Amendement van het eliminatieplan voor mazelen in België ELIMINATIE VAN RUBELLA IN BELGIË Oktober 2006 Comité voor de eliminatie van mazelen en rubella in België
INLEIDING In het nieuw `Strategisch plan voor de Europese regio van de Wereldgezondheidsorganisatie, 2005-2010' is de eliminatie van rubella een bijkomende doelstelling van de regio voor 2010. In september 2005 heeft het Comité voor de eliminatie van mazelen in België deze nieuwe doelstelling goedgekeurd. Voortaan wordt het Comité dan ook het Comité voor de eliminatie van mazelen en rubella in België genoemd. Omwille van het gebruik van het combinatievaccin tegen mazelen en rubella, lijkt het eenvoudig om dezelfde strategie toe te passen voor de gelijktijdige eliminatie van beide aandoeningen. Maar aangezien de epidemiologie van beide ziektes verschilt, moeten specifieke acties voor de eliminatie van rubella worden voorzien. In dit amendement op het eliminatieplan voor mazelen in België, opgesteld in april 2004, wordt toegelicht welke acties in België nodig zijn. Aangezien rubella een goedaardige virale aandoening is, berust haar weerslag op de volksgezondheid in de teratogene gevolgen van aangeboren rubella, met name het risico op een miskraam, een doodgeboorte of de geboorte van een kind met het congenitaal rubella syndroom (CRS). NATIONAAL VACCINATIEBELEID In België is het vaccin tegen rubella sinds 1973 beschikbaar. Van 1973 tot 1986 werd het vaccin uitsluitend aanbevolen voor jonge meisjes. Het MBR-combinatievaccin werd in 1983 op de markt gebracht en zijn veralgemeend gebruik dateert van 1985, met de aanbeveling om alle kinderen te vaccineren op de leeftijd van 15 maanden. Vanaf 1994 werd de routineuze toediening van een tweede dosis van het MBR-vaccin op 10- tot 12- jarige leeftijd ingevoerd. Sinds 2002 beveelt de Hoge Gezondheidsraad de toediening aan van de eerste dosis van het MBR-vaccin op 12 maand. OMVANG VAN HET PROBLEEM In België is het congenitaal rubella syndroom (CRS) geen meldingsplichtige aandoening. De Franse gemeenschap sluit zich aan bij de lijst van verplicht te melden aandoeningen (waaronder rubella) volgens de Europese beslissing 2119/98/CE. Zowel in de Vlaamse als in de Franse Gemeenschap is er een meldingsplicht van infectieziekten, waaronder rubella, in scholen. In praktijk worden de gevallen van rubella echter niet gemeld. Er zijn dus geen betrouwbare en kwalitatieve surveillancegegevens. De omvang van het probleem werd geschat op basis van de beschikbare gegevens, verzameld door verschillende bronnen. 1) Seroprevalentiestudie De seroprevalentiestudie ESEN2, uitgevoerd in 2002, wijst op een onvoldoende bescherming van meisjes tussen 15 en 19 jaar, die nu 19 à 23 jaar zijn. De resultaten van de studie moeten opgevolgd worden via herhaalde studies (lopende studie in 2006). 3
Figuur 1: Percentage vrouwen die de vruchtbare leeftijd hebben bereikt en seronegatief zijn voor rubella (titer < 4iu/ml), per leeftijdsgroep, België, 2002 Leeftijdsgroep % Seronegatief 15-19 8% 20-24 3% 25-29 3% 30-34 4% 35-39 5% 2) Surveillance van rubella In 2003 en 2004 werden de gevallen van rubella geregistreerd door Pedisurv, het netwerk voor de surveillance van infectieziektes bij kinderen, waaraan 40% van de Belgische kinderartsen en 40% van de huisartsen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest deelnemen. De diagnose werd hoofdzakelijk op basis van het klinisch onderzoek gesteld. Het aantal gemelde gevallen bedroeg 58 in 2003 en 38 in 2004. De meeste gevallen waren kinderen jonger dan één jaar die nog niet waren gevaccineerd. Gezien het geringe percentage gemelde gevallen bevestigd door een laboratorium (slechts 7%) en het gebrek aan specificiteit en gevoeligheid van de klinische diagnose, werd de surveillance door dit netwerk in 2005 stopgezet. Het peillaboratorianetwerk van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV), samengesteld uit ongeveer 60% van alle laboratoria voor microbiologie in België, registreert de gevallen van rubella met een positieve IgM serologie sinds 2001. Het netwerk registreert gemiddeld 32 gevallen per jaar (range 21-41). De