Hernieuwbare Energie in Bijna EnergieNeutrale Gebouwen (BENG) In opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties



Vergelijkbare documenten
BENG-3 indicator. Aanpak voor het bepalen van het aandeel hernieuwbaar energiegebruik in gebouwen

Handreiking BENG. Voorlopig stappenplan berekening indicatoren Bijna Energie Neutrale Gebouwen op basis van de huidige methode NEN 7120

BENG de nieuwe energieprestatie en de kansen voor bodemenergie

Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie

Energievoorziening nieuwbouw. Hans van Wolferen 24 november Wageningen

EfficiEncy Duurzaam. EnErgiEbEsparing. Warmte en koude. KEnnis industrie. energie financiering. instrumenten. GebouwDe omgeving

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2014

Toelichting Instrument 5. Onderdeel Toolbox voor energie in duurzame gebiedsontwikkeling

Revisie Hernieuwbare Energie 2015

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2013

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2015

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2013

NVN 7125 Berekenen energiebesparende gebiedsmaatregelen als onderdeel van de EPC-eis

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2016

Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG)

Externe warmtelevering, EMG, EPC en energielabel

HANDREIKING BENG. Bijna Energie Neutrale Gebouwen. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Postbus AZ ROERMOND

de methodiek van de energielabel-berekening

EPV FAQ versie BOUWERS

Kennismaking BENG Hans van Eck en Jacqueline Hooijschuur 22 november 2016

Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie

HERNIEUWBARE ENERGIE IN ITALIË

Een overzicht van de hernieuwbare-energiesector in Roemenië

Gelijkwaardigheidsberekening warmtenet Delft

Vergelijking tussen twee warmteopties voor het Nautilus-complex op het Zeeburgereiland

Externe warmtelevering, EMG, EPC en energielabel. BIC, Hans van Wolferen

Aanvulling ISSO 39: definitie en monitoring van de SPF van bodemenergiesystemen

NTA Nieuw tijdperk energieprestatie. Normalisatie: De wereld op één lijn 1

Monitor energie en emissies Drenthe

Gebiedsmaatregelen voor het eerst gewaardeerd in de EPC-bepaling

Handreiking BENG versie In opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

BENG Handreiking. Voor overheidsgebouwen in de periode van 1 januari 2019 t/m 31 december 2019 (Versie 28 augustus 2017)

Warmtepompen & aardgasvrije nieuwbouw

Hernieuwbare elektriciteit,

Bestaande huizen van het aardgas af? Hans van Wolferen 18 april 2018 KIVI

Introductie. Ernst van Tongeren. Directeur Besseling Installatietechniek

Hernieuwbare elektriciteit,

PROTOCOL MONITORING HERNIEUWBARE ENERGIE Update 2010

1 Aanleiding. Notitie TNO PUBLIEK

DUURZAME OPLOSSINGEN VOOR DE WARMTEVRAAG

Thema-avond Warmte. 28 februari 2018

Energie in de provincie Utrecht. Een inventarisatie van het energiegebruik en het duurzaam energie potentieel

Energie en emissies Drenthe 2020, 2023 en 2030

Energieprestatie in de toekomst Verdouw Beurs 2.0

Toelichting. 1. Inleiding

De nieuwe EPG: NEN 7120

INNAX Gebouw & Omgeving

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 2019/BN/mv/008. Datum: 28 februari 2019

Rendementen en CO -emissie van elektriciteitsproductie in Nederland, update 2012

Energieprestatie. De aanscherping van de Energieprestatieeis in de gebouwde omgeving

Ministerieel besluit houdende de organisatie van een call voor het indienen van steunaanvragen voor nuttigegroenewarmte-installaties

Notitie Duurzame energie per kern in de gemeente Utrechtse Heuvelrug

ECN-N Energiescenario s Drenthe 2030

BENG. Bijna Energie Neutrale Gebouwen

Verbruik van hernieuwbare energie

echt Nul op de meter HRsolar : Robbert van Diemen Techneco : Niels van Alphen

Energiezuinig bouwen; Wat is wat?

Beleidsontwikkelingen EPA W en EPA U

BUIKSLOTERHAM INTEGRATED ENERGY SYSTEM

Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie

Verbruik van duurzame energie,

Duurzame Warmte voor Iedereen

Warmtepompen en warmtebronnen. Warmtepompen

CONCEPT. PROTOCOL MONITORING HERNIEUWBARE ENERGIE Update 2009

Gemeente Bergen. Ontwikkelingen energiegebruik en duurzame energieproductie tot Mark Valkering en Herman Verhagen 14 oktober 2016

Op naar BENG! Wat betekent dit voor jouw corporatie?

Titel van de presentatie :41

Nulenergie in Brussel: perspectieven?

Bedrijfsvergelijking (2009)

Verbruik van duurzame energie,

Update Nieuw stelsel energieprestaties 2020

Energieprestatie. Energieprestatie van gebouwen en de rol van de installatiesector. Kees Arkesteijn (ISSO)

Kernenergie. kernenergie01 (1 min, 22 sec)

Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan de artikelen 2, derde lid, en 3 van het Besluit energieprestatievergoeding huur (hierna: het besluit).

W.2.3 BENG. Bijna energie Neutrale Gebouwen in het Bouwbesluit geregeld. 12 oktober ing. P.J. (Johan) van der Graaf

BENG en NTA. Stand van zaken

Emissiekentallen elektriciteit. Kentallen voor grijze en niet-geoormerkte stroom inclusief upstream-emissies

Warmte in Nederland. Onze warmtebehoefte kost veel energie: grote besparingen zijn mogelijk

Energietransitie: Technische toelichting. André Meurink

Welke hernieuwbare energie in 2020?

