Naar een biosociale wetenschapsbeoefening.



Vergelijkbare documenten
Menselijke kenmerken: genen of omgeving? Hilde Van Esch Centrum voor Menselijke Erfelijkheid

Individuele verschillen in. persoonlijkheidskenmerken. Een genetisch perspectief

Dialogen voor conceptcartoons. Verband genotype/fenotype, dominant/recessief

Nederlandse Samenvatting

nederlandse samenvatting Dutch summary

A c. Dutch Summary 257

Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu

Nederlandse Samenvatting

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

Erfelijkheid van de ziekte van Huntington

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting

Nederlandse Samenvatting

Samenvatting Inleiding Methode

Figuur 1: schematische weergave van een cel

Hersenontwikkeling tijdens adolescentie

Nederlandse samenvatting. (summary in Dutch)

Het late gelijk van Darwin: het belang van een evolutionaire invalshoek in de psychologie. Psychologie Darwin: de mens als dier

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Fenotype nakomelingen. donker kort 29 donker lang 9 wit kort 31 wit- lang 11

Block 1: Basic emotions, Brain structures and Stress.

Wat zijn polyq ziektes?

THE GENETICS OF ELECTROPHYSIOLOGICAL INDICES OF BRAIN ACTIVITY. AN EEG STUDY IN ADOLESCENT TWINS

Nederlandse samenvatting (Dutch summary)

Nederlandse Samenvatting

Afweer systeem tegen ziektes, moederlijk hormoon,ontwikkeling, vogels, testosteron

Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology NEDERLANDSE SAMENVATTING

Door recombinatie ontstaat een grote vescheidenheid in genotypen binnen een soort. (genetische

Genetische factoren bij eetstoornissen. Het is nog onvoldoende bekend waarom mensen eetstoornissen ontwikkelen. Wel is

2. Erfelijkheid en de ziekte van Huntington

Prikkelverwerking bij Gedragsstoornissen

Hersenonderzoek en intelligentie

Nederlandse samenvatting - voor niet-vakgenoten -

Eenzaamheid. Genetisch bepaald? Eeske van Roekel, MSc PhD candidate Orthopedagogiek. Behavioural Science Institute Radboud University Nijmegen

InFoP 2. Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. Inhoud. Inleiding

Is een klas een veilige omgeving?

beoefent in de synapsen van zenuwcellen. De processen in synapsen zijn belangrijk voor leren en geheugen.

6,4. Samenvatting door E woorden 6 december keer beoordeeld. Biologie voor jou

Medische technieken. Maar dat is toch niet nieuw? Wat is. gebruiken voor verbetering. Mensverbetering

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Waarom doen sommige personen wel aan sport en anderen niet? In hoeverre speelt

Ouders gebruiken voor het temperament van hun kind(eren) spontaan woorden als

Carol Dweck en andere knappe koppen

4 HAVO thema 4 Erfelijkheid EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN

HAPTE CHAP SAMENVATTING

Fetal Origins of Socioeconomic Inequalities. in Early Childhood Health. The Generation R Study. Lindsay Marisia Silva SAMENVATTING

Informatie voor Familieleden omtrent Psychose. InFoP 2. Inhoud

Nederlandse samenvatting proefschrift Renée Walhout. Veranderingen in de hersenen bij Amyotrofische Laterale Sclerose

Nederlandse samenvatting

Fragiele-Xsyndroom. Een erfelijke aandoening

Onderzoeksgroep Neurodegeneratieve Hersenziekten

Examenprogramma biologie vwo

Samenvatting. Samenvatting

antidepressivum, rat, overerfbaar, mechanismen, gedrag

Ontwikkeling versus degeneratie

Psychologische problemen bij volwassenen met Klinefeltersyndroom. Nathalie Vanderbruggen

Vervolgens wordt ook ingegaan op de hypothese dat patronen in fenotypische plasticiteit adaptief kunnen zijn. De eerste vraag was of natuurlijke

Newsletter April 2013

Nederlandse samenvatting. (summary in Dutch)

Predictieve genetische tests

SAMENVATTING Introductie

Thema: hersenontwikkeling

Nederlandse Samenvatting

infprg03dt practicumopdracht 4

Genetica en erfelijkheid bij bipolaire stoornis

PhD Thesis Wouter J. Peyrot

Wetenschappelijk onderzoek. Prof. Dr. Dick Swaab Wij zijn ons brein

Chapter 9. Nederlandse samenvatting References Appendices Publications Curriculum vitae

Nederlandse Samenvatting. Nederlandse samenvatting Lateralisatie en schizofrenie

Biologie inhouden (PO-havo/vwo): Dynamisch evenwicht

Enige belangrijke voorwaarden voor de gewetensvorming Ontwikkeling van de hersenen (1) Organisatie en planning

De volgende vragen testen je kennis van de meest voorkomende vaktermen in de klassieke genetica. Welk woord ontbreekt in de volgende zinnen?

Examenprogramma biologie havo

Inhoud. Woord vooraf Inleiding Kennismaking met de psychologie Biologie en gedrag De hardware van het psychisch functioneren 51

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4

DUTCH SUMMARY NEDERLANDSE SAMENVATTING

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Biologie: evolutieleer 6/29/2013. dr. Brenda Casteleyn

Perseverative cognition: The impact of worry on health. Nederlandse samenvatting

Samenvattingen. Samenvatting Thema 4: Erfelijkheid. Basisstof 1. Basisstof 2. Erfelijke eigenschappen:

Fijn, mijn kind heeft een puberbrein

Is een bipolaire stoornis erfelijk?

vetreserves worden aangemaakt door de gastheer. Het eerste aspect met betrekking tot deze hypothese berust op het verband tussen deze metabolische

De opgave voor de publieke gezondheid verandert. en dus ook die voor onderzoekers! Karien Stronks Sociale Geneeskunde AMC/UvA

DEMENTIE EN HET GENETISCH ONDERZOEK

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić

Inhoud. Uitgebreide opgave

Nederlandse Samenvatting

DISRUPTIEVE GEDRAGSSTOORNISSEN

3 Rundveefokkerij Melkproductiecontrole Selectie Fokwaardeschatting Inseminatieplannnen 69 3.


Nederlandse samenvatting

Dan is de waarde van het recessieve allel q dus 0,87, vanwege het feit dat p + q = 1.

Deel 1: Positieve psychologie

Nederlandse samenvatting

Gemuteerd gist benadrukt het belang van een CAG-aflezend eiwit. CAG en de ZvH

Serotonergic Control of the Developing Cerebellum M. Oostland

Linking Depression. Longitudinal and neuroimaging genetic studies in major depressive disorder. Esther Opmeer

Zelfsturend leren met een puberbrein

Fijn, mijn kind heeft een puberbrein

Nederlandse Samenvatting

Transcriptie:

Naar een biosociale wetenschapsbeoefening. Genetische verschillen zitten veel complexer in elkaar dan aanvankelijk gedacht. We nemen afstand van het one gene one disorder idee : = het gaat niet om de invloed van enkelvoudige genen, maar om een veelvoud van met elkaar interacterende genen. 1 gen blijkt verschillende functies te kunnen vervullen en het junk DNA blijkt functioneler te zijn dan altijd aangenomen. (= stukken DNA in het genoom waarvan de functie nog onbekend is) -> De biologie sleept een geschiedenis met zich mee van maatschappelijke misbruiken. bv. de eugenetica = dit is onderzoek naar het verbeteren van dierenrassen, waaronder het mensenras. Men wil selectief fokken om de soort in de loop van de generaties te verbeteren. bv. Holocaust Grondlegger : Francis Galton. Inquiries into human faculty (1883) De Fitter Family Contests = een onderzoeksteam van geneesheren en psychologen deden medische en psychologische tests op leden van gezinnen. Het gezin met de hoogste score kreeg een medaille waarop stond : I have a goodly heritage. Winnaars waren constant van West-Europese afstamming. Larry Laughlin = een onderzoeker van het ERO (Eugenics Record Office) Men was bang dat de immigratie de biologische waarde van het Amerikaanse volk zou dalen. Daarom was Laughin een fervent promotor van sterilisatiewetten. In de VS werd ook overgegaan tot sterilisatie van de unfit. Tegen 1935 waren er meer dan 20 000 sterilisaties bij psychiatrische patiënten, epileptici, veroordeelden