overgrote meerderheid van de gerapporteerde IgM+ gevallen zijn vrouwen die de vruchtbare leeftijd hebben bereikt (78% in 2004), wat zou kunnen wijzen op het feit dat de test in het kader van de prenatale screening werd uitgevoerd. De positieve predictieve waarde van een IgM resultaat bij een zwangere vrouw is heel gering. De gevalsdefinitie voor rubella wordt momenteel door het ECDC (European Centrum for Disease prevention and Control) herzien. In de nieuwe definitie staat dat een IgM+ resultaat, zonder klinische informatie, ontoereikend is om de diagnose van rubella te bevestigen. Bij gebrek aan klinische informatie of aan een andere bevestigende test, kunnen de gevallen die door de laboratoria worden gerapporteerd niet als echte gevallen worden beschouwd. Surveillance van rubella door de laboratoria heeft dan ook geen enkel nut. De rol van de laboratoria in de surveillanve van rubella kan opnieuw worden bekeken wanneer het Nationale Laboratorium voor rubella (WIV, afdeling virologie) zijn activiteiten heeft ontwikkeld en een bevestigende test (PCR, isolatie van het virus of IgG aviditeitstest) kan aanbieden. De incidentie van rubella in België kan niet worden geschat op basis van de gegevens die de 2 surveillancesystemen verzamelen. 3) Surveillance van aangeboren rubella De onderstaande bronnen registreren gegevens over aangeboren rubella maar deze gegevens zijn onvolledig: 4
- Aangifte (vrijwillig) van gevallen aan de gezondheidsinspecteurs van de gemeenschappen: laatste geval gerapporteerd in 2001 (Franse Gemeenschap). - Registratie van aangeboren afwijkingen in Antwerpen en Henegouwen (Eurocat). Van 1989 tot 2004, 1 geval van CRS in 1996 op 199.531 levende geboortes in Antwerpen. - ICD-codes: van 1987 tot 1997, geen enkel overlijden in België ten gevolge van rubella (inclusief CRS) (ICD9-056). - Registratie van zwangerschapsafbrekingen: elk jaar enkele gevallen van zwangerschapsafbreking ten gevolge van een rubellainfectie maar weinig betrouwbare gegevens. - Resultaten van gehoortests bij pasgeborenen: K&G beschikt over gegevens voor Vlaanderen sinds februari 1998. Op 396.275 geteste kinderen werden 999 kinderen doorverwezen, onder wie 2 voor CRS. Op basis van deze gegevens wordt het verwachte aantal gevallen van CRS in België geschat op 0 tot 1 geval per jaar. ACTIEPLAN Het Comité heeft de volgende doelstellingen: Algemene doelstellingen - De lokale overdracht van mazelen en rubella in België tegen 2010 stopzetten. - Congenitaal rubella voorkomen (< 1 geval van CRS per 100.000 levende geboorten). Specifieke doelstellingen - De vaccinatiegraad van het combinatievaccin mazelen-bof-ruballa (MBR) verhogen tot ten minste 95% in de drie gewesten van België. - Een vaccinatiegraad halen van minstens 95% voor de tweede dosis van het vaccin. - Een gevoelige surveillance van de vaccinatiegraad van het MBR-vaccin waarborgen. - Een gevoelig surveillancesysteem voor verdachte gevallen van mazelen opzetten, inclusief bevestiging van de diagnose door het laboratorium. - Een gevoelig surveillancesysteem voor verdachte gevallen van rubella opzetten, of zorgen voor een nauwgezette opvolging van de bescherming in de bevolking. - Een gevoelig surveillancesysteem voor de gevallen van congenitaal rubella opzetten. Activiteiten 1.Vaccinatie Aangezien het gebruikte vaccin tegen rubella in België het gecombineerde mazelen-bofrubella (MBR) vaccin is, zullen de inspanningen voor het verhogen van de vaccinatiegraad voor mazelen ook de vaccinatiegraad voor rubella verbeteren. 5