Richtlijn Garanties van Oorsprong voor hernieuwbare warmte

Warmtepompen en WKO: Toekomstperspectieven. Peter Centen CTO Nathan

ZEN en BENG Scenario s voor bijna energieneutrale woningen

Het kan minder! ing. P. Hameetman

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Fysieke energiestroom rekeningen

buffer warmte CO 2 Aardgas / hout WK-installatie, gasketel of houtketel brandstof Elektriciteitslevering aan net

Onderzoek BENG voor ziekenhuizen. In opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

BCRG. Het beoordelen van nieuwe- en innovatieve technieken voor de Energieprestaties van gebouwen. Kees Arkesteijn, secretaris CGE

Bijlage 1: Berekening realisatie 9% duurzaam in 2010

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Resultaten themagroep Gestapelde bouw - BENG

Dirk Vanhoudt. Onderzoeker. VITO (Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek)

Uitkomsten Landbouwtelling en vergelijking met informatiebronnen uit de statistiek Hernieuwbare energie

Hernieuwbare elektriciteit,

Duurzame elektriciteit,

PLUS LEVEN. Wetgeving 2015; epc van 0,4 / Wij reeds energieneutraal in 2015 icm windenergie Wetgeving per : BENG

CONCEPT 30 januari 2008

Handreiking Aanvulling op het EEP - Addendum op de MEE. In opdracht van het ministerie van Economische Zaken

Grip op je energieprestaties -wat doet de NZEB-tool?

Transcriptie:

Hernieuwbare Energie in Bijna EnergieNeutrale Gebouwen (BENG) In opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Hernieuwbare Energie in Bijna EnergieNeutrale Gebouwen (BENG) Aanpak voor de berekening van het gebruik van hernieuwbare energie in Bijna EnergieNeutrale Gebouwen Utrecht, 21 mei 2015 Mirjam Harmelink Project uitgevoerd door Harmelink consulting in opdracht van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) Harmelink consulting Troosterlaan 36 3571 NN Utrecht mirjam@harmelinkconsulting.nl

Samenvatting Dit rapport is opgesteld op verzoek van RVO in het kader van de ontwikkeling van eisen voor het aandeel hernieuwbare energie in Bijna EnergieNeutrale Gebouwen (BENG). In hoofdstuk 2 zijn de relevantie Europese en nationale richtlijnen, normen en protocollen op het punt van hernieuwbaar energiegebruik in gebouwen geanalyseerd. Hierbij is aangeven waar deze verschillen in gehanteerde uitgangspunten en/of interpretaties op het punt van hernieuwbare energie. De analyse laat o.a. zien dat: 1) het gebruik van koude uit de bodem en omgevingslucht op dit moment niet wordt aangemerkt als een hernieuwbare energiebron in het kader van de Europese hernieuwbare energierichtlijn (RES-Directive), 2) warmteterugwinning uit ventilatielucht m.b.v. een warmtepomp wel mee wordt genomen in de berekening van de totale hernieuwbare energieproductie voor Nederland, maar dat deze bron expliciet wordt uitgesloten als hernieuwbare bron in de EPG. Vervolgens beschrijft hoofdstuk 3 de berekening van hernieuwbare energieproductie per bron/techniek volgens het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (PMHE). Dit protocol beschrijft voor Nederland welke bronnen worden meegenomen en hoe deze bijdragen aan het realiseren van de Nederlandse doelstelling voor hernieuwbare energie. Hoofdstuk 3 beschrijft verder hoe de (tussen)resultaten uit de EPG berekening vertaald kunnen worden naar de berekeningen volgens het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie. De beschreven aanpak is gebruikt om binnen het project Variantberekeningen voor eisen aan BENG de hernieuwbare energieproductie voor gebouwen te berekenen. Utrecht, 7 mei 2015 Mirjam Harmelink 2/25

Inhoudsopgave Samenvatting... 2 Inhoudsopgave... 3 1. Achtergrond... 4 1.1. Europese Richtlijn Energieprestatie van Gebouwen (EPBD)... 4 1.2. Voorgenomen implementatie Bijna EnergieNeutrale Gebouwen (BENG)... 4 1.3. Doel en inhoud van dit rapport... 4 2. Richtlijnen, normen en protocollen... 5 2.1. Inleiding... 5 2.2. (A) Europese Richtlijn Energieprestatie van Gebouwen (EPBD)... 5 2.3. (B) Europese Richtlijn gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (RES Directive)... 5 2.4. (C) Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (PMHE)... 6 2.5. (D) Overkoepelende EU standaard voor de energieprestatie van gebouwen (Overarching EPB standard)... 7 2.6. (E) Energieprestatiegebouwen (EPG)... 8 2.7. (F) Energieprestatienorm Maatregelen op Gebiedsniveau (EMG)... 9 3. Bepaling hernieuwbare energieproductie per bron/techniek... 10 3.1. Inleiding... 10 3.2. Zonneboiler... 10 3.3. Ondiepe bodemenergie: met en zonder warmtepomp... 11 3.4. Diepe bodemenergie: geothermie... 12 3.5. Omgevingswarmte: lucht-lucht en lucht-water warmtepompen... 12 3.6. Hout/pellet- kachels en -ketels... 13 3.7. Biomassa WKK... 13 3.8. Fotovoltaïsche zonne-energiesystemen... 13 3.9. Wind... 14 3.10. Externe warmtelevering uit hernieuwbare bronnen... 15 3.11. Samenvatting in beeld... 16 Gebruikte bronnen... 17 3/17

