in 2008 waardoor de doelstelling (5,2% reductie over de periode 2008-2012 t.o.v. 1990) op dit ogenblik wordt gehaald. De meeste sectoren dragen hiertoe bij. Voor de transportsector ligt de uitstoot in 2008 echter 34% hoger dan in 1990. Het verkeer blijft een belangrijke bron van CO 2 -emissie, reducties worden hier maar moeizaam gerealiseerd. Een sterke afname is vereist om de lange-termijnreductiedoelstellingen te bereiken, maar wordt bemoeilijkt door de toename van de transportvraag. De Vlaamse uitstoot van broeikasgassen per inwoner lag in 2007 met 13,15 ton CO 2 -eq hoger dan het EU15-gemiddelde (10,66 ton CO 2 -eq/inwoner). De Luxemburgse uitstoot bedroeg het dubbele van de Vlaamse, het gevolg van het verkeer en het brandstoftoerisme. Duitsland en het Verenigd Koninkrijk behaalden belangrijke reducties, onder meer door efficiëntieverbeteringen in de Duitse kolengestookte centrales en door een verschuiving van kolen naar gas in de energieproductie in het Verenigd Koninkrijk. De uitstoot van zware metalen kende het voorbije decennium een gunstige evolutie. Voor arseen, chroom, kwik en lood werd al meer dan 75% van de voorziene reductie (-70% t.o.v. 1995) gerealiseerd in 2006. Voor koper, nikkel en zink ligt het reductiepercentage lager. Voor cadmium was het doel al in 1998 gehaald, doch de laatste jaren nemen de uitstoot terug toe. 17 4. Doelbereik mileiubeleid 2003-2010 Waterkwaliteit en waterreserves De Europese kaderrichtlijn Water stelt de goede toestand van onze watersystemen tegen 2015 voorop, met een in de richtlijn voorzien mogelijk uitstel tot 2021 of zelfs 2027. Hoewel de verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit zich de voorbije jaren geleidelijk doorzette, is de goede toestand van de Vlaamse watersystemen nog niet in bereik. In 2008 voldeden 55% van de meetplaatsen aan de basiskwaliteit voor biochemisch zuurstofverbruik (BZV) en 33% aan de biologische basiskwaliteit (BBI). De geleidelijke verbetering de voorbije jaren is onvoldoende om de vooropgestelde doelstellingen uit het MINA-plan 3+ te halen (doel2010: 66% van de meetplaatsen met basiskwaliteit voor BZV en 40% van de meetplaatsen met basiskwaliteit voor BBI).

18 Ook de natuurgerichte waterkwaliteit (3 opeenvolgende metingen met BBI 9) gaat er slechts langzaam op vooruit. In 2007 werd op 2,1% van de meetplaatsen een hoge BBIwaarde opgetekend. Ondanks sterke reducties van het overschot op de bodembalans en de opgebrachte hoeveelheden dierlijke mest (zie verder remediëring ) blijft de druk van nitraat en fosfaat op het grond- en oppervlaktewater groot. Deze reductie vertaalt zich immers nog onvoldoende in een daling van het nutriëntengehalte van grond- en oppervlaktewater. Er is sinds 2002 geen duidelijke trend vastgesteld, waardoor de doelen uit het MINA-plan 3+ niet in bereik liggen. Er is sinds 1990 een toename van het aantal meetpunten dat voldoet aan de basiskwaliteitsnorm voor orthofosfaat. De toename is sinds 2000 beperkt: in 2007 werd op 28% van de meetplaatsen de basiskwaliteit voor orthofosfaat behaald (doel 2010 : 40% in 2010). De grenswaarde voor stikstof werd op 32% van de meetplaatsen bereikt (doel 2010 : 100%). Specifiek voor het landbouwgebied werd in 2009 op 27% van de meetplaatsen de nitraatnorm van 50 mg/l overschreden. Dit is een aanzienlijke verbetering ten aanzien van 2008 (37%) en 2007 (42%), doch het