Situeer Lombroso en geef aan wat er nog van toepassing is in de biosociale criminologie Lombroso = misdaad is een onlosmakelijk onderdeel van de menselijke natuur. Volgens hem was criminaliteit een afwijking en hij wou aantonen dat criminaliteit erfelijk is. Hij was de 1 e die criminologie als een wetenschappelijke discipline beschouwde, onafhankelijk van het recht. Hij sprak van criminologische antropologie. Hij onderzocht het verband tussen fysieke kenmerken en criminele psychopathologieën. Maar Zijn belangrijkste idee was het atavisme. Er wordt ten onrechte beweerd dat Lombroso alleen oog had voor biologische determinanten. Maar in de 1 e versie van L Uomo Delinquente zegt hij dat een misdaad meerdere oorzaken heeft, zoals opleiding, opvoeding en urbanisatie. In de latere edities besteedde hij meer aandacht aan die sociologische oorzaken. We hebben het zuiver typologisch denken van Lombroso in de hedendaagse biosociale criminologie vervangen door een meer dynamische benadering. Maar : dat wil niet zeggen dat al Lombroso s ideeën in de prullenmand mogen. = het concept van de geboren misdadiger kan niet helemaal verworpen worden, al moet het natuurlijk wel in hedendaagse termen geherdefinieerd worden. 1) Volgens Lombroso zijn morele krankzinnigen : intelligente personen die er normaal uitzien, maar die het onderscheid tussen goed & kwaad niet kunnen maken. Deze morele krankzinnigen noemen we vandaag primaire psychopaten. 2) Het onderscheid tussen gewoontecriminelen (habitual) & juridische criminelen toont overeenkomsten met het onderscheid tussen life-course persistent & adolescent-limited criminelen ( 2-padenmodel van Moffitt, 1993 )

2 relevante genetische deelgebieden voor de studie van afwijkend gedrag : Gedragsgenetica = bestudeert de verschillen tussen individuen en probeert deze verschillen te verklaren op basis van genetische verschillen, omgevingsverschillen en interacties tussen beide. Hoe? analyseren of bepaalde kenmerken meer voorkomen bij mensen die dichter met elkaar genetisch verwacht zijn. Dus : via tweelingen & adoptiestudies Moleculaire Genetica = men kijkt rechtstreeks naar de genen. Men bestudeert de structuur en de functie van de genen op moleculair niveau. Hoe? via genoomsequentie en genoomanalyse. De speelt ook een rol bv. het agressiegen & het homogen = Er bestaat geen gen dat agressie veroorzaakt en geen gen dat mensen verliefd doet worden op mensen van hetzelfde geslacht. De meeste gedragskenmerken zoals agressie of verlegenheid, zijn het resultaat van een samenspel tussen vele genen en vele omgevingsinvloeden. Als wetenschappers aantonen dat er een link bestaat tussen 1 gen en 1 menselijke eigenschap, dan is dat een doorbraak. Gedeelde omgevingsfactoren = de familiale omgeving en het ouderlijk milieu Niet-gedeelde omgevingsfactoren = de unieke omgeving, omgevingsinvloeden die enkel gelden voor het individu. Dit kan bv. een emotioneel ingrijpende gebeurtenis zijn. Deze beginnen al in utero. Zelfs identieke tweelingen volgen verschillende embryonale ontwikkelingen.

De gen-omgeving correlatie = het verschijnsel waarbij omgevingsinvloeden de genetische aanleg versterken = de manier waarop omgevingsfactoren de genen beïnvloeden 1. passieve gen-omgeving correlatie = kinderen krijgen van hun ouders zowel genen als de omgeving mee. Deze invloeden zijn dus niet door de kinderen zelf geselecteerd. 2. reactieve gen-omgeving correlatie = dit zijn de reacties van anderen op erfelijke eigenschappen van individuen. De omgeving zal inspelen op die eigenschappen bv. ouders zullen een strengere opvoeding geven. 3. actieve gen-omgeving correlatie = individuen gaan omgevingen selecteren in functie van hun erfelijke kenmerken. Het kind zal de gunstige omstandigheden zelf opzoeken. De gen-omgeving interactie = dezelfde genetische factoren komen tot uiting in interactie met een omgevingsfactor als het effect van een risicofactor uit de omgeving afhankelijk is van de genetische kenmerken als omgevingsfactoren de expressie van genen bepalen dit is dus een genetisch bepaalde gevoeligheid voor omgevingsfactoren Besluit De parameters van gedragsgenetica zijn heritabiliteit, omgeving, interactie & correlatie. Fenotype = genotype + omgeving + gen-omgeving correlatie + gen-omgeving interactie Omgeving = gedeelde omgeving (familie) + niet-gedeelde omgeving (unieke)

Leg uit : h² (blz. 42) h² = heritabiliteit / het aantal erfelijkheidsgraden De h² is de verhouding van de genetische variatie tot de totale variatie. Het zegt hoeveel van het kenmerk door genetische componenten wordt bepaald en hoeveel door milieufactoren. h² 2 g 2 = σ σ p Aangezien de teller van bovenstaande breuk steeds kleiner is dan de noemer, en beide positief zijn, varieert h² tussen 0 en 1. 0 = genetische verschillen spelen geen enkele rol 1 = genetische verschillen verklaren fenotypische variatie volledig 1) Equal environments vooronderstelling -> vooronderstelling van gelijke omgevingsbehandeling = dit houdt in dat identieke & niet-identieke tweelingen als het omgevingsfactoren betreft, op een gelijkaardige manier worden behandeld m.a.w. de omgevingsfactoren voor identieke en niet- identieke tweelingen, zijn gelijk gecorreleerd. bv. radon gas Maar : criminaliteit kan een uitzondering vormen op deze benadering! 1) dit komt omdat criminaliteit een groepsfenomeen is en samen wordt begaan 2) identieke tweelingen hebben meer contact met elkaar en beïnvloeden elkaar dus meer de heritabiliteit kan hierdoor naar boven worden vertekend! 2) Unbiased by appearance vooronderstelling = de grote overeenkomst van een bepaald kenmerk van identieke tweelingen is niet het gevolg van het feit dat ze hetzelfde uiterlijk hebben. Uiterlijk beïnvloedt zaken van het sociale leven maar geen persoonlijke eigenschappen!

Correlatie en concordantie -> parameters voor berekenen genetische & omgevingsinvloeden Correlatie correlatiecoëfficiënt negatieve correlatie : aantal pintjes dat je drinkt & je reactievermogen positieve correlatie : aantal pintjes dat je drinkt & aantal hersencellen die afsterft = we zijn geïnteresseerd in het verschil tussen de correlatie bij identieke tweelingen en de correlatie bij niet-identieke tweelingen Maar : waarom correleren identieke tweelingen zelden met waarden die 1,0 benaderen? 1) meetfouten -> vage en onzorgvuldige metingen 2) de invloeden die omgevingsfactoren uitoefenen want : -> complex gedrag is het resultaat van verschillende genen, veel omgevingsinvloeden en de wisselwerking tussen beide. Voor lichaamslengte behalen ze vlot correlaties tot 0,9. Hoe komt dit? We hebben de fractie omgevingsvariatie verminderd waardoor de fractie genetische variatie automatisch is verhoogd. Begin 20 e eeuw was die verhouding : Totale fenotypische variatie (100%) = 70% (omgevingsvariatie) + 30% Door de verbetering van de levensomstandigheden is de invloed van omgevingsvariatie verminderd : 10% + 90% Concordantie = een kenmerk is dichotoom (crimineel/niet-crimineel gedrag). Dan kunnen we de concordantie berekenen voor identieke en niet-identieke tweelingen. We bekomen een concordantie van 70% voor crimineel gedrag in een steekproef van identieke tweelingen. -> als 1 van de tweeling crimineel gedrag vertoont, dan is de kans dat de ander ook crimineel gedrag vertoont, 70%.