1. Achtergrond 1.1. Europese Richtlijn Energieprestatie van Gebouwen (EPBD) De Europese Richtlijn voor gebouwen (EPBD) uit 2010 beoogt dat alle nieuwe en ingrijpende gerenoveerde bestaande gebouwen per 31 december 2020 bijna geen energie meer gebruiken. Voor gebouwen waarin overheidsdiensten zijn gehuisvest en waarvan de overheid eigenaar is geldt deze eis vanaf 31 december 2018 (EC, 2010). 1.2. Voorgenomen implementatie Bijna EnergieNeutrale Gebouwen (BENG) De lidstaten zijn in het kader van de EPBD verplicht om nationale plannen op te stellen met een aanpak die moet leiden tot een toename van het aantal bijna energieneutrale gebouwen. In september 2012 heeft Nederland haar eerste Nationale Plan voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen (BENG) gepubliceerd. Inmiddels is gestart met de modernisering van het stelsel van energieprestatie bepalingsmethoden en uitwerking van de eisen aan BENG. DGMR heeft een Variantberekeningen voor eisen aan BENG uitgevoerd naar de energiestromen in zeer energiezuinige gebouwen. De uitkomsten van deze studie vormen input voor het stellen van een eis of eisen aan BENG. Onderdeel van deze studie is een berekening van de hernieuwbare energieproductie per m 2 per type gebouw en het aandeel hernieuwbare energieproductie in het totaal energiegebruik van een gebouw. 1.3. Doel en inhoud van dit rapport De bepaling van de hernieuwbare energieproductie per m 2 per type gebouw is geen onderdeel van de EPG berekeningen, daarvoor zijn aanvullende berekeningen nodig. Het doel van dit rapport is om te komen tot een praktische aanpak voor deze aanvullende berekeningen. De beschreven aanpak is tot stand gekomen door relevantie Europese richtlijnen, normen en protocollen op het punt van hernieuwbaar energiegebruik in gebouwen te analyseren en aan te gegeven: Wat de relatie is tussen de verschillende richtlijnen, normen en protocollen? Hoe wordt omgegaan met gebruik van hernieuwbare energie (in gebouwen)? Waar de richtlijnen, normen en protocollen verschillen in gehanteerde uitgangspunten en/of interpretaties? Wat de gevolgen van deze verschillen zijn voor de berekeningen van (het aandeel) hernieuwbare energie in bijna energieneutrale gebouwen? Hoe de (tussen)resultaten uit de EPG berekeningen vertaald kunnen worden naar een berekening van het hernieuwbare energiegebruik volgens het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (PMHE). 4/17

2. Richtlijnen, normen en protocollen 2.1. Inleiding Onderstaande figuur geeft een overzicht van relevante richtlijnen, normen en protocollen op het gebied van energiegebruik van gebouwen en hernieuwbare energie en hun onderlinge samenhang. Deze richtlijnen, normen en protocollen worden in dit hoofdstuk kort geanalyseerd. ENERIEGEBRUIK GEBOUWEN HERNIEUWBARE ENERGIE (A) Europese Richtlijn Energieprestatie van Gebouwen (EPBD) (B) Europese Richtlijn gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (RES-Directive) (D) Overkoepelende EU standaard energieprestatie van gebouwen (Overarching standard) (C) Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (PMHE) (E) Energieprestatie van Gebouwen (EPG) (F) Energienorm voor Maatregelen op gebiedsniveau (EMG) Europese invulling Nationale invulling Cursief: normen 2.2. (A) Europese Richtlijn Energieprestatie van Gebouwen (EPBD) In de EPBD zijn bijna-energieneutrale gebouwen gedefinieerd als gebouwen met een zeer hoge energieprestatie. Verder stelt de EPBD dat de dichtbij nul liggende of zeer lage hoeveelheid energie die is vereist voor deze gebouwen, in zeer aanzienlijke mate geleverd dient te worden uit plaatselijk of dichtbij gelegen hernieuwbare bronnen. De EPBD sluit voor de definitie van hernieuwbare energiebronnen aan bij de definities in de Europese Richtlijn voor Hernieuwbare Energie (EC, 2009). De richtlijn verplicht lidstaten om een nationaal plan voor energieneutrale gebouwen op te stellen waarin o.a. een definitie van energieneutrale gebouwen is opgenomen, inclusief een numerieke indicator van het primair energiegebruik (uitgedrukt in kwh/m 2 per jaar) (EC, 2010). 2.3. (B) Europese Richtlijn gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (RES Directive) De Europese Richtlijn voor Gebouwen hanteert de definities voor hernieuwbare energiebronnen uit de Europese richtlijn voor energie uit hernieuwbare bronnen (RES Directive) (EC, 2009). Hierin zijn o.a. de volgende definities vastgelegd: Energie uit hernieuwbare bronnen betreft energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk: wind, zon, aerothermische, geothermische en hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen. "Aerothermische energie" betreft energie die in de vorm van warmte is opgeslagen in de omgevingslucht; "Geothermische energie" betreft energie die in de vorm van warmte onder het vaste aardoppervlak is opgeslagen; 5/17

Hydrothermische energie" betreft energie die in de vorm van warmte in het oppervlaktewater is opgeslagen; De Europese doelstellingen voor hernieuwbare energie zijn bepaald volgens de bruto eindverbruik methode. Bij deze methode vormt het bruto energetische eindverbruik het uitgangspunt, waarbij vervolgens wordt gekeken welk gedeelte van dit verbruik afkomstig is van hernieuwbare bronnen. In formule vorm: Aandeel hernieuwbare energie = Totaal bruto energetisch eindverbruik uit hernieuwbare bronnen Totaal bruto energetische eindverbruik (fossiel + hernieuwbaar) Het bruto energetische eindverbruik is gelijk aan de omvang van de energiedragers (hernieuwbaar en niet-hernieuwbaar) die geleverd zijn aan eindverbruikssectoren (industrie, diensten, huishoudens, transport en landbouw). Dit verbruik is verder inclusief: (i) het eigen verbruik van elektriciteit en warmte door de energiesector voor het produceren van elektriciteit en warmte, (ii) het verlies aan elektriciteit en warmte tijdens de distributie en de transmissie van deze energiedragers. Dit verbruik is exclusief (i) het niet energetische gebruik van energie (zogenaamde feedstocks gebruik voor bijvoorbeeld de productie van plastics), (ii) omzettingsverliezen. ü Bij de bruto eindverbruik methode wordt niet teruggerekend naar de hoeveelheid fossiel primair energiegebruik. Dit betekent dat voor de Europese doelstelling 1 kwh elektriciteit geleverd aan de eindgebruiker in gelijke mate meetelt voor het realiseren van de doelstelling als levering van 1 kwh warmte. Afhankelijk van het energiesysteem hanteert de bruto-eindverbruik methode voor het bepalen van de omvang het hernieuwbare energiegebruik een input benadering dan wel een output benadering. Bij de input benadering wordt gemeten/berekend hoeveel hernieuwbare energie het systeem ingaat. Bij de output benadering wordt gemeten/berekend hoeveel hernieuwbare energie geleverd wordt aan een eindgebruiker. INPUT Hernieuwbare bron: primaire energie-input Hernieuwbaar energie systeem OUTPUT Hernieuwbare energieproductie 2.4. (C) Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (PMHE) De berekening van het gebruik van hernieuwbare energie volgens de Europese richtlijn voor energie uit hernieuwbare bronnen is voor Nederland uitgewerkt in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (PMHE) (AgNL, 2010). Hierin is o.a. aangegeven welke hernieuwbare bronnen in Nederland worden meegenomen. Voor de berekening van het hernieuwbare energiegebruik bij gebouwen zijn met name de volgende uitgangspunten van belang: ü ü Koudewinning uit de bodem en omgevingslucht telt op dit moment niet mee als hernieuwbare energiebron en vormt een aandachtspunt bij toekomstige wijzigingen van de RES-Directive. Aerothermische energie: warmteterugwinning uit ventilatielucht m.b.v. warmtepomp wordt meegeteld als hernieuwbare energieproductie voor Nederland. In de NEN 7120 is aangeven dat deze bron niet meetelt als hernieuwbare energiebron (zie paragraaf (E) Energieprestatiegebouwen (EPG). Op dit moment kan geen onderscheid gemaakt worden tussen warmtepompen die gebruik maken van ventilatielucht en pompen die gebruik maken van buitenlucht. F Verder beschrijft het PMHE hoe het bruto eindverbruik voor de verschillende bronnen en technologieen moet worden berekend voor Nederland. Het PMHE bevat een verantwoording van de databronnen en kengetallen die gebruik worden door het CBS om jaarlijks de hernieuwbare energieproductie voor alle bronnen en technologieën te berekenen. Voor deze berekening wordt veelal gebruikt gemaakt 6/17

