BESLUIT Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot afwijzing van een aanvraag tot het nemen van een besluit op grond van artikel 56, eerste lid, van de Mededingingswet. Zaaknummer 1587/30 ATG vs St. OOMT Betreft zaak: ATG vs. SOOMT I. Inleiding 1. Op 3 januari 2000 ontving de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit (hierna: d-g NMa) een aanvraag om toepassing van de Mededingingswet (hierna: Mw). 2. De aanvraag is ingediend door Automotive Technology Group B.V. (hierna: ATG) en heeft betrekking op een weigering van de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf (hierna: St. OOMT) om subsidie te verstrekken aan klager. II. Betrokken partijen A. Klager 3. ATG is een samenwerkingsverband dat is opgericht door verschillende opleidingsinstituten. Sinds 1997 houdt zij zich bezig met het aanbieden van cursussen en opleidingen voor werknemers in het motorvoertuigen- en tweewielerbedrijf (hierna: de mobiliteitsbranche). B. Beklaagde 4. Ter bevordering van de werkgelegenheid en opleidingen in de mobiliteitsbranche is in 1984 St. OOMT opgericht bij de CAO Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Motorvoertuigen en Tweewielerbedrijf (hierna: St. OOMT- CAO). 5. St. OOMT heeft onder meer ten doel het geheel of gedeeltelijk financieren en/of subsidiren van activiteiten en projecten ter stimulering van werkgelegenheid en opleiding van jeugdigen en anderen ten behoeve van de bedrijfstak en het opzetten en organiseren van opleidingen en/of cursussen die gericht zijn op aanbrengen, bijblijven of verbreden dan wel verdiepen van kennis en/of vaardigheden van de werknemer, die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn huidige en/of toekomstige functie in het bedrijf van de werkgever[1]. Ter financiering van genoemde doeleinden stelt St. OOMT zich mede ten doel het innen en beheren van gelden.[2] 6. St. OOMT verkrijgt de voor haar doelstelling benodigde middelen door een verplichte bijdrage van werkgevers in de mobiliteitsbranche. De heffing van de (verplichte) bijdrage gebeurt op basis van het daartoe opgestelde
Bijdragereglement en de Statuten van St. OOMT. III. St. OOMT-CAO 7. Bij besluit van 22 februari 1996 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de St. OOMT-CAO, alsmede de daarbij behorende Statuten en Reglementen, algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 1999.[3] Bij besluit van 27 november 2000 zijn de betrokken bepalingen opnieuw algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2004.[4] 8. Door de algemeen verbindend verklaring zijn alle werkgevers, wiens onderneming onder de werkingssfeer van de St. OOMT-CAO vallen, verplicht St. OOMT jaarlijks een geldelijke bijdrage te geven in de vorm van het betalen van een nota zoals opgenomen in het Bijdragereglement.[5] 9. De voorwaarden waaronder werkgevers in aanmerking komen voor de verstrekking van gelden zijn geregeld in het Uitkeringsreglement. Voorts is in het Uitkeringsreglement bepaald dat: naast dan wel in plaats van de vergoeding aan werkgevers kan het bestuur van de Stichting besluiten de geldmiddelen van het fonds aan te wenden voor de gehele of gedeeltelijke financiering (dan wel subsidiring) van n of meerder activiteiten als genoemd in artikel 3 lid 1 sub a van de Statuten. 10. Ter uitvoering van de aan haar bij CAO opgedragen taken heeft St. OOMT de Stichting VAM Opleidingsinstituut voor het Motorvoertuig- Tweewieler en Aanverwant Bedrijf (hierna: Innovam) aangewezen. St. OOMT verzorgt via Innovam basisopleidingen die permanent en voor een ieder op toegankelijke wijze worden aangeboden om het vakbekwaamheidniveau in de mobiliteitsbranche te garanderen. Het aanbod van de opleidingen wordt gebaseerd op jaarlijkse brancheverkenningen door St. OOMT. IV. Ingediende klacht 11. Bij brief van 2 juli 1997 richt ATG zich tot St. OOMT met een subsidieaanvraag voor de door haar aangeboden cursussen. Bij brief van 4 september 1997 wordt de subsidieaanvraag afgewezen. 