Leg uit: LCP-delinquent blz. 63 Er zijn 2 types van delinquenten die elk een andere ontwikkeling kennen : 1) AL delinquent = Adolescent Limited 2) LCP delinquent = Life-course persistent Moffitt (1993) : LCP delinquenten verschillen biologisch van AL delinquenten. Bij LCP delinquenten vinden we antisociaal gedrag terug over heel de levensloop : ze beginnen antisociaal gedrag te vertonen in de kindertijd en dat gaat door tot in de volwassenheid. Vaak hebben ze ouders met overeenkomstige eigenschappen, maar ze kunnen ook zeer geduldige ouders op de proef stellen. Deze gaan dan eventueel over tot hardere opvoedingsstijlen. Maar : de socialisatie is tweerichtingsverkeer! = ouders beïnvloeden kinderen, maar kinderen lokken ook bij hun ouders bepaalde gedragingen en reacties uit! In de gedragsgenetica noemen we dit -> de reactieve gen/omgeving correlatie! AL delinquent Er zijn 2 types van delinquenten die elk een andere ontwikkeling kennen : 1) AL delinquent = Adolescent Limited 2) LCP delinquent = Life-course persistent = het zijn prosociale jongeren die tijdelijk afwijken van het rechte pad als gevolg van een samenloop van sociale en biologische omstandigheden in de adolescentie. AL delinquenten zien dat het gedrag van de LCP delinquent soms loont (ze hebben aantrek bij het andere geslacht, ze kunnen zich sneller een auto veroorloven ) De AL delinquent kijkt daar met afgunst naar en laat zich verleiden.

Hij wijkt af van het conformistische pad maar kan er vrij makkelijk terug naar toe omwille van het sociaal kapitaal dat hij met zich meedraagt. AL delinquentie komt vooral voort uit : 1. het streven naar volwassenheid 2. het wordt gestimuleerd door de peergroup Wat is het grote verschil tussen AL en LCP delinquenten? Ze zijn biologisch van elkaar verschillend. Beide groepen moeten als een continuüm worden aanzien met aan de ene kant : extreme conformiteit en aan de andere kant : extreme vormen van LCP delinquentie. De genetische invloeden voor beide vormen kunnen verondersteld worden op een continuüm te liggen omdat het gaat over polygenische kenmerken = er zijn massa s genen bij betrokken! AL delinquent -> met ouder worden wordt hij meer ervaren & wint aan maturiteit. Hij komt terug op het rechte pad en gaat een stabiele relatie aan, vindt werk en bouwt een carrière. LCP delinquent -> hij blijft echter antisociaal gedrag vertonen. Rhee & Waldman Meta-analyse van 51 tweelingen- en adoptiestudies (2002) = een analyse van een hele reeks studies om tot een kwantitatieve synthese te komen. Men wil antisociaal gedrag verklaren, daarom gaat men de genetische & omgevingsinvloeden uit elkaar halen. Voorgaande studies (Raine) : informatief maar verschaffen geen kwantitatieve verklaring

Men bekwam tegenstrijdige bevindingen dus men moet rekening houden met 6 factoren : 1) definitie & omschrijving/meting 2) zygositeit = men is nooit helemaal zeker of tweelingen nu werkelijk identieke of niet-identieke tweelingen zijn. In de 1 e onderzoeken vroeg men het gewoon aan tweelingen of baseerde men zich op het uiterlijk. Nu doet men het vaak via bloedonderzoek. DNA-fingerprinting is 3) omgeving eigenlijk de beste methode, maar werd nog nooit gebruikt. 4) geslachtsverschillen 5) leeftijd de heritabiliteit is kleiner bij kinderen dus stijgt met de leeftijd gedeelde omgeving daalt sterker dan niet-gedeelde omgeving -> Dit komt omdat jongeren omgevingen zoeken ifv hun interessegebied. 6) informant = de personen die je bevraagt over het antisociaal gedrag zoals ouders en leerkrachten, de concordantie kan dan tot 20% verschillen. het sterke punt van hun meta-analyse -> ze bestuderen moderating effects : 3 study-characters 1. operationalisatie 2. assessment methode 3. zygositeit 2 participant-characters 1. leeftijd 2. geslacht -> Ze gaan het begrip antisociaal gedrag gaan operationaliseren in termen van : 1. psychiatrische diagnose 2. de overtreding van bestaande normen, criminaliteit & delinquentie 3. agressief gedrag

Vormen van assessment (steekproefsamenstelling) die gebruikt werden : 1) zelfrapportage 2) rapportering door ouders en leerkrachten 3) officiële statistieken 4) objectieve metingen 5) reacties op agressieve beelden Model Fitting Analyse = dit is een statistische methode. Je hebt data (gegevens). Je probeert uit die gegevens bepaalde resultaten te halen. Maar voor je naar de gegevens kijkt, ga je een model maken. Dit is een schematische voorstelling van de relaties tussen variabelen. Daarna gaat men kijken hoe goed of hoe slecht het model op de data past ( fit ). Het model met de grootste fit moet je verschillende keren loslaten op je gegevens ifv de variatie van de variabelen. Er zijn verschillende combinaties van A, C, D en E mogelijk : omgevingsfactoren heritabiliteit 1) gedeelde omgevingsfactoren (C) 2) niet-gedeelde omgevingsfactoren (E) 1) additieve genetische factoren (A) -> zuiverste maat! 2) niet-additieve genetische factoren (D) Je moet de variabelen een keer wel en een keer niet laten variëren en kijken of dit invloed heeft op de uitkomsten. Conclusie het model dat het best past is het volledige model : ACDE alle confounding variabelen hebben effectief een invloed, behalve geslacht parameterschattingen uit tweelingenstudies verschillen significant van adoptiestudies ongeveer 40% heritabiliteit

Kritieken op tweelingenstudies 1. Een bias in de zygositeit = men is nooit helemaal zeker of tweelingen nu werkelijk identieke of niet-identieke tweelingen zijn. In de 1 e onderzoeken vroeg men het gewoon aan tweelingen of baseerde men zich op het uiterlijk. Nu doet men het vaak via bloedonderzoek. DNA-fingerprinting is eigenlijk de beste methode, maar werd nog nooit gebruikt. 2. Tweelingen delen ook de omgeving, en dat is meer het geval voor identieke tweelingen = een gelijke opvoeding voor identieke tweelingen wil zeggen dat hun overeenkomstig gedrag het gevolg is van omgevingsfactoren en niet van genetische factoren. -> de equal environments vooronderstelling is dus eigenlijk fout! 2. De bevindingen kunnen niet zomaar geëxtrapoleerd worden naar de brede populatie van niet-tweelingen = tweelingen hebben vaker te maken met prenatale moeilijkheden. Toch blijken tweelingen niet significant te verschillen van niet-tweelingen in de meeste kenmerken. Studies uit de kindertijd geven verschillen aan, maar studies bij volwassenen kunnen die bevindingen niet repliceren. 4. Zijn tweelingen wel zo identiek zijn als wordt beweerd? = er kunnen een aantal prenatale genetische & omgevingsfactoren zijn die identieke tweelingen verschillend maken. (bv. monochorionische tweelingen). Dit verschil kan later gecorrigeerd worden omdat ze niet passief hun omgeving ondergaan maar eerder actief omgevingen selecteren.