van generieke kengetallen voor bijvoorbeeld aantal vollasturen en de SPF van een warmtepomp en de gemiddelde opbrengst van een zonneboiler. ü ü In het Nationaal plan energieneutrale gebouwen is bepaald dat de energieprestatie van gebouwen bepaald moet worden volgens de EPG. In de EPG kan voor de berekeningen van de bijdrage van verschillende hernieuwbare energie technologieën gebruik worden gemaakt van default kengetallen. Wanneer dit bekend is mag echter ook gebruik worden gemaakt van de technische specificaties verkregen van een leverancier voor een specifieke technologie. Resultaten van de berekening van de hernieuwbare energieproductie volgens de EPG kunnen daardoor afwijken van berekeningen volgens PMHE. De PMHE rekent namelijk met gemiddelde praktijk kengetallen voor heel Nederland. Kengetallen in de PMHE worden echter periodiek aangepast aan de hand van de prestaties geleverd door systemen in de markt. Dit betekent dat sommatie van de resultaten voor alle nieuwe gebouwen berekend met behulp van de EPG uiteindelijk ongeveer overeen komt met de totaalberekeningen volgens het PMHE. 2.5. (D) Overkoepelende EU standaard voor de energieprestatie van gebouwen (Overarching EPB standard) In de Europese overkoepelende standaard voor de energieprestatie van gebouwen is vastgelegd hoe de bijdrage van hernieuwbare energie aan het energiegebruik van gebouwen berekenend moet worden. Deze zogenaamde Renewable Energy Ratio (RER) is als volgt gedefinieerd (CEN, 2014): Renewable Energy Ratio (RER) = Totaal primair hernieuwbaar energiegebruik Totaal primair energiegebruik (fossiel + hernieuwbaar) De keuze voor een conversiefactor voor het berekenen van het primair energiegebruik is afhankelijk van de afstand tussen het gebouw/eindgebruiker en de (hernieuwbare) energiebron/techniek. Hierbij wordt in de overkoepelende standaard een onderscheid gemaakt tussen lokale bronnen (on-site), bronnen die dichtbij zijn (nearby) en bronnen die ver weg zijn (distant). De afstand tot de bron/technologie bepaalt vervolgens de primaire energieconversiefactor die wordt toegepast. In principe zijn landen vrij in (i) de keuze van de hernieuwbare bronnen die wel en niet in de berekening van de RER worden meegenomen (ii) de omvang van de primaire energieconversiefactoren. In de CEN is als default opgenomen dat hernieuwbare on-site en nearby bronnen/technieken wel worden meegenomen in de berekening van de RER en de distant bronnen niet. Verder zijn een aantal default waarden gegeven voor primaire energieconversiefactoren (zie Tabel 1). ü De definitie van totaal primair hernieuwbaar energiegebruik volgend de CEN komt voor onsite bronnen overeen met de bruto eindverbruik methode uit de RES-directive. 7/17

Tabel 1: Voorbeeld van waarden voor primaire energieconversiefactoren opgenomen in de overkoepelende standaard. Bron: CEN (2014) Energiedragers Primaire niethernieuwbare conversiefactor (fp nren ) Primaire hernieuwbare conversiefactor (fp ren ) Totaal primaire conversiefactor (fp tot ) Geleverd van On-site PV 0 1 1 Zonneboilers 0 1 1 Geothermie, aerothermisch, hydrothermisch 0 1 1 Biomassa CHP 0 1 1 Natural gas CHP 1 0 1 Geleverd van Nearby Stadsverwarming 1,3 0 1,3 Elektriciteit geïmporteerd van het net 2,3 0,2 2,5 Elektriciteit geëxporteerd naar net 2,3 0,2 2,5 Elektriciteit tijdelijk geëxporteerd: PV en CHP 0 1 1 Geleverd van Distant Aardgas 1,1 0 1,1 Kolen 1,1 0 1,1 2.6. (E) Energieprestatiegebouwen (EPG) In de NEN 7120 is vastgelegd hoe in Nederland de energieprestatie van gebouwen moet worden bepaald (NEN, 2011a). In de EPG wordt conform de overkoepelende Europese standaard een onderscheid gemaakt tussen hernieuwbare 1 energie geproduceerd op (onsite), dichtbij (nearby) en buiten (distant) het perceel. Hernieuwbare energiebronnen van buiten het perceel worden niet meegeteld bij het bepalen van Renewable Energy Ratio (RER) van gebouwen. Het bepalen van de RER (volgens de definitie uit de overkoepelende Europese standaard) op basis van de EPG resultaten is echter niet zo eenvoudig omdat het totaal primair energiegebruik volgens de EPG berekeningen gecorrigeerd is voor lokaal geproduceerde energie (warmte en elektriciteit). Dat wil zeggen dat lokaal geproduceerd (hernieuwbare) energie in mindering is gebracht op het totaal berekende primaire energiegebruik voor een gebouw. Dit geldt voor de volgende hernieuwbare energiebronnen en technieken: Zonthermische systemen (zonneboilers) Bodem energie: Warmte/koude opslag evt. in combinatie met warmtepompen Omgevingsenergie: warmtepompen(lokale bodem- en omgevingswarmte) Elektriciteit lokaal geproduceerd en geconsumeerd met PV, (biomassa)-wkk, wind (urban turbine). Hernieuwbare lokaal geproduceerde elektriciteit die wordt geëxporteerd en het gebruik van hout is wel in totaal primair energiegebruik opgenomen. 1 In NEN 7120 wordt consequent gesproken over energie en niet over hernieuwbare energie. Voor de consistentie gebruiken we in dit rapport de term hernieuwbare energie. 8/17

