16. En nu vakantie! Vakantie. Waar ga jij het liefst naar toe op vakantie? Schrijf dat op. Wat doe jij het liefste in de vakantie? Schrijf dat ook op.

Vergelijkbare documenten
17. En nu vakantie..

Grammatica Zinsontleding. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6

Auditieve analyse: één of twee lettergrepen drie of meer lettergrepen

Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 8 Les 1

Thema brief thema Vakantie

Naam. Zomerboekje week 29

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

juni 2015 vanaf 4 jaar tekst: Marian van Gog muziek: Ton Kerkhof Naar de camping

Hotel Hallo - Thema 1 Hallo

4 In de tekst staat: Dit is een recept voor een toetje. Weet jij wat een recept is? Kruis de goede zin aan.

Themabrief. Wij gaan op vakantie PSZ Het Talent, De Wildestraat 38-40, Schiedam t:

{p. 6 illustratie?} Zeg maar tegen de juf binnenwerk.indd 6

Naam. Zomerboekje week 27

1b nr. 1 Wie of wat?

B I N G O. Autobingo. zomer. 2. Gele auto. Slapend iemand. Rivier Brommer Rode auto Trein Zee. Zelfde auto als die van jullie

inhoud Zee, strand en duin 1. Zand 2. Zon en wind 3. Het duin 4. Dieren in het duin 5. Eb en vloed 6. De jutter 7. Schelpen 8.

Meander. Aardrijkskunde WERKBOEK

Zomerkriebels 2015 Zo BSO aan de Van Vredenburchweg

Uitprobeerpakket. Toetsboek 4 groep 4 blok 6

Eerste yoga les voor de kinderen. Dinsdag 10 juli Tijdsduur: 2x 30 minuten. Locatie: Hoppas, Woudrichem. Aantal kinderen: max: 4

De Tent Module Dans groep 3-4

Papa en mama hebben ruzie. Ton en Toya vinden dat niet leuk. Papa wil graag dat Ton en Toya bij hem op bezoek komen, maar van mama mag dat niet.

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Luister naar het gedicht en lees mee met de tekst. Vul de ontbrekende woorden in.

Auditieve oefeningen bij het thema: sport en spel

Lesbrief. Een goeie truc Marjan Berk

Taalklas.nl Plus Cursistenmateriaal

instapkaarten taal verkennen

zelfstandig naamwoord

september 2014 vanaf 7 jaar Lach! tekst: Marian van Gog muziek: Paul Natte

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

LESBRIEF. Karel is jarig. Samenvatting: De begrippen zijn: Wij maken kinderdromen waar

LESBRIEF. Karel is jarig. Samenvatting: De begrippen zijn: Wij maken kinderdromen waar

Opdrachten thema. Veluwe

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

OPLOSSINGEN. Dit heb ik deze vakantie gedaan... Dit heb ik gedaan: Hier vind je alle oplossingen, maar: niet valsspelen, he?

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Weduwnaar Jochem Myjer

Routeboekje. bij Alles telt. Groep 4 Blok 2. Van...

Oef, wat is het warm!

Op het strand. Ben jij ook wel eens aan zee geweest? En heb je toen ook schelpen gezocht? Waar was jij in de vakantie? Ik was. mesheft.

Werkblad: Vind me dan

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 1 Het huis

De leessleutel Begrijpend luisteren-lezen thema 5 verhaal 1 groep 3. Thema 5 Verhaal 1 bladzijde 2 t/m 5 van het leesboek

IN JUNI KREGEN WIJ CITOTOETS. REKNEN EN BEGRIJPEND LEZEN EN MEER. LEUKE REKNEN SOMMEN MAKEN EN UITREKNEN.

Leesboekje de seizoenen

inhoud blz. 1. Drijven of zinken? 2. Lucht is licht 3. De duikboot 4. De zwemles 5. Zout en zoet water 6. Olie en water 7.

estafette estafette Tijd voor vrije tijd! Tijd voor vrije tijd! Mireille Geus Mireille Geus Tijd voor vrije tijd!

Het allerleukste meisje

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

PRAATPRET DOE EN PRAAT BOEKJE VOOR THUIS

Grammatica Woordbenoemen 1. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6

ABC Cultuur. verhalen van Stella van Lieshout illustraties door Tjarko van der Pol

LEESTIP. Speel- & Leerbrief JULI Marja Baeten. Pedagogisch kader kindercentra 0-4 jaar SPELEN MET WATER! JULI 2015.

Lekker spelen! gemeente Staphorst

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave

Voortbeweging. Groep 6, 7 en 8 van het basisonderwijs

Activiteiten die we gaan doen:

Werkwoordspelling. Tegenwoordige tijd persoonsvorm

ligt. Druppelen: als ergens druppels vanaf vallen. Je haar druppelt bijvoorbeeld als je net uit het zwembad komt. Gieten: heel hard regenen.

Antoine in Nepal. Karel Peeraer.

Inhoud. Inleiding 7. Eindverslag 86. Extra opdrachten 90. Tips voor op school 94

Vraag aan de zee. Vraag aan de tijd. wk 3. wk 2

Wat voor tekst schrijf je en voor wie: een gedicht voor op een poëziekaart. Hoe pak je het schrijven van een gedicht aan?

WOUTER KLOOTWIJK ANNE, HET PAARD EN DE RIVIER MET ILLUSTRATIES VAN ENZO PÉRÈS-LABOURDETTE LEOPOLD / AMSTERDAM

Herman gaat met zijn dochter Lies naar de dierentuin. Joppie de hond gaat ook mee. Ze gaan gelijk naar de apen, die dicht bij de ingang zijn.

Een meneer heeft veel ballonnen. Hij roept: Kinderen, kom erbij! Mijn ballonnen die zijn gratis. Wie wil een ballon van mij?

Ik mag tien vriendinnen uitnodigen op mijn verjaardagsfeestje. De uitnodigingen liggen netjes naast elkaar op mijn bureau. Ik heb de namen heel dun

NAAM: Instructies in de klas Voer de opdrachten uit. 1. Zet een kruisje op de olifant. 2. Kleur het haar van de juf bruin.

Dit weet ik er al over:

Themabrief. Mei, juni en juli Peuterspeelzaal Viooltjes. Stockholm SG Schiedam

Wat leuk dat jullie gaan werken in ons zomerwerkboek. In het werkboek vind je allemaal leuke oefeningen en spelletjes om te maken in de zomervakantie.

Spelen met zand. Zandpaspoort voor kinderen van 7 tot en met 12 jaar

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Draak trekt haar zwempak aan. Lekker zwemmen, juicht ze. Muis aarzelt. Ga je niet mee? vraagt Draak. Ik wil wel, maar Draak begrijpt het opeens.

Lesbrief bij Als honden konden bidden van Margriet Cobben

Taalbewustzijn: Auditieve synthese (Henk Hak en Piet Plak) Klankgroepen samenvoegen tot een woord Letters samenvoegen tot een woord

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

Leesboekje de kleding

Melkweg. Van kop tot teen. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Gezondheid: Het lichaam

Animatieprogramma Zomer 25 t/m 31 juli Zaterdag 25 juli

Raar is leuk Klein Orkest

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

Tring wakker worden!

De regels voor Taal voor allemaal. Voor mensen met zeer lage taalvaardigheden

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 3 Het weer

Appeltje valt niet ver van de boom. Je lijkt op je vader je lijkt op je moeder en een beetje je opa, je oma, je oom Maar vooral op jezelf, vanzelf.

De Vlaamse gaai is dol op eikels. De Vlaamse gaai is dus een boom-planter! Waarom zegt de Vlaamse gaai op het laatste plaatje Mijn boom mijn werk?

Werkblad Meander Thema 1: Onderweg

30 april. Zwemfeest!!

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 7 Delen maakt blij. H. Theobaldusparochie, Overloon

Woordenschat - memory Taal Actief groep 4 Thema 3 Les 1

Spelling. Kytha de Klerk. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Zinnen. Zinsontleding VOORBEELDPAGINA S. Bestelnr Het grote taalboek - oefenboek - Paragraaf 18 Zinsontleding.

Inhoud van deze lesbrief

Naam:... 1

Transcriptie:

Les 1 16. En nu vakantie! 1 Waar ga jij het liefst naar toe op vakantie? Schrijf dat op. Wat doe jij het liefste in de vakantie? Schrijf dat ook op.

Les 2 Les 2. 1. Leuk! We gaan kamperen Vul in de zinnen een van deze woorden in: aan in op voor tegen naast met uit door naar 1. Sanne gaat samen Anne kamperen. 2. De tent staat een zwembad. 3. Sanne zet de zonnebril haar hoofd. 4. De zaklamp gebruikt Anne het donker. 5. De ansichtkaart is oma. 6. Sanne loopt. het zwembad 2. Werk samen en vul de zinnen in: Doe het zo: Je gaat iets voor de schoolkrant maken. Je schrijft een stukje over de vakantie Je schrijft dat voor de ouders en de kinderen Daar staat in wat ik van de vakantie vind. 1. Je gaat op vakantie. Je schrijft een. Je schrijft dat voor. Daar staat in 2. Je houdt een dagboek bij in de vakantie. Je schrijft een Je schrijft het voor.. Daar staat in 3. Maak naamwoorden van de doewoorden. Zet ook de of het voor het naamwoord: knuffelen de knuffel Doe dat ook met: reizen springen duiken fietsen zonnen aaien klimmen scheppen

Les 3 4. Welk woord past in de zin? Sommige woorden kun je twee keer gebruiken Kies uit: met tegen over op in uit voor naar 1... de zomer gaan veel mensen. vakantie. 2. Sommige gaan een camping. 3. Andere mensen vliegen. Spanje. 4. En sommige mensen gaan wandelen de bergen. 5. een berg groeien vaak bomen. 6. Maar hoog. de berg groeien geen bomen. 7. Het is daar te koud planten. 5. Vul het juiste woord in. Het is vakantie. Mark en Tim spelen bij de rivier. Maak de zinnen af. Kies uit: kletsnat de rivier de waterdruppels een plons 1. Mark en Tim spelen bij. 2. Tim springt met. in het water 3. Mark staat aan de kant, hij is door Tim 4. vallen van hem af 6. Welk woord hoort erbij? Schrijf het goede woord achter het zinnetje. Kies uit: Kies uit: zwemmen duinen de palmboom verdrinken het eiland zinken 1. Boom met grote groene bladeren bovenin 2. Een stuk land met aan alle kanten water 3. In het water naar beneden zakken 4. Vooruit komen in het water met benen en armen 5. Geen adem meer kunnen halen in het water 6. Dit vind je in de woestijn en aan het strand 7. Heuvels van zand langs de kust

Les 4 7. Hoe blaas je een zwemband op? Maak het verhaaltje af. Kies uit deze woorden: tot slot daarna eerst dan 1.... pak je de zwemband uit de doos. 2. Maak het blaastuitje open. 3. blaas je de zwemband op. 4. Doe het tuitje dicht. 5. doe je de zwemband om. 8. Op het plaatje zie je het strand. De zee, het strand, Zet de of het voor de woorden. Schrijf ze dan in het goede rijtje. Kies uit de volgende woorden: zandtaartje emmer schelp handdoek zwemvest zandkasteel hark golf water zwempak De zee Het strand 9. Maak van de vertelzin een vraagzin. Doe het zo: Het meisje zwemt. Zwemt het meisje? 1. Het kind springt. Springt? 2. De jongen voetbalt.? 3. Het meisje lacht.? 4. Het meisje kampeert.? 5. De jongen vaart.?

Les 5 10. In het zwembad. In elk woord zijn twee woorden verstopt. Schrijf de woorden op. Doe het zo: zwem - vest 1. zwembroek 2. badeend 3. duikbril 4. handdoek 5. badmeester 6. zwemband 7. badmuts 8. duikplank 11. Maak van de vraagzin een vertelzin. Doe het zo: Zwemt de jongen? De jongen zwemt. 1. Rent de jongen? 2. Huilt het meisje? 3. Schijnt de zon? 4. Waait het hard? 5. Vaart de boot? 12. Sanne en Kim willen een tent opzetten. Schrijf in het kort op hoe ze de tent moeten opzetten. De beginwoorden helpen je. Bedenk een leuke naam en schrijf die erboven. Een tent opzetten in Zo zetten wij onze tent snel op! Eerst.. Dan.. Daarna. Tot slot..

Les 6 13. Maak deze zinnen af. De eerste woorden staan er al. Doe het zo: Morgen heb ik. Morgen heb ik vakantie. 1. Morgen ga ik 2. Gisteren mocht ik 3. In het zwembad.. 4. Op vakantie ga ik 5. In de dierentuin. 14. Zet de plaatjes in de juiste volgorde Bekijk de plaatjes. Schrijf de nummers 1 tot en met 6 onder elkaar. Schrijf achter het cijfer welke letter daarbij hoort. A B A C D

E F 15. Maak een verhaal Schrijf bij elk plaatje in het kort op wat er gebeurt.

Les 7 16. Schrijf een kaart. Je bent op vakantie en gaat een kaart sturen aan je vriend of vriendin. Dit is de achterkant. In het lege vak links, schrijf je een boodschap (bijvoorbeeld: waar je bent hoe je het daar vindt wat voor weer het is enz) Op de lijntjes rechts komen: naam van je vriend of vriendin Dit is de voorkant. Teken iets over de plek waar je op vakantie bent.

17 De verscheurde pagina Pietje heeft de bladzijde door midden geknipt. Maak jij de andere helft van de pagina? Schrijf ook een verhaal bij het plaatje.

herhaling Les 8 18 Zet de woorden in het juiste rijtje. Zet de of het voor de woorden. Kies uit de volgende woorden: zwembad dierentuin pretpark - zon speeltuin strand dagboek vakantiehuisje zeilboot zonnebril de zee het zand 19 20 Maak van de vertelzin een vraagzin. Doe het zo: Het meisje fietst. Sanne gaat naar het strand. Jan rent in de zee. Ilse maakt een zandkasteel. Peter gooit de bal. Het meisje danst. Zinnen langer maken De eerste woorden staan er al Sanne fietst. Als ik ga zwemmen Met voetballen. Ik loop. In de zee Fietst het meisje? Gaat????? 21 Welk woord past in de zin? Kies uit: met tegen over op in uit voor naar Ik kijk altijd uit. de vakantie. de vakantie ga ik altijd leuke dingen doen. Vaak ga ik mijn broertje het zwembad. Ik luister altijd de spannende verhalen die hij vertelt. de kast staat een mooie beker. De beker heeft hij gewonnen voetbal

Les 9 Maatwerk differentiatie 1. Van een doewoord kun je soms een naamwoord maken. Kijk maar. doewoord dansen zoenen naamwoord de dans de zoen Doe jij dat nu zelf eens: Doewoord naamwoord Fietsen de Aaien de Duiken de 2. En nu omgekeerd. Van een naamwoord gaan we een doewoord maken. Kijk maar. Naamwoord De knuffel De lach doewoord knuffelen lachen Doe jij dat ook eens zelf: Naamwoord doewoord De klap De reis De schep 3. Welk woord past in de zin? Kies uit: met tegen over op in - uit - naar - naast We rennen in het water de bal in de hand. We gingen gisteren het strand. Sanne lag in de zee een luchtbed. de ijscokar staat een prullenbak. Toen we de zee kwamen, hadden wij het erg koud. Jan gooide de bal het volleybalnet.

Meerwerkblad 1. Wat een rare woorden! De letters staan door elkaar. Maak de woorden weer goed. Schrijf het goede woord op. Alle woorden hebben te maken met de vakantie R S A T D N I F E S T P H C E S N D Z A E M O R Z T E A W R 2. Samen of alleen? Verander in elke zin het onderwerp en de persoonsvorm. Als er één kind is worden het er twee, als er twee zijn worden het er één. Doe het zo: Twee jongens eten patat. Één jongen eet patat. 1. Één meisje duikt in het zwembad. 2. Één jongen speelt met het luchtbed. 3. Één kind droogt zich af. 4. Twee meisjes spetteren Ruud nat. 5. Twee ballen drijven op het water. 6. Twee jongens zijn doodsbang.

3. Het is vakantie! Schrijf een brief aan je vriendje waarom jij vakantie zo leuk vindt. En wat je in de vakantie allemaal gaat doen!

Les 10 differentiatie 1. Loes maakt vier zinnen. De woorden zijn een beetje in de war geraakt. Zet de woorden in de goede volgorde. 1. van Paul de tent naast staat een caravan 2. lekker week buiten is het. 3. springt in het Anke water. 4. ik in de vakantie naar ga het strand. 5. de dierentuin naar opa met ons gaat. 2. Maak de vertelzinnen langer. Doe dat met een naamwoord: Het meisje zwemt. Het meisje zwemt samen met Kim. Vader fietst. Janneke loopt. Ilse koopt. Ik neem. Martijn springt. Vader fietst.. Janneke loopt Ilse koopt Ik neem Martijn springt 3. Maak van de vertelzin een vraagzin. Denk aan het vraagteken. Ik geef mijn oma uit Den Haag een dikke kus. Geef ik mijn oma uit Den Haag een dikke kus? Jan koopt een ijsje bij de ijscoman.? Tineke loopt s avonds over het strand. Sanne maakt een zandkasteel. Morgen ga ik met moeder zwemmen. Vader fietst samen met zijn zoon.