Week 1, groep 8 Citotrainer Meer dan 30 opgaven Rekenen Woordenschat Begrijpend lezen Spelling
Rekenen Hieronder zie je 8 opgaven voor rekenen. Je mag bij dit onderdeel kladpapier gebruiken. Opgave 1 18,50 24,50 26,70 Mieke koopt een paar schoenen, een broek en een trui. Ze betaalt met 100 euro. Hoeveel krijgt Mieke terug? A. 30,30 B. 50,30 C. 31,30 D. 47,50 Opgave 2 302, 50 Deze fiets kost zonder BTW 302,50. Er komt nog 19% BTW bij. Hoeveel moet er ongeveer voor de fiets betaald worden. A. 240,00 B. 60,00 C. 360,00 D. 320,00 Opgave 3 Kees is de oprit aan het betegelen. Als hij 240 tegels heeft gelegd is ¾ deel klaar. Hoeveel tegels heeft Kees nodig voor de hele oprit. A. 300 tegels B. 320 tegels C. 160 tegels D. 360 tegels
Opgave 4 Iris gaat soep koken. Voor 8 liter soep heb je 48 bouillonblokjes nodig. Hoeveel blokjes heeft Iris nodig voor 500 ml soep? A. 12 bouillonblokjes B. 6 bouillonblokjes C. 24 bouillonblokjes D. 3 bouillonblokjes Opgave 5 Piet gaat met de auto naar zijn werk. De afstand die hij aflegt is 30 km. Hij rijdt er een half uur over. Hoe hard rijdt Piet gemiddeld? A. 120 km/u. B. 60 km/u. C. 30 km/u. D. 50 km/u. Opgave 6 458-297= Opgave 7 Op een school zitten 160 kinderen. 40 van die kinderen gaan niet op vakantie. Hoeveel procent gaat er niet op vakantie? % Opgave 8 13x15=
Woordenschat Hieronder zie je 8 opgaven op het gebied van woordenschat. In opgave 1 t/m 4 gaat het erom dat je de zin afmaakt. Opgave 1 Met een telescoop kun je A. Naar de sterren kijken. B. Erg kleine voorwerpen bekijken. C. In de zon kijken. D. Iets opmeten. Opgave 2 Een archeoloog is A. Iemand die boeken bestudeert. B. Iemand die oude opgravingen bestudeert. C. Iemand die klokken bestudeert. D. Iemand die eten bestudeert. Opgave 3 Een territorium is A. een vliegtuig B. een grondgebied C. een eiland D. een vliegveld Opgave 4 Als iets geruisloos is dan A. maakt iets een bruisend geluid B. maakt iets een piepend geluid C. maakt iets geen geluid D. maakt iets een fluisterend geluid In opgave 5 t/m 8 gaat het erom dat je kiest welk woord er qua betekenis niet bij hoort. Opgave 5 A. klok B. horloge C. kerk D. toren Opgave 6 A. conducteur B. rails C. chaffeur D. perron
Opgave 7 A. eik B. den C. beuk D. linde Opgave 8 A. katoen B. wol C. karton D. linnen
Begrijpend lezen De volgende 8 vragen gaan over begrijpend lezen Opgave 1 t/m 4 gaat over de volgende tekst: 1. De drijfjacht gaat gewoon door, zegt Madeleine. Ik ben net langs de boerderij van Betram gefietst en 2. ik zag een paar mannen met geweren rondlopen. 3. Dan zullen wij de vossen moeten redden, zegt Archibald. 4. Durf jij te vechten? wil Madeleine weten. 5. Dat weet ik niet, antwoordt Archibald, maar ik denk het wel. Waarom zouden die mensenharen 6. trouwens niet geholpen hebben? 7. Weet ik veel, zegt Madeleine. Misschien hebben onze haren niet de goede geur om vossen weg te 8. jagen. 9. Nee, misschien hadden we vieze, stinkende haren moeten hebben van een vervelend joch zoals 10. Betram, zegt Madeleine op een verachtelijke toon. Wat zou ik dat joch graag eens helemaal willen 11. kaalscheren. Anders ik wel, zegt Archibald. Opgave 1 Welke titel past er het beste boven de tekst? A. Pak Betram B. Spijt C. Help de vossen D. Zoektocht Opgave 2 Wat willen Madeleine en Archibald doen? A. De vossen helpen. B. Haren loslaten. C. Betram pakken. D. Helpen bij de drijfjacht. Opgave 3 Wat wordt niet duidelijk uit deze tekst? A. Dat Madeleine en Archibald de vossen willen redden van de drijfjacht. B. Waarom Madeleine en Archibald, Betram niet mogen. C. Dat de drijfjacht doorgaat. D. Dat Madeleine mannen met geweren zag lopen Opgave 4 Lees: Nee, misschien hadden zegt Archibald. (r. 9-11) Wat wordt er in deze zin bedoeld? A. Dat alleen Madeleine de haren bij Betram eraf wil halen. B. Dat Madeleine en Archibald de vossen hebben gered. C. Dat Betram meedoet met je drijfjacht. D. Dat Madeleine en Archibald de haren van Betram eraf willen halen.
Opgave 5 t/m 8 gaat over de volgende tekst: 1. Wie in 2013 naar het circus gaat, ziet daar waarschijnlijk geen wilde dieren meer. Dat komt omdat de 2. regering wilde dieren in het circus wil verbieden. De olifanten, tijgers en leeuwen van Circus Renz zijn 3. daarom alvast verhuisd. 4. De regering vindt dat wilde dieren zoals olifanten, tijgers en leeuwen niet in een circus horen. Een 5. leven in het circus is dierenmishandeling, zegt de regering. 6. Over de wet die wilde dieren in een circus verbiedt, moet in januari verder vergaderd worden. Toch 7. hebben de gemeenten Apeldoorn en Delft circussen met deze dieren alvast verboden. Ook zijn de 8. olifanten, tijgers en leeuwen van Circus Renz met hun trainer verhuisd naar Frankrijk. 'We willen niet 9. het risico lopen dat we volgend jaar iets doen wat niet mag', zegt een medewerker van het circus 10. tegen de Volkskrant. 11. Al vanaf 2008 wordt er door de regering over de circusdieren gepraat, omdat uit een onderzoek van 12. Wageningen University blijkt dat wilde circusdieren vaak gestrest en ongezond zijn. De Partij van de 13. Dieren gebruikte het onderzoek om de regering te overtuigen dat deze circusdieren weg moeten uit 14. het circus. Het is afwachten tot het nieuwe jaar of dat ook echt gaat lukken. Opgave 5 Welke titel past het beste boven de tekst? A. Wilde dieren in het circus. B. Wilde dieren uit het circus. C. Wilde dieren verhuizen. D. Met wilde dieren optreden. Opgave 6 Waarom heeft zijn de wilde dieren van Circus Renz met hun trainer verhuisd naar Frankrijk? A. Het circus wil het risico niet lopen dat ze volgend jaar iets doen wat niet mag. B. Het circus vind ook dat wilde dieren niet in het circus thuis horen. C. Omdat de dieren te gestrest waren. D. Omdat de dieren te gevaarlijk waren. Opgave 7 Waarom wil de regering de wilde dieren uit het circus hebben? A. Omdat het de regering te veel geld kost. B. Omdat er een wet is waarin staat dat wilde dieren niet in het circus horen. C. Omdat de regering het dierenmishandeling vindt. D. Omdat de regering zelf niet graag naar het circus gaat. Opgave 8 Wat gebruikte de Partij van dieren om de regering te overtuigen dat wilde dieren niet in het circus horen? A. een onderzoek van een universiteit. B. een onderzoek van een huisarts. C. een onderzoek van de circusartiesten. D. een onderzoek van een dierenarts.
Spelling Hieronder vind je 8 opgaven op het gebied van spelling. Bij de opgaven is het de bedoeling dat je de werkwoordspelling goed toepast. Opgave 1 Vul in: bespreken Wij gisteren dat voorstel. Opgave 2 Vul in: opschrijven Je moet het woord nog een overlezen. Opgave 3 Vul in: bezoeken Gisteren hebben wij een museum Opgave 4 Vul in: overdrijven Mijn zusje soms een beetje. Opgave 5 Vul in: onthouden jij het antwoord op die vraag? Opgave 6 Vul in: worden Wanneer hij geopereerd. Opgave 7 Vul in: verdwijnen Wanneer is dat schip Opgave 8 Vul in: ontvangen Heb jij al antwoord?
Antwoordenblad Rekenen 1. A 2. C 3. B 4. D 5. B 6. 161 7. 25% 8. 195 Woordenschat 1. A 2. B 3. B 4. C 5. D, hier kun je geen tijd op zien. 6. C, een trein heeft een machinist en geen chauffeur 7. B, de den is geen loofboom 8. C, karton is geen stof Begrijpend lezen 1. C 5. B 2. A 6. A 3. B 7. C 4. D 8. A Spelling 1. Bespraken 2. Opgeschreven 3. Bezocht 4. Overdrijft 5. Onthoud 6. Wordt 7. Verdwenen 8. Ontvangen