Overwegingen Aanleiding aanvraag Aanleiding voor de aanvraag vormt de verandering en de uitbreiding van het tankstation en de oliehandel.



Vergelijkbare documenten
Beschikking Wet milieubeheer

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Milieuneutrale wijziging van de (werking van de) inrichting (Wabo art 2.1 lid 1 onder e en art 3.10 lid 3)

Kadastrale ligging: Mestbassins: Gem. Coevorden, Dalen Sectie H nr. 485

WET MILIEUBEHEER BESCHIKKING

ONTWERPBESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR H. SMIT V.O.F. SCHROOT- EN METAALHANDEL TE BORGER

VOORSCHRIFTEN. behorende bij de veranderingsvergunning Wm

CHECKLIST PROJECT TRANSPORTBEDRIJVEN

TEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Ingevolge artikel 8.24 Wet milieubeheer 1 FEITEN

Gemeente Barneveld Raadhuisplein 2 tel: (0342) Postbus 63 fax: (0342) AB BARNEVELD

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Dever unnin aanvraa. Ons kenmerk : Afdeling : Miljeubehear Telefoon : /G.W. de Jong/K Uw kenmerk M+ M nr.: : 1170 Bijlage(n) : div.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

1 ALGEMEEN Algemeen BODEMBESCHERMING Voorzieningen en beheermaatregelen Nulsituatiebodemonderzoek 17

tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat

Bodembescherming. en de NRB in het Bal. Bodembescherming. verandert, het bodembeschermingsniveau blijft gelijkwaardig

Gemeente Barneveld Raadhuisplein 2 tel: (0342) Postbus 63 fax: (0342) AB BARNEVELD

Definitieve beschikking

(ontwerp) MAATWERKBESLUIT. Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit)

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Aanvullend advies externe veiligheid emplacement. Stationsstraat short stay appartementen. Servicebureau Gemeenten, dd

BESCHIKKING D.D. 23 APRIL NR. MPM7609 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Nummer: RMW Provincie Zeeland

Ontwerpbesluit inzake de Wet verontreiniging oppervlaktewateren

Meldingsformulier Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer

ODMH Omgevingsdienst Midden-Holland

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer besluiten wij dat:

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WET MILIEUBEHEER VOOR CUBRI PALLET- EN HANDELSMIJ BV TE SCHOONEBEEK

Antwoorden AIM sessie Auznl3qpx2n

Veiligheidsrisico s tankstation met lpg. 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V.

Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer besluiten wij dat:

GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE GRONINGEN

O M G E V I N G S V E R G U N N I N G U I T G E B R E I D E P R O C E D U R E

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

* *

GEMEENTE HOOGEVEEN. Wijzigingsplan Buitengebied Noord, deelplan Noorderhoofddiep 16 te Nieuweroord. Vastgesteld

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Bestemmingsplan Kern Roosteren. Teksten t.b.v. verantwoording groepsrisico

M.E.R. beoordelingsbesluit

OMGEVINGSVERGUNNING. het in gebruik nemen van een nieuwe voorbreker ter vervanging van de huidige. milieuneutraal veranderen van een inrichting

Omgevingsdienst Brabant Noord

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Wet milieubeheer. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Melding artikel ENCI te Maastricht. Zaaknummer:

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, van nr. IenM/BSK-2012/ Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Archiefexemplaar BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V. te Roermond

BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER

(ONTWERP) VERGUNNING WET MILIEUBEHEER

B i j l a g e 3 : A d v i e s V e i l i g h e i d s r e g i o

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Asb46fyfms0

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Inrichting of mijnbouwwerk oprichten of veranderen (Milieu) en aanverwante artikelen

B E S C H I K K I N G Milieuneutrale omgevingsvergunning

het college van burgemeester en wethouders van Soest, verweerder.

Aanmeldnotitie Besluit Mer

OMGEVINGSVERGUNNING. uitbreiding met parelmolen ten behoeve van het fijnmalen van magnesiumhydroxide

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

WET MILIEUBEHEER Beschikking 8.1

Vragenlijst controle autobedrijven

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR DE MILIEUSTRAAT GEMEENTE MIDDEN-DRENTHE, EURSING 2A TE BEILEN

QUICKSCAN EXTERNE VEILIGHEID LAAGWAALDERWEG TE OUDESCHILD

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

OMGEVINGSVERGUNNING. LUMARO Beheer B.V.

L3G Bodembescherming, Bijlage Bodemrisico inventarisatie (checklist)

WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT BESCHIKKING MILIEUASPECT INRICHTINGEN (artikel 3.10 lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht )

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. Avebe u.a. te Gasselternijveen

Beschikking maatwerkvoorschriften

Aanvragen van vergunningen Aandachtspunten & tips

De inrichting is gelegen aan de Caledoniastraat 9 en 13 te Tilburg, kadastraal bekend: gemeente Tilburg, sectie F, nummer 5343 en 5191.

Overzicht maatregelen bij AIM-sessie Avgq7pvrihs

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder.

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

Medlingsformulier Vuurwerkbesluit

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

ADVIES OMGEVINGSVERGUNNING, ONDERDEEL MILIEU

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Plaatsen kantoorunit. Componenta B.V. te Weert. Zaaknummer:

MAATMERKVOORSCHRIFT WET MILIEUBEHEER

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor het milieuneutraal veranderen. Sappi Maastricht B.V.

Afdeling Vergunningverlening

Publiek. De overwegingen die aan dit besluit ten grondslag liggen worden verderop in dit document per activiteit vermeld.

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

OMGEVINGSVERGUNNING *D * D

OMGEVINGSVERGUNNING. Lubrizol Advanced Materials Resin BV

B E S C H I K K I N G Omgevingsvergunning Uitgebreide procedure Omgevingsvergunning wijzigen

Algemeen. Externe Veiligheid

ONTWERPBESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Omgevingsvergunning voor een project voor het oprichten, in werking hebben of veranderen van een inrichting

Externe Veiligheid BEVI / REVI / LPG

3. Gewenste ontwikkeling Milieu Planbeschrijving Inspraak Voorschriften Plankaart 10

ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING

Akoestisch Onderzoek Industrielawaai. Partiële herziening geluidszone Bedrijventerrein BZOB

Transcriptie:

MMV114/06 BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER Burgemeester en wethouders van Montferland verlenen een revisievergunning op grond van het bepaalde in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer aan Servicestation Tatelaar B.V. en Oliehandel Bergh B.V., Tatelaarweg 21a te Didam, naar aanleiding van het op 11 januari 2006 ontvangen verzoek (ingeboekt onder nr. MMV114/06). Het betreft een verzoek om een revisievergunning voor de gehele inrichting in verband met het veranderen van een tankstation en oliehandel op het perceel Tatelaarweg 21a te Didam, kadastraal bekend gemeente Didam, sectie R nummer 580. De aanvraag bestaat uit de volgende bescheiden: - aanvraagformulier met bijlagen, 11 januari 2006, ingeboekt onder nr. MMV114/06; - plattegrondtekening van de inrichting, 11 januari 2006, ingeboekt onder nr. MMV114/06; - aanvullingen op het aanvraagformulier, 4 mei 2006, ingeboekt onder nr. MMV114/06; - nieuwe tekening van de inrichting, ontvangen 4 mei 2006, ingeboekt onder nummer MMV114/06 (deze vervangt de tekening die 11 januari 2006 is ontvangen); - nieuw rapport Besluit luchtkwaliteit CAR II berekening (2 mei 2006), ontvangen 11 mei 2006, ingeboekt onder nummer MMV114/06 (deze vervangt het oorspronkelijke rapport uit de bijlagen van het aanvraagformulier die 11 januari 2006 is ontvangen). Overwegingen Aanleiding aanvraag Aanleiding voor de aanvraag vormt de verandering en de uitbreiding van het tankstation en de oliehandel. Activiteiten De activiteiten worden aangevraagd voor twee bedrijven, te weten Servicestation Tatelaar B.V. en Oliehandel Bergh B.V. / Tanktransport Didam B.V., op één locatie, te weten Tatelaarweg 21a te Didam. Deze twee afzonderlijke bedrijven kunnen worden beschouwd als één inrichting indien er sprake is van het onderstaande: In artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer is voorzover hier van belang bepaald: Elders in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder inrichting verstaan een inrichting, behorende tot een categorie die krachtens het derde lid is aangewezen. Daarbij worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. Uit jurisprudentie blijkt dat er sprake moet zijn van voldoende mate van binding, hiervan is doorgaans sprake als aan twee van de drie bindingen is voldaan. In het geval van Servicestation Tatelaar B.V. en Oliehandel Bergh B.V. / Tanktransport Didam B.V. is voldaan aan twee van de drie vereisten: Technische binding Voor de vraag of sprake is van technische bindingen, zijn algemene, gemeenschappelijke voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke afvalopslagplaats, kantine, bedrijfsriolering of gaswater en elektriciteitsvoorzieningen, van belang. Beide bedrijven maken gebruik van eenzelfde dieselleiding en dezelfde riolering met olie- en vetafscheider. Er is sprake van een technische binding tussen beide bedrijven. Organisatorische binding Voor de organisatorische binding gaat het om de vraag wie de leiding of zeggenschap heeft over de verschillende installaties of activiteiten. Beide bedrijven zijn organisatorisch en financieel geheel onafhankelijk van elkaar. Er is geen sprake van een organisatorische binding tussen beide bedrijven.

