Titel van deze les: Hambijnelle (hamburger, konijn, gazelle) Uitdaging: Motivatie/overtuigingen Denkwolk onderwerp: Inzet Vakgebied(en): Psycho-educatie, omgaan met hoogbegaafdheid Doelgroep (OB/MB/BB): MB/BB Maker: Renate Merema Doel: Welke vaardigheid of welk inzicht leren kinderen? De kinderen leren dat bij meer inzet een hoger resultaat gehaald zal worden. Benodigdheden: Boek Ben jij een cheetah? Filmpje cheetah http://www.youtube.com/watch?v=v8vejjvgihg Plaatjes uit het boek op het digibord Kaartjes situaties inzet (bijlage 1) Filmpje famous failures http://www.youtube.com/watch?v=zlyecijmnqs Afbeeldingen opdracht 2 (bijlage 2) Voorbereiding leerkracht: Lees uit de 7 uitdagingen van Tijl Koenderink in ieder geval t/m blz. 68 Beschrijving activiteiten: Inleiding: Kring Lees voor uit het boek Ben jij een cheetah? Stop na blz. 19. Laat de prenten op het digibord zien. Bekijk vervolgens het filmpje over de cheetah http://www.youtube.com/watch?v=v8vejjvgihg Bekijk het filmpje nogmaals en probeer antwoord op de volgende vraag te krijgen: - Welke eigenschappen heeft de cheetah die zijn jacht een succes
maken? (snelheid, spieren hoeven niet veel gewicht te dragen, flexibel, de staart stuurt) Geef een aantal leerlingen de beurt om hun bevindingen te delen met de groep. Stel de volgende vraag: Welke eigenschappen heb jij als je een cheetah op topsnelheid bent? (bijv. snel van begrip, doorzettingsvermogen, omgaan met tegenslag) Laat de leerlingen een minuut nadenken voordat je naar antwoorden vraagt. Stel de volgende vraag: Welke eigenschappen heb jij als je een cheetah in zomervakantie-stand bent? (bijv. als een berg tegen iets op kunnen kijken, je werk verstoppen, je werk met 10 km/uur maken i.p.v. 110 km/uur) Laat de leerlingen een minuut nadenken voordat je naar antwoorden vraagt. Vanuit de kring de leerlingen naar hun eigen tafels laten gaan. Kern: Schrijf op het bord: Geef een aantal voorbeelden. Vraag vervolgens: 1) Welk cijfer moet de cheetah halen om een gazelle te kunnen vangen? 2) Neem de laatste moeilijke rekensom in gedachten. Geef jezelf een cijfer a.d.h.v. de formule op het bord. 3) Welk item is te veranderen? 4) Hoe zou je dat kunnen doen? Opdracht 1: De klas wordt in groepjes van 4 verdeeld.
Geef de volgende situaties punten. Bespreek het met elkaar en kom met elkaar tot een conclusie. Bedenk vervolgens met elkaar een tip waardoor het eindgetal omhoog gaat. Bijlage 1 Opdracht 2: Verdeel de klas in 3 vakken (bijvoorbeeld 3 hoeken van het lokaal) Hang in elke hoek een afbeelding van bijlage 2. De leerkracht noemt een schoolvak en de leerling geeft aan door naar een vak te lopen op welk niveau qua inzet hij/zij momenteel zit (hamburger, konijntje, gazelle). Benadruk dat bij deze opdracht geen goed/fout bestaat. De leerkracht noemt deze vakken / activiteiten: - rekenen - tafels - spelling - werkwoordspelling - taaloefeningen - verhaal schrijven - topografie leren - Engelse woordjes leren - Spaanse woordjes leren Slot: Vertel dat je juist door veel te oefenen alleen maar beter wordt. Vertel dat als je je inzet, het resultaat altijd hoger is dan wanneer je niks doet. Vertel dat succesvolle sporters / televisiesterren / uitvinders heel hard hebben moeten werken om de top te bereiken en dat dit met veel vallen en opstaan gepaard is gegaan. Sluit af met het filmpje famous failures : http://www.youtube.com/watch?v=zlyecijmnqs
Bijlage 1: Kaartjes situaties inzet Situatie 1: Joost kan hij heel rekenen. Hij is hier eigenlijk altijd mee bezig. Op school leert hij hoe je twee grote getallen met elkaar kan vermenigvuldigen. Joost vindt het moeilijk en snapt niet hoe je dit moet doen. Hij probeert het één keer, maar komt erachter dat hij het niet goed doet. Hij geeft het op, gaat naar de w.c. en komt na 20 minuten weer in de klas. Situatie 2: Maud is ontzettend goed in atletiek. Ze heeft twee keer per week training en in het weekend heeft ze minstens één wedstrijd. Meestal komt ze met een prijs thuis. Haar harde werken wordt beloond. Op school moet ze slagballen. Dit lukt niet direct. Maud raakt niet in de stress. Ze weet dat ze door veel te oefenen er beter in wordt. Situatie 3: Anne-Marije is niet zo goed in spelling. Ze heeft weinig gevoel voor taal en op haar dictees scoort ze vaak niet hoger dan een 6. Nu ze werkwoordspelling krijgt, merkt Anne-Marije dat ze door de regels toe te passen hier eigenlijk heel goed in is. Ze oefent een paar keer en haalt goede cijfers voor de dictees. Situatie 4: Mees moet leren voor zijn toets topografie. Deze week moet hij Frankrijk kennen. Hij heeft nog nooit een voldoende gehaald. Eigenlijk leert hij pas de laatste dag voor de toets. Hij begrijpt niet hoe het kan dat hij telkens een onvoldoende haalt.
Bijlage 2