ü RER = Dit betekent dat voor de bepaling van de RER de volgende (tussen)resultaten uit de EPG berekening nodig zijn: El_PV + W_zonth + W_bodem + W_omgeving Totaal primair energiegebruik conform EPG + El_PV + W_zonth + W_bodem + W_omgeving El_PV : elektriciteitsproductie met zon W_zonth: warmteproductie zon W_bodem: benutting van warmte uit de bodem W_omgeving: benutting van warmte uit de omgeving ü Hoewel in de EPG expliciet wordt gesteld dat een warmtepomp die ventilatie-retourlucht als bron gebruikt niet meetelt als hernieuwbare bron (zie NEN pagina 69 opmerking 4), kan deze in de berekening van de RER niet apart worden onderscheiden en wordt deze dus wel als hernieuwbare energie meegerekend (zie 3.3). 2.7. (F) Energieprestatienorm Maatregelen op Gebiedsniveau (EMG) In NEN 7125 is vastgelegd op welke wijze maatregelen op gebiedsniveau moeten worden meegenomen in de berekening van de energieprestatie van een individueel gebouw. Voor het gebied waarin de EMG toegepast mag worden is onder andere bepaald dat (NEN, 2011b): Voor warmte, warm tapwater en koude er een fysieke verbinding (warmte- of koudenet) moet zijn tussen het gebouw en de opwekker; Voor elektriciteit de afstand tussen de collectieve elektriciteitsopwekking en het verst afgelegen aangesloten perceel vooralsnog niet meer dan 10 km mag bedragen. ü De hernieuwbare energiebronnen en technologieën binnen dit gebied worden daarbij meegenomen in de berekening van de RER. Met andere woorden dragen bij aan het totaal primair hernieuwbaar energiegebruik. Dit is in lijn met het meenemen van de nearby bronnen in de overkoepelende Europese Directive. 9/17

3. Bepaling hernieuwbare energieproductie per bron/techniek 3.1. Inleiding In dit hoofdstuk is voor verschillende hernieuwbare energiebronnen relevant voor de gebouwde omgeving aangeven: Welke definitie wordt gehanteerd voor deze bronnen in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (PMHE) en in hoeverre dit mogelijk afwijkt van de definitie gehanteerd in de EPG. Hoe het gebruik van hernieuwbare energie volgens de Europese richtlijn voor energie uit hernieuwbare bronnen, en voor Nederland uitgewerkt in het PMHE, voor de verschillende bronnen moet worden berekend. Hoe de (tussen)resultaten uit de EPG gebruikt kunnen worden voor het bepalen van het bruto eindverbruik voor de verschillende bronnen. 3.2. Zonneboiler Definitie PMHE: systemen voor de productie van warm tapwater met een afgedekte collector (oppervlak < 6m 2 ) - vooral toegepast in woningen - waarbij de zonneboiler bij de eindgebruiker staat. De EPG hanteert dezelfde definitie, met dit verschil dat zij voor systemen tussen de 6 m 2 en 10 m 2 de berekeningsmethode af kan hangen van de uitvoering. Bruto eindverbruik PMHE: voor zonneboiler wordt de inputmethode gehanteerd omdat de zonneboiler bij de eindgebruiker of dicht bij de eindgebruiker is geplaatst. Het bruto eindverbruik is daarbij gelijk aan de warmte die beschikbaar is voor het warmteoverdrachtsmedium. De warmteproductie is gecorrigeerd voor optische en collector verliezen, maar niet voor distributieverliezen voor transport binnen het gebouw/de woning. Daarbij rekent het PMHE uit met de volgende formule Eb = Eb Cin A G Cin * A [m 2 ] * G bruto eindverbruik hernieuwbare energie een constante voor de input methode het collectoroppervlak de instraling van de zon onder optimale condities (voor Nederland 45 zuid). G volgt uit NEN 5060: 2008 en is 4,28 GJ/m 2. jaar. Dit is een vast getal voor de instraling. Het PMHE rekent met een vaste constante voor de berekening van de bijdrage van thermische zonneenergie. Deze constante is voor zonneboiler gelijk aan 0,38 2. Vertaling naar EPC berekeningen: Het bruto eindverbruik van zonneboiler wordt in de EPG berekend met formule 19.31: Eb = QW;ren;si,mi = is de bijdrage van het zonneboilersysteem aan warm tapwater ten behoeve van systeem in MJ (in maand mi) In de formule wordt gerekend met: de jaarlijkse zonbijdrage aan warm tapwater van de zonneboiler op het zuiden georiënteerd en geplaatst onder 45, in MJ. een dimensieloze beschaduwingsreductiefactor. 2 In de herziene versie van het PMHE wordt dit getal naar boven bijgesteld. De gegevens die tot nu toe voor Nederland worden gebruikt geven vooral informatie over de output en volgen niet de inputmethode. Daarom is er voor gekozen in de herziene versie de waarden over te nemen van het voorstel van ESTIF en IEA. Deze komen 15% hoger uit dan wat werd gehanteerd in de vorige versie van dit protocol (RVO, 2014). 10/17

