1. Toelichting op dit onderwijsmateriaal Deze verdiepingsmodule is gebaseerd op de NHG-Standaard M47 van oktober 2010. Voedselallergie wordt veel vaker vermoed dan dat het feitelijk voorkomt. Daarnaast heeft voedselallergie geen pathognomonische kenmerken. Dit maakt dat ouders vaak in onzekerheid verkeren over het eventueel bestaan van voedselallergie bij hun kind. Dikwijls gaat men zelf met de voeding experimenteren zonder dat op deugdelijke wijze (middels een eliminatieprovocatie) de diagnose is gesteld. De verwarring kan nog groter worden wanneer huisarts en consultatiebureau-arts tegenstrijdige informatie en adviezen geven. Het is derhalve van groot belang dat huisarts en consultatiebureau-arts de voorlichting over voeding en voedselallergie op elkaar afstemmen. Een goede onderlinge samenwerking is hierbij noodzakelijk om tot afspraken te komen over het beleid bij (vermeende) voedselallergie. Aan de hand van door de deelnemers ingebrachte casus of aan de hand van de gegeven casus wordt de samenwerking tussen huisarts en consultatiebureau-arts bij voedselallergie met behulp van een vragenlijst besproken. 2. Doel, doelgroep en tijdsduur Doelstelling: De huisarts kan benoemen welke aspecten in de voorlichting aan de orde moeten komen met betrekking tot het vóórkomen, de diagnostiek en het beleid bij. Huisarts en consultatiebureau-arts kunnen afspraken met elkaar maken over het beleid bij voedselallergie. Doelgroep: WDH, hagro met consultatiebureau-arts(en). Groepsgrootte: Tot 20 deelnemers. Tijdsduur: 90 minuten. 3. Uitvoering 1 Leid het programmaonderdeel kort in. U kunt hierbij gebruikmaken van de tekst onder Toelichting (1 min.). Verdeel de deelnemers in groepjes van drie of vier personen. Vraag de groepjes de Werkbladen door te nemen. Deel Werkblad 1 uit en vraag de deelnemers deze in te vullen (5 min.). Houd hierna een plenaire bespreking (10 min.). Herhaal deze werkwijze voor de Werkbladen 2 en 3. Trek steeds 5 minuten respectievelijk 10 minuten uit voor het invullen en bespreken van de Werkbladen. Maak een overgang naar het gedeelte waarin de samenwerking met de consultatiebureau-arts centraal staat (Docentmateriaal 2) (2 min.). Vraag één van de deelnemers de door hem/haar ingebrachte casus voor te dragen voor bespreking. Neem per casus maximaal 15 minuten de tijd. Trek maximaal 45 minuten uit voor de casusbespreking.
4. Organisatie 2 Nodig de consultatiebureau-arts(en) en de huisartsdeelnemers uit. Vraag de deelnemers twee tot drie weken vóór de bijeenkomst per brief (Docentmateriaal 3) een casus mee te nemen naar de bijeenkomst waarbij samenwerking tussen huisarts en consultatiebureau-arts centraal staat; vraag hen bij deze casus enkele vragen of knelpunten te formuleren die zij besproken willen zien. Kopieer Werkblad 1, 2 en 3 voor de deelnemers. Zorg voor een flap-over en schrijfmateriaal.
Werkblad 1 Voorlichting bij In de praktijk zult u regelmatig worden geconfronteerd met vragen over voedselallergie. In de volgende tabellen worden eventuele vragen van ouders of verzorgers in drie kaders ondergebracht: vragen met betrekking tot het vóórkomen van voedselallergie, vragen over de diagnostiek van voedselallergie en vragen over het beleid bij voedselallergie (inclusief preventie). Geef in elk van de volgende kaders aan welke voorlichting u geeft. 3 Voorkomen van voedselallergie Komt voedselallergie vaak voor? (Prevalentie) Om welk voedingsmiddel gaat het meestal bij zuigelingen? Op welke leeftijd komt voedselallergie meestal tot uiting? Hoe lang blijft een voedselallergie bestaan? Hebben kinderen met voedselallergie meer kans op astma?