XYY-syndroom = in de jaren 60 werd vastgesteld dat mannen met 2 exemplaren van het Y- chromosoom, meer voorkwamen in psychiatrische instellingen en gevangenissen. Men stelde vast dat XYY-mannen met een frequentie van 3% voorkwamen in psychiatrische ziekenhuizen. De link werd snel gelegd, het gaat om typisch biologische eigenschappen die de man man maken. Later onderzoek -> ook andere eigenschappen : een hogere lichaamslengte hoger testosterongehalte lagere intelligentie Het zou dus kunnen dat die eigenschappen de frequentie op agressie doen toenemen en niet het Y-chromosoom als dusdanig. => Conclusie : het zou gaan om een indirect verband! = een extra Y-chromosoom houdt verband met een lagere intelligentie. Een lagere intelligentie leidt tot agressie in combinatie met een aantal omgevingsomstandigheden.

Artikel : Het verband tussen het D4-gen en ADHD Er zijn voor ADHD inmiddels twee kleine risicogenen bekend. bv. het D4-gen = dit kent lange en een korte variant. Kinderen met een lange variant (7 herhalingen van elk 48 basen) zijn sneller opgewonden, makkelijk afgeleid en hebben behoefte aan veel nieuwe prikkels. ( novelty seeking ). Dit gen komt vaak voor bij ADHD-kinderen, maar je ziet het ook wel bij leeftijdgenootjes die geen last hebben van hyperactiviteit en concentratiestoornissen. Het gaat hier dus om waarschijnlijkheden. meta-analyse van 42 genen (Comings) = men gaat verschillende soorten genen : - voor enzymen - voor neurotransmitters - voor hormonen & delen van immuunsysteem correleren met : ADHD, ODD en CD (3 gedragsstoornissen). het artikel begint met een verwijzing naar de vorige studie : r² = 0,06 in de nieuwe studie worden er meer genen onderzocht! + 22 Conclusies : 1) neurotransmitter genen zijn dominant in het verklaren van ADHD & ODD 2) voor CD zijn deze genen iets minder relevant, genen voor hormonen wel! 3) de totaal verklaarde variantie is zeer klein!

Gedragsgenetica versus moleculaire genetica Gedragsgenetica 1) hoe verklaart men criminaliteit? genetische factoren (heritabiliteit) omgevingsfactoren (gedeelde & niet-gedeelde omgeving) wisselwerking tussen beide 2) welke methode gebruikt men -> tweelingen & adoptiestudies 3) welke vormen verklaart men -> agressie & geweld m.b.v. zelfrapportage, statistieken 4) wat is de aard van het bewijs? correlaties en concordanties 5) beperkingen berusten op correlaties, geen causaliteit mogelijk bij adoptiestudies is er een geselecteerde omgeving. De omgevingsfactoren zijn dus deels gecontroleerd. Daardoor kan de heritabiliteit onevenredig hoog zijn. bij tweelingenstudies : er is onduidelijkheid over gelijke opvoeding en gelijke genen. zygositeit Conclusie er is wisselwerking tussen genen & milieu (Rowe) de heritabiliteit is 50% en stijgt met de leeftijd, gedeelde omgeving daalt Moleculaire genetica 1) hoe verklaar men criminaliteit -> neurotransmitters & polymorfismen 2) welke methoden gebruikt men -> QTL design 3) welke vormen verklaar men -> agressie & gedragsstoornissen 4) wat is de aard van het bewijs? variantieanalyse correlatiestudies 5) beperkingen? MAOA : sterke verbanden maar beperkte inductieve waarde conclusie -> complexiteit en veel is nog niet geweten!

Neurofysiologie = de studie en de werking van het zenuwstelsel en de hersenen De theorie van het drie-enige brein of triune-brain (MacClean) : 1) het meest primitieve deel van de hersenen (het neurale chassis) bestaat uit : - het ruggenmerg - het verlengde merg Hier bevindt zich de functionering van : ademhaling - de middenhersenen hartregulatie bloedcirculatie overleving (hongeropname) paring & seksueel gedrag 2) het reptielenbrein de fundamentele instincten (bij vissen & amfibieën is alleen dit aanwezig) = dit is een soort informatie-filterend systeem dat in grote lijnen de arousal (activatieniveau van de hersenen) en alertheid bepaalt. Het speelt een dominante rol in stereotiep, dwangmatig, geritualiseerd gedrag, territorialiteit en dominantie.

3) limbisch systeem -> paleomammalian brain => dit bevat de kern van emoties! 1. hypothalamus -> reguleert het autonome zenuwstelsel d.m.v. hormonen 2. de amygdala -> betrokken bij agressie & angst 3. hippocamus -> betrokken bij de vorming van het langetermijngeheugen 4. septum = dit deel is betrokken bij het ontstaan van emoties en affectieve toestanden. Het ontstond bij de evolutie van reptielen naar zoogdieren. Dit was tevens een evolutie van zorggedrag, parentele investering, audiovocale communicatie. 4) het cerebrum of de grote hersenen = dit is het overgrote deel van de menselijke hersenen. Het bestaat uit 2 complementaire hemisferen elk met hun eigen gespecialiseerde functies : 1. rechterhelft = gespecialiseerd in de perceptie en de expressie van (negatieve) emoties 2. linkerhelft = gespecialiseerd in taal en analytisch denken de meeste studies zijn gericht op de linkerhelft, meer bepaald de frontale lob 5) the thinking brain of de cortex -> met als belangrijkste deel de prefrontale cortex = dit is het voorste deel van de frontale hersenkwab. Het is betrokken bij cognitieve en emotionele functies als beslissingen nemen, plannen, sociaal gedrag en impulsbeheersing. -> Zoals bij sommige andere delen van de hersenen, vindt er gedurende de hele kindertijd ontwikkeling van de prefrontale cortex plaats. Dit is het geval in de puberteit dus kan een verklaring zijn voor het pubergedrag.

Wat gebeurt er als de prefrontale cortex beschadigd of niet ontwikkeld is? Deze mensen hebben verschillende problemen zoals : - het niet kunnen plannen - impulsief beslissingen nemen of geen beslissingen kunnen nemen - zich in gezelschap onbehoorlijk of onhandig gedragen - onbeheerst gedrag, zoals drugs- en alcoholmisbruik - seksuele promiscuïteit - met geld smijten Grafiek blz. 132 en slides er is discussie over de groei van de hersenen in de evolutie cerebrotype analyse = we gaan berekenen met hoeveel % elk hersendeel toeneemt bij elke soort (bv. hominiden) We bekwamen de volgende conclusie : we zien dat de grote hersenen (cerebrum) toeneemt, maar de kleine hersenen blijven min of meer constant. Onze primitieve hersendelen zijn dus niet verder geëvolueerd! De uitbreiding van de neocortex gebeurde wel ten koste van een aantal hersendelen zoals hippocamus, septum & schizocortex. Phineas Gage = een dynamiet arbeider die verantwoordelijk was voor het opblazen van rotsen. In 1848 was hij betrokken bij een spectaculair ongeval. Hij kreeg een ijzeren staaf door het hoofd. Daardoor liep hij zware schade op aan de frontale hersenen. Na 2 maanden herstelde hij volledig maar hij bleek een drastische persoonlijkheidsverandering te hebben ondergaan. Hij bleek zeer wispelturig en oneerbiedig en zijn zin voor verantwoordelijkheid was totaal verdwenen.