Het Comité beveelt een regelmatige opvolging van de vaccinatiegraad aan voor beide dosissen van het vaccin en voor de inhaalvaccinatie, door herhaaldelijk onderzoek in de drie gewesten van het land. 2. Surveillance Een aantal factoren bemoeilijken de surveillance van rubella: het klinisch beeld van rubella overlapt met zeer veel andere exantheemziekten; bij mogelijke gevallen wordt er zelden een bloedstaal afgenomen voor de bevestiging van de diagnose en de meest gebruikte test voor de bevestiging van de diagnose, een IgM serologie, is onvoldoende specifiek. Voor het comité is het vooral belangrijk om te weten of er nog gevallen van rubella zijn, en wat de epidemiologische karakteristieken van deze gevallen zijn. Daarom vragen wij aan de gemeenschappen om een registratiesysteem op te zetten voor clusters van gevallen van rubella. Surveillance van clusters laat toe om de epidemiologische karakteristieken van de gevallen te bestuderen (leeftijd, risicofactoren, vaccinatiestatus), om de oorsprong van de infectie en de oorzaak van de uitbraak op te sporen en om maatregelen te nemen voor het stoppen van de verspreiding en het vermijden van rubellainfecties bij zwangeren. Via herhaalde seroprevalentiestudies moet de immuniteit voor de rubella in de algemene bevolking opgevolgd worden. Een studie van de karakteristieken van onbeschermde zwangere vrouwen (IgG negatief), zal toelaten om de risicogroepen voor congenitaal rubella te identificeren. De surveillance van gevallen van CRS door het netwerk Pedisurv zal van start gaan in januari 2007. De gegevens zullen worden aangevuld met de gegevens verzameld door de bestaande systemen, zoals Eurocat Antwerpen en Eurocat Henegouwen, en de resultaten van de gehoortests bij pasgeborenen door K&G (jaarlijks verzamelde gegevens). Het Comité beveelt geen surveillance van exantheemziekten aan. Wanneer een eenvoudige diagnosetest, zoals een speekseltest, beschikbaar is kan er wel in een bepaalde regio of in bepaalde risicogroepen gezocht worden naar het voorkomen van rubella, door in een bepaalde periode alle gevallen die beantwoorden aan de gevalsdefinitie van rubella te testen in een laboratorium. De toegepaste gevalsdefinities van rubella, congenitale rubellainfectie (ARI) en het congenitaal rubellasyndroom (CRS) zijn deze voorgesteld door de ECDC. Een cluster van gevallen wordt omschreven als het voorkomen van minstens 2 gevallen van rubella waartussen een epidemiologisch verband bestaat, en waarvan minstens één geval bevestigd werd door een test in een laboratorium. 3. Diagnose van rubella en CRS De detectie van specifieke antilichamen (IgM) is niet specifiek genoeg om de diagnose van een rubellainfectie te bevestigen. Wanneer een correcte diagnose van cruciaal belang is, bv. voor zwangere vrouwen, dan is een IgM+ resultaat niet geschikt voor de bevestiging van de diagnose. De rubellainfectie moet worden bevestigd door een andere test, zoals een test voor moleculaire diagnostiek of een aviditeitstest (IgG). Wanneer de doelstelling van eliminatie bereikt is zal het bevestigen van de diagnose door een andere test dan een IgM serologie moeten gebeuren voor elk mogelijk geval. 6
De diagnose van een CRS bij een kind jonger dan één jaar of een doodgeborene kan worden bevestigd door de opsporing van nucleïnezuur voor rubella, de isolatie van een virus van een klinisch specimen of het voortdurend aantonen van rubella IgG bij baby s tussen 6 en 12 maanden oud. 4. Nationaal Laboratorium voor rubella (WIV, afdeling virologie) Het Nationaal Laboratorium voor rubella dient alle activiteiten ter beschikking te stellen voor de bevestiging van de diagnose van rubella, zoals moleculaire diagnostiek (nucleïnezuur), isolatie van het virus, aviditeitstesten (IgG) en speekseltesten. Indicatoren Om de geboekte vooruitgang in de eliminatie van rubella en de preventie van aangeboren rubella na te gaan, zullen de onderstaande prestatie-indicatoren regelmatig worden opgevolgd: - Maandelijkse rapportage van verdachte gevallen van CRS (start 2007). - Investigatie van gemelde gevallen van CRS binnen een termijn van 7 dagen. - Jaarlijkse incidentie van de verdachte gevallen van CRS per 100.000 levende geboorten (baby s van 0 tot 11 maanden). - Volledig en snel onderzoek van gemelde clusters van gevallen van rubella. Internationale samenwerking Het WIV zal, net zoals voor mazelen, nauw samenwerken met het Europese netwerk Euvac.net, de WGO en het ECDC. De waarschijnlijke en bevestigde gevallen van rubella en CRS zullen via Euvac.net worden gemeld aan het ECDC en aan de WGO. Budget Voor het uitvoeren van specifieke studies, zoals seroprevalentiestudies of studies in risicogroepen moet een aparte financiering worden vrijgemaakt. 7