Functionele binding Voor de functionele binding blijkt een uitwisseling van goederen, diensten, personeel of bedrijfsmiddelen van belang te zijn. Beide bedrijven maken gezamenlijk gebruik van dezelfde op- en afritten, hetzelfde buitenterrein en dezelfde parkeerplaatsen. Er is sprake van een functionele binding. Onmiddellijke nabijheid Naast het feit dat moet worden voldaan aan de twee van de drie bindingen, welke in de onderhavige inrichting het geval is, moeten beide bedrijven in elk geval in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. Uit jurisprudentie kan (impliciet) worden afgeleid dat als de installaties op aansluitende percelen zijn gevestigd, de installaties volgens de Afdeling doorgaans in elkaars nabijheid zijn gelegen als bedoeld in artikel 1.1 lid 4 Wm. Uit jurisprudentie is gebleken dat activiteiten welke verricht worden op twee verschillende percelen, geldt dat de maximale afstanden in beginsel tussen de 450 meter en 1000 meter mag liggen wil er sprake zijn van onmiddellijke nabijheid. Beide bedrijven liggen op hetzelfde perceel waarbij gedeelten van het buitenterrein gezamenlijk gebruikt worden. Er is geen onderlinge afstand tussen beide bedrijven. Er wordt hiermee voldaan aan de eis dat beide bedrijven in elkaars onmiddellijke nabijheid moeten liggen. De activiteiten welke plaatsvinden aan de Tatelaarweg 21a kunnen worden beschouwd als één inrichting. Het betreft een inrichting als bedoeld in Bijlage I van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer. Op grond van de door de aanvrager verstrekte informatie valt de inrichting o.a. binnen de volgende categorieën: - categorie 1.1.a (inrichting waar een of meer elektromotoren aanwezig zijn met een gezamenlijk vermogen groter dan 1,5 kw); - categorie 2.1.a. (inrichtingen voor het opslaan van gassen of gasmengsels); - categorie 5.1.a. (inrichtingen voor het opslaan van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of brandbare vloeistoffen). Bevoegdheid Op grond van artikel 8.2, lid 1 van de Wet milieubeheer, is de gemeente Montferland bevoegd te beslissen op de aanvraag om de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer voor deze inrichting. Vigerende vergunning Voor de inrichting waarvoor de vergunning wordt gevraagd, is op 13 oktober 1993 een oprichtingsvergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend (nummer MV3). Tevens is op 7 december 1994 een melding ingevolge van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer verleend (nummer MV113), is op 21 november 2000 een veranderingsvergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend (nummer MV565), is op 25 februari 2004 een melding ingevolge van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer verleend (nummer MV778) en is op 11 oktober 2004 een melding ingevolge van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer verleend (nummer MV899). De vigerende vergunning van 13 oktober 1993 heeft betrekking op een tankstation en oliehandel. Naast de vergunning is het Besluit tankstations milieubeheer (Stb. 1994, 53) van toepassing. In dit besluit wordt deze inrichting aangemerkt als een tankstation voor het wegverkeer type A, klasse IV. Om die reden moet degene die het tankstation drijft voldoen aan de algemene voorschriften die zijn opgenomen in bijlage I van het Besluit tankstations milieubeheer en aan de voorschriften die verbonden zijn aan de vergunning. Daarnaast is ook het Besluit LPG-tankstations milieubeheer (Stb. 1988, 95 zoals nadien gewijzigd) van toepassing. Degene die het LPG-tankstation drijft moet voldoen aan de voorschriften die zijn opgenomen in de bij het Besluit LPG-tankstations milieubeheer behorende bijlage I. De hiervoor genoemde besluiten hebben een rechtstreekse werking. In deze vergunning zijn de voorschriften uit de besluiten die rechtstreeks van toepassing zijn niet opgenomen. De besluiten gelden naast de in deze vergunning gestelde voorschriften.

Gevraagde situatie In de gevraagde situatie zijn veranderingen meegenomen zoals de indeling en gebruik van de garage van Oliehandel Bergh B.V., de verandering van de wasplaatsen achter de shop, de plaatsing van de tank met AdBlue en de verschillende opslagen van gevaarlijke stoffen (m.n. oliën). Procedure De aanvraag is getoetst op ontvankelijkheid. Hierbij is gebleken dat de aanvraag ontvankelijk is. De aanvraag voldoet hiermee aan de eisen uit de van toepassing zijnde artikelen uit hoofdstuk 5 gegevensverstrekking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is de Algemene wet bestuursrecht mede van toepassing op de totstandkoming, bekendmaking en mededeling van de beschikking op een aanvraag om een milieuvergunning. Op 1 juli 2005 zijn de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht gewijzigd met betrekking tot de te volgen vergunningprocedure. Aangezien de aanvraag is binnengekomen op 11 januari 2006, dient de procedure overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 13 van de Wet milieubeheer en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht te worden uitgevoerd zoals die golden na 1 juli 2005. Coördinatie Voor de uitbreiding van de inrichting is geen bouwvergunning nodig. De coördinatieregels uit de Woningwet en de Wet milieubeheer zijn derhalve niet van toepassing. Op basis van artikel 1, lid 2 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) is er voor de inrichting naast de vergunning op grond van de Wet milieubeheer, geen vergunning op grond van de Wvo vereist. Bestemmingsplan Het inrichtingsterrein is gelegen in het buitengebied van de gemeente Montferland en valt onder het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied, integrale herziening vastgesteld op 26 juni 1997 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland op 3 februari 1998. Het in werking zijn van de inrichting waarvoor de vergunning wordt gevraagd, verdraagt zich met de in het ter plaatse geldende bestemmingsplan vastgelegde milieuhygiënische randvoorwaarden. Voor de inrichting geldt bestemming bedrijfsbebouwing II (bestaand niet-funktioneel aan buitengebied gebonden niet-agrarische bedrijven; verkooppunt motorbrandstof). Inwerkingtreding vergunning (art. 20.8 Wm) Op grond van artikel 20.8 van de Wet milieubeheer treedt een milieuvergunning die betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet, niet eerder in werking dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend. Aangezien een bouwvergunning niet noodzakelijk is, is artikel 20.8 van de Wet milieubeheer niet van toepassing. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid van kracht geworden. In dit besluit is onder andere geregeld dat de veiligheidssituatie rond LPG-tankstations beoordeeld moet worden aan de hand van de eisen uit het besluit. Op grond van artikel 2 lid 1.h van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, valt de inrichting onder de werkingssfeer van het besluit. Uit de door de inrichtinghouder overlegde gegevens (d.d. 11 januari 2006) blijkt de gewenste doorzet aan LPG. Op basis van deze LPG doorzet is bij het beoordelen en verantwoorden van het plaatsgebonden risico en groepsrisico uitgegaan van de afstanden behorende bij categorie B (doorzet tussen 1.000 m 3 en 1.500 m 3 LPG per jaar). Op grond van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen stelt het bevoegd gezag de regionale brandweer in de gelegenheid advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Op 23 oktober 2006 is het advies van de Brandweer veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland ingekomen. Op 23 maart 2007 is een aanvullend advies ingekomen. Op 4 april 2007 is door de heer Verburg van de VNOG een telefonische toelichting gegeven op de adviezen inzake branddetectie.