Hersenlateralisatie = de linker & rechter hersenhelften zijn op een verschillende manier betrokken in het veroorzaken van gedragsafwijkingen. Dit wordt beweerd in de left hemisphere dysfunction theory. De linker hersenhelft is meer betrokken bij taalverwerking dan de rechter hersenhelft. Psychopaten vertonen vooral dysfuncties aan de linker hersenhelft. Over het algemeen wordt aangenomen dat mannen een meer uitgesproken hersenlateralisatie hebben dan vrouwen. Bij vrouwen zijn de beide hersenhelften meer symmetrisch betrokken bij cognitieve functies. bv. psychopaten hebben een specifiek taalgebruik : ze zijn niet enkel praatziek en bedrieglijk, er is ook een dissociate tussen wat ze zeggen en hun gedrag. Normaal hoor je beter aan de rechter kant, maar bij psychopaten ontbreekt dit voordeel van het rechteroor. Het is ook aangetoond dat criminelen meer linkshandig zijn. Aurousal dit is het activatieniveau van de hersenen en het zenuwstelsel we kunnen dit op 3 manieren meten : hartslag, huidgeleiding & EEG algemene regel : arousal neemt overdag toe en kan beïnvloed worden door diverse stimuli 1. geluidsoverlast, honger dorst en seks -> doet de arousal stijgen 2. slaapdeprivatie -> doet de arousal dalen Stelling : antisocialen zijn chronisch underaroused dit kunnen we op 2 manieren aantonen! 1) EEG = elektrische activiteit van de hersenen is over het algemeen lager bij delinquenten 2) hartslag = delinquenten vertonen over het algemeen een lagere hartslag -> dit is één van de beste biologische merkers van antisociaal gedrag!!!

Raine : predator & affectieve moordenaars hoe bepaalt men of het predator of affectieve moordenaars zijn? (42 moordenaars) 1) predator moordenaars = zeer doelgericht en planmatig zoals psychopaten 2) affectieve moordenaars = zeer emotioneel geladen moordenaars Dit doet men op basis van verschillende factoren : - rapportage van psychiaters - crimineel verleden - verslagen van zittingen - wat er in de pers is verschenen, media - telefooninterviews met advocaten - medische gegevens -> het is aangetoond dat er effectief 2 types van agressie bestaan De hypothese in het artikel over de affectieve groep : 1) een lagere prefrontale werking 2) een grotere subcorticale werking 3) een lagere wisselwerking tussen beide Dus : We weten dat er iets aan de hand is op corticaal & subcorticaal niveau. De verhouding tussen de 2 zal bepalen of iemand antisociaal gedrag zal vertonen!

Homicide = dit is een boek uit 1988 van Daly & Wilson, 2 grondleggers van de evolutiepsychologie. Ze hebben de theorie toegepast op moord en familiaal geweld. Ze bekomen een statistisch verband: we komen meer in contact met onze familie en gezinsleden en dus komen er verhoudingsgewijs meer conflicten voor onder familieleden. Bevindingen : 1) samenwonenden die niet genetisch verwant zijn kennen 11x meer geweld 2) genetisch verwantschap verkleint dus de kans op conflict we bespreken een toepassing van het parent-offspring conflict => infanticide (blz. 221) In moderne samenlevingen is infanticide een functie van : leeftijd van de moeder -> hoe ouder de moeder, hoe lager de kans op infanticide of de moeder een partner heeft -> kans op infanticide is kleiner bij getrouwde vrouwen leeftijd van het kind -> hoe ouder het kind, hoe groter de reproductieve waarde! leeftijd van de vader -> daalt trager bij de man stiefvaders of natuurlijke vaders -> risico op moord is 70 keer groter in een stiefgezin Alternatieve verklaring : armoede -> kindermishandeling komt meer voor in sociaal lagere klassen. CAT en ECT -> theorie van de effecten van de vroege socialisatie van Belsky = Conditional Adaptation Theory & Expropriative Crime Theory, volgens deze theorie is ons gedrag afhankelijk van conditionele adaptaties : gedragsvormen die uitgelokt worden door omgevingsfactoren. Als een kind negatieve indicatoren opvangt in zijn omgeving, zullen die kinderen in hun later leven ook een onzekere omgeving creëren. Ze zullen vroeger seksueel rijp zijn en meer crimineel gedrag vertonen. Kinderen uit meer stabiele omgevingen zullen op latere leeftijd minder agressie en minder depressie vertonen.

Het model van de alternatieve adaptaties (Linda Mealey, 1994) genetische variatie in de populatie kan zowel bestaan voor conform als afwijkend gedrag ze past deze theorie toe op de sociopathie! = Sociopaten zijn gericht op bedrog en cheating als gevolg van evolutionaire selectieve factoren. Sociopathie is dus een evolutionair stabiele strategie : het is gedrag dat voor diegene die het gedrag vertoont op korte termijn veel en goede resultaten oplevert. Genetische variatie voor sociopathie is het resultaat van 2 mechanismen : 1. genetisch bepaalde individuen verschillen in het gebruik van strategieën 2. verschillende mensen reageren verschillend op omgevingsfactoren M.a.w. de populatie is te klein om deze genen eruit te selecteren!!! hierdoor zal in elke populatie een kleine groep sociopate individuen bestaan! 1) primaire sociopaten : deze zien wij als psychopaten 2) secundaire sociopaten : zit een beetje in elk van ons Hoe kan de samenleving dan op dit soort gedrag reageren? = de samenleving moet een effectieve strategie van afschrikking ontwikkelen want primaire sociopaten zien de samenleving als een tegenspeler die moet bedrogen worden. Wat is er dus nodig in een samenleving : 1) een zeer effectieve detectie van bedrog en bedrieger 2) reputatie van effectief bestraffer De behandeling moet er ook op gericht zijn zodat men inzicht kweekt bij de psychopaat dat zijn gedrag schadelijk is voor zichzelf. Bij de secundaire psychopaat kan ouderschapstraining helpen. Bv. bij gezinstherapie kan antisociaal gedrag verminderd worden en prosociaal verbeterd. dit model is zeer goed: het steunt op de sociobiologie, evolutietheorie en bevolkingsgenetica!

De integratie van de levensloopcriminologie in de biosociale criminologie => preventie!!! = dit is een jonge stroming die de laatste 10 tot 20 jaar populair is geworden. De ontwikkelings en levensloopcriminologie verenigt 3 onderzoeksvragen : 1. ontwikkeling van crimineel en antisociaal gedrag & preventie 2. risicofactoren op verschillende leeftijden 3. effecten van gebeurtenissen doorheen het leven De historische basis ligt in : het onderzoek naar criminele carrières identificatie van risicofactoren & preventiemethoden de ontwikkelingscriminologie en levensloopcriminologie Kan genetica gebruikt worden in de rechtbank? Ons rechtsstelsel gaat ervan uit dat criminelen -> rationele actoren zijn! De criminele handeling is dus een bewuste daad. Maar wie biologische afwijkingen met zich meedraagt valt daar niet specifiek onder. Een juridische reactie zal bij hen weinig effect hebben, dus kiest men een medische behandeling. ons rechtssysteem voorziet een vluchtweg voor zo n criminelen : de verzachtende omstandigheid Of dat de persoon zichzelf niet meer was want het is immers goed mogelijk dat mensen extreme dingen gaan doen in extreme omstandigheden! Hoe kan men dan uitmaken of iemand een biologische afwijking met zich meedraagt? psychofysiologische metingen Maar -> enkel drager zijn van een mutatie is niet echt een biologisch excuus! bv. Han Brunner s in de zaak Stephen Mobley (drager van een MAOA-mutatie) geen argument ter verdediging