Werkblad 2 4 Diagnostiek van voedselallergie Wat zijn de belangrijkste symptomen Wat zijn de meest voorkomende voedingsallergenen? Hoe stel je de diagnose voedselallergie? Hoe lang moet bij uitvoering van een eliminatieprovocatie het verdachte voedingsmiddel worden geëlimineerd? Heeft bloedonderzoek zin bij de diagnostiek
Werkblad 3 5 Beleid bij voedselallergie Hoe lang moet een eliminatiedieet worden volgehouden? Vanaf welke leeftijd mag bijvoeding gegeven worden aan zuigelingen met voedselallergie die daarvóór uitsluitend borstvoeding of flesvoeding kregen? Is er een medicamenteuze behandeling mogelijk Zijn er maatregelen te nemen ter preventie Moeten er bijzondere voorzorgsmaatregelen genomen worden bij vaccineren van kinderen met een allergie voor kippenëi?
Docentmateriaal 1 Voorlichting bij 6 Voorkomen van voedselallergie Komt voedselallergie vaak voor? (Prevalentie) Om welk voedingsmiddel gaat het meestal bij zuigelingen? Op welke leeftijd komt voedelallergie meestal tot uiting? Hoe lang blijft een voedselallergie bestaan? Hebben kinderen met voedselallergie meer kans op astma? Het vermoeden van voedselallergie komt veel vaker voor dan aangetoonde voedselallergie. De prevalentie van is ongeveer 1-3%. Bij zuigelingen betreft het meestal een koemelkallergie. De leeftijd waarop deze allergie tot uiting komt is gemiddeld drie tot vier maanden. Allergie voor koemelk, ei en soja heeft een gunstig beloop. Vaak ontwikkelt zich reeds tolerantie rond het eerste levensjaar. Ook bij ernstige symptomen ontstaat meestal binnen twee tot drie jaar tolerantie voor deze voedingsmiddelen. Allergie voor vis en pinda blijft vaak langer bestaan. Er bestaat vermoedelijk een gemeenschappelijke erfelijke grondslag voor voedselallergie, constitutioneel eczeem en astma. Hierdoor is de kans op astma bij kinderen met (aangetoonde) voedselallergie iets verhoogd.
Docentmateriaal 1 7 Diagnostiek van voedselallergie Wat zijn de belangrijkste symptomen Wat zijn de meest voorkomende voedingsallergenen? Hoe stel je de diagnose voedselallergie? Hoe lang moet bij uitvoering van een eliminatieprovocatie het verdachte voedingsmiddel worden geëlimineerd? Heeft bloedonderzoek zin bij de diagnostiek Voedselallergie heeft geen pathognomonische kenmerken; geen enkel symptoom is specifiek voor het bestaan van voedselallergie. De symptomen kunnen bij een groot aantal andere problemen of ziektebeelden passen. De symptomatologie van voedselallergie betreft vooral het maag-darmkanaal (braken, diarree, `kolieken ), de huid (urticaria, rash, eczeem) en de luchtwegen (rhinitis, conjunctivitis, volzitten, piepen). De meest voorkomende voedingsallergenen zijn: koemelk, kippenëi, vis, noten, pinda s en soja. De diagnose wordt gesteld door middel van de eliminatieprovocatie. De periode van eliminatie is vier weken; na vier weken wordt de oorspronkelijke voeding weer hervat (provocatie). Bloedonderzoek i.c. de sige-bepaling (voorheen RAST) bij een verdenking op voedselovergevoeligheid wordt in de eerste lijn niet geadviseerd. Een sigebepaling (voorheen RAST), waarbij specifieke antistoffen tegen een voedselbestanddeel worden bepaald, zegt iets over aanwezigheid en mate van sensibilisatie. De gebruikte drempelwaarden zijn bepaald in de tweede en derde lijn, en zijn daardoor ongeschikt om de voorspellingen te doen voor patiënten in de huisartsenpraktijk. Daarnaast kan een verhoogd sige worden aangetoond terwijl de patiënt geen klachten heeft bij blootstelling aan het specifieke allergeen (asymptomatische sensibilisatie). Ook is het mogelijk allergisch te zijn zonder dat een verhoogd sige aantoonbaar is in het bloed, bijvoorbeeld omdat de test het sige niet weet aan te tonen (fout-negatief) of omdat er sprake is van een niet-ige-gemedieerde allergie.