In het kader van een geplande actualisatie van de vergunning was reeds een advies van adviesbureau Haskoning binnengekomen. De locatie van het LPG-vulpunt, het LPG-reservoir, de LPG-afleverzuil en de planologische situatie rondom de inrichting is weergegeven in bij het advies van Haskoning gevoegde tekeningen. Ook zijn op de tekening de afzonderlijke contouren voor het plaatsgebonden risico (10-5 en 10-6 contour) en het groepsrisico (contour invloedsgebied) weergegeven. Hierbij is er rekening mee gehouden, dat er sprake is van een ondergronds LPG-reservoir. Toetsing plaatsgebonden risico Uit de toetsing van de werkelijke situatie aan het plaatsgebonden risico blijkt dat zich binnen de contouren 10-5 en 10-6 geen beperkt kwetsbare object bevindt. Op 17 januari 2007 is geconstateerd dat een eerder in de hal van Oliehandel Bergh BV gevestigd klusbedrijf niet meer aanwezig was. De situatie komt overeen met de aangevraagde (aanvulling aanvraag) situatie. Uit de toetsing van de op basis van het bestemmingplan mogelijke ontwikkelingen aan het plaatsgebonden risico blijkt dat zich binnen de contouren 10-5 en 10-6 geen geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten bevinden. Er wordt hiermee voldaan aan de huidige normering omtrent het plaatsgebonden risico. Toetsing groepsrisico Het groepsrisico moet getoetst worden aan de zogenaamde oriëntatie waarde. Hierbij wordt voor LPG-tankstations gebruik gemaakt van de tabel Dichtheden personen per hectare uit de Handreiking verantwoording groepsrisico. De oriëntatie waarde in deze tabel is uitgedrukt als een maximaal aantal personen per hectare. Het maximaal aantal personen is afhankelijk van de doorzet van LPG en de aanwezigheid van bebouwing in de zone tussen de tussen de 10-5 en de 10-6 risicocontour. Een oriëntatie waarde heeft in tegenstelling tot een grens- en richtwaarde geen juridische status. De oriëntatie waarde betreft een toetsingswaarde, waarvan het bevoegd gezag gemotiveerd mag afwijken. De gemeente kan beleid vaststellen waarin is vastgelegd hoe de gemeente de oriëntatie waarde wil gebruiken. De gemeente Montferland heeft tot op heden geen beleid hieromtrent vastgesteld. Aangezien sprake is van een bestaande situatie, volstaat zodoende het vastleggen van het groepsrisico en de mogelijkheden tot reductie van dat risico. Hieronder wordt in een viertal punten nader ingegaan op het groepsrisico. 1. Aanwezig groepsrisico Uit de bijgevoegde tekening blijkt dat bebouwing aanwezig is in de zone tussen de 10-5 en 10-6 risicocontour. De doorzet van LPG van de inrichting is groter dan 1.000 m 3 /jaar maar kleiner dan 1.500 m 3 /jaar (categorie B). Conform de tabel Dichtheden personen per hectare is de oriëntatie waarde maximaal 16 personen per hectare. Er is geen sprake van een (potentiële) overschrijding van de oriëntatie waarde voor het groepsrisico. 2. Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico. Aangezien er geen sprake is van een potentiële overschrijding van de oriëntatie waarde voor het groepsrisico, zijn geen beperkingen nodig. 3. Mogelijkheden tot bestrijding van een ongeval: Uit het advies van de brandweer blijkt dat, in geval van een ramp of zwaar ongeval de inrichting tweezijdig bereikbaar is voor de brandweer. Daarnaast is voor het bestrijden van een incident twee bluswaterpunten aanwezig met voldoende capaciteit. Een op 500 meter gelegen open water kan fungeren als secundaire bluswatervoorziening. 4. Mogelijkheden voor zelfredzaamheid: Uit de bijgevoegde tekening en het advies van de regionale brandweer blijkt dat er voldoende mogelijkheden zijn voor personen, die zich in het invloedsgebied van de inrichting bevinden, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet. Er zijn geen objecten aanwezig met een groot aantal personen met een beperkte zelfredzaamheid.

Wij concluderen dat, het door het in werking zijn van de inrichting veroorzaakte groepsrisico, verantwoord is. In het advies van de regionale brandweer zijn verder nog adviezen gegeven met betrekking tot de voorbereiding en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het betreft met name: Gewenste maatregelen m.b.t. de bereikbaarheid van de inrichting c.q. delen van de inrichting de overzichtelijkheid van de inrichting Maatregelen tegen het ontstaan van interne domino effecten (afstanden brandwerendheden) Maatregelen m.b.t. brandbestrijding en ontvluchting uit de inrichting zelf Maatregelen convenant opnemen in vergunning. Met betrekking tot deze opmerkingen zijn aanvullende voorschriften opgenomen in deze vergunning. IPPC Vanaf oktober 1999 moeten nieuwe (en belangrijke wijzigingen aan bestaande) inrichtingen voldoen aan de Europese IPPC (Integrated Pollution Prevention and Control) richtlijn (Richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging). Voor bestaande inrichtingen geldt dat zij vanaf 30 oktober 2007 moeten voldoen aan de IPPC richtlijn. In artikel 1 is bepaald dat voor de in bijlage 1 genoemde industriële activiteiten de richtlijn geldt. De IPPC richtlijn is geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Inrichtingen- en Vergunningen besluit (Stb. 1997, 418). Deze richtlijn bepaalt onder andere dat vergunningen voor de industriële inrichtingen moeten waarborgen dat die inrichtingen alle passende preventieve maatregelen tegen verontreinigingen treffen, met name door toepassing van beste beschikbare technieken (BBT). Onderhavig bedrijf valt niet onder de werkingssfeer van de IPPC-richtlijn. Toetsing aan de richtlijn is niet aan de orde. Best beschikbare technieken (BBT) Op grond van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer wordt een vergunning in ieder geval geweigerd indien verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. In de Regeling aanwijzing BBT-documenten is een opsomming gegeven van alle Europese en Nederlandse documenten waarin wordt beschreven wanneer een bepaalde installatie of activiteit voldoet aan BBT. Tabel 1 van de bijlage geeft een overzicht van documenten waar in ieder geval rekening mee gehouden dient te worden bij de bepaling van BBT voor IPPC-installaties. Voor niet IPPC-installaties wordt in tabel 2 van de bijlage een overzicht van BBT-documenten gegeven. Voor zover van toepassing is onderhavige aanvraag getoetst aan de in deze regeling genoemde documenten. In dit verband kunnen ondermeer de Nederlandse emissierichtlijn lucht (Ner), Publicatiereeks gevaarlijke stoffen (PGS) 15 en de Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB) worden genoemd. Op basis van voornoemde argumenten concluderen wij dat de gehele aanvraag voldoet aan BBT. MER Op 6 juli 1999 is het MER-Besluit in werking getreden (Staatsblad 224, 1999). In het MER-Besluit zijn verschillende activiteiten opgenomen voor het uitvoeren van een MER-Beoordelingsplicht. De aanvraag heeft geen betrekking op één van deze activiteiten, waardoor geen sprake is van een MER- Beoordelingsplicht. Brandveiligheid De aanvraag is beoordeeld door de regionale brandweer Noord- en Oost-Gelderland en geeft aanleiding tot het maken van opmerkingen. In de vergunning zijn specifieke voorschriften opgenomen met betrekking tot brandveiligheid.