Welke hersendefecten vertonen moordenaars? -> studie van Raine van 41 moordenaars 1) een significante reductie in de activiteit van de prefrontale regio 2) de linker angulaire gyrus functioneert minder -> verminderde activiteit in de linker angulaire gyrus is gecorreleerd met verminderde verbale activiteit en beschadiging is geassocieerd met reken en leesproblemen! 3) een verminderde functie van het corpus callosum (de hersenbalk) -> dit zorgt voor de communicatie tussen beide hemisferen. Als er een slechte verbinding is, kan de rechter hemisfeer (betrokken bij negatieve emoties), een verminderde controle ondervinden door de dominante linker hemisfeer. Dit kan bijdragen tot expressie van geweld. verworven sociopathie (zie blz. 136?) = men heeft sociale deprivatie gemeten. Dit omvat verschillende zaken zoals fysiek en seksueel misbruik, verwaarlozing, extreme armoede, plaatsing bij pleegouders, het hebben van een criminele ouder, zware gezinsconflicten en uiteenvallende gezinnen.

dynamieken van hersenontwikkeling die omgevingsfactoren opnemen & verwerken in de groei EE (experience-expected) (blz. 142) = deze zijn redelijk flexibel. Er verandert niet veel aan deze processen. Deze zijn evolutionair ontstaan en geselecteerd om de cruciale omgevingsinformatie op een adequate wijze te verwerken. Bepaalde processen zoals gezichtszin, spraak, emotionele banden, dieptezin, aversie tegenover insecten, seksuele maturatie zijn vitaal voor de overleving en dus ook voor de reproductie. ED (experience-dependent) = dit zijn processen die redelijk afhankelijk zijn van de omgeving waarin je opgroeit. Vooral in de kindertijd is dit bijzonder intensief. Deze staan voor de ontogenetische plasticiteit van de hersenen. De werking hangt volledig af van de fysische, culturele en sociale omgevingsfactoren waarin mensen terechtkomen tijdens hun ontwikkeling. -> door ED-processen construeren de hersenen zichzelf ( the brain wires itself ). de plasticiteit van onze hersenen is bijzonder groot gedurende de kindertijd. Maar ook tijdens de latere ontogenetische ontwikkeling vormen we voortdurend ons zenuwstelsel elke keer we iets nieuws ervaren! dit proces van hersenontwikkeling wordt omschreven als synaptogenese = met deze term wordt in de neurofysiologie het ontstaan van synapsen in de hersenen en het zenuwstelsel bedoeld. Het is een spontaan proces dat al zeer vroeg optreedt. Het zorgt ervoor dat er specifieke netwerken worden aangelegd. Deze overdaad aan infrastructuur van netwerken maakt leren mogelijk van kennis en vaardigheden. Deze netwerken moeten door de omgeving worden geactiveerd om zich verder te ontwikkelen. Dit kan op alle leeftijden maar er zijn gevoeligere perioden.

neuraal darwinisme = Synaptogenese moet gezien worden als een proces van selectie tussen groepen neuronen. Ongeveer de helft van de neurologisch connecties die in de kindertijd zeer intensief zullen ontstaan, zullen ook weer geëlimineerd worden. Creatie is in de eerste 3 jaar van de ontogenetische groei heel wat productiever dan eliminatie. In de adolescentie zijn beiden ongeveer in evenwicht en vanaf dan wordt eliminatie sterker. in de competitie en selectie tussen neurale modules worden modules geselecteerd en geëlimineerd op basis van de omgeving van het individu. Wat hersenontwikkeling betreft, zijn er 2 grote conclusies : 1) het brein is altijd een work in progress 2) de ontwikkeling is afhankelijk van stimuli en gebruik Waarom is de mens zo vatbaar voor omgevingsinvloeden in de kindertijd? De reden voor de sterke afhankelijkheid van affectieve relaties ligt in de determinanten van onze typische ontogenetische groei (ontogenie : ontwikkeling van het individu van conceptie tot de dood, zowel de pre als postnatale periode). Het begin van de embryonale ontwikkeling verloopt bij de meeste organismen gelijk. In gevorderde fasen beginnen zich differentiaties voor te doen. Er is een belangrijk kenmerk bij de mens dat een uitzondering maakt op de retardatietrend : de zwangerschapsduur De zwangerschap bij de mens duurt minder lang. Bij mensapen duurt dit 21 weken. Het 1 e levensjaar brengen wij dus eigenlijk als extra-uteriene embryo s door. Maar men is ook meer hulpbehoevend geworden door de verschuiving in de gedragscontrole van een automatisch geprogrammeerd gedrag naar een door de grote hersenhemisferen gecontroleerd aan te leren gedrag.

Machiavellian Intelligence = bavianen in het wild trachten elkaar namelijk niet zelden te bedonderen. Een jonge baviaan kan bijvoorbeeld, als hij een ouder dier met een lekkere vrucht ziet, de typische kreet van een baby die aangevallen wordt uiten. Wanneer zijn moeder dan te hulp schiet en de zogenaamde belager aanvalt, kan de kleine intussen de vrucht op peuzelen. dit is eigenlijk de capaciteit om gedachten van anderen in te schatten! 2 belangrijke theorieën voor de ontwikkeling van de hersenen bij hominiden : de ecologische theorie = sommige soorten gaan grotere hersenen ontwikkelen omdat ze zich moeten aanpassen aan milieuomstandigheden en grotere moeite moeten doen om in hun levensonderhoud te voorzien. de sociale theorie = intelligentie wordt geselecteerd als functie van de complexiteit van de sociale interactie tussen de leden van de groep waarin men leeft. Neurotransmitters (blz. 151) = een molecuul dat wordt gebruikt voor de signaaloverdracht plek tussen zenuwcellen ('neuronen') in het zenuwstelsel. De waar deze signaaloverdracht plaatsvindt heet een synaps. Voorbeeld -> serotonine en dopamine ze zijn de basis van infoverwerking en communicatie in de hersenen en liggen aan de basis van alle soorten gedrag : sensatie, eten & drinken, geheugen, perceptie, leerprocessen lage serotonine -> toegenomen impulsiviteit -> agressief gedrag (indirect verband)

ook voeding speelt een rol -> tryptophan Tryptophan = dit is een essentieel aminozuur dat vele functies vervult in ons lichaam. Essentieel wil zeggen dat het aminozuur niet door ons lichaam kan worden aangemaakt en dus via de voeding moet worden opgenomen, in tegenstelling tot niet essentiële aminozuren die in de lever kunnen worden aangemaakt. Omdat tryptophan zoveel functies vervult, kan de opname via de voeding (melk) al snel ontoereikend zijn. Een tekort aan tryptophan kan resulteren in onder meer een gebrekkige beheersing in stress situaties, verstoring van de natuurlijke slaap, en moeilijkheden bij het handhaven van een normaal bioritme. Het is een bouwsteen van eiwitten en fungeert als voorloper van diverse belangrijke stoffen, waaronder serotonine. Je hebt 2 soorten methoden om genetische informatie over ziektes te ontsluiten. (blz.181) (1) linkage analyse - > doet onderzoek naar families waarin een bepaalde ziekte voorkomt Dit is een familie met zeven kinderen. De rondjes zijn vrouwen. De vierkanten zijn mannen. De zwarte zijn ziek, de witte gezond. De gekleurde staafjes zijn stukken van het chromosoom die

