Lezing Universiteit Derde Leeftijd Leuven, 10 mei 2011 De Schelde verdiepen mét behoud van veiligheid en haar ecologische waarde Van wetenschappelijk onderzoek naar beleid Prof. dr. ir. Erik A. Toorman Laboratorium voor Hydraulica, Departement Burgerlijke Bouwkunde, K.U.Leuven Kasteelpark Arenberg 40, bus 2448, 3001 Heverlee E-mail: erik.toorman@bwk.kuleuven.be Inleiding De beslissing tot de verdieping van de Schelde, die momenteel wordt uitgevoerd, heeft, zoals bekend uit de media, heel wat hindernissen moeten overwinnen. Het is niet de bedoeling ons te verdiepen in de politieke intriges. Waar deze lezing om draait, is wat er allemaal aan vooraf is gegaan, en in het bijzonder hoe wetenschappelijke kennis werd verzameld en verwerkt om tot een reeks beslissingen te komen. De opdracht voor de ondersteunende wetenschappelijke studies was het vinden van een manier om de toegang tot de haven van Antwerpen te verhogen voor de nieuwste generatie van containerschepenen met een diepgang tot 13.1 meter (onafhankelijk van het getij), zonder dat dit ten koste zou gaan aan veiligheid tegen overstromingen of ecologische waarde. Om dit verduidelijken worden de kernwoorden toegankelijkheid, veiligheid en ecologie verder uitgediept. Toegankelijkheid Dat alles uiteindelijk om geld draait, is iedereen wel duidelijk. Voor de Vlaamse economie is het van uitermate groot belang dat haar havens de concurrentie met het buitenland kunnen blijven aangaan. Dat impliceert dat men mee moet volgen met de trend dat vracht- en containerschepen steeds groter worden. Bijgevolg moet men voldoende diepgang van de navigatiekanalen, toegangsgeulen en havendokken garanderen. De nieuwste generatie containerschepen (waarvoor men nu ook een nieuw Panamakanaal bouwt) vragen een diepgang van 13 meter. Een beperkt aantal (11) plaatsen langs het Scheldetraject naar de Antwerpse haven voldoen hier niet aan (zie kaart in bijlage). Deze zogenaamde drempels moeten dus verlaagd worden. Het is dus niet zo dat de hele Schelde wordt verdiept. Verder wordt een stukje van de Schelde in de omgeving van het Deurganckdok verbreed. Veiligheid De overstromingsramp van 1953 staat bij velen nog in het geheugen gegrift. Als reactie hierop werd in Nederland het Deltaplan ontworpen en uitgevoerd, en in Vlaanderen het 1
minder ambitieuze Sigmaplan. Gezien de vrees voor zeespiegelstijging t.g.v. klimaatsverandering (in het ergste geval 0.6-1.0 m tegen 2100) moet men de oude plannen bijstellen om het risico op nieuwe overstromingen te minimaliseren. Ook de onstuitbare uitbreiding van urbanisatie (waardoor minder regen in de grond infiltreert) en het effect van klimaatsveradering op de regenintensiteiten verhogen de kansen op overstromingen (getuige de recente overstromingen in Vlaanderen de afgelopen jaren). Verdieping van de Schelde komt in de praktijk neer op het weghalen van een aantal ondieptes (drempels), waardoor de weerstand van het binnenstromen van een vloedgolf van de zee naar het binnenland afneemt. Daardoor zou de zee dus dieper inlands kunnen komen met hogere hoogwaterstanden ten gevolg. Om de veiligheid te geranderen zoekt men enerzijds naar meer ruimte voor de rivier, door meer natuurlijke of gecontroleerde overstromingsgebieden te creëren, en anderzijds door bijstelling van het Sigmaplan (d.w.z. extra dijkverhogingen). Ecologische Waarde Het estuarium van de Schelde (d.w.z. het deel dat onderhevig is aan de invloed van de eb-vloed cyclus van de zee; d.i. van de monding tot aan Gent) is een uniek ecosysteem gekenmerkt door diverse types intergetijdengebieden (ondiepe randgebieden die overstromen bij hoogwater), waarvan de brak- en zoetwaterintergtijdengebieden de belangrijkste in Europa zijn. Deze gebieden zijn voedselrijke moddervlakten die tal van dieren, vooral vogels, aantrekken en ook een unieke flora hebben. Vooral tijdens de trekperiode en in de winter herbergen de intergetijdengebieden enorme aantallen watervogels die voldoen aan de criteria van Europese habitatrichtlijn, vogelrichtlijn en de Ramsar-conventie. Bijgevolg is de overheid, die de betreffende conventies heeft ondertekend, verplicht deze gebieden te beschermen, in stand te houden of te compenseren indien gebieden toch verdwijnen. Het is dus noodzakelijk dat men van tevoren kan inschatten hoe de waterstanden veranderen voor de verschillend mogelijke scenario s. De grotere stroomsnelheden kunnen bovendien zorgen voor een grotere schade door erosie of verhoging van troebelheid van het ecosysteem met de vrees dat de