Lucht Binnen de inrichting worden brandstoffen opgeslagen en afgeleverd. Bij het vullen van de opslagtanks en het afleveren aan voertuigen komen vluchtige organische stoffen vrij. In bijlage I van het Besluit tankstations milieubeheer zijn in hoofdstuk 2 'Luchtverontreiniging' voorschriften ter beperking van deze emissies opgenomen. Voor deze activiteiten zijn in deze vergunning geen nadere voorschriften opgenomen. NeR In de inrichting kunnen ten gevolge van de activiteiten emissies naar de lucht vrijkomen. Emissies naar de lucht worden beoordeeld aan de hand van de Nederlandse emissie Richtlijn Lucht (NeR). Deze nationale richtlijn heeft tot doel de vergunningverlening te harmoniseren, de totale emissie naar de lucht te beperken en om het proces van vergunningverlening te vergemakkelijken. Bij de beoordeling van de emissies van het bedrijf is deze richtlijn gehanteerd. Binnen de inrichting vinden geen activiteiten plaats waarop de NeR van toepassing is. In de vergunning zijn geen voorschriften opgenomen met betrekking tot de NeR. Besluit luchtkwaliteit Op 19 juli 2001 is het Besluit luchtkwaliteit in werking getreden (Staatsblad 2001, 269). Dit Besluit is echter vervallen door het in werking treden van het Besluit Luchtkwaliteit 2005 (Staatsblad 2005, 316). In het besluit is onder meer bepaald dat gemeenten en provincies de lokale luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en meenemen in besluitvorming. Het gaat dan om luchtverontreiniging door zwaveldioxide, lood, stikstofdioxide, zwevende deeltjes, koolmonoxide en benzeen. Als blijkt dat grenswaarden uit het besluit zijn overschreden of naar verwachting zullen worden overschreden, moeten er maatregelen worden getroffen. Gezien de aard van de inrichting en de verkeersintensiteiten van en naar de inrichting, heeft de aanvrager aan de hand van het CAR-model (CAR II 4.0) de grenswaarden getoetst. Uit het onderzoek blijkt dat zowel de grenswaarden als de plandrempels voor stikstodioxide (NO 2 ), fijn stof (PM 10 ) de 24- uursgemiddelde norm voor PM 10, benzeen (C 6 H 6 ) en koolmonoxide (CO) in 2005, 2010 en 2015 niet worden overschreden ten gevolge van de verkeersintensiteiten. Gebleken is dat een inrichting waar activiteiten plaatsvinden die veel stof veroorzaken een bijdrage aan de achtergrondconcentratie levert van maximaal 1 microgram per m 3. Bij het bedrijf vinden (las)activiteiten plaats waarbij fijn stof kan vrijkomen. Gesteld kan worden dat deze activiteiten in geen geval een hogere bijdrage leveren aan de achtergrondconcentratie dan 1 microgram per m 3 als jaargemiddelde. Naar verwachting zal ook de (beperkte) bijdrage van het bedrijf niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden. Gezien het onderzoek waaruit blijkt dat de grenswaarden ten gevolge van de verkeersintensiteiten niet worden overschreden en gezien de aard van de overige activiteiten binnen de inrichting, worden op grond van het besluit geen aanvullende eisen in de vergunning opgenomen. Verbrandingsgassen Bij stookinstallaties, zoals een CV installatie, komen verbrandingsgassen vrij. In de inrichting zijn diverse stookinstallaties aanwezig. In de vergunning zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot het onderhoud van de stookinstallaties om emissies te beperken. (H)CFK S Er zijn 4 koelinstallaties aanwezig voor ruimtekoeling (2 airco-units en 1 mobiele airco) en voor een koelvitrine. In deze installaties wordt het koudemiddel R 22 (in de 3 airco s) of koudemiddel R 22/134a (in de koelvitrine) toegepast. Op genoemde installatie is het Besluit ozonlaag afbrekende stoffen Wms 2003 van toepassing. Hierin worden de maatregelen genoemd die dienen te worden genomen bij onderhoud van de installaties en dergelijke. Dit besluit heeft een rechtstreekse werking. Derhalve worden in deze vergunning geen voorschriften voor deze apparatuur opgenomen. Geluidhinder De beoordeling van de geluidbelasting, veroorzaakt door bronnen binnen de grens van de inrichting, vindt plaats aan de hand van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening d.d. 21 oktober 1998 (hierna te noemen: de Handreiking). Voor de geluidsnormering bij vergunningverlening wordt gebruik gemaakt van de normstelling zoals die is opgenomen in hoofdstuk 4 van de Handreiking (richt-

en grenswaarden, referentieniveau). In hoofdstuk 4 van de Handreiking worden richtwaarden voor woonomgevingen aanbevolen die zijn gerelateerd aan de aard van de woonomgeving waarin de inrichting is gesitueerd. Deze richtwaarden zijn in tabel 2 opgenomen. Tabel 2: richtwaarden voor woonomgevingen Aard van de woonomgeving Aanbevolen richtwaarden in de woonomgeving in db(a) Dag Avond Nacht Landelijke omgeving 40 35 30 Rustige woonwijk, weinig verkeer 45 40 35 Woonwijk in de stad 50 45 40 Bij vergunningverlening kan voor het aspect geluid voor bestaande inrichtingen als volgt worden gehandeld: - bij herziening van vergunningen worden de richtwaarden volgens bovenstaande tabellen steeds opnieuw getoetst; - overschrijding van de richtwaarden is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid; - overschrijding van het referentieniveau van het omgevingsgeluid tot een maximale etmaalwaarde van 55 db(a) kan in sommige gevallen toelaatbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces, waarbij de geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol dienen te spelen. Voor het bovenstaande geldt steeds dat een verhoging van de richtwaarden alleen kan worden toegestaan na toepassing van het alara-beginsel. Het referentieniveau van het omgevingsgeluid wordt in hoofdstuk 4 van de Handreiking gedefinieerd als de hoogste waarde van de volgende geluidsniveaus: - het L 95 van het omgevingsgeluid, exclusief de bijdrage van de zogenaamde niet-omgevingseigen bronnen ; - het optredende equivalente geluidsniveau in db(a), veroorzaakt door zoneringsplichtige wegverkeerbronnen minus 10 db(a). In de Handreiking staat dat maximale geluidsgrenswaarden bij voorkeur worden bepaald op maximaal 70, 65 en 60 db(a) in de dag-, avond- en nachtperiode. De inrichting is gelegen op een industrieterrein in het buitengebied van Didam. De omgeving van het bedrijf wordt getypeerd door verspreid liggende (niet) agrarische woningen. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning van derden bedraagt 110 meter tot Tatelaarweg 15 en Tatelaarweg 19. De Tatelaarweg is een drukke doorgaande weg. Op ongeveer 400 meter afstand van de inrichting ligt de autosnelweg A12. Om de geluidgevoelige objecten in de directe omgeving van het bedrijf te beschermen, is het noodzakelijk geluidseisen te stellen aan het bedrijf. De voornaamste geluidsbronnen op het bedrijf zijn de aan- en afvoerbewegingen van vrachtwagens, tractoren en personenauto s. Daarnaast zijn er activiteiten op het bedrijf die geluidsoverlast kunnen geven, zoals het laden en lossen van goederen en werkzaamheden in de werkplaats. De veranderingen binnen de inrichting die de aanleiding hebben gevormd voor de aanvraag om een revisievergunning hebben geen betrekking op nieuwe geluidrelevante installaties of voorzieningen. Gezien de ligging tussen de autosnelweg en de Tatelaarweg wordt niet verwacht dat de inrichting geluidsoverlast zal veroorzaken. Op basis van voornoemde overwegingen en het feit dat bij het bevoegd gezag geen klachten bekend zijn over geluidoverlast is afgezien van het verlangen van een akoestisch onderzoek. Ter bescherming van de geluidgevoelige objecten in de nabijheid van de inrichting zijn voorschriften verbonden aan deze vergunning. Bij het opstellen van de voorschriften is rekening gehouden met het gestelde in de Handreiking. Afgeweken is van de in de Handreiking opgenomen richtwaarden (40, 35

en 30 db(a)) voor het landelijk gebied vanwege het voor de inrichting geldend vergund recht en de referentiewaarden voor het gebied. Dit laatste is gebaseerd op een eerder uitgevoerd akoestische meting door de voormalige gemeente Didam op 18 april 1997 naar het L 95 achtergrondniveau. Uit dit onderzoek blijkt dat het heersende achtergrondgeluidniveau in de omgeving van de inrichting 50 db(a) bedraagt. Uitgaande van het aantal en soort geluidbronnen en het geldende referentieniveau is het aannemelijk dat de geluideisen van 50, 45 en 40 db(a) haalbaar zijn. Voor de maximale geluidsgrenswaarden is het aannemelijk dat de geluideisen van 70, 65 en 60 db(a) haalbaar zijn. Indirecte hinder De verkeersbewegingen van en naar de inrichting worden beoordeeld conform de Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer d.d. 29 februari 1996. Op basis van deze circulaire geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 db(a) etmaalwaarde bij woningen van derden. Gezien het aantal verkeersbewegingen wordt niet verwacht dat de voorkeursgrenswaarde van 50 db(a) bij woningen van derden wordt overschreden. Trillingen Gelet op de aard van de in de inrichting te verrichten werkzaamheden in relatie tot de afstanden tot (aanpandige) woningen van derden, valt geen trillinghinder te verwachten. Er zijn geen klachten over trillinghinder uit de omgeving van het bedrijf bekend. Het opnemen van trillingvoorschriften is dus niet nodig.