gemarkeerd zijn om de overerving te bestuderen. Hier zien we dat paars meegaat met ziek. Hoe? "Je markeert een verdacht stukje van het hele genoom, en kijkt of steeds hetzelfde stukje genoom 'meegaat in de familie', zoals wij het zeggen. Is dat zo, dan heb je een aanwijzing dat het gen dat je wilt detecteren op dat gemarkeerde stukje zit. In verschillende families kunnen dat verschillende stukjes zijn. Zo is bijvoorbeeld het gen voor de ziekte van Huntington ontdekt. Het gaat bij dit soort onderzoek om zeldzame ziekten, met een zeer grote kans om daadwerkelijk ziek te worden als je de genetische afwijking hebt." (2) Genetische associatie analyse = bestaat ook al een tijdje, maar nieuw is de methode van de genetische associatie voor het hele genoom. Daarbij kijk je naar mensen die geen familie van elkaar zijn. Of liever: je ziet de mensheid als één grote familie, met aftakkingen als gevolg van mutaties gedurende de evolutie van de mens. Ook hierbij markeer je stukjes van het genoom, en kijk je of ze 'meegaan met de ziekte'. Als je een bepaald gemarkeerd stukje vaker ziet opduiken heb je een aanwijzing dat het gen op dat stukje te vinden is. Genetische psychofysiologie = een gecombineerde studie van : Enerzijds -> moleculaire genetica & gedragsgenetica Anderzijds -> psychofysiologische kenmerken Dit is dus wanneer psychologische en fysiologische onderzoekers multidisciplinair werk verrichten! Uitgangspunt -> de kenmerken die we proberen te bestuderen zijn multifactorieel Het zijn dus eigenschappen die door een veelheid aan genen, omgevingsinvloeden en een

wisselwerking tussen beide worden beïnvloed. Overgang van gedragsgenetica -> moleculaire genetica Vertrekpunt -> QTL-design (Quantitative Trait Loci-design) = deze hebben betrekking op verschillende genen - die onderling verwisselbaar zijn - een additief hebben - elk afzonderlijk kleine effecten vertonen -> QTL zijn ondertussen geïdentificeerd voor ziektebeelden als diabetes en hypertensie. = vanuit het perspectief van QTL-design zijn dit geen ziekten of afwijkingen, maar extremen van kwantitatieve kenmerken die door dezelfde genetische en omgevingsfactoren worden bepaald. Het zijn genetische factoren die elk op zichzelf een zeer klein effect uitoefenen op het kenmerk in kwestie. Ontwikkeling van de moleculair-genetische psychofysiologie : (blz. 80 tekening!) gedrag wordt gestuurd door onze neurofysiologie en psychofysiologie De endofenotypen = intermediaire fenotypen tussen genen en gedrag -> zijn te situeren op neurofysiologisch en psychofysiologisch niveau Het aantal grijze cellen, myeline en vorming van synapsen zijn onderdelen van onze neurofysiologie. Het zijn allemaal componenten die de werking van onze hersenen en ons centraal zenuwstelsel bepalen. het zijn deze kenmerken die leiden tot -> cognitieve of affectieve dysfuncties aan de basis van de endofenotypen liggen QTL

we zoeken naar genetische factoren voor de endofenotypen! Endofenotypen moeten aan 5 voorwaarden voldoen in de zoektocht naar genen : (blz. 81) stabiliteit -> ze moeten betrouwbare en stabiele kenmerken zijn heritabiliteit -> ze moeten een zekere mate van heritabiliteit vertonen fenotypische correlatie -> ze moeten geassocieerd zijn met het gedragskenmerk het verband moet gedeeltelijk uit dezelfde genetische factoren voortkomen causaliteit -> het verband moet theoretisch betekenisvol zijn Stelling : alle gedrag wordt bepaald door de normale werking van het zenuwstelsel (blz.82 figuur) 1) het centrale zenuwstelsel -> hersenen & ruggenmerg 2) het perifere zenuwstels -> opgebouwd uit zenuwcellen (neuronen) & ondersteunende cellen zenuwcellen communiceren door : elektrische signalen. Deze elektrische signalen worden in gang gestoken door de ionen (dit zijn elektrisch geladen deeltjes in de zenuwcellen). Tussen 2 zenuwcellen is er een open ruimte : de synaps. Elektrische deeltjes kunnen dus niet zomaar overspringen van de ene zenuwcel naar de andere! Maar : neurotransmitters doen dit wel! = een molecuul dat wordt gebruikt voor de signaaloverdracht plek tussen zenuwcellen ('neuronen') in het zenuwstelsel. De waar deze signaaloverdracht plaatsvindt heet een synaps. Voorbeeld -> serotonine en dopamine Ze bestaan uit kleine of grote ketens aminozuren. Ze bevinden zich in kleine blaasjes aan uiteinde van een zenuw.

als een neurotransmitter in de synaps is vrijgekomen is het belangrijk dat hij op de juiste MAOA wijze wordt afgebroken & opnieuw wordt opgenomen. = het gen dat codeert voor een monoamine oxidase-a eiwit. Een enzym dat leden van een belangrijke groep neurotransmitters afbreekt. Het zijn mitochondriale enzymen, een onderdeel van het neurotransmitter systeem. de Brunner studie men deed een onderzoek in 1993, men onderzocht een Nederlandse familie over 4 generaties bij 14 mannen waarbij zich een ingewikkeld gedragspatroon voordeed. Ze werden gekenmerkt door mentale retardatie en gedragsafwijkingen. Impulsief gedrag was kenmerkt en ook brandstichting, verkrachting en exhibitionisme. Uit urinestalen bleek dat mannen leden aan een verstoorde werking van MAOA. Die verstoorde werking zou leiden tot een afwijking in werking van neurotransmitters. Serotonine is een speciaal geval onder onder de neurotransmitters! Het low 5 HT Paradigm = normaal is er een positief verband tussen neurotransmitters en agressie : hoe hoger het niveau van neurotransmitters, hoe meer agressie. Bij serotonine is het net omgekeerd : lagere niveaus van serotonine houden verband met agressie. 5 HT = een afbraakproduct van serotonine a.d.h. waarvan het niveau van serotonine kan gemeten worden. 1) hersenen -> lage serotonine -> verstoorde leerfuncties & ongevoeligheid voor bestraffing Hoe -> via ruggenmergpunctie Wat -> 5-HIAA meten, een indicator voor het serotoninegehalte Voorbeeld -> lager niveau is aangetroffen bij : - agressieve psychiatrische patiënten - impulsieve & gewelddadige mannen - zelfmoordslachtoffers

Dus : MAOA breekt serotonine af -> verstoorde werking MAOA -> teveel aan serotonine Hoe komt het dat die mannen dan toch agressief gedrag vertonen? zie grafiekjes blz. 84 en 85! tegenstrijdige bevindingen over de rol van agressie & serotonine! Moffitt Gewelddadige mannen -> gemiddeld meer serotonine in het bloed Maar : het omgekeerde doet zich voor bij serotonine gemeten in de hersenen! low 5 HT geldt dus enkel voor serotonine gemeten in de hersenen!!! Je moet dus precies weten op welk niveau de serotonine is gemeten zodat je de resultaten juist kunt interpreteren! Stephen Mobley -> de studie van het MAOA defect = in 1991 stapte hij een pizzarestaurant binnen. Hij rooft de kassa leeg en schiet de manager dood met een nekschot. Hij vertoont ook in de gevangenis absurd gedrag : zijn cel hangt vol met verpakkingen van pizza dozen. Hij wordt ter dood veroordeeld, maar de verdediging vecht het doodsvonnis aan. Het belangrijkste argument is het feit dat in zijn familie voortdurend een merkwaardig gedragspatroon terugkeert : 1- extreem gewelddadig gedrag 2- extreem succesvol gedrag (zoals miljonairs) Een sterke geldingsdrang blijkt dus een familietrekje te zijn. Maar -> op dat moment wordt de studie van Brunner bekend! tot op heden blijft Mobley ter dood veroordeeld! Het argument werd geklasseerd!