de opvallende zonnestraling, de gemiddelde energiehoeveelheid van de zonnestraling gedurende de maand mi, per m 2, in het collectorvlak, in W/m 2 ; In de EPG wordt dus gerekend met locatie specifieke getallen waardoor uitkomsten kunnen afwijken van berekening voor Nederlands als geheel waar met gemiddelde kengetallen wordt gerekend. 3.3. Ondiepe bodemenergie: met en zonder warmtepomp Definitie PHME: benutting van warmte en koude voor ruimteverwarming, warm tapwater en koeling uit de bodem tot een diepte van 500 m ook wel aangeduid met WKO. Bij de toepassing wordt een onderscheid gemaakt naar: Open bronnen: het water wordt uit een aquifer opgepompt en teruggevoerd. Gesloten bronnen: alleen de warmte en koude worden uit de bodem gehaald met een bodemwarmtewisselaar. Beide systemen kunnen zowel met als zonder warmtepomp worden toegepast. In het kader van de Europese hernieuwbare energiedoelstelling telt alleen bodemwarmte mee voor de doelstelling en koude niet. De warmte uit de bodem telt alleen als hernieuwbare energie als de bron van de seizoensopslag een hernieuwbare bron is. Seizoensopslag van warmte uit fossiele energiedragers wordt niet als hernieuwbare energie gezien. Bruto eindverbruik PMHE: voor ondiep bodemenergie wordt een inputmethode gehanteerd omdat wordt verondersteld dat de bron dicht bij eindgebruiker aanwezig is. Daarbij hanteert het PMHE de volgende formules: Bodemwarmte zonder warmtepomp: Eb = β * Θ * Vtotaal * C * Δ T Eb bruto eindverbruik hernieuwbare energie β benuttingsfactor warmte. Θ fractie grondwater t.b.v. warmtelevering V totaal verplaatste hoeveelheid grondwater C soortelijke warmte Δ T temperatuurverschil Voor Δ T en β worden kentallen gebruikt die verschillen per sector. Voor bodemwarmte met een warmtepomp stelt de Europese richtlijn dat alle energie die aan de bodem of omgeving wordt onttrokken telt als geleverd aan de eindgebruiker. Dit is met andere woorden de omvang van warmtebron voor de warmtepomp. Eb = Eb Qwp,r Qwp,t SPFr SPFt Qwp,r * (1-1/SPFr) + Qwp,t * (1-1/SPFt) bruto eindverbruik hernieuwbare energie geraamde jaarlijkse warmteproductie van de warmtepomp t.b.v. ruimteverwarming geraamde jaarlijkse warmteproductie van de warmtepomp t.b.v. warm tapwater seasonal performance factor ruimteverwarming seasonal performance warm tapwater Qwp wordt berekend op basis van thermisch vermogen van de warmtepomp en een kengetal voor een aantal vollasturen. Voor de SPF wordt eveneens een kengetal gebruikt berekent op basis van gemiddelde prestaties van warmtepompen in het verleden. Bij de berekening van de SPF wordt o.a. rekening gehouden met elektriciteit voor: de bronpompen, de warmtepomp en bijbehorende circulatiepompen, de circulatiepompen en eventueel ventilatoren in een regeneratievoorziening. In geval van gasgestookte geldt het toegevoerde gas als aandrijfenergie. 11/17

Vertaling naar EPC berekeningen: Het bruto eindverbruik voor gebruik van bodemwarmte met een warmtepomp wordt in de EPG vertaald naar een opwekkingrendement voor ruimteverwarming en bereiding van warm tapwater. Eb = Eb QW;ren QW;ren bruto eindverbruik hernieuwbare energie warmte geleverd bij de eindgebruiker voor warm tapwater en ruimteverwarming Het bruto eindverbruik voor gebruik van bodemwarmte met een warmtepomp wordt in de EPG vertaald naar een opwekkingrendement voor ruimteverwarming en bereiding van warm tapwater. Deze opwekkingrendementen zijn voor verschillende bronnen en ontwerptemperaturen opgenomen in tabel 14.13 pagina 181. Daarbij mogen deze waarden alleen worden gebruik wanneer kan worden aangetoond dat de warmtepomp een bepaalde minimale COP kan realiseren volgens tabel 14.14 pagina 182. In het opwekkingsrendement van een warmtepomp is het verbruik van een bronpomp of bronventilator verdisconteerd. Het opwekkingrendement is verder gecorrigeerd voor energiegebruik benodigd voor regeneratie van de bron (indien van toepassing) met behulp van factor C source. Het bruto eindverbruik wordt daarmee berekend met onderstaande formule: Eb= Eb QW;ren;t ηh;gen,t QW;ren;r ηh;gen,r QW;ren:t *(1-1/ ηh;gen,t) + QW;ren;r *(1-1/ ηh;gen,r) bruto eindverbruik hernieuwbare energie bijdrage van het warmtepompsysteem aan warm tapwater ten behoeve van systeem in MJ opwekkingrendement warm tapwater bereiding bijdrage van het warmtepompsysteem aan ruimteverwarming ten behoeve van systeem in MJ opwekkingrendement ruimteverwarming 3.4. Diepe bodemenergie: geothermie Definitie PHME: dit betreft de winning van aardwarmte dieper dan 500 m (de grens waaronder de mijnbouwwet geldt). Bruto eindverbruik PHME: Hierbij wordt verondersteld dat de geproduceerde warmte uit een geothermiebron in de praktijk volledig wordt benut, daarmee is de productie aan de bron gelijk aan het bruto-eindverbruik. De energieproductie is het product van de massastroom, het temperatuurschil tussen warme en koude bron (op maaiveldniveau) en de soortelijke warmte van water: Eb = Eb m c Tw Tk V m * c * (Tw-Tk) * V bruto eindverbruik hernieuwbare energie massastroom water soortelijke warmte water temperatuur warme bron temperatuur koude bron kental vollasturen Vertaling naar EPC berekeningen: zie paragraaf 3.3 voor gebruik bodemwarmte zonder warmtepomp. 3.5. Omgevingswarmte: lucht-lucht en lucht-water warmtepompen Definitie PHME: dit betreft het gebruik van omgevingswarmte als hernieuwbare energiebron. In Nederland betreft dit met name het gebruik van lucht-lucht en lucht-water warmtepompen (bijvoorbeeld hybride warmtepomp). 12/17