MINA-plan 3+ doel (doel2010: 0%) ligt nog niet in bereik. Voor het MAP-grondwatermeetnet schommelt het aantal meetplaatsen met overschrijding van de nitraatnorm rond de 38% (doel2010: 0%). Er is geen duidelijke evolutie; de grootteorde van de normoverschrijdingen wijzigt nauwelijks. De uitstoot van zware metalen naar oppervlaktewater is dalend voor de meeste elementen. Voor cadmium, lood en kwik tekent zich geen duidelijke trend af. Het doel (-50% t.o.v. 1998) ligt nog veraf. In de periode 1998-2005 werd tussen 3% (lood) en 54% (nikkel) van de voorziene reductie gerealiseerd. Wat betreft de waterreserves werd in 45% van de meetputten in de periode 2003-2006 een lichte daling van het grondwaterpeil opgetekend (doel 2010 : status quo van het waterpeil). De druk op een aantal grondwatersystemen blijft hoog als gevolg van een onevenwicht tussen de onttrekking en de aanvulling van grondwater. Impact van milieuverontreiniging op mens en natuur De lokale leefkwaliteit blijft gehinderd door milieufactoren. Een vervuilde omgeving kan leiden tot allerlei risico s en ziektebeelden, maar ook tot psychosociale stoornissen bij de mens. Voor ozon en fijn stof blijven overschrijdingen van de Europese normen voorkomen, terwijl, naast andere milieuverontreiniging, hoge ozon- en fijn stofconcentraties

schade toebrengen aan de gezondheid van de Vlamingen. Berekeningen tonen aan dat voor de vervuilende stoffen en hinder het verlies aan gezonde levensjaren in Vlaanderen de afgelopen jaren steeg tot gemiddeld iets meer dan 1 levensjaar per inwoner. Het aantal dagen waarop het hoogste 8-uurgemiddelde per dag de drempelwaarde voor ozon van 120 µg/ m³ overschrijdt, is een indicator die een beeld geeft van de gezondheidseffecten van ozon op leefniveau. Hoewel het driejaarlijks gemiddelde hiervan op lange termijn geen duidelijke trend vertoont, kan er sinds 2003 een daling worden vastgesteld. In 2008 bedroeg het driejaarlijks gemiddelde van het aantal overschrijdingsdagen 24 (doel 2010 : max. 25 overschrijdingsdagen). Inzake fijn stof (PM 10 ) blijft de Europese jaargrenswaarde van 40 µg/m³ in bijna alle meetplaatsen gerespecteerd. Het aantal meetplaatsen waar de Europese daggrenswaarde (nog hoogstens 35 dagen met daggemiddelde PM 10 concentraties hoger dan 50 µg/m³) overschreden wordt daalt langzaam. In 2007 was dit nog het geval in 68% van de meetplaatsen, in 2008 nam dit af tot 29%. In 2008 waren er in totaal 25 dagen waarop de daggemiddelde PM 10 concentratie ergens in Vlaanderen hoger lag dan 50 µg/m³. Geluidshinder blijft een belangrijke bron van hinder. Uit berekeningen blijkt dat het aandeel van de Vlaamse bevolking dat potentieel ernstige hinder ondervindt van geluid (alle bronnen) in 2006 zo n 17% bedroeg, wat slechts een kleine verbetering is ten aanzien van de situatie in 2003 (18% gehinderden). Het doel (doel 2010 : max. 15% ernstig gehinderden) ligt nog niet in bereik. Ook het aandeel door geur gehinderde burgers bleef in de voorbije periode nagenoeg ongewijzigd (5.5% ernstig en extreem gehinderden in 2007, op basis van het Schriftelijk Leefomgevingsonderzoek). De vooropgestelde doelstelling voor de impact van het gebruik van bestrijdingsmiddelen op het waterleven (doel 2010 : 50% reductie t.a.v. 1990) werd in 2005 nagenoeg bereikt. De druk op de vegetatie blijft echter nog steeds hoog. Zo nam de seizoensoverlast op de vegetatie door ozonverontreiniging (AOT40ppb-waarde) de laatste jaren toe, terwijl een afname werd vooropgesteld (doel 2010 : maximale AOT40ppb-waarde van 18.000 µg/ m³.uren). In 2006 en 2007 werd deze maximale AOT40ppb-waarde overschreden. In 2008 lag deze met 17.108 µg/m³.uren terug onder het doel. De druk door de emissies van NO x en SO 2 zorgt samen met de NH 3 -emissie voor een verzurend en vermestend effect met een belangrijke impact op het al dan niet bereiken van een natuurgerichte milieukwaliteit. De verzurende depositie blijft, ondanks een daling van 23% t.o.v. 2000, hoog (3.554 Zeq/ha.jaar in 2006) en is hiermee nog ver verwijderd van het langetermijndoel (doel 2030 : 1.400 Zeq/ha.jaar). Een verbetering ten spijt blijft de oppervlakte natuur met overschrijding van de kritische lasten voor verzuring, met 45% in 2006, hoog. De oppervlakte natuur (bos, heide, soortenrijk grasland) met overschrijding van de kritische lasten van vermesting ligt enkel voor graslanden onder 100%, doch blijft hoog (68% in 2006). Globaal gaat het over 91% van de natuuroppervlakte. 19 4. Doelbereik mileiubeleid 2003-2010

Natuur en biodiversiteit 20 Belangrijk voor het natuurbeleid zijn de ontwikkeling van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en de planologische vastlegging van ecologisch waardevolle gebieden. In 2008 was 87.025 ha VEN-gebied afgebakend (doel 2007 : 125.000 ha VEN). Eind 2008 waren er groene gewestplanwijzingen doorgevoerd voor ca. 12.300 ha natuurgebied en ca. 2.300 ha bosgebied. Dit is slechts een fractie van de doelstelling uit het Ruimtelijk Structuurplan (doel 2007 : 38.000 ha natuur- en 10.000 ha bosgebied). In de voorbije planperiode was het de bedoeling om het aankoopritme van natuur- en bosgebied te verhogen tot 3.000 ha/jaar. Dit doel werd niet gehaald (in 2007 werd 1.485 ha aangekocht). Sinds 2002 werd er 47 ha (van de voorziene 100 ha) oeverzones aangekocht met het oog op bescherming. Verder wordt er gestreefd naar een beter beheer van de natuurgebieden. Het MINA-plan 3+ stelt 50.000 ha met effectief natuurbeheer (in erkend, Vlaams en/of bosreservaat en/ of natuurgebieden met een goedgekeurd beheersplan) voorop tegen 2010. In 2008 was daarvan 44.110 ha gerealiseerd. Eind 2006 werden er ook voor 11.673 ha beheersovereenkomsten natuur afgesloten (doel 2010 : 16.750 ha). De biodiversiteit blijft onder grote druk staan in Vlaanderen en de afname van het verlies aan biodiversiteit is nog niet gestopt. 28% van de gekende soorten in Vlaanderen staan op de Rode Lijst, wat betekent dat ze met verdwijnen bedreigd, bedreigd of kwetsbaar zijn, en gevaar lopen op termijn te verdwijnen. Van de soorten en habitats van Europees belang bevindt zich respectievelijk 37% en 75% in een zeer ongunstige staat van instandhouding. Oorzaken dienen o.a. gezocht bij de versnippering van de natuur, een onvoldoende (natuurgerichte) milieukwaliteit, een onaangepast beheer, de impact van de klimaatverandering en van invasieve soorten. Remediëring Als gevolg van risicoactiviteiten is de bodem op diverse plaatsen in Vlaanderen potentieel verontreinigd met milieugevaarlijke stoffen. Oorzaken van verontreiniging zijn divers en vaak historisch. Voor meer dan 37% van de 76.200 risicogronden is er intussen een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd (doel 2010 : 37%). Voor 38% van deze gronden was een beschrijvend bodemonderzoek nodig. Hieruit bleek dat voor 4.095 gronden een sanering vereist is

(situatie eind 2008). Eind 2009 was voor 3.463 van deze gronden de sanering opgestart (doel 2010 : ca. 3.300 gronden). De bodems in het Vlaamse Gewest worden ook bedreigd door erosie. Deze zorgt voor bodemdegradatie, sedimentaanvoer naar de waterlopen en modderoverlast. Voor 25% van de actuele erosieknelpunten werden erosiebestrijdingsmaatregelen op het terrein uitgevoerd (doel 2010 : 35%). Eind 2009 zijn 9,2% van de meest nuttige (zie plandoelstellingen remediëring) erosiebestrijdingmaatregelen gerealiseerd. De zuiveringsinfrastructuur voor huishoudelijk afvalwater wordt geleidelijk uitgebouwd. Eind 2007 was 82% van de rioleringen, die het Vlaams Gewest gepland had aan te sluiten op een rioolwaterzuiveringsinstallatie, effectief aangesloten. Vlaanderen doet voor wat betreft het % van de bevolking, dat aangesloten is op afvalwaterzuiveringsinstallaties, beter dan Wallonië. Ten opzichte van de Belgische buurlanden hinkt Vlaanderen echter achterop. 21 De zuiveringsgraad van de Vlaamse huishoudens nam toe tot 73% begin 2009 (doel 2010 : 80%). De hoeveelheid dierlijke mest, die op landbouwgrond wordt opgebracht, is sterk gereduceerd. In 2008 ging het over 45 miljoen kg fosfaat (doel 2010 : max. 44 miljoen kg) en 100 miljoen kg stikstof (doel 2010 : max. 108 miljoen kg), een reductie van respectievelijk 31% en 35% ten opzichte van 2000. De sanering van vismigratieknelpunten verloopt te traag om het vooropgestelde doel te halen (doel 2010 : vrije vismigratie). Eind 2008 werden 15% van de knelpunten op het netwerk van prioritaire waterlopen gesaneerd. Internationale/regionale vergelijking m.b.t. de toestand van milieu en natuur 4. Doelbereik mileiubeleid 2003-2010 Uit een lijst van met Vlaanderen vergelijkbare regio s 1 werden Denemarken, Nederland, Baden-Württemberg, Sachsen en als vergelijkbare regio voor de nieuwe EU-lidstaten Slovenië weergegeven. De lijst van vergelijkbare regio s werd opgesteld op basis van enkele belangrijke kenmerken van Vlaanderen, nl. hoge bevolkingsdichtheid, hoogproductieve en geïndustrialiseerde regio, hoge transportintensiteit, intensieve landbouw. Deze kenmerken oefenen tevens een aanzienlijke impact uit op de toestand van milieu en natuur in Vlaanderen. Duitsland, Luxemburg, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zijn als buurlanden van België opgenomen. België, Wallonië en het EU15-gemiddelde werden omwille van hun referentiewaarde opgenomen. Als vergelijkingsindicatoren werden sleutelindicatoren uit het MINA-plan 3 opgenomen die vergelijkbaar zijn met indicatoren uit de Europese context, zoals de Core Set of Indicators van het Europees Milieuagentschap. Volgende indicatoren worden hieronder voor het aangegeven jaar op relatieve wijze vergeleken ten opzichte van Vlaanderen (waarbij het cijfer voor Vlaanderen voor het corresponderende jaar = 100%): Afval: aantal kg huishoudelijk afval per persoon NO : NO -emissie per persoon x x SO : SO -emissie per persoon 2 2 1 In functie van Benchmarking m.b.t. de toestand van milieu en natuur werd een lijst van met Vlaanderen vergelijkbare lijst opgesteld. Tot deze lijst behoren: Baden-Württemberg (D), Sachsen (D), Île-de-France (Fr), Lombardia (It), Yorkshire and the Humber (VK), Cataluña (Sp), Aust-Agder (N), Denemarken, Nederland en Slovenië.