oppervlakte van de kwetsbare intergetijdengebieden zou afnemen. Wetenschappelijk Onderzoek Om de diverse mogelijkheden en hun effecten te kunnen inschatten in multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek nodig. In de praktijk worden computermodellen (te vergelijken met weersvoorspellingsmodellen) gebruikt om te berekenen wat de kwantitatieve effecten (waterstanden, waterbeweging, sedimentbeweging) kunnen zijn van de verschillende mogelijke ingrepen. Deze resultaten worden dan verder gebruikt in risicoberekeningen voor overstromingen en ecologische modellen. Vervolgens moet men ook een oplossing vinden voor het kwijtraken van de baggerspecie van de verdiepingswerken. Indeaal gezien houdt men het materiaal het 2
beste binnen het systeem. Via onderzoek heeft men een nieuwe stortstrategie bedacht en succesvol uitgeprobeerd. Deze bestaat uit het deponeren van baggerspecie op de randen van de platen (intergetijde-eilanden in de Schelde) en in bepaalde nevengeulen, waardoor men het unieke platen-meergeulensysteem in de Westerschelde in stand kan houden. Dit is van groot belang om de ecologische waarde in stand te houden. Men moet beseffen dat de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek onderhevig zijn aan een grote onzekerheid (denk maar aan hoe betrouwbaar een weerbericht is en voor hoelang). Dit is een gevolg van het feit dat de gebruikte modellen slechts een benadering zijn van de realiteit en dat de vaak ruimtelijk en temporeel variërende modelparameters niet over het gehele gebied gekend zijn en vaak uniform genomen worden. Het begroten van die onzekerheid is bovendien zeer moeilijk gezien de complexiteit van de modellen. De beleidsmakers, meestal geen specialisten, hebben doorgaans geen enkel idee hiervan en gaan vaak veel te goedgelovig om met de getallen (en vooral de mooi gepresenteerde kleurenplaatjes in de rapporten), alsof het harde waarheid is. Het Laboratorium voor Hydraulica van de KULeuven speelt in het hele Scheldeverhaal een belangrijke adviserende rol, in eerste instantie naar de Vlaamse overheid, omwille van haar expertise op het vlak van numerieke modellering van golven, water- en sedimentbeweging. De professoren Berlamont, Monbaliu en Toorman waren of zijn lid van diverse Vlaams-Nederlandse expertencommissies voor de Schelde. Momenteel adviseren zij bovendien het consortium THV IMDC-Soresma bij de opbouw van een nieuw 3-dimensionaal numeriek model voor de berekening van water- en sedimentbeweging in een gebied dat zowel de Belgische kust als het volledige Scheldeestuarium omvat, in opdracht van de Afdeling Maritieme Toegang van het Vlaams Ministerie van Openbare Werken. Van onderzoek naar beleid Het hele proses tot de besluitvorming heeft een lange weg ondergaan. In 1999 besloten Nederland en Vlaanderen een gezamenlijke langetermijnvisie voor het Schelde-estuarium op te stellen rond de functies Veiligheid tegen overstromen, Toegankelijkheid van de havens en Natuurlijkheid van het systeem. Het uitgangspunt hierbij was: Het ontwikkelen van een gezond en multifunctioneel watersysteem dat op duurzame wijze gebruikt wordt voor menselijke behoeften. De Technische Scheldecommissie (TSC) nam de leiding van het opstellen van deze integrale visie op zich en kon in januari 2001 het resultaat aan de bevoegde bewindslieden aanbieden. De langetermijnvisie kon samengevat worden in een streefbeeld voor het jaar 2030 bestaande uit 5 kenmerken: 1. De instandhouding van de fysieke systeemkenmerken van het estuarium is uitgangspunt van beheer en beleid. 2. Maximale veiligheid is belangrijke bestaansvoorwaarde voor beide landen. 3
3. Als trekpaard voor de welvaart zijn de Scheldehavens optimaal toegankelijk. 4. Het estuarien ecosysteem is gezond en dynamisch. 5. Nederland en Vlaanderen werken bestuurlijk-politiek en operationeel samen. In 2001 keurden de regeringen van beide landen dit streefbeeld goed en reeds in 2002 werd gestart met het opstellen van een Ontwikkelingsschets2010 voor het Scheldeestuarium. Deze OS2010 moest de projecten en maatregelen definiëren die in een eerste fase, ten laatste in 2010, moesten aangevat worden om het streefbeeld van de LTV in 2030 te verwezenlijken. Een speciale projectorganisatie ProSes werd opgericht om deze OS in goed overleg met alle belanghebbenden en onder leiding van de TSC op te stellen. In december 2004 kon de ambtelijke versie, na intensief overleg met belanghebbenden en een openbaar onderzoek waarin het publiek zijn mening over de schets kon geven, aan de bewindslieden