Bruto eindverbruik PHME: voor gebruik van omgevingswarmte wordt een inputmethode gelijk aan gebruik bodemwarmte met warmtepomp (zie paragraaf 3.3). Vertaling naar EPC berekeningen: Zie paragraaf 3.3. Voor lucht-waterpompen is de energie ten behoeve van ontdooicycli voor lucht-naar-waterwarmtepompen verdisconteerd. In bijlage E van de EPG is aparte bijlage opgenomen voor het berekenen van het opwekkingsrendement. Gebruik van ventilatielucht door een warmtepomp wordt door de EPG niet aangemerkt als hernieuwbare energiebron. In de jaarlijkse Nederlandse berekeningen van de totaal geproduceerde hoeveelheid hernieuwbare energie wordt het gebruik van ventilatielucht door een warmtepomp echter wel meegenomen. Door het ontbreken van monitoringgegevens is het niet mogelijk expliciet onderscheidt te maken tussen het gebruik van ventilatie- en buitenlucht. 3.6. Hout/pellet- kachels en -ketels Definitie PHME: In het PHME wordt onderscheidt gemaakt naar kleine installatie (< 18 kw) en grote installaties (> 18 kw). Voor de berekening van het bruto eindverbruik van hernieuwbare energie is dit onderscheidt echter niet van belang. Bruto eindverbruik PHME: het bruto verbruik aan hout. Dit is de energie-inhoud van het hout zoals dat wordt verstookt. Vertaling naar EPC berekeningen: bruto energieverbruik is gelijk aan omvang van de gebruikte energie voor de energiedrager biomassa zoals aangegeven in formule 14.1. 3.7. Biomassa WKK Definitie PHME: installaties die zowel warmte als elektriciteit produceren met als input biomassa. Bruto eindverbruik PHME: voor biomassa wkk installaties wordt een output methode gehanteerd. Dit betekent dat bruto elektriciteitsproductie en verkochte hoeveelheid warmte tot het bruto eindverbruik worden gerekend voor een gebouw. Daarvoor wordt de inzet van biomassa gealloceerd op energiebasis naar bruto elektriciteitsproductie, verkochte warmte en niet verkochte warmte (deze methode is vastgelegd in het energy statistics manual van IEA, EUROSTAT). Het bruto eindverbruik is dan de bruto elektriciteitsproductie plus de verkochte warmte plus de brandstofinzet toegerekend aan de niet verkochte WKK warmte. Eb = bruto elektriciteitsproductie + verkochte warmte + biomassa inzet aan niet verkochte warmte Vertaling naar EPC berekeningen: Als de biomassa wkk installatie on-site of nearby staat kan bovenstaande formule worden gehanteerd. 3.8. Fotovoltaïsche zonne-energiesystemen Definitie PHME: productie van elektriciteit met behulp van fotovoltaïsche zonnepanelen. Dit kunnen zowel autonome als netgekoppelde systemen zijn. Bruto eindverbruik PHME: voor fotovoltaïsche zonne-energie systemen wordt een input methode gehanteerd. Het bruto eindverbruik is daarbij gelijk aan de elektriciteit die wordt geproduceerd met de fotovoltaïsche zonnepanelen. Daarbij wordt de volgende formule gehanteerd: Eeb= C * V * 3,6 E C de hernieuwbare energie productie in GJ opgesteld vermogen (kw) 13/17

V vollasturen. Voor netgekoppelde systemen 700 uur/jaar en voor autonome systemen 400 uur/jaar 3 De gehanteerde kentallen zijn gemiddelden voor Nederland op basis van praktijkervaring met systemen. In dit kengetal zijn niet optimale oriëntatie, beschaduwing en inverterverliezen dus verdisconteerd. Vertaling naar EPC berekeningen: Het bruto eindverbruik wordt van een zonnestroomsysteem wordt in de EPG berekend met formule 20.6: Epr;el;PV: is de op het eigen perceel geproduceerde elektriciteit afkomstig van alle gebouwgebonden zonnestroomsystemen (in MJ); In de formule wordt gerekend met: de dimensieloze opbrengstfactor van het desbetreffende zonnestroomsysteem welke afhankelijk is van de wijze van bouwintegratie. Deze waarden veronderstellen inverterrendement van 91% en zijn van toepassing voor bepaalde ongunstige oriëntaties. het piekvermogen van de zonnestroompanelen per m2 zonnestroompaneel, in W/m 2 ; de dimensieloze correctiefactor voor de invloed van beschaduwing. de jaarlijkse hoeveelheid op de zonnestroompanelen van systeem vallende straling in MJ; In de EPG wordt dus gerekend met locatie specifieke getallen waardoor uitkomsten kunnen afwijken van berekening voor Nederlands als geheel waar met gemiddelde kengetallen wordt gerekend. 3.9. Wind Definitie PHME: productie van elektriciteit met behulp van windturbines of land of op zee. De PHME besteedt geen explicieter aandacht aan gebruik van kleine windturbine op of aan gebouwen. Bruto eindverbruik PHME: elektriciteit opgewekt met windkracht genormaliseerd over 5 jaar. Het bruto eindverbruik is het geïnstalleerd vermogen maal een normalisatie factor (het gemiddelde van 5 jaar opgewekte elektriciteit gedeeld door geïnstalleerd vermogen in dat jaar). Daarbij wordt de volgende formule gehanteerd: E = E V P 3,6 * V * P de hernieuwbare energie productie in TJ gemiddeld geïnstalleerd vermogen van 2 jaar (MW) som van 5 jaar geproduceerde elektriciteit (GWh) / gemiddelde van 5 jaar geïnstalleerd vermogen (MW) Vertaling naar EPC berekeningen: Windenergie is niet opgenomen in de EPG berekeningen. Voor Urban kan dezelfde formule worden toegepast. In de EMG staat vermeld dat bij het ontwikkelen van een collectieve elektriciteitsopwekking met zon- PV of wind contractueel vastgelegd kan worden welke gebouwen of woningen hiervan gebruik maken. Het gebied omvat dan de opwekking en de desbetreffende woningen en gebouwen. Dit betekent dat in dit geval de hernieuwbare elektriciteitsproductie met wind meetelt met de bepaling van de RER. 3 Inmiddels is duidelijk geworden dat het kengetal van 700 kwh per kw verouderd is. Volgens van Sark (2014) is 875 kwh per kw een meer realistisch kengetal voor de huidige generatie systemen. Dit kengetal zal worden gebruikt bij de update van het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie en worden toegepast (met terugwerkende kracht vanaf 2011) na de volgende revisie van de statistiek hernieuwbare energie, die waarschijnlijk in het voorjaar van 2015 zal plaatsvinden (zie CBS (2014) 14/17