12. De reden van afwijzing is er volgens ATG in gelegen dat St. OOMT heeft gekozen voor de opzet van een eigen branche-infrastructuur die door de branche wordt gecontroleerd en waarbij winstoogmerk geen doelstelling is. 13. ATG stelt zich op het standpunt dat St. OOMT slechts subsidie verstrekt aan Innovam. Dit heeft volgens ATG tot gevolg dat de concurrentiepositie van ATG op de markt voor cursussen ten behoeve van werknemers in de mobiliteitsbranche in sterke mate wordt verzwakt doordat zij geen aanspraak kan maken op subsidie van St. OOMT. 14. ATG is van mening dat de St. OOMT-CAO geen betrekking heeft op arbeids- en werkgelegenheidsvoorwaarden. Zij stelt dat in de St. OOMT-CAO
slechts bepalingen zijn opgenomen die werkgevers in de mobiliteitsmarkt verplichten om een geldelijke bijdrage aan St. OOMT te doen en dat deze verplichtingen niet kunnen worden gezien als een arbeidsvoorwaarde. ATG geeft aan dat de collectieve onderhandelingen zijn gebruikt als een kader voor overeenkomsten die ernstige concurrentiebeperkende gevolgen hebben voor derden op de markt. De exclusieve toekenning van de subsidiegelden aan Innovam zou verder gaan dan wat in het kader van de arbeidsvoorwaarden noodzakelijk is en vormt derhalve een gedraging die in strijd is met artikel 6 Mededingingswet. 15. ATG verzoekt de d-g NMa een rapport op te stellen. Voorts verzoekt ATG de d-g NMa om zonodig via een last onder dwangsom aan St. OOMT passende maatregelen op te leggen en om te bepalen dat de St. OOMT subsidie gaat toekennen aan ATG en anderen conform de binnen de St. OOMT geldende criteria. V. Verloop van de procedure 16. Naar aanleiding van de klacht heeft de d-g NMa zowel van ATG als van St. OOMT additionele informatie opgevraagd. Voorts heeft op 18 december 2000 een bespreking ten kantore van de NMa plaatsgevonden met ATG, waarbij ATG haar zienswijze nogmaals heeft uitgelegd. VI. Beoordeling 17. Voor de uitleg van de bepalingen in de Mw wordt blijkens de Memorie van Toelichting op de Mw, aangesloten bij de Europese jurisprudentie en beschikkingenpraktijk.[6] 18. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG (hierna: Hof) blijkt dat, hoewel een zekere mededingingsbeperkende werking eigen is aan collectieve overeenkomsten tussen werkgevers- en werknemersorganisaties, de verwezenlijking van de met dergelijke overeenkomsten nagestreefde doelstellingen van sociale politiek ernstig wordt belemmerd, indien de sociale partners bij hun gezamenlijke inspanning de werkgelegenheids- en arbeidsvoorwaarden te verbeteren, zich aan artikel 81, lid 1, EG-Verdrag moeten houden. Overeenkomsten met een dergelijke doelstelling en die in het kader van collectieve onderhandelingen tussen sociale partners wordt gesloten, moeten worden geacht wegens hun aard en doel niet onder artikel 81, lid 1, EG-verdrag te vallen.[7] 19. Voor wat betreft de aard van de in het geding zijnde overeenkomst, wordt in de eerste plaats vastgesteld dat de St. OOMT-CAO is gesloten in de vorm van een collectieve overeenkomst en het resultaat is van collectieve onderhandelingen tussen werknemers- en werkgeversorganisaties. 20. Wat in de tweede plaats het doel ervan betreft, zij opgemerkt dat gesubsidieerde opleidingen voor werknemers met zich mee brengen dat zij kennis, die zij nodig hebben voor de uitoefening van de huidige en/of toekomstige functie in het bedrijf van de werkgever, kunnen aanbrengen, verbreden of verdiepen. Het geld dat door de werknemers en werkgevers in het