Bodembescherming Bodembedreigende activiteiten In juli 1997 is de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) in werking getreden. De richtlijn is opgesteld nadat vele betrokkenen te kennen hadden gegeven behoefte te hebben aan eenduidige en overzichtelijke informatie omtrent bodembeschermingsbeleid bij bedrijfsmatige activiteiten. De NRB is van toepassing op potentieel bodembedreigende activiteiten in inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer. Of sprake is van bodembedreigende activiteiten wordt bepaald aan de hand van een stappenplan. Aan de hand van de bodemrisicochecklist wordt per bedrijfsactiviteit een emissiescore bepaald. Deze emissiescore is een maat voor het bodemrisico als gevolg van die activiteit. De juiste voorzieningen en maatregelen verlagen de emissiescore. Het doel is te komen tot een verwaarloosbaar bodemrisico, te weten eindemissiescore 1. Onderdeel van de NRB is de Bodem Risico CheckList (BRCL). Door middel van deze checklist kan bepaald worden wat de emissiescore bij indiening van de aanvraag is en welke middelen en voorzieningen nodig zijn om te komen tot eindemissiescore 1 of te wel een verwaarloosbaar bodemrisico. Voor onderhavige inrichting geldt dat sprake is van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Binnen het bedrijf gaat het om de volgende bodembedreigende activiteiten: - opslag diesel in ondergrondse tank (maximaal 60 m 3 ); - opslag benzine in ondergrondse 2-compartimententank (maximaal 35 m 3 ); - opslag benzine en diesel in ondergrondse 3-compartimententank (maximaal 15 m 3 ); - opslag petroleum in bovengrondse tank (maximaal 3 m 3 ); - opslag diesel in bovengrondse tank (maximaal 100 m 3 ); - opslag gasolie in bovengrondse tank (maximaal 100 m 3 ); - opslag petroleum in bovengrondse tank (maximaal 10 m 3 ); - opslag gasolie in bovengrondse tank (60 m 3 ); - opslag motorolie in bovengrondse tank (maximaal 1,2 m 3 ); - opslag afgewerkte olie in bovengrondse tank (maximaal 1,2 m 3 ); - opslag smeeroliën in bovengrondse tanks à 1 m 3 (maximaal 5 m 3 ); - opslag AdBlue (32,5 % ureum) in bovengrondse tank (maximaal 4 m 3 ); - opslag smeeroliën in emballage (maximaal 10.100 liter); - opslag verf in emballage (maximaal 20 liter); - opslag verdunner in emballage (maximaal 5 liter); - opslag koelvloeistof in emballage (maximaal 1.550 liter); - opslag autoshampoo in emballage (maximaal 400 liter); - opslag smeervetten in emballage (maximaal 1.380 liter); - opslag ruitensproeier antivries in emballage (maximaal 625 liter); - opslag caustic-soda (natronloog) in vaste vorm in zakken à 25 kg (maximaal 400 kg); - opslag accu s (maximaal 10 stuks); - ontvetterbak; - werkplaats met smeerput waar aan oliehoudende apparatuur wordt gewerkt; - afleverpunten brandstoffen tankstation; - 2 los- en laadpunten diesel- en benzinetanks; - ondergrondse leidingen voor het transport van brandstoffen; - wasplaats; - wasstraat; - riool en olie- en benzine afscheider; - stalling (volle) tankwagens. Afleveren brandstoffen De voorschriften met betrekking tot bodembedreigende activiteiten ten behoeve van het afleveren van brandstoffen (tankeiland) zijn opgenomen in bijlage 1, hoofdstuk 1 'Bodembescherming' van het Besluit tankstations milieubeheer. Deze voorschriften zijn ook van toepassing op het bedrijf. Voor deze activiteiten zijn in deze vergunning geen nadere voorschriften opgenomen. Bodemonderzoek In de inrichting vinden bodembedreigende activiteiten plaats zoals opslag van gevaarlijke stoffen (met name oliën en brandstoffen). In het verleden zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Met deze onderzoeken is de nulsituatie voldoende vastgelegd. In de vergunning wordt geen nulsituatie

bodemonderzoek voorgeschreven. Wel wordt in de vergunning een eindsituatie bodemonderzoek voorgeschreven. Opslag benzine en diesel ondergrondse tanks Voor de opslag van olie, benzine en diesel in ondergrondse tanks ten behoeve van het tankstation is het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 (Stb. 1998, 414) van toepassing. Hierin is onder andere bepaald dat: I. tanks (inclusief los- en laadplaatsen en ondergrondse leidingen) moeten voldoen aan de voorschriften behorende bij dit besluit; II. de buitengebruikstelling van tanks vóóraf gemeld moet worden en moet plaatsvinden overeenkomstig de voorschriften behorend bij dit besluit. In de vergunning zijn hiervoor geen aanvullende voorschriften opgenomen. Opslag petroleum, gasolie, diesel, benzine, smeerolie, afgewerkte olie en AdBlue in bovengrondse tanks Binnen de inrichting zijn 13 bovengrondse tanks aanwezig. Op grond van de NRB is het risico van bodemverontreiniging voldoende verwaarloosbaar als de tanks boven een vloeistofdichte lekbak conform de CUR/PBV-44 in combinatie met organisatorische maatregelen (visuele inspectie) plaats vinden of boven een lekbak in combinatie met organisatorische maatregelen (visuele inspectie en absorptie materialen) worden geplaatst. Opslag gevaarlijke stoffen in emballage, ontvetterbak en accu s Binnen de inrichting worden bodembedreigende stoffen, zoals smeerolie, koelvloeistof,ruitenwisservloeistof, enzovoort, in emballage opgeslagen, is een ontvetterbak aanwezig en worden accu s opgeslagen. Deze stoffen moeten worden opgeslagen boven een bodembeschermende voorziening. Op grond van de NRB is het risico van bodemverontreiniging voldoende verwaarloosbaar als de stoffen boven een lekbak in combinatie met organisatorische maatregelen (visuele inspectie en absorptie materialen) worden geplaatst. Werkplaats Binnen de inrichting is een werkplaats met smeerput aanwezig. Op grond van de NRB is het risico van bodemverontreiniging voldoende verwaarloosbaar als de vloer van de smeerput en de werkplaats vloeistofkerend zijn uitgevoerd in combinatie met organisatorische maatregelen (o.a. visuele inspectie) of de werkzaamheden met olie en oliehoudende apparatuur boven een lekbak in combinatie met organisatorische maatregelen (visuele inspectie en absorptie materialen) plaats vinden. Wasplaats en wasstraat Binnen de inrichting zijn 2 niet overdekte wasplaatsen en overdekte wasstraten aanwezig voor het wassen van motorvoertuigen. Op grond van de NRB is het risico van bodemverontreiniging voldoende verwaarloosbaar als de werkzaamheden boven een vloeistofdichte vloer conform de CUR/PBV-44 in combinatie met organisatorische maatregelen (visuele inspectie) plaats vinden. Los- en laadplaatsen bovengrondse brandstoftanks Binnen de inrichting zijn 2 los- laadplaatsen voor de tanks aanwezig. Op grond van de NRB is het risico van bodemverontreiniging voldoende verwaarloosbaar als de los- en laadplaatsen vloeistofdicht zijn conform de CUR/PBV-44 en in combinatie met organisatorische maatregelen (visuele inspectie) plaats vinden of de los- en vulpunten boven een lekbak in combinatie met organisatorische maatregelen (visuele inspectie en absorptie materialen) zijn geplaatst. Ondergrondse leidingen voor het transport van brandstoffen Binnen de inrichting zijn leidingen aanwezig voor het transport van brandstoffen van de bovengrondse tanks naar de lospunten. Op grond van de NRB is het risico van bodemverontreiniging voldoende verwaarloosbaar als de leidingen vloeistofdicht zijn uitgevoerd in combinatie met een onderhoudsprogramma en leidinginspectie. Indien de leidingen corrosievast zijn uitgevoerd en kathodisch zijn beschermd, is het risico van bodemverontreiniging voldoende verwaarloosbaar als er een onderhoudsprogramma aanwezig is en periodieke leidinginspectie op kathodische bescherming plaats vindt. Indien de leidingen dubbelwandig zijn uitgevoerd, is het risico van bodemverontreiniging voldoende verwaarloosbaar als er een onderhoudsprogramma aanwezig is en periodieke leidinginspectie plaats vindt.