MAOA-deficiëntie = een afwijking bij mannen (een nulmutatie omdat ze een kenmerk uitschakelt) en zeer zeldzaam. Studie van Manuck -> grafiek blz. 87 Hij vergeleek 2 polymorfismen (VNTR s) van het MAOA-gen. 1) MAOA-u VNTR = een sequentie van 30 basenparen in het 1 e exon van het gen, het regulerende gedeelte 2) MAOA-Can = 8 allelen met een verschillend aantal CA-herhalingen deze werden in verband gebracht met 3 verschillende persoonlijkheidsschalen een samengestelde index agression/impulsivity allel 1 en allel 4 -> minder agressief dan allel 2 en allel 3 allel 1 -> minder agressief dan allel 3 => de 2 meest voorkomende allelen het 1 e polymorfisme toonde een statistisch verband met afwijkend gedrag, het 2 e niet Caspi, 2002 -> interactie tussen VNTR en kindermishandeling => verduidelijking blz. 88 en 89!!!!!!! = studie van 1000 volwassenen van 26 jaar. Tussen hun 3 en 11 jaar : - 8% slachtoffer van zware mishandeling - 28% vermoedelijke mishandeling - 64% geen mishandeling tussen deze personen was er geen verschil in MAOA activiteit Er werden 4 schalen van antisociaal gedrag gebruikt : een schaal voor adolescente gedragsstoornissen een schaal voor gewelddadig gedrag als onderdeel van een persoonlijkheidstest op 26 j veroordelingen voor gewelddadig gedrag op basis van politiestatistieken symptomen van gewelddadig gedrag opgetekend uit getuigenissen van vertrouwelingen een basisindex van antisociaal gedrag

1) Sociobiologie = de tak van biologie die zich bezig houdt met onderzoek naar de evolutionaire oorsprong van sociaal gedrag bij dieren (inclusief de mens). (vanaf blz. 165) Kader blz. 177 Altruïstisch gedrag = Altruïsten zijn individuen die de fitness van anderen in hun omgeving verhogen ten koste van hun eigen fitness. een honingbij die een vijand van de kolonie steekt, gedraagt zich altruïstisch: zij offert door te steken haar eigen leven op, in het belang van de kolonie. Biologisch gezien is dit onlogisch gedrag, dus het is eigenlijk een soort paradox. De vraag is : waarom vertoont men altruïstisch gedrag? 1) De theorie van de inclusieve fitness (William Hamilton) Inclusieve fitness = bestaat uit de directe en indirecte fitness (door de kinderen van verwanten), dit is de fitness verkregen door zelf nakomelingen te produceren en door anderen te helpen nakomelingen te krijgen. Door samen te werken gaan leven hun kansen vergroten om succesvol te paren met het vrouwtjes. -> een lage individuele reproductieve fitness (de mate waarin iemands genen naar de volgende generatie worden overgebracht) kan gecompenseerd worden door altruïstisch gedrag die reproductieve fitness van verwanten verhoogt. 2) Het model van het wederkerig altruïsme -> uitbreiding : ook bij mensen die niet verwant zijn Reciprook altruïsme =men helpt een ander om er later iets in ruil voor terug te krijgen. Vampiervleermuizen delen soms hun bloedmaaltijd met een andere vleermuis en krijgen dan een andere nacht bloed terug. Ze delen dan enkel met vleermuizen waar ze al eens bloed van gekregen hebben.

3) De seksuele selectie = natuurlijke selectie leidt bij mannetjes tot structuren en gedragingen die hen helpen in de strijd tegen andere mannetjes, en/of die hen goed doen scoren bij de vrouwtjes. Dit type van natuurlijke selectie noemt men seksuele selectie. Het gevolg is seksueel dimorfisme (het verschil in vorm tussen mannetjes en vrouwtjes bij dezelfde diersoort) en geslachtsspecifiek gedrag. Verklaringen daarvoor zijn : parentele investering = dit zijn de ouderlijke investeringen in de individuele nakomelingen waardoor de overlevingskansen van het reproductief succes van de nakomelingen wordt vergroot. r-strategie = het mannelijk geslacht volgt een kwantitatieve reproductieve strategie, men wil zoveel mogelijk nakomelingen produceren. K-strategie = het vrouwelijk geslacht volgt een kwalitatieve reproductieve strategie, de kwaliteit van de nakomelingen primeert. 2) Gedragsecologie = het voortdurend proces van adaptatie aan de omgeving. Gedragsecologie benadrukt de gedragsmatige adaptatie. Centraal uitgangspunt : hoe gaan individuen de beperkte beschikbare bronnen (eigendom, voedsel, geld, macht) verdelen tussen reproductieve inspanningen (alle investeringen binnen het kader van partnerkeuze en voortbrengen van nakomelingen) en somatische inspanningen (alle investeringen voor levensonderhoud).

Reproductieve beslissingen = de verdeling van de hulpbronnen aan de reproductieve inspanningen. Dit is de eerste stap in de optimalisatie van de inclusieve fitness. De reproductieve inspanningen kunnen onderverdeeld worden in : 1. parentele investeringen 2. investeringen met betrekking tot de partnerkeuze 3) De evolutie-psychologie = De evolutiepsychologie tracht juist en bovendien een verklaring te geven voor het ontstaan van culturele en sociale gedragingen. De evolutiepsychologie wil vooral nuanceren dat de mens niet als onbeschreven blad ter wereld komt. Hij wordt geboren met een evolutionaire erfenis. De stelling is dat de mechanismen van onze sociale cognitie een oorsprong hebben in het Pleistocene verleden van de jagers-verzamelaarscultuur. 2 views of the mind (blz. 171) 1- mensen worden geboren als een schone lei 2- mensen worden geboren met een stukje bagage over kennis van de wereld Belangrijk -> ons brein is niet aangepast aan de complexe omgeving die we nu kennen!!! = dit komt omdat er een verschil is in de biologische en culturele evolutie. Biologische evolutie gaat traag. Biologische en culturele evolutie worden door verschillende dynamieken veroorzaakt. Biologische evolutie verloopt via natuurlijke selectie. Culturele evolutie verloopt via Lamarckaanse evolutie. (= wanneer bepaalde structuren worden gebruikt, zullen deze groeien. Wanneer ze niet worden gebruikt, zullen ze degenereren. Structuren die zich ontwikkelen kunnen vervolgens op het nageslacht worden overgedragen.)

Environment of evolutionary adaptedness (EEA) = de voorouderlijke omgeving waarbinnen de menselijke cognitie vorm kreeg. Gedragsvormen kunnen dus afgestemd zijn op het evolutionair verleden, dus moeten we teruggrijpen naar het verleden om een verklaring te geven aan dat gedrag. Het nadeel van het concept is : men houdt vast aan een unitaire visie op de menselijke evolutie, men veralgemeent naar dé jagers-verzamelaars cultuur. Maar: er is geen enkelvoudig, onveranderd verleden geweest. Wel een oneindig proces van adaptatie van menselijke populaties aan veranderende levensomstandigheden. voorbeeld : 15 000 5 000 jaar geleden -> een massieve ecologische en demografische schok met gevolgen voor de hele wereld. Dit is de periode waarin de mens een sedentaire levenswijze ontwikkelt, de landbouw geleidelijk ontstond en de wereldbevolking aan een exponentiële groei begon. 5 richtlijnen 1- het brein is een systeem dat functioneert als een computer De componenten van de menselijke geest zijn zo ontworpen dat ze gedrag afstemmen op omgevingsomstandigheden. 2- die componenten zijn ontworpen door natuurlijke selectie 3- bewustzijn is slecht het topje van de ijsberg Het overgrote deel van de cognitieve processen vindt plaats zonder dat het individu zich daarvan bewust is. 4- verschillende neurale componenten zijn gespecialiseerd in het oplossen van verschillende adaptieve problemen. 5- het duurt lang om neurale componenten af te stemmen op specifieke omgevingsproblemen