3.10. Externe warmtelevering uit hernieuwbare bronnen Definitie PHME: Onder de definitie van hernieuwbare stadverwarming valt 1) warmtelevering door Afvalverbrandingsinstallaties (AVI s) (warmte geproduceerd met een AVI is gedeeltelijk hernieuwbaar omdat een gedeelte van het afval van biogene oorsprong is) en 2) warmtelevering door elektriciteitscentrale waar biomassa wordt bijgestookt. Bruto eindverbruik PHME voor AVI s: de PHME hanteert voor AVI s een outputmethode. De hoeveelheid hernieuwbare energie is gelijk aan de bruto warmte & elektriciteitsproductie uitgedrukt in GJ, gecorrigeerd voor het percentage biomassa op energie-inhoud. De correctie voor het percentage biomassa wordt landelijk toegepast. In formule vorm: Eb= ((W +E) * B) /(B + H) * a Eb bruto eindverbruik hernieuwbare energie W warmteproductie (TJ/jr) E elektriciteitsproductie (TJ/jr) B brandstofinzet (TJ) (totale energie-inhoud van het afval) H hulpenergie (TJ) a aandeel hernieuwbaar (%) Het percentage hernieuwbaar lag in 2013 op 56% (CBS, 2014). Bruto eindverbruik PHME voor bijstook van biomassa: de PHME hanteert voor bijstook in bijvoorbeeld een kolencentrale een outputmethode. In formule vorm: Eb= ((W + E)* B) /(B + F) Eb W E B F bruto eindverbruik hernieuwbare energie warmteproductie (TJ/jr) elektriciteitsproductie (TJ/jr) inzet biobrandstofinzet (TJ) inzet fossiele brandstofinzet(tj) Vertaling naar EPC berekeningen: Externe warmtelevering voor verwarming of warm tapwater wordt in de EPG omgerekend met een primaire energiefactor van 1. Dit betekent dat in de EPG berekeningen 1 GJ geleverde externe warmte 1 GJ primaire energie inzet vraagt. In het geval van levering van externe warmte door een AVI en/of energiecentrale met biomassa bijstook, is dus een gedeelte van deze brandstofinzet hernieuwbaar. Indien kan worden aangetoond dat deze warmtelevering specifiek is ontwikkeld voor een bepaald gebied dan kan de hernieuwbare opwekking aan de desbetreffende woningen en gebouwen worden toegewezen. Dit betekent dat in dit geval de extern geleverde hernieuwbare warmte meetelt met de bepaling van de RER. Eh = Extern geleverde warmte * % inzet biogene brandstoffen (op basis van energie-inhoud) 15/17

3.11. Samenvatting in beeld Warmtepompen: Eb = warmte uit bodem of omgeving geleverd voor de warmtepomp Ondiepe bodemenergie (zonder WP): Eb = warmte uit de bodem Geothermie: Eb = warmte uit diepe bodem (geothermiebron) Qwp = warmte geleverd door de warmtepomp voor tap water en ruimteverwarming Zonthermisch: Eb = warmte geproduceerde met zonnepanelen Externe warmte (AVI & biomassa-bijstook: Eb = externe warmtelevering * % biogene brandstofinzet centrales (op energieinhoud) Houtkachels: Eb = primaire energie-inhoud van het hout Biomassa WKK: Eb = verkochte warmte Biomassa WKK: Eb = bruto elektriciteitsproductie Biomassa WKK: Eb = brandstofinzet voor niet verkochte warmte PV: Ebr= Elektriciteit geproduceerd met PV Figuur 1: Energiestromen rond gebouwen en bepaling van bruto eindverbruik voor verschillende hernieuwbare energiebronnen. Bron voor Sankey diagram: Source; Ecofys (2013). 16/17

Gebruikte bronnen AgNL (2010) Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie. Update 2010. Methodiek voor het berekenen en registreren van de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen CBS (2014) Hernieuwbare Energie in Nederland 2013 CEN (2014) Energy performance of buildings - Overarching standard EPB (pagina 43) EC (2009) Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG EC (2010) Richtlijn 2010/31/EU van het Europese Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking) Ecofys (2013) Guidance document for national plans for increasing the number of nearly zero-energy buildings NEN (2011a) Nederlandse norm NEN 7120 (nl). Energieprestatie van gebouwen - Bepalingsmethode. NEN (2011b) NVN 7125:2011 nl Energieprestatienorm voor maatregelen op gebiedsniveau (EMG) - Bepalingsmethode RVO (2014) Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie. Herziening 2014 (CONCEPT, December 2014) 17/17

Dit is een publicatie van: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Slachthuisstraat 71 6041 CB Roermond Postbus 965 6040 AZ Roermond T +31 (0) 88 042 42 42 F +31 (0) 88 602 90 23 www.rvo.nl Deze publicatie is tot stand gekomen in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland mei 2015 Publicatienummer: RVO-096-1501/RP-DUZA De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) stimuleert duurzaam, agrarisch, innovatief en internationaal ondernemen. Met subsidies, het vinden van zakenpartners, kennis en het voldoen aan wet- en regelgeving. RVO.nl werkt in opdracht van ministeries en de Europese Unie. RVO.nl is een onderdeel van het ministerie van Economische Zaken.