Docentmateriaal 1 8 Beleid bij voedselallergie Hoe lang moet een eliminatiedieet bij koemelkallergie worden volgehouden? Vanaf welke leeftijd mag bij voeding gegeven worden aan zuigelingen met voedselallergie die daarvóór uitslui tend borstvoeding of flesvoeding kregen? Is er een medicamenteuze behandeling mogelijk van voed selallergie? Zijn er maatregelen te nemen ter preventie Moeten er bijzondere voorzorgsmaatregelen genomen worden bij vaccineren van kinderen met een allergie voor kippenei? In verband met een grote kans op snel ontstaan vindt herintroductie van koemelk binnen enkele maanden plaats, bijvoorbeeld op de leeftijd van 9 en 12 maanden. Bijvoeding kan na de leeftijd van 4 maanden gegeven worden. Uitstel heeft geen preventief effect op het ontstaan van atopie. Adviseer ouders die een kind met een voedselallergie hebben en bang zijn dat een volgend kind dit ook zal krijgen, nieuwe voedingsmiddelen toch te introduceren omdat de kans op ernstige reacties zeer klein is. Met de introductie van eieren en pinda s wordt geadviseerd te wachten tot na het eerste levensjaar. Medicamenteuze behandeling van voed selallergie bij zuigelingen met bijvoorbeeld cromoglicinezuur of antihistaminica wordt ontraden. Hoewel borstvoeding altijd geadviseerd wordt is er onvoldoende bewijs voor een preventief effect van borstvoeding op voedselallergie. Ook het volgen van een dieet door de moeder heeft volgens de huidige gegevens geen preventief effect. Ook voor het gebruik van hypoallergene kunstvoeding is onvoldoende bewijs om daarmee voedselallergie te voorkomen. Het ontstaan van een allergische reactie bij een milde ei-allergie is onwaarschijnlijk. Bij een anafylaxie op ei in de voorgeschiedenis moet de huisarts van influenzavaccinatie afzien of de vaccinatie in het ziekenhuis laten plaatsvinden. Het BMR-vaccin en het DKTP-Hib vaccin uit het RVP bevatten geen sporen van kippenei-eiwit.
Docentmateriaal 2 Casusbespreking Bespreek een of meerdere door de deelnemers ingebrachte casus waarin de samenwerking tussen huisarts en consultatiebureau-arts ter sprake komt. Selecteer de casus bijvoorbeeld rond de volgende kwesties: Ouders komen op het spreekuur van de huisarts omdat zij de diagnose of informatie van de consultatiebureau-arts niet vertrouwen. Huisarts en consultatiebureau-arts geven tegenstrijdige voorlichting over voedselallergie. Huisarts of consultatiebureau-arts oppert met een zekere stelligheid de mogelijkheid van voedselallergie terwijl de ander dat juist tegenspreekt. Ouders voelen zich niet serieus genomen door consultatiebureau-arts of huisarts. Ouders experimenteren wegens vermeende voedselallergie op eigen initiatief met de voeding. Enzovoort Focus bij de bespreking van de casus op de volgende punten teerd, met de knelpunten omgaan? casus? tatiebureau-arts? reau-arts de huisarts hiervan op de hoogte? 9
Docentmateriaal 3 Voorbeeldbrief datum, Geachte collega, De nascholingsbijeenkomst d.d..., zal gaan over. Tijdens deze bijeenkomst zullen we onder andere kijken naar de samenwerking tussen huisarts en consultatiebureau-arts rondom dit onderwerp aan de hand van casuïstiek. De vraag is of u naar deze bijeenkomst een casus kunt meenemen waarin deze samenwerking in het geding is. U kunt daarbij bijvoorbeeld denken aan: een casus over ouders die op het spreekuur van de huisarts komen omdat zij de diagnose of informatie van de consultatiebureau-arts niet vertrouwen; een casus waarin huisarts en consultatiebureau-arts tegenstrijdige voorlichting geven over voedselallergie; een casus waarin huisarts of consultatiebureau-arts met een zekere stelligheid de mogelijkheid van voedselallergie oppert terwijl de ander dat juist tegenspreekt; een casus waarin ouders zich niet serieus genomen voelen door consultatiebureau-arts of huisarts; een casus waarin ouders wegens vermeende voedselallergie op eigen initiatief met de voeding experimenteren; elke andere interessante casus welke de zinvolheid van goede samenwerking tussen huisarts en consultatiebureau-arts illustreert of juist knelpunten laat zien ten gevolge van het ontbreken van samenwerkingsafspraken. Tracht bij uw casus enkele (zo gericht mogelijke) vragen te formuleren die u wilt bespreken. Alvast bedankt voor uw bijdrage aan het welslagen van de bijeenkomst! Met vriendelijke groet, 10