Riool en olie- en benzineafscheider Binnen de inrichting is een riool aanwezig voor afvalwater afkomstig van de wasplaatsen, wasstraten, los- en laadpunten tanks en de tankplaatsen. Op grond van de NRB is het risico van bodemverontreiniging voldoende verwaarloosbaar als dit riool vloeistofdicht is in combinatie met organisatorische maatregelen (visuele inspectie). Indien de olie- en benzine afscheider voldoet aan de NEN 7089. dan is het risico van bodemverontreiniging voldoende verwaarloosbaar. Dit is in de voorschriften opgenomen (zie onder Afvalwater ). Stalling tankwagens Binnen de inrichting worden tankwagens voor het vervoer van brandstoffen gestald. Deze kunnen zowel vol als leeg zijn. De activiteit transport op bedrijfsterrein in tankwagens is niet opgenomen in de bodemrisicochecklist van de NRB. De reden hiervoor is dat dit type transport betrekking heeft op voertuigen die op de openbare weg wordt gebruikt. Aangezien niet het gehele Nederlandse wegennet vloeistofdicht is aangelegd, zou bij het eisen van dit soort voorzieningen voor bedrijfsterreinen met het oog op de transportactiviteiten spraken kunnen zijn van rechtsongelijkheid. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg gelden speciale voorschriften (ADR), die de kans op ongevallen en bodemverontreiniging aanzienlijk beperken. Op grond van de NRB is het risico van bodemverontreiniging voldoende verwaarloosbaar als de tankwagens voldoen aan de ADR-Richtlijnen en de parkeerplaats voor de tankwagens worden gestald vloeistofkerend is uitgevoerd. Op de parkeerplaats mag geen afvoerput aanwezig zijn die is aangesloten op het riool. Bij een incident waarbij brandstoffen en olie vrijkomen, mogen deze niet in het riool terechtkomen. Om te komen tot eindemissiescore 1 moeten in het kader van incidentenmanagement voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van bodemverontreiniging. Door het stellen van voorschriften met betrekking tot voorzieningen en gedrag wordt eindemissiescore 1 gehaald. Afvalwater Vanuit de inrichting worden sanitair afvalwater, hemelwater en bedrijfsafvalwater op het gemeentelijk rioolstelsel geloosd. Het bedrijfsafvalwater is afkomstig van de los- en laadpunten van de onder- en bovengrondse tanks en de was- en tankplaatsen. Het bedrijfsafvalwater en vervuild hemelwater van de los- en laadpunten van de onder- en bovengrondse tanks en de was- en tankplaatsen wordt via een apart rioolstelsel afgevoerd op een olie- en benzine-afscheider vanwaar het op het gemeentelijke riool wordt geloosd. Het sanitair afvalwater en het schoon afvalwater wordt rechtstreeks op het riool geloosd. Het lozen van bedrijfsafvalwater via de gemeentelijke riolering valt onder de werkingssfeer van de Wm. In de vergunning zijn voorschriften ter bescherming van de doelmatige werking van de riolering opgenomen. Indien de olie- en benzine-afscheider voldoet aan de eisen uit NEN 7089 dan is een doelmatige werking van de riolering beschermd met betrekking tot bedrijfsafvalwater en vervuild hemelwater afkomstig van de los- en laadpunten van de onder- en bovengrondse tanks en de was- en tankplaatsen. In de voorschriften is opgenomen dat olie- en benzine-afscheider en slibvangput moet voldoen aan de NEN 7089. Compressor Binnen de inrichting is een compressor aanwezig waarbij oliehoudend condenswater vrij kan komen. Indien oliehoudend condenswater vrijkomt, moet dit eerst door zuiveringsinstallatie (olieafscheider) worden geleid alvorens het op het riool geloosd wordt geloosd. Indien er geen olieafscheider aanwezig is, dan dient het condenswater apart te worden opgevangen en te worden afgevoerd als oliehoudend afval. In de vergunning zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot het lozen van condenswater uit de compressor. Verruimde Reikwijdte De Wet milieubeheer heeft als doel de bescherming van het milieu. In artikel 1.1, lid 2 van de wet staat beschreven dat onder bescherming van het milieu moet worden verstaan de verbetering van het milieu, de zorg voor een doelmatig beheer van afvalstoffen of een doelmatig beheer van afvalwater, de zorg

voor een zuinig verbruik van energie en grondstoffen, alsmede de zorg voor de beperking van de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting. Hieronder wordt ingegaan op de van toepassing zijnde onderdelen: Energie In de vergunningaanvraag is aangegeven wat het verbruik is van elektriciteit en gas. Daaruit blijkt dat het verbruik van elektriciteit en gas zich beneden de norm bevindt uit de Circulaire energie in de milieuvergunning. Het elektriciteitsverbruik ligt boven de norm van 50.000 kwh, te weten circa 200.000 kwh. Het gasverbruik ligt beneden de norm van 25.000 m 3, te weten circa 15.000 m 3. Beide verbruiken zijn een schatting. Gezien de aard van de inrichting en de reeds doorgevoerde energiebesparende maatregelen achten wij slechts een gering verder besparingspotentieel aanwezig. Het voorschrijven van een energiebesparingsonderzoek achten wij, mede gezien de verruiming van de deze grenswaarden in het concept activiteitenbesluit, dan ook niet noodzakelijk. Wel zijn algemene voorschriften over preventie van het energieverbruik opgenomen. Water De Handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven (Infomil, december 2005, hierna te noemen: de Handreiking) stelt geen ondergrenzen voor water ten aanzien van het uitvoeren van een preventieonderzoek. Uitzondering vormen de 8.40 amvb s waarin een ondergrens is opgenomen voor het uitvoeren van een preventie-onderzoek bij een verbruik van meer dan 5.000 m 3 per jaar. Onderzoek naar besparingsmogelijkheden maakt duidelijk welke preventieve maatregelen zinvol zijn. In deze beschikking is aansluiting gezocht bij de ondergrens zoals deze is opgenomen in de 8.40-amvb s. Bij overschrijding van genoemde ondergrens schrijven wij een waterbesparingsonderzoek voor. Uit de aanvraag blijkt dat jaarlijks ongeveer 3.000 m 3 leidingwater wordt verbruikt. Dit verbruik is minder dan de ondergrenzen uit de leidraad. Gelet op het verbruik van het leidingwater en het gestelde in de Leidraad, wordt geen waterbesparingsonderzoek voorgeschreven. Wel is in de voorschriften opgenomen dat indien het leidingwaterverbruik boven de 5.000 m 3 per kalenderjaar komt, er een waterbesparingsonderzoek moet worden uitgevoerd. Verder schrijven wij een registratieverplichting voor om het toekomstige verbruik van leiding- en grondwater te kunnen beoordelen. Afval Bij het beoordelen van het aspect afval hanteren wij eveneens de Handreiking als uitgangspunt. Afvalpreventie is het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval door reductie aan de bron en/of door intern hergebruik. In de Handreiking is aangegeven bij welke ondergrenzen een afvalpreventieplan noodzakelijk is. Het betreft de volgende ondergrenzen: - 25.000 kg bedrijfsafval per jaar en/of; - 2.500 kg gevaarlijk afval per jaar. Binnen de inrichting komen de volgende hoeveelheid afvalstoffen vrij: - ± 104 m 3 bedrijfsafval per jaar en; - ± 2.100 kg gevaarlijk afval per jaar. De hoeveelheid bedrijfsafval die vrijkomt binnen de inrichting overstijgt de ondergrens. De hoeveelheid gevaarlijk afval overstijgt de ondergrens niet. Voor gevaarlijk afval is geen afvalpreventieplan nodig. Uit de aanvraag blijkt dat de afvalstoffen gescheiden worden afgevoerd. Gelet op de samenstelling van het vrijkomend bedrijfsafval, de reeds doorgevoerde maatregelen, de gescheiden afvoer daarvan en gezien de verruiming van de deze grenswaarden in het concept activiteitenbesluit, geen afvalpreventieplan nodig. Wel zijn een aantal algemene maatregelen voor afvalstoffen voorgeschreven, zoals het bewaren van afvalstoffen in een doelmatige verpakking en het gescheiden bewaren van afvalstoffen. Vervoer Vervoersmanagement is vooral van belang bij bedrijven waar veel mensen werken, waar veel bezoeken komen en/of waar grote stromen goederen vervoerd worden. In de Handreiking worden de volgende criteria voor bedrijven genoemd waarbij vervoersmanagement effectief kan zijn: - meer dan 100 werknemers en/of; - meer dan 500 bezoekers per dag en/of;

- meer dan 2 miljoen transportkilometers per jaar voor verladers en uitbesteed vervoer en/of; - meer dan 1 miljoen transportkilometers per jaar voor eigen vervoerders. Door het inwerking hebben van onderhavig bedrijf worden de hiervoor genoemde criteria niet overschreden. Geconcludeerd kan worden dat het niet interessant is om in deze vergunning voorwaarden op te nemen ten aanzien van vervoersmanagement. Veiligheid Opslag gassen in drukhouders In de inrichting worden de volgende gassen in drukhouders opgeslagen: - maximaal 200 gasflessen propaan à 10,5 kg inhoud per fles; - maximaal 60 gasflessen propaan à 5 kg inhoud per fles; - maximaal 10 gasflessen butaan à 10,5 inhoud kg per fles; - maximaal 5 gasflessen campinggas à 33 kg inhoud per fles; - maximaal 40 gasflessen campinggas à 0,8 kg inhoud per fles; - maximaal 1 gasfles acetyleen met een inhoud van 50 liter; - maximaal 1 gasfles zuurstof met een inhoud van 50 liter; - maximaal 1 gasfles argon met een inhoud van 50 liter; - maximaal 1 wisselfles LPG met een inhoud van 10,5 kg. Aangezien er meer dan 115 liter wordt opgeslagen, moet de opslag van de gasflessen voldoen aan de eisen uit de PGS 15. De werkvoorraad (bijvoorbeeld de flessen aanwezig op laskarren of op LPGheftrucks) hoeven niet te voldoen aan de eisen van de PGS 15. In de vergunning zijn voorschriften opgenomen voor de opslag van gasflessen conform de PGS 15 en zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot het gebruik van gasflessen. Opslag van (gevaarlijke) stoffen in emballage In de inrichting wordt maximaal de volgende (gevaarlijke) stoffen in emballage opgeslagen: - opslag smeeroliën in emballage (maximaal 10.100 liter); - opslag verf in emballage (maximaal 20 liter); - opslag verdunner in emballage (maximaal 5 liter); - opslag koelvloeistof in emballage (maximaal 1.550 liter); - opslag autoshampoo in emballage (maximaal 400 liter); - opslag smeervetten in emballage (maximaal 1.380 liter); - opslag ruitensproeier antivries in emballage (maximaal 625 liter); - opslag caustic-soda (natronloog) in vaste vorm in zakken à 25 kg (maximaal 400 kg waarvan 200 kg werkvoorraad).; Uit de aanvraag blijkt dat bijna alle bovenstaande stoffen niet onder de ADR-klassen vallen zoals genoemd in de PGS 15 of oliën betreffen die buiten de werkingssfeer van de PGS 15 vallen. Alleen causti-soda, de verf en de verdunner vallen onder de ADR-klassen. Dit betreffen corrosieve stoffen ADR-klasse 8 (caustic-soda) en ontvlambare stoffen ADR-klasse 3 (verf en verdunner) Gezien er minder dan 250 kg/l bijtende gevaarlijke en minder dan 50 kg/l (licht) ontvlambare (afval)stoffen in emballage wordt opgeslagen, is in de vergunning niet voorgeschreven dat de opslag aan de eisen van de PGS 15 moet voldoen. Wel worden algemeen voorschriften opgenomen met betrekking tot het gescheiden opslaan van de verschillende klassen gevaarlijke stoffen. Opslag (gevaarlijke) stoffen in bovengrondse tanks In de inrichting wordt maximaal de volgende (gevaarlijke) stoffen in bovengrondse tanks opgeslagen: - opslag petroleum in bovengrondse tank (maximaal 3 m 3 ); - opslag diesel in bovengrondse tank (maximaal 100 m 3 ); - opslag gasolie in bovengrondse tank (maximaal 100 m 3 ); - opslag petroleum in bovengrondse tank (maximaal 10 m 3 ); - opslag gasolie in bovengrondse tank (60 m 3 ); - opslag motorolie in bovengrondse tank (maximaal 1,2 m 3 ); - opslag afgewerkte olie in bovengrondse tank (maximaal 1,2 m 3 ); - opslag smeeroliën in bovengrondse IBC-tanks à 1 m 3 (maximaal 5 m 3 ); - opslag AdBlue (32,5 % ureum) in bovengrondse tank (maximaal 4 m 3 ). Binnen de inrichting is een opslagdepot van aardolieproducten in 4 bovengrondse tanks aanwezig die samen in één opvangvoorziening zijn geplaatst. Dit betreffen de volgende tanks:

- opslag diesel in bovengrondse tank (maximaal 100 m 3 ); - opslag gasolie in bovengrondse tank (maximaal 100 m 3 ); - opslag gasolie in bovengrondse tank (60 m 3 ); - opslag petroleum in bovengrondse tank (10 m 3 ). Aangezien de gezamenlijk inhoud van deze vier bovengrondse tanks meer dan 150 m 3 is en in één tank petroleum (vlampunt lager dan 55 C), is niet de PGS 30 van toepassing. Bij een opslag van meer dan 150 m 3 en de opslag van petroleum is de PGS 29 van toepassing. Deze is echter van toepassing voor verticale cilindrische tanks. Aangezien binnen de inrichting alleen horizontale tanks aanwezig zijn, is de PGS 29 eveneens niet van toepassing. Bij het opnemen van voorschriften voor de opslag van aardolieproducten in de 4 bovengrondse tanks is wel aansluiting gezocht bij de PGS 30 en de PGS 29. In de voorschriften is opgenomen dat de opslag van diesel, gasolie en petroleum moet voldoen aan hoofdstuk 4 van de PGS 30. Naast dit voorschrift zijn er aanvullende voorschriften uit de PGS 29 opgenomen en is opgenomen dat de ontluchtingsleiding van de bovengrondse tanks voor het opslaan van petroleum moeten zijn voorzien van een vlamkerend rooster. Voor de opslag van petroleum in bovengrondse tank van 3 m 3 is niet de PGS 30 van toepassing aangezien het vlampunt van petroleum beneden de 55 C. Voor de opslag van petroleum is de PGS 29 van toepassing. Deze is echter van toepassing voor verticale cilindrische tanks. Aangezien binnen de inrichting alleen opslag van petroleum in horizontale tanks plaats vindt, is de PGS 29 eveneens niet van toepassing. Gezien het karakter van petroleum is zowel de PGS 30 als PGS 29 goed bruikbaar als richtlijn voor de opslag van petroleum, maar vanwege het lagere vlampunt dan de stoffen waarvoor de richtlijn bedoeld is, zijn er aanvullende maatregelen nodig om de inhoud van de tank af te schermen van de omgeving. In de voorschriften is opgenomen dat de opslag van petroleum moet voldoen aan hoofdstuk 4 van de PGS 30. Naast dit voorschrift zijn er aanvullende voorschriften uit de PGS 29 opgenomen en is opgenomen dat de ontluchtingsleiding van de bovengrondse tanks voor het opslaan van petroleum moeten zijn voorzien van een vlamkerend rooster. De tanks voor de opslag van motorolie en afgewerkte olie in de werkplaats moeten voldoen aan de PGS 30. In de voorschriften wordt opgenomen aan welke hoofdstukken uit de PGS 30 deze tanks moeten voldoen. AdBlue is niet geclassificeerd als gevaarlijk overeenkomstig de ADR en de EU-richtlijn 1999/45/EC. Voor de opslag van AdBlue hoeven geen extra maatregelen in het kader van veiligheid worden genomen. In de vergunning zijn voorschriften opgenomen voor de opslag van AdBlue in de bovengrondse tank in het kader van bodembescherming. Er worden geen extra veiligheidsvoorschriften opgenomen voor de opslag van AdBlue in de bovengrondse tank. De tanks voor de opslag van smeeroliën hoeven niet te voldoen aan de PGS 30 aangezien het vlampunt van smeerolie boven de 100 C ligt. Verder betreffen het zogenaamde IBC-tanks met een maximale inhoud van 1 m 3. Deze tanks kunnen als emballage worden gezien. De opslag van smeerolie valt niet onder de PGS 15. In de vergunning zijn voorschriften opgenomen voor de opslag van smeerolie in IBC-tanks in het kader van bodembescherming. Er worden geen extra veiligheidsvoorschriften opgenomen voor de opslag van smeerolie in IBC-tanks. Stalling tankwagens De stalling van volle en lege tankwagens gebeurt op de parkeerplaats tussen de bovengrondse opslagtanks en de wasplaats. Aangezien de vrachtwagens moeten voldoen aan de ADR-richtlijnen, worden ten aanzien van de eisen aan de vrachtwagens geen aanvullende voorschriften opgenomen. Wel worden voorschriften opgenomen over de minimale afstand tussen de geparkeerde vrachtwagens en dat de vrachtwagens in geval van een calamiteit ongehinderd van de inrichting kunnen worden verwijderd. Toekomstige ontwikkeling Op grond van artikel 8.8, lid 1 onder c betrekt het bevoegd gezag bij de aanvraag de met betrekking tot het bedrijf en het gebied waar het bedrijf zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu. Als blijkt dat de toekomstige ontwikkeling hinder kan ondervinden van het betreffende bedrijf, moet overwogen worden de vergunningaanvraag niet te honoreren. In de nabijheid van onderhavig bedrijf is geen sprake van eventueel te verwachten toekomstige ontwikkelingen die hinder zouden kunnen ondervinden van de voorgenomen bedrijfsactiviteiten.

Voorschriften De eventuele nadelige gevolgen voor het milieu kunnen redelijkerwijze voldoende worden beperkt door het opleggen van de voorschriften zoals vermeld in de bij dit besluit gevoegde bijlagen.

Naar aanleiding van de bekendmaking en publicatie van de ontwerpbeschikking zijn geen zienswijzen ingediend. Besluit Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer besluiten wij: I. de gevraagde revisievergunning te verlenen voor een tankstation met een maximale doorzet van 1.400 m 3 LPG per jaar en voor een oliehandel, onder de voorschriften zoals vermeld op de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte bijlage(n) dan wel door de voorschriften uit het Besluit tankstations milieubeheer, Besluit LPG-Tankstations milieubeheer, die van toepassing zijn op de inrichting. II. te bepalen dat het ingediende verzoek en de daarbij behorende bijlagen zoals hiervoor omschreven, deel zullen uitmaken van dit besluit en eveneens als zodanig zullen worden gewaarmerkt: - aanvraagformulier met bijlagen, 11 januari 2006, ingeboekt onder nr. MMV114/06; - aanvullingen op het aanvraagformulier, 4 mei 2006, ingeboekt onder nr. MMV114/06; - nieuwe tekening van de inrichting, ontvangen 4 mei 2006, ingeboekt onder nummer MMV114/06 (deze vervangt de tekening die 11 januari 2006 is ontvangen); - nieuw rapport Besluit luchtkwaliteit CAR II berekening (2 mei 2006), ontvangen 11 mei 2006, ingeboekt onder nummer MMV114/06 (deze vervangt het oorspronkelijke rapport uit de bijlagen van het aanvraagformulier die 11 januari 2006 is ontvangen). s-heerenberg, 17 juli 2007 Burgemeester en wethouders van Montferland, namens dezen, Hoofd afdeling Bouwen en Milieu, drs. J.W.M. Theunissen

VOORSCHRIFTEN behorende bij de beschikking MMV 114/06 betreffende Servicestation Tatelaar B.V. / Oliehandel Bergh B.V. gelegen aan Tatelaarweg 21a 6941 RB Didam

INHOUD BEGRIPPENLIJST... XIX VOORSCHRIFTEN... XXIII 1. ALGEMEEN... XXIII 2. GELUID... XXIII 3. AFVALWATER...XXIV 4. AFVALSTOFFEN...XXV Algemeen...XXV Opslag gevaarlijk afval...xxv 5. BODEMBESCHERMING...XXVII Algemeen...XXVII 6. VERWARMINGSINSTALLATIES MET NOMINALE BELASTING TOT 130 KW...XXIX Aardgasgestookt toestel...xxix 7. BRANDPREVENTIE EN BRANDBESTRIJDING...XXIX Brandblusmiddelen...XXIX 8. MILIEUZORG...XXXIII Milieulogboek...XXXIII 9. ENERGIE...XXXIII Algemeen...XXXIII 10. WATERBESPARING...XXXIII Algemeen...XXXIII 11. INSTALLATIES...XXXIII Elektrische installatie...xxxiii 12. Veiligheid... XXXIV Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen... XXXIV Opslag gasflessen... XXXIV Opslag vloeibare aardolieproducten in bovengrondse tanks... XXXIV Opslag van petroleum in bovengrondse tanks 3 m 3... XXXVII Opslag motorolie en afgewerkte olie in bovengrondse tanks werkplaats... XXXVIII Stalling tankwagens voor het vervoer van vloeibare aardolieproducten... XXXVIII 13. VOORSCHRIFTEN LPG... XXXIX 14. NAZORG... XXXIX Naam inrichting: Servicestation Tatelaar B.V. / Oliehandel Bergh B.V. (MMV114/06)

BEGRIPPENLIJST ASME B16.5 Pipe flanges and flanged fittings, 2003. ASTM-D-4865-96 e1, Standard Guide for Generation and Dissipation of Static Electricity in Petroleum Fuel Systems, 2003 BESLUIT VERPAKKING EN AANDUIDING MILIEUGEVAARLIJKE STOFFEN EN PREPARATEN Het "Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten" (Staatsblad 1987, nr 516) laatstelijk gewijzigd 6 april 1994 (Staatsblad 1994, nr 287). BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING Fysieke voorziening die de kans op emissies of immissies van bodembedreigende stoffen reduceert. BRANDVEILIGHEIDSPLAN: Verzameling van alle gegevens over brandrisico's in een bedrijf of instelling en over de maatregelen en voorzieningen die aanwezig zijn om die risico's zo gering mogelijk te houden. CE-MERK Conformité Européene; Europees keurmerk betreffende veiligheidseisen. CMR-STOFFEN Stoffen of preparaten die volgens bijlage I bij Richtlijn nr. 67/548/EEG geclassificeerd zijn als Kankerverwekkend categorie 1 of 2 en/of als Mutageen categorie 1 of 2 en/of als "voor de voortplanting giftig" categorie 1 of 2. Het handelt dus alleen om producten die het symbool "T" (Giftig) toegekend hebben gekregen. DIN Een door het Deutsches Institut für Normung e.v. (DIN) uitgegeven publicatie. DRAAGBAAR BLUSTOESTEL Toestellen die voldoen aan het "Besluit draagbare blustoestellen" (Staatsblad 1998, nr. 46). EMBALLAGE Glazen flessen tot 5 l, kunststof flessen en vaten tot 60 l, metalen bussen tot 25 l, stalen vaten en kunststof drums tot 300 l, papieren en kunststof zakken en laadketels. GASFLES Een voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische metalen drukhouder die voorzien is van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 l. GELUIDSNIVEAU IN db(a) Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in db(a), overeenkomstig de NEN 10651 en de door de Internationale Electrotechnische Commissie (IEC) ter zake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651, uitgave 1979. GEVAARLIJKE STOFFEN Stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en voorwerpen aangeduid in de IDMS-Code. INCIDENTENMANAGEMENT Maatregelen ter voorkoming en/of beperking van bodemimmissies zoals opruimen van morsingen (algemene zorg) of het doelmatig ingrijpen met adequate middelen bij falen van proceshandelingen

LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (L Ar,LT ) Het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de afzonderlijke geluidsbijdragen tijdens de verschillende bedrijfstoestanden van de inrichting, alsmede het karakter van het geluid (impulsachtig, tonaal, muziek) en variaties van het immissieniveau als gevolg van verschillende weersomstandigheden (meteocorrectie), vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai, 1999". LEKBAKCONSTRUCTIE Een vloeistofdichte vloer die tezamen met aanwezige drempels en muren een vloeistofdichte bak vormt, dan wel een apart gecreëerde vloeistofdichte bak van steen, beton, staal of kunststof materiaal. De lekbakconstructie moet bestand zijn tegen de als gevolg van lekkage optredende plotselinge vloeistofdruk, alsmede de inwerking van de opgeslagen vloeistoffen en een inhoud hebben ten minste gelijk aan de totale hoeveelheid erin opgeslagen vloeistoffen, tenzij in het desbetreffende voorschrift anders is aangegeven. De lekbakconstructie moet inpandig zijn, dan wel in de open lucht voorzien van een afdak voor de wering van hemelwater. MAXIMAAL GELUIDSNIVEAU (L Amax ) Maximaal geluidsniveau, gemeten in de meterstand "F" of "fast". NEN Een door het Nederlandse Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm. In deze beschikking wordt onder de genoemde norm verstaan de versie zoals deze ten tijde van het verlenen van deze vergunning, inclusief eventuele correctiebladen, van kracht is. NEN 1010 De Nederlandse norm NEN 1010, getiteld: "Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties". NEN 1014 De Nederlandse norm NEN 1014, getiteld: bliksembeveiliging NEN 1078:2004 De Nederlandse norm NEN 1078:2004, getiteld: "Voorziening voor gas met een werkdruk van ten hoogste 500 mbar; Prestatie-eisen: Nieuwbouw". NEN 2559:2001/A2:2004 De Nederlandse norm NEN 2559:2001/A2:2004, getiteld: "Onderhoud van draagbare blustoestellen". NEN 2826 De Nederlandse norm NEN 2826, getiteld: "Luchtkwaliteit; Uitworp door stationaire puntbronnen: Monsterneming en bepaling van het gehalte aan gasvormig ammoniaktoevoer van verbrandingslucht en afvoer van rook van verbrandingstoestellen in gebouwen: Bepalingsmethoden". NEN 6600-1 De Nederlandse norm NEN 6600-1, getiteld: "Water- Monsterneming- Deel 1: AfvalWater". NEN 6600-2 De Nederlandse norm NEN 6600-2, getiteld: "Water- Monsterneming- Deel 2: OppervlakteWater". NEN-EN Een door het Comitée Européen de Normalisation opgestelde en door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm. In deze beschikking wordt onder de genoemde norm verstaan de versie zoals deze ten tijde van het verlenen van deze vergunning, inclusief eventuele correctiebladen, van kracht is.