fonds wordt gestoken vloeit als het ware naar de afdragende personen. Het doen opzetten en organiseren van gesubsidieerde cursussen en de verdeling van de gelden zoals geregeld in de St. OOMT-CAO dragen derhalve rechtstreeks bij aan de arbeidsvoorwaarden van de werknemer. De St. OOMT- CAO en met name de regeling voor de verdeling van de gelden hangen rechtstreeks samen met en gaan niet verder dan noodzakelijk voor de te verwezenlijken doelstelling, namelijk de verbetering van de arbeids- en werkgelegenheidsvoorwaarden.[8] 21. Het argument van ATG dat de St. OOMT-CAO geen betrekking heeft op arbeids- en werkgelegenheidsvoorwaarden wordt dan ook niet gevolgd. 22. Op basis van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de in het geding zijnde regeling zoals vastgelegd in de St. OOMT-CAO wegens haar aard en doel buiten de werkingssfeer van artikel 6 Mw valt. 23. Het argument van ATG dat de exclusieve toekenning van de subsidiegelden aan Innovam verder zou gaan dan wat in het kader van de arbeidsvoorwaarden noodzakelijk is en derhalve een gedraging vormt die in strijd is met artikel 6 Mededingingswet, wordt niet gedeeld. 24. In de St. OOMT-CAO is de mogelijkheid opgenomen dat het bestuur van de St. OOMT kan besluiten de geldmiddelen van het fonds aan te wenden voor gehele subsidiring van n (of meerdere) activiteiten genoemd in artikel 3 lid 1 sub a van de Statuten. Genoemd artikel betreft onder meer opleidingen. Het feit dat de betrokken CAO-taken door St. OOMT zijn uitbesteed aan Innovam en dat derhalve de gelden exclusief (volgens ATG) aan Innovam worden toegekend, kan geen grond opleveren om een CAO uit te sluiten van de conclusie dat de St OOMT-CAO wegens haar aard en doel buiten de werkingssfeer van artikel 6 Mw valt. Een dergelijke beperking zou namelijk een ongerechtvaardigde ingreep in de vrijheid van sociale partners betekenen, die, wanneer zij een overeenkomst sluiten over een bepaald aspect van de arbeidsvoorwaarden, eveneens tot oprichting van een apart orgaan voor de uitvoering van de overeenkomst moeten kunnen besluiten.[9] VII. Besluit 25. Gelet op het voorgaande is de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 6 Mw. De aanvraag om toepassing van artikel 56 lid 1 Mw wordt derhalve afgewezen. Datum: 24 september 2001 w.g. A.W. Kist Directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit
Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit, Juridische Dienst. Postbus 16236, 2500 BH Den Haag. -------------------------------------------------------------------------------- [1] Zie artikel 3 lid 1 Statuten St. OOMT, zie eveneens artikel 2 lid 2 St. OOMT CAO. [2] Zie artikel 3 lid 2 Statuten St. OOMT. [3] Zie Staatscourant van 26 februari 1996, nr. 40. [4] Zie Staatscourant van 30 november 2000, nr. 233. [5] Zie artikel 3 Bijdragereglement. [6] Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 1995-1996, 24 707, nr. 3, par. 5.1.2. [7] Zie zaak C-115-117/97, Brentjens Handelsonderneming B.V. uitspraak van 21 september 1999, Pb. EG 1999, I-5751 r.o. 56, 57. Zie zaak C-222/98, H. van der Woude en Stichting Beatrixoord, uitspraak van 21 september 2000, Pb. EG 2000, I-7111, r.o. 22. Zie voorts besluit van de d-g NMa van 14 december 2000, zaaknummer 1012, Van Eck Havenservice B.V. [8] Zie besluit van de d-g NMa van 12 juli 2001, zaaknummer 1216, Stichting Bevordering Vakbekwaamheid Beroepsgoederenvervoer vs SOOB. [9] Zie zaak C-222/98, H. van der Woude en Stichting Beatrixoord, reeds aangehaald. Aan de inhoud van deze pagina's kunt u geen rechten ontlenen.