ligt. Druppelen: als ergens druppels vanaf vallen. Je haar druppelt bijvoorbeeld als je net uit het zwembad komt. Gieten: heel hard regenen.

Transcriptie

1 Woordenschat blok 8 gr 4 Les:1 De regendruppel: een bolletje water dat uit de lucht naar beneden valt. Drassig: een grasveld is drassig als het erg nat wordt, waardoor het modderig wordt. Droog: als ergens geen water op licht. Droog: als ergens geen water op ligt. Druppelen: als ergens druppels vanaf vallen. Je haar druppelt bijvoorbeeld als je net uit het zwembad komt. Gieten: heel hard regenen.

2 Les 2: Het vocht: een ander woord voor water. Nat: als het regent komt er water op de huizen. De huizen zijn dan nat. Opdrogen: als iets dat nat is weer droog wordt. Regenen: water dat uit de lucht op de grond valt. Sproeien: water rond spuiten. Sproeien: water rond spuiten. Je kunt bijvoorbeeld de planten in de tuin sproeien. Stromen: als water heel hard een kant op gaat. De boot: een vervoersmiddel voor op het water.

3 De motorboot: een boot waarin je vooruit komt door een motor. De roeiboot: een boot waarin je vooruit komt door een lange stok (een peddel) door het water te trekken. De roeiboot: een boot waarin je vooruit komt door een lange stok (peddel) door het water te trekken. De visser: iemand die vissen uit het water vangt als werk. De vissersboot: een boot die wordt gebruikt om te vissen. Drijven: als er iets op het water blijft liggen, zoals een boot. Het zeeschip: een boot waarmee je op de zee kunt varen.

4 Het zeilschip: een schip met doeken (zeilen) dat vooruit komt door het blazen van de wind. Het zwemvest: een speciaal soort vest waarmee je op het water blijft drijven als je er in valt. Vissen: vis vangen uit het water. Zeeziek: misselijk door het bewegen op het water. Les 3: De dweil: een speciale doek van dikke stof waarmee je de vloer kan schoonmaken.

5 De stofdoek: een doek waarmee je stof van bijvoorbeeld kasten af kan vegen. De stoffer en het blik: een borstel met een blik waarmee je vuil kunt opvegen. Dweilen: de vloer schoonmaken met een natte, speciale doek (een dweil). Poetsen: iets wat vies is weer schoon maken. Schoonmaken: iets wat vies is weer schoon maken. Smerig: een ander woord voor vies. Soppen: iets afnemen met een natte doek om het schoon te maken.

6 Stoffen: iets afnemen met een droge doek, zodat het stof er af gaat. Stofzuigen: vuil opzuigen met een stofzuiger. Les 4: Beven: trillen omdat je het koud hebt. De golf: bewegingen van de zee.

7 De springplank: een plank boven het water waar je vanaf in het water kunt springen. Het duikpak: een speciaal pak waarmee je diep kunt duiken. Het eiland: een stukje land dat in het water ligt. Het startblok: een blok aan de rand van het zwembad waar je vanaf kunt duiken. Het zand: een grondsoort. Zand bestaat uit heel veel kleine korrels. Opduiken: iets uit het water halen, dat op de bodem lag. Zinken: als iets niet blijft drijven, maar in het water verdwijnt.

8 Zwemmen: vooruitkomen in het water door je lichaam te bewegen. Les 5: De dolfijn: een beest dat in het water leeft. Een dolfijn kan mooi springen.

9 De ijsbeer: een witte beer die op de Noordpool leeft. De kikker: een groen dier dat kan springen en leeft bij een sloot. De walvis: een groot beest dat op een vis lijkt. De walvis leeft in de zee. De waterlelie: een waterplant waarvan de bladeren en bloemen op het water drijven. De watervogel: vogels die graag bij het water zijn. Daar kunnen zij goed leven. De zeemeeuw: een vogel die vaak langs de zee vliegt.

10 Het riet: een plant die altijd langs water leeft. Het zijn lange grassprieten. Het zeewier: planten die in de zee groeien. Kwaken: het geluid dat een kikker maakt. Planten: een plant in de grond plaatsen, zodat het daar gaat groeien. Snateren: het geluid dat sommige vogels maken. Les 6: Bevriezen: water dat ijs wordt.

11 De ijsbaan: een baan van ijs. De plons: de beweging en het geluid van het water als je er iets in gooit. De schaats: een speciaal soort schoen met een stuk ijzer eronder waardoor je over het ijs kunt glijden. De schaatser: iemand die over het ijs glijdt met schoenen met ijzers eronder. De val: als iemand op de grond valt. De vijver: een plas in de natuur. De vijver: een plas water in de natuur. Het diepe: het lage deel in het water, waar je niet kunt staan. Het ijshockey: een speciaal soort hockey dat op ijs wordt gespeeld.

12 Smelten: als ijs weer water wordt.