worden voorgelegd. Reeds in maart 2005 werd besloten tot de uitvoering van de volledige OS2010. De voornaamste projecten uit de OS2010 zijn: Veiligheid: De uitvoering van het geactualiseerde Sigmaplan in Vlaanderen; Toegankelijkheid: De verruiming van de vaargeul naar de haven in Antwerpen; Natuurlijkheid: De aanleg van 600 ha estuariene natuur langs de Westerschelde in Nederland en 1100 ha estuariene natuur en wetland langs de Zeeschelde in Vlaanderen; Beide landen zullen de toestand van het estuarium en de effecten van de ingevoerde projecten gemeenschappelijk monitoren teneinde de kennis van het estuarium te vergroten en eventuele bijsturingen mogelijk te maken. [bron: www.proses.nl] Een belangrijke tussenstap is de Strategische Milieueffectenrapportage, waarbij men de effecten onderzoekt van de diverse mogelijke oplossingen, die door de studies werden voorgesteld. En tot slot dient ook een kosten-batenanalyse te worden uitgevoerd. De finale OS2010 omvat uiteindelijk besluiten op volgende thema s: Veiligheid o Dijkverhogingen en overstromingsgebieden langs de Zeeschelde o Gezamelijke veiligheidsbenadering o Overschelde (verbinding met Oosterschelde) is geen optie o Stormvloedkering Oosterweel is geen optie Toegankelijkheid o Verdieping en verbreding (omgeving Deurganckdok) van de vaargeul o Flexibele stortplaatsen o Vinger aan de pols : voortdurende monitoring o Aanvaardbare risico s Natuurlijkheid o Meer ruimte voor natuur o Meer dynamiek 4
o Multifunctionele natuur Slotbeschouwing Wetenschappelijk onderzoek biedt ondersteunend materiaal aan voor beleidsmakers om hun te helpen keuzes te maken. Uiteindelijk moet gekozen worden voor een bepaald scenario, waarvoor men ook moet kijken naar de economische en sociologische haalbaarheid. En tot slot nog gemixt met politieke belangen (nationaal en grensoverschreidend) is het lang niet evident dat de wetenschapellijk meest interessante oplossing ook effectief wordt weerhouden en uitgevoerd. Achtergrondinformatie & Documentatie: Vlaams-Nederlandse ScheldeCommissie: http://vnsc.eu/ (voorheen Schelde-Informatiecentrum: http://www.scheldenet.nl/) Ontwikkeling Schelde-estuarium: http://www.proses.nl ScheldeMonitor: http://www.scheldemonitor.org/ Internationale ScheldeCommissie: http://www.isc-cie.org/nl.html Wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/schelde_(rivier) 5
6
Curriculium Vitae Erik Toorman ( 1964) studeerde af in 1987 als burgerlijk werktuigkundigelektrotechnisch ingenieur, richting thermomechanica, aan de VUB, waar hij zich specialiseerde in vloeistofmechanica. Vervolgens werd hij assistent aan het Laboratorium voor Hydraulica, Departement Burgerlijke Bouwkunde, van de KULeuven en verwierf een FWO doctoraatsbeurs. Hij behaalde het doctoraatsdiploma in 1992 en bleef verbonden als FWO postdoctoraal onderzoeker. In 1998 werd hij benoemd tot deeltijds en sinds 2001 als voltijds docent. Momenteel is hij hoofddocent. Aansluitend bij zijn doctoraatsonderzoek, bouwde hij een kleine onderzoeksgroep uit, gespecialiseerd in de studie van sedimentbeweging, met nadruk op zogenaamde cohesieve sedimenten, beter gekend in de vorm van modder, slib of baggerspecie. Deze fijne, kleirijke sedimenten onderscheiden zich van niet-cohesief materiaal, zoals zand, doordat ze vlokken gaan vormen en zich bijgevolg anders gedragen in de natuur. Als een van de weinige onderzoeksgroepen wereldwijd op het vlak van (fundamenteel) onderzoek naar het gedrag van cohesieve sedimenten in de natuur (erosie, bezinking, flocculatie, sediment-turbulentie-interactie, golf-slibinteractie, modderstroming, interactie met benthische fauna,...), heeft het een grote internationale reputatie verworven. Het streven van het onderzoek gaat uit naar het bruggen bouwen tussen (fijnschalig) fundamenteel onderzoek en grootschalige toepassingen met behulp van numerieke modellen. De belangrijkste projecten op dit moment betreffen de voorspelling van morphodynamica (verandering van de grens tussen water en land), baggerproblemen en de bepaling van de nautische bodem (vaardiepte) boven modderlagen. In het veld werden studies uitgevoerd in de Ijzermonding, de Schelde en de Surinaamse kust. Erik Toorman was lid van de ProSes expertencommissies Waterbeweging en MONEOS-T en van de exptertencommissie LTV Slib. Als amateur ornitholoog is hij bovendien vertrouwd met de ecologische aspecten. Verdere informatie (o.a., belangrijkste projecten en publicaties) vindt u op de persoonlijke homepage: http://www.kuleuven.be/